26

Ik sta voor het raam van mijn kantoor aan John Tomasetti te denken als het telefoontje komt. Ik had niet verwacht William Zooks besluit via de telefoon te vernemen, maar bisschop Troyer is een van de weinige amish die een telefoon hebben en hem gebruiken. Hij is vooral bedoeld voor noodgevallen, zoals die keer dat Joe Yoder tijdens de bouw van een schuur van het dak viel en zijn been brak. Maar de bisschop fungeert ook als een soort tussenpersoon tussen de amish-gemeenschap en de English. Wanneer er belangrijke telefoontjes gepleegd moeten worden, gebeurt dat vanuit en naar het huis van de bisschop.

‘U spreekt met William Zook.’

‘Hallo, William.’ Mijn hart bonst afwachtend.

‘Bisschop Troyer heeft er zijn zegen aan gegeven. Ik geef je toestemming om de boerderij te gebruiken, maar meer ook niet.’

Mijn opluchting is zo groot dat ik even naar woorden moet zoeken. ‘Dat stel ik erg op prijs.’

‘Ik wil niet dat Billy gevaar loopt, Chief Burkholder.’

‘Niemand van jullie loopt gevaar,’ zeg ik resoluut. ‘Twee van mijn agenten brengen jou met je gezin naar een safehouse.’

‘Ik weet niet wat je daarmee bedoelt.’

‘Een huis waar je veilig bent terwijl wij op de moordenaar wachten.’

‘Geen English huis,’ zegt hij.

Ik bedwing mijn ongeduld terwijl ik mijn hersens pijnig om een oplossing te vinden. ‘Is er een amish-gezin waar jullie een paar dagen zouden kunnen logeren?’

Daar denkt hij even over na. ‘Rachael en Joe Yoder. Door de storm zijn daar een paar hokken en de kippenren omgewaaid. Joe en ik hebben wel een paar dagen nodig om die te repareren.’

‘Mooi. Twee agenten zullen daar bij jullie blijven.’

William zucht. ‘Het zij zo.’

 

Een halfuur later bevinden Glock en ik ons in de armoedig-chic verbouwde kantoren van het oude pakhuis bij The Advocate, de weekkrant van Painters Mill. Het kantoor van de uitgever, dat naar papier en drukinkt ruikt, is een grote ruimte die volgepropt is met artistiekerige foto’s in roestvrijstalen lijsten, een antiek bureau en een lage kast, smaakvolle gebarsten leren stoelen en tientallen stapels kranten die boven me uittorenen.

Steve Ressler staat achter zijn bureau met zijn handen in zijn zij en kijkt om de dertig seconden op zijn horloge. Hij is een kleine, pezige man met rood haar en rode wangen die, alsof hij zonverbrand is, nog roder worden wanneer hij gefrustreerd of kwaad is, wat voortdurend het geval lijkt te zijn. Het is een machoachtig type en hij maakt de indruk dat hij elk moment een hartaanval kan krijgen.

‘Ik wil dat je een extra editie uitgeeft van The Advocate,’ begin ik.

‘Een extra editie? Dat kost nogal wat. Misschien kan ik iets op onze website zetten...’

‘Allebei,’ zeg ik. ‘Een verhaal op de website, maar ook een extra editie.’

‘Is er soms nieuws waar ik nog niet van op de hoogte ben, Chief Burkholder?’

‘Daar ben ik nog mee bezig.’ Ik geef hem het persbericht met valse informatie. ‘Alles wat u moet weten staat hierin.’

Ressler neemt de tekst door en trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Dat is niet niks.’

‘Ik zou het waarderen als je de bron ervan geheimhoudt,’ zeg ik.

‘Natuurlijk.’ Dan zucht Ressler. ‘Ik vind het vreselijk om je deze vraag te moeten stellen, Kate, maar krijg ik er iets voor? Het is niet goedkoop om een extra editie uit te brengen.’

Ik schenk hem een wrang lachje. ‘Als commissaris van politie ben ik er bedreven in geworden veren te plukken van een kale kip.’

‘Uitstekend.’ Zijn wangen worden weer rood van opwinding. ‘Wanneer wil je dat hij uitgegeven wordt?’

‘Vanmiddag. Vlak voor het avondeten.’

‘Dat is krap.’ Hij kijkt op zijn horloge en fronst zijn voorhoofd. ‘Dan hebben we nog maar een paar uur.’

‘Kun je het regelen?’

‘Ja, maar ik moet wel haast maken. Ik heb een paar advertenties en nog wat artikelen die ik als vulling kan gebruiken.’ Hij denkt nu hardop. ‘Ik moet een paar mensen bellen. Het meisje van de advertentieafdeling. De jongen van de lay-out. De typograaf. Afdeling Distributie. Bezorgers.’

Ik kijk op mijn eigen horloge. Bijna één uur. ‘Hoe snel kun je hem uitbrengen?’

‘Dat gaat op z’n minst vier uur duren. En dan moet ik er nog druk achter zetten.’

‘Om vijf uur hebben we hem nodig. In supermarkten. Buurtwinkels. Artsenpraktijken. Al jullie abonnees.’

Weer een diepe zucht van Ressler. ‘Oké, oké.’

‘Ik hoef je niet te zeggen dat dit strikt vertrouwelijk is, toch, Steve?’ vraag ik. ‘Je mag tegen niemand zeggen van wie dit afkomstig is. Niet tegen je vrouw. Zelfs niet tegen je hond.’

‘Ik heb geen hond,’ bijt hij me toe. ‘Wie heeft er in godsnaam tijd voor zo’n beest?’

Glock en ik verbijten een grijns als we naar buiten lopen.

 

De schemering is een bijzonder moment in het huis van een amish. Het zonlicht valt schuin door de ramen en hult de kamers in een gouden gloed. Stofdeeltjes dwarrelen in de lichtstralen. Er daalt rust neer en schaduwen worden langer. Het is het moment waarop het werk gedaan is. De warmte neemt af en maakt plaats voor een aangename koelte. Iedereen is moe en kijkt uit naar het avondmaal, gesprekken, gebed en rust.

Het is vreemd om door de kamer van een boerderij te lopen die zoveel lijkt op het huis waarin ik ben opgegroeid. Het huis om me heen is zo stil dat ik het briesje door de open ramen hoor waaien en de zoom van de gordijnen tegen de vensterbank hoor slaan. Af en toe kraakt er een plank in het honderd jaar oude huis. Mussen kwetteren buiten in de esdoorn.

Ik sta in de keuken, mijn herinneringen houden me gezelschap. Sommige ervan zijn mooi. Er werd gelachen. Je had het gevoel erbij te horen. Het soort veiligheid waardoor ik wist dat ik deel uitmaakte van een gezin. Maar er zijn ook nare herinneringen. Ik maakte kennis met geweld in een mooie landelijke keuken die veel op deze keuken lijkt. Die ene gebeurtenis heeft mijn leven voor altijd veranderd en me op een pad gebracht dat ik tot op de dag van vandaag niet heb verlaten.

Ondanks de vredige sfeer in het huis bekruipt me een nerveus gevoel. Het onbestendige gevoel dat je ook hebt voordat het gaat stormen. Het idee dat mijn plan niet zal werken hangt de hele middag als een schaduw boven mijn hoofd.

Ik kijk naar de eenvoudige jurk, schort, kapp en kousen die netjes opgevouwen in mijn handen liggen. Ik heb al zo’n dertien jaar geen amish-kleding aangehad, en de gedachte dat ik die nu zal dragen is verontrustend. Juist de kleine, alledaagse dingen brengen herinneringen boven. Als ik deze kleren aantrek, zal het net zijn alsof ik in een tijdmachine stap die me in één klap terugstuurt naar een tijd waarvan ik niet zeker weet of ik die nog weleens wil meemaken.

De extra editie van The Advocate is zoals gepland tweeënhalf uur geleden verschenen. Mijn exemplaar was nog warm van de persen toen ik langsging bij het wegrestaurant om het op te halen. Steve Ressler heeft goed werk geleverd met de informatie die ik hem heb verstrekt:

 

Met de schijnbare zelfmoord van verdachte Todd Long meende iedereen dat de zaak-Plank opgelost was. Maar intussen heeft The Advocate uit anonieme bron binnen het politieapparaat in Painters Mill vernomen dat zich een nieuwe getuige heeft gemeld. Deze niet-genoemde getuige beweert dat er sprake was van nog een dader.

Een telefoontje met commissaris Kate Burkholder leverde een resoluut ‘Geen commentaar’ op. The Advocate heeft vernomen dat een amish-jongen getuige is geweest van de misdaden, en wellicht in staat is een tweede man te herkennen die verantwoordelijk is voor de moorden op de familie Plank. Op een video-opname die men in handen heeft gekregen van een anonieme bron, is de jongen te zien als hij op de avond van de moorden door een raam kijkt van de boerderij van de familie Plank.

Desgevraagd heeft commissaris Burkholder deze informatie bevestigd, maar zij vertelde de krant ook dat de amish-ouders niet willen dat de jongen met de ‘English’ politie spreekt. ‘Wij denken dat de jongen uiteindelijk zal meewerken en een medeplichtige kan aanwijzen,’ zei ze gisteren. ‘Omwille van de veiligheid houden wij zijn identiteit natuurlijk geheim.’

The Advocate heeft geprobeerd de amish-ouders te lokaliseren, maar is daar niet in geslaagd.

 

Ik heb de meldkamer een paar minuten geleden gebeld en kreeg te horen dat de telefoonlijnen zo druk bezet waren dat de lampjes aan kerstverlichting deden denken. De tamtam verspreidt het nieuws dat zich ergens in dit vredige stadje een moordenaar schuilhoudt. Nu ik hier alleen zit in het huis van de familie Zook denk ik niet dat de situatie nog lang vredig blijft.

In de badkamer trek ik de kleren van Alma aan. De meeste amish gebruiken geen knopen of ritsen, en ik was vergeten hoe lastig spelden zijn. Alma is langer dan ik, dus ik kan het kevlarvest eronder dragen. Het zit niet lekker en het is warm, maar deze voorzorgmaatregel is natuurlijk noodzakelijk.

Aangezien de amish geen spiegels gebruiken, heb ik het moeilijk met mijn haar en uiteindelijk gebruik ik tien spelden en stop ik losse sprieten weg onder de kapp. Ik word overspoeld door gevoelens van déjà vu als ik de woonkamer weer in loop. Ik ging de badkamer binnen als politieagent, en ik kom eruit als de amish-vrouw die ik had kunnen worden.

In de keuken zoek ik, met het gevoel dat ik vreselijk opval in deze kleren, contact via de radio. ‘Skid, sta jij op je plek?’

‘Zoals afgesproken, Chief. Het stinkt hier ongelooflijk.’

Ik moet even lachen. Ik heb hem neergezet in de schuur waar hij onbelemmerd uitzicht heeft op het huis, het erf en ook op de tuinen achter en opzij. ‘Misschien is het op de hooizolder beter.’

‘Beter uitzicht ook. Ik ga er meteen heen.’

‘En jij, T.J.? Iets gezien?’

‘Alleen muggen.’

Aangezien mijn Explorer het enige voertuig van het team is met vierwielaandrijving, heb ik T.J. daarmee naar een kleine parkeerplaats onder de Painters Creek-brug gestuurd. Mensen gaan daar vissen. Het is betrekkelijk dicht bij de boerderij, maar niet te zien vanaf de weg. Het enige wat me niet aanstaat aan die locatie is dat hij het huis van de Zooks niet echt kan zien, wat betekent dat we voor de communicatie volledig afhankelijk zijn van onze radioverbinding. Maar als ik om hulp vraag, kan hij hier snel zijn.

‘Houd jullie ogen goed open, jongens.’

‘Begrepen,’ hoor ik Skid zeggen.

‘Denkt u dat hij komt opdagen?’ vraagt T.J.

‘Ik zou niet graag de hele week die varkenslucht ruiken.’

We weten allemaal dat de beesten onze minste zorg zijn. ‘Laten we het hopen.’

Ik verbreek de verbinding en ik voel de drukkende stilte. Vlak voor het keukenraam gaat het vogelgezang langzaam over in de nachtelijke geluiden van krekels en kikkers. Een nerveuze energie stroomt als kwik door mijn aderen. Maar ongeduld en rusteloosheid achtervolgen me. Ik ben nooit goed geweest in wachten, maar ik heb het gevoel dat ik dat de eerstvolgende dagen ruimschoots zal moeten doen. Het zal moeilijk worden, omdat ik ergens in mijn achterhoofd weet dat de kans groot is dat mijn plan mislukt. Dat de moordenaar niet komt opdagen.

Dat hij weer zal toeslaan...

Een blik op mijn horloge maakt me duidelijk dat de krant nu bijna drie uur uit is. Ik vraag me af of de moordenaar het artikel heeft gelezen. Ik vraag me af of hij zal toehappen. Of hij de video opnieuw zal bekijken en het gezicht voor de ruit zal herkennen. Of hij hierheen komt om de enige levende getuige het zwijgen op te leggen...

Het valt niet mee om in het hoofd van een psychopaat te kijken; hij denkt niet zoals wij dat doen. Ik zie het in gedachten op talloze manieren fout gaan. De moordenaar wacht tot de avond valt. Hij is gewapend en draagt een masker, en valt snel op gewelddadige wijze het huis binnen met de bedoeling de jongen in zijn bed te vermoorden. Een ander scenario is dat de moordenaar heimelijker te werk gaat. Dat hij wacht tot het donker is, en dan binnensluipt. De jongen uit zijn bed haalt. En hem direct vermoordt of het doet voorkomen als een ongeluk. Een val vanaf de hooizolder bijvoorbeeld.

Het is bijzonder waarschijnlijk dat de moordenaar hier eerst de boel komt verkennen. Vanavond is het mijn doel hem te laten weten dat de familie Zook thuis is en nergens weet van heeft. Ze zijn kwetsbaar. Kom ons maar halen...

Tomasetti is ook steeds ergens in mijn gedachten sinds hij is vertrokken. Ik weet niet precies waarom ik hem nog niet heb gebeld. Misschien omdat ik weet dat hij op dit moment al genoeg aan zijn hoofd heeft. Of misschien omdat een deel van me bang is dat hij het niet eens is met mijn plan, en ik weet dat ik het, wat hij ook zegt, niet zal opgeven. Toch wil ik hem spreken. Ik wil zijn stem horen. Ik wil dat hij me aan het lachen maakt. De heftigheid van die gevoelens maakt me een beetje bang. Een van de vele risico’s van een relatie.

Ik pak mijn mobieltje en toets zijn nummer uit mijn hoofd in. Zoals gebruikelijk zegt hij alleen in een grauw zijn achternaam.

‘Met Kate.’

‘Ik wist wel dat je niet veel langer kon wachten voor je me belde.’ Zijn woorden klinken normaal, maar iets in zijn stem maakt me extra alert. Een subtiele stembuiging die ik niet helemaal kan thuisbrengen.

‘Ik wilde je even op de hoogte brengen van wat hier gaande is,’ begin ik.

‘Heb je een doorbraak?’

‘Niet bepaald.’ Ik leg hem uit wat het plan is.

Er volgt een geladen stilte. ‘Je bent druk bezig geweest.’

‘Het is allemaal snel gegaan.’

‘Ben je alleen in die boerderij van Zook?’

‘Skid is in de schuur. T.J. staat bij de brug geparkeerd, uit het zicht.’

‘En de andere agenten?’

‘Glock en Pickles zijn bij de familie Zook, een paar kilometer hiervandaan.’

‘Kate, dat is niet genoeg.’

Dan besef ik dat hij heeft gedronken. Tomasetti kan goed doen alsof. Hij kan heel goed toneelspelen. De helft van de tijd zou hij in aanmerking kunnen komen voor een prijs voor de beste acteur. Maar ik ken hem goed. Ik ken elke nuance in zijn stem. Ik weet hoe ik tussen de regels door moet luisteren. Ik weet dat hij een klootzak kan zijn als hij gekwetst of bang is.

‘Er wordt meer gepatrouilleerd,’ zeg ik. ‘Meer heb ik niet kunnen bereiken.’

‘Waarom heb je me niet gebeld, verdomme? Ik had kunnen helpen.’

‘Daarvoor ben je niet bepaald in de positie.’

‘Dat heeft je nog niet eerder weerhouden om mijn hulp te vragen.’

‘Hoor eens, John, je hebt momenteel heel wat aan je hoofd. En ik heb hier goed over nagedacht. We hebben alles geregeld. Voorbereid. Ik denk wel dat we dit aankunnen.’

‘Dat dénk je?’

‘Ik weet het zeker.’ Maar ik krijg het met moeite mijn strot uit.

‘Of heb je misschien niet gebeld omdat je denkt dat ik op een ongelegen moment over de rooie ga en de boel voor je verpest?’

‘Nee, zo is het niet,’ zeg ik vlak.

Hij valt me in de rede. ‘Je wilde me liever honderdvijftig kilometer verderop laten wachten. Een veilig afstand, waar ik niks kan aanrichten. Heb je mijn precaire geestesgesteldheid besproken met je team, Kate? Waren ze het eens met je inschatting?’

‘Ik ga hier niet op in.’

‘Lekker is dat.’

‘Ik wilde je alleen even laten weten dat we misschien binnenkort een doorbraak hebben. Ik wilde je laten weten wat we aan het doen zijn. Hoe we deze zaak...’

‘Je wilde me laten weten dat je dit alleen afkunt.’

Die woorden doen pijn. Ze geven me het gevoel dat ik een zelfzuchtig loeder ben. Alsof dit misschien meer over mij gaat dan over het aanhouden van een moordenaar, en dat ik mijn agenten en mezelf in gevaar heb gebracht omdat ik iets probeer te bewijzen. Ik hoef niets te bewijzen. Toch verdedig ik mijn positie. ‘Dat is niet waar.’

‘Gelul.’

‘Je hebt gedronken.’

‘Nu ben je zeker geschokt.’

‘Zeg, ik belde je alleen om je te laten weten waar we mee bezig zijn.’

‘Het was echt een klerestreek om daar tot dit moment mee te wachten.’

‘Ik kan niet met je praten als je zo doet.’

‘Ik doe altijd zo. Word maar eens wakker, verdomme.’

Ik voel zo’n woede door mijn lichaam razen dat mijn handen trillen. ‘Ik laat je nog wel weten hoe het gaat.’

‘Verdomme, Kate. Denk je nou echt dat ik vanavond kan slapen, in de wetenschap dat jij daar alleen in dat huis zit?’ schreeuwt hij.

‘Ik ben niet alleen.’

‘Je hebt niet genoeg mensen bij je. T.J. komt pas kijken en Skid is ook niet bepaald ervaren. En dat vind jij goed werk? Het is gekkenwerk.’

‘Het zijn goede agenten, en het is een goed plan.’

‘Soms is goed niet goed genoeg! Begrijp je het dan niet?’ Hij schreeuwt nu keihard. ‘Straks komt die vent midden in de nacht en legt hij een van je mannen om; dan zit je flink in de problemen.’

‘Ik ben gewapend. Ik draag een kogelvrij...’

‘Dat zal veel helpen als hij straks op je hoofd richt!’

‘John, je reageert overtrokken.’

‘Wat probeer je toch te bewijzen, Kate?’

‘Ik probeer de hufter te grijpen die zeven mensen heeft vermoord!’

‘Of misschien zie je eindelijk een kans om wraak te nemen op wat jou is overkomen. Misschien wil je bewijzen dat amish geen gemakkelijke slachtoffers zijn. Misschien knal je die gast wel meteen neer zodra hij de drempel over komt.’

Ik kan bijna niet geloven dat hij dit zegt. ‘Het is waanzin wat je daar zegt, Tomasetti.’

‘Ik heb gelijk, en dat weet je! En nou moet ik hier zitten nietsdoen terwijl jij jezelf en misschien ook wel een van je mannen laat afmaken. Denk je weleens aan een ander, behalve aan jezelf? Is het ooit bij je opgekomen dat ik me zorgen maak? Dat ik er misschien bij betrokken had willen worden?’

‘Jij zit niet op deze zaak!’ roep ik uit.

‘En dat is precies wat jij wilt, toch?’

Mijn hoofd tolt na zijn woorden. Zijn woede schokt me. Erger nog, ik word erdoor met twijfel vervuld. Over het plan. Over mijn motivatie. Over mijn bekwaamheid als politieagent. ‘Hier zit ik niet op te wachten.’

‘Kennelijk toch wel.’

‘Ik moet ophangen.’

‘Je gaat verdomme niet ophangen!’

Ik klap mijn mobieltje dicht. Zijn woorden klinken na in mijn hoofd. Ik blijf een volle minuut naar mijn mobieltje kijken, terwijl ik me afvraag wat er in godsnaam zojuist is gebeurd.

Ik zet de telefoon uit, stop hem in mijn zak en slenter de woonkamer in. Buiten valt de schemering. Het zal niet lang duren voordat het echt donker is. Er staat een aantal koeien in de wei te grazen. De lange, smalle zandweg is verlaten. Ik kan de weg vanaf het huis niet zien, maar ik weet dat Skid daar vanaf de hooizolder zicht op heeft. Hij zal het me laten weten als er iemand komt opdagen.

Maar de boerderij is groot, en er zijn heel wat plaatsen die iemand ongezien kan bereiken. Vanuit het weiland erachter. Ze zouden langs de groenstrook kunnen sluipen die langs de beek loopt. Ze zouden dekking kunnen zoeken in het maisveld. Voor het geval er iemand staat te kijken, besluit ik het laatste beetje daglicht te benutten om mezelf te laten zien.