16

Tomasetti stapt in en rijdt de straat op. ‘Die gast zweette peentjes.’

‘Interessante reactie voor iemand die onschuldig is.’

‘Onschuldig is dan wel een relatief begrip.’

‘Denk je dat hij er iets mee te maken heeft?’ vraag ik.

‘Moeilijk te zeggen. Die vent spoort niet.’ Hij kijkt even naar mij. ‘Wat denk jij?’

Ik denk aan Mary Plank en de man die ze heeft beschreven in haar dagboek. ‘Ik weet dat perspectieven kunnen verschillen – vooral bij een verliefd tienermeisje – maar ik denk niet dat Todd Long de man is over wie ze in haar dagboek heeft geschreven.’

Tomasetti trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Niet bepaald lang, donker en knap.’

‘Niet bepaald.’

‘Je kent het gezegde dat liefde blind maakt.’

‘Niet zó blind.’ Opeens zie ik dat we niet de weg naar het bureau hebben genomen. ‘Waar rij je heen?’

‘Ik moet een borrel hebben.’

Ik zie ineens weer voor me wat er is gebeurd bij de Planks, en voel woede opkomen. ‘Wil jij na wat er op die boerderij is gebeurd een borrel gaan drinken? Meen je dat echt?’

Hij rijdt het terrein van McNarie’s Bar op en parkeert naast een klassieke Camaro. ‘Hoor eens, het is bijna negen uur. Hoe lang ben je nu al bezig? Vanaf vanmorgen vroeg? Of misschien heb je afgelopen nacht wel helemaal niet geslapen.’

Het laatste komt dichter bij de waarheid, maar dat ga ik niet toegeven. Het is al riskant om buiten het werk met Tomasetti om te gaan, maar iets met hem gaan drinken kan op een regelrechte ramp uitdraaien. ‘Ik moet info hebben over die Jack Warner, om Longs alibi te verifiëren,’ zeg ik.

‘Je kunt er donder op zeggen dat die zenuwlijer zodra wij de deur uit waren zijn vingers blauw heeft getoetst om zijn maatje te bellen.’ Hij doet het portier open en stapt uit.

Ik vloek binnensmonds en blijf zitten. Hij loopt om de Tahoe heen en opent mijn portier. ‘Kom op, dan gaan we wat eten. En intussen kunnen we over de zaak praten.’

‘Dat is niet het enige waar we over gaan praten,’ snauw ik.

‘Je gaat me toch niet analyseren?’

Ik schud mijn hoofd. ‘Je bent een irritant figuur.’

‘Ik geloof dat dat het aardigste is wat ik deze week te horen heb gekregen.’

McNarie’s Bar is in elk opzicht een obscure tent, compleet met roodvinyl bankjes in boxen, tafeltjes met bekrast formicablad, en een atmosfeer die zo vervuild is dat de tent waarschijnlijk in de meeste staten gesloten zou worden. Maar het is toevallig ook mijn stamkroeg. De klanten houden zich rustig. De muziek stoort me niet. De hamburgers zijn goed te eten. McNarie, een beer van een vent die de eigenaar is, biedt een luisterend oor en is heel wat discreter dan de meeste agenten die ik ken. Nadat ik de Slachthuiszaak in januari had afgesloten, heb ik meer dan één avond doorgebracht met een dubbele wodka in een box in de hoek. McNarie heeft er elke keer voor gezorgd dat ik veilig thuiskwam.

Tomasetti kiest een box achterin. Big Head Todd and the Monsters blaten hun klassieke ballad Bittersweet terwijl ik tegenover hem ga zitten. Ik probeer rustig te blijven terwijl ik McNarie’s blik probeer te vangen.

‘Leuk,’ vindt Tomasetti. ‘Je kent de barman.’

‘Klein stadje. Iedereen kent elkaar.’

‘Mm-mm.’

De grote man komt naar ons toe en zet zijn handen op zijn heupen. ‘Elke keer dat ik jullie twee samen zie, weet ik dat er iets goed mis is.’ Hij heeft een volle baard, die als een wollen sok aan zijn kin hangt. Bijpassende witte wenkbrauwen hangen laag over zijn roodomrande ogen. ‘Weten jullie al wie het gedaan heeft?’

‘We gaan een paar mogelijkheden na,’ zeg ik.

‘Smerige streek, om een hele familie op die manier te vermoorden.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘En amish ook nog. Kinderen. Ik snap het gewoon niet.’

‘Heb jij iets gehoord, McNarie?’

‘Geen woord. Mensen zijn bang, ze sluiten hun deuren.’ Hij werpt een blik in de richting van de bar, waar een vrouw in spijkerkleding staat te wachten. ‘Het vaste recept, Chief?’

Ik knik, beschaamd doordat ik hier vaak genoeg kom om ‘het vaste recept’ te drinken.

McNarie richt zijn blik op John. ‘En u?’

Tomasetti heeft het lef om geamuseerd te kijken. ‘Doe maar hetzelfde.’

De barman rept zich weg. Tomasetti kijkt me glimlachend aan. ‘Het vaste recept, hmm? Betrapt.’

Ik kijk hem aan. Ik kijk hem voor het eerst recht aan sinds het moment dat hij een paar uur geleden mijn kantoor binnenstapte. Ik ken hem nu al tien maanden, en John Tomasetti is altijd een beetje het type ruwe bolster. Maar zijn gezicht is hoekiger dan eerst. Ik weet dat hij tweeënveertig is – elf jaar ouder dan ik – maar hij ziet er ouder uit. Zijn ogen hebben veel gezien, en dat blijkt op een manier die niets met leeftijd te maken heeft. Ik zie zoveel in zijn gezicht dat het soms pijnlijk is. Soms is hij gewoon angstaanjagend om naar te kijken.

Beweren dat hij problemen heeft is zacht uitgedrukt. Ik ken een paar van zijn demonen. Over de meeste dingen wil hij niet praten. Zoals over de avond waarop een drugsdealer, Con Vespian, zijn vrouw en twee dochtertjes martelde en hen daarna levend liet verbranden. Veel mensen zouden zo’n verlies niet hebben overleefd. Tomasetti wel; hij ademt nog, hij eet en loopt en slaapt. Maar er is verschil tussen leven en louter bestaan. Ik denk dat Tomasetti het laatste doet. Ik weet dat het hem heel wat tijd kost om uit die diepe, donkere put te klauteren.

Hij is een van die politiemensen die zich op het scherp van de snede bewegen. Hij drinkt te veel. Een paar maanden geleden gebruikte hij allerlei medicijnen door elkaar. Het is een gevaarlijke manier van ontsnappen, vooral voor een agent. We weten allebei dat hij zijn baan alleen nog heeft omdat hij verdomd goed is in zijn werk. Ik vraag me af hoe lang nog.

‘En hoe gaat het nu echt me je?’ vraag ik na een ogenblik.

‘Laten we zeggen dat ik eraan werk.’

McNarie verschijnt en zet twee Killian’s Irish Red-biertjes en twee shotglaasjes voor ons neer. Tomasetti grijnst naar me en we slaan eerst de borrels achterover. Ik huiver even als ik de scherpe wodka op mijn tong proef.

‘Wanneer ga je het aan je superieuren vertellen?’

Hij kijkt even op zijn horloge. ‘Ik heb het gevoel dat ze er intussen wel achter zijn.’

‘Hoe ga je dat aanpakken?’

‘Je bedoelt in hoeverre het invloed zal hebben op jouw zaak?’

‘Dat bedoelde ik niet.’ Maar we weten allebei dat, als we geen open kaart spelen, zijn officieuze status een probleem kan worden.

Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik hou me koest. Ik help je met alles waarbij het bci iets kan doen.’

‘Al die vriendjes van je zullen wel van pas komen.’

‘Kate, er is geen wet die me verbiedt hier te zijn. Ik wil werken. Ik moet werken. Ik mag hier officieel dan niet zijn, maar ik kan wel iets doen.’

De wodka begint met zijn magische vingers mijn hersenen te masseren, en mijn eerdere irritatie neemt af tot een vage onrust, ongeveer zoals ik me voel wanneer ik eigenlijk iets anders moet doen dan waar ik mee bezig ben. Zoals nu.

Hij leunt naar achteren en pulkt het etiket van het bierflesje. Hij heeft mooie handen. Sterk, met lange vingers, kortgeknipte nagels en eelt. Ik probeer niet te denken aan hoe die handen op mijn huid voelen...

‘Ik wil niet dat je je baan op het spel zet omdat je je zorgen maakt over mij,’ zeg ik.

Hij pakt zijn bier en neemt een slok. ‘Ik ben hier omdat ik dat wil.’

‘Om te werken.’

Eén mondhoek gaat omhoog. ‘Precies.’

Op de jukebox maakt Bittersweet plaats voor Cocaine van Clapton. Ik vraag me af of alcohol Tomasetti’s cocaïne is. En hij de mijne.

‘Ik ben waarschijnlijk niet zo goed in steun geven en zo,’ zeg ik.

‘Beter dan je beseft.’ Hij glimlacht. ‘Beter dan mijn zielenknijper.’

Ik kijk hem boven mijn bier aan. ‘En hoe gaan we dit nu allemaal aanpakken?’

Hij heft zijn glas en kijkt me aan. ‘Ik denk dat we de dingen gewoon per dag moeten bekijken. Dan zien we wel hoe het loopt.’