HOOFDSTUK 16

Ik zei al eerder dat ik in de eerste plaats voetbal om het publiek te vermaken. Het is voor mij niet alleen een kwestie van winnen. Ik heb mezelf altijd voorgehouden: hoe win je en op welke manier wil je dat doen? Daarbij moet altijd rekening worden gehouden met de fans. De supporters die op de tribune zitten of voor wie de club een stuk van hun leven is.

Je moet je als speler of als coach in die mensen zien te verplaatsen. In Nederland wordt namelijk anders gedacht dan in Duitsland, anders dan in Engeland, anders dan in Spanje en Italië. De karakters zijn anders. Daarom kun je niet op z’n Italiaans spelen als je in Holland woont. Dat kan niet. Wie je ook bent en waar je ook vandaan komt.

Mijn hele grote voordeel als trainer van Barcelona was dan ook dat ik er al gespeeld had. Ik wist de beperkingen, wist hoe ik die beperkingen kon veranderen en een kwaliteit kon geven. Om dat te kunnen doen moet je op de hoogte zijn van de manier van leven, de politiek, het karakter.

Om te beginnen moest ik bij Barcelona afrekenen met een traditie. Die van een grote naam, veel geld, maar geen prijzen. Zo was het technisch niveau, vergeleken met dat van Ajax, een stuk minder. Bovendien dacht iedere speler in Amsterdam aan aanvallen, terwijl iedereen in Barcelona achteruit voetbalde. Dus moest ik beginnen het denkpatroon te veranderen.

Dat is trouwens ook in mijn eigen belang. Ik wil alleen werken bij clubs die willen voetballen. Voetballen zoals het hoort. Technisch goed en aantrekkelijk. Ik moet sfeer voelen, de kleedkamer ruiken.

Een club die voetbalt in een stadion met een sintelbaan eromheen is niets voor mij. Het trainingsveld en de kleedkamer mogen nooit ver weg zijn. Spelers moeten het gevoel hebben dat ze vanuit hun eigen vertrouwde plek het veld op kunnen stappen. Het is prachtig en een groot voordeel als de jeugd kan trainen zoals bij Ajax of Barcelona, waar ze op de achtergrond het stadion zien. De plek waar ze ooit zouden willen spelen.

Voetbal is voor mij emotie. Ik moet er niet aan denken alleen maar bezig te zijn om te voorkomen dat de ander aan voetballen toekomt. Ik wil me op de bank niet vervelen. Als trainer wil ik genieten en streven naar perfect voetbal. Dan komen de resultaten vanzelf.

Waar ik ook gewerkt heb, ik wilde dat mensen over voetbal spraken en dachten. Het liefst de hele dag. Bij Barcelona ontbrak zo’n specifieke voetbalsfeer. Niemand had een verhaal. Dat vooral wilde ik aan de club en de fans geven. Praten over voetbal, praten over de manier zoals het gespeeld zou moeten worden. Zelfs de grootste roddel moest voetbal zijn.

Om dat in gang te zetten is een kwestie van je vrije geest gebruiken en een groot doorzettingsvermogen hebben. Bovendien zie ik al dit soort dingen als een puzzel. Ik zie een probleem en probeer het meteen op te lossen. Op een bepaalde manier die voordelig is voor het volgende puzzelstukje. Uiteindelijk komt daar rendement voor terug. We hebben tenslotte te maken met een spel. Een heel leuk spel.

Natuurlijk was ik extra op mijn hoede door wat me bij Ajax als trainer was overkomen. Alleen was de situatie bij Barcelona mogelijk nog erger dan bij Ajax. Het was aan alle kanten crisis, met de ene rel na de andere. Intussen zaten er nauwelijks nog 40.000 toeschouwers op de tribunes.

Ik wist daarom heel goed waarom clubpresident Josep Lluís Núñez mij zo graag wilde hebben. Hij was vooral bezig zijn eigen positie te redden. Ik ben daarom niet gehaald omdat hij achter mijn visie stond; ik was een politiek middel. Ik wist dat vooraf, maar door de ervaringen bij Ajax was ik dubbel gewaarschuwd en heb vooraf mijn eisen gesteld.

Zoals het principe dat alleen ik de baas ben in de kleedkamer. Dus niet de spelers, niet het bestuur, maar ik. Als het bestuur iets wilde bespreken, dan kwam ik wel naar hen toe, want in de kleedkamer wilde ik ze niet zien. Dat heb ik vooraf heel duidelijk bij Núñez aangegeven, wetende dat hij het daar niet mee eens was. Presidenten als hij zijn gewend dat iedereen doet wat ze zeggen, maar ik draaide het om. Wij hebben mede daarom nooit een warme relatie gehad.

Tijdens de seizoenspresentatie werden meteen de kaarten geschud. Het publiek begon voor Núñez te klappen en floot Alexanco uit, die ik net tot aanvoerder had benoemd. Ik heb de microfoon gepakt en tegen de supporters gezegd dat ik net zo goed meteen kon stoppen als ze daarmee door zouden gaan. Tijdens een conflict met de clubleiding was Alexanco als aanvoerder voor zijn spelers gaan staan. Die had karakter getoond en juist zo iemand had ik nodig om Barcelona weer omhoog te krijgen. Daarom heb ik tegen de fans gezegd niets met het verleden van Barcelona te maken te willen hebben. Dat verleden bestond uit haat en nijd tussen iedereen binnen de club. Dat was niets voor mij. Zo wilde ik niet werken en ik heb de supporters gevraagd mij daarbij te steunen.

Daarna heb ik richting de pers alles opengegooid. De kranten moesten weer vol op de goede manier. Dan kun je gaan meewerken of tegenwerken. Ik heb toen wel gezegd: ‘Ik ga jullie helpen. Jullie mogen schrijven, analyseren en interpreteren wat je wilt, maar als je met ons praat, schrijf dan wel precies op wat de spelers en ik zeggen.’

Ook waren de trainingen vrij te bezoeken. Goed voor de sfeer en de band met het publiek werd erdoor versterkt. Soms kon ik het zelfs in mijn voordeel gebruiken als een speler weer even terug op zijn plek moest worden gezet. Liet ik een rechtsbenige voetballer die naast zijn schoenen was gaan lopen, met links afwerken op de goal. De bal schoot alle kanten op en de fans lagen dubbel. Zo werd het probleem meteen opgelost.

Daarna ben ik aan de slag gegaan. Door eerst de kleine fouten te minimaliseren. Het zijn zelden of nooit de grote fouten die het probleem vormen, maar het zijn vaak de kleine fouten. Daar begint ook het coachen. Daarom trainde ik ook tussen de spelers in. Dan zie je het meeste en kun je adequater ingrijpen.

Vaak zat ik langs het veld op een bal. Er waren dan mensen die zeiden dat ik lui was. Dat zou kunnen en iemand mag dat zeker denken, maar als ik stilzit zie ik meer dan wanneer ik beweeg. Zo zittend kan ik dan iemand beter analyseren en beter de details zien. Vaak details waarvan ik denk dat 99 procent van de mensen ze niet kennen, niet zien of ze zich niet realiseren.

Vanaf het begin heb ik bij Barcelona de boel omgedraaid. Wat ik aantrof was een speelstijl waarin verdedigers minder moesten lopen dan de aanvallers. Dat wilde ik gelijk veranderen. Met in het achterhoofd dat voetbal een optelsom van meters is, een kwestie van logisch nadenken.

En, wat ik al aangaf, door het totale denken om te draaien. Door tegen de spits te zeggen dat hij de eerste verdediger is, de doelman te laten inzien dat hij de eerste aanvaller is en aan de verdedigers uit te leggen dat zij de lengte van het veld bepalen. Vanuit het besef dat de afstanden tussen de linies nooit meer dan 10 tot 15 meter mogen zijn. Verder moest iedereen ervan doordrongen zijn dat er bij balbezit ruimte gecreëerd moest worden, en dat ze zonder bal de ruimte moesten verkleinen. Dat doe je effectief door elkaar in de gaten te houden. Dus zodra de een gaat lopen, sluit de ander aan.

Een proces waar je dag in, dag uit mee bezig moest zijn. En zodra het erop leek dat het hun ging vervelen, bedacht ik weer een oefenvorm waardoor we tijdens de trainingen ook bleven lachen. Mij ging het om ruimte benutten, meters inschatten. Ik was daar zo mee bezig, dat er weleens aan me gevraagd werd of ik een wiskundeknobbel heb. Zou kunnen, het is inderdaad een gegeven dat ik altijd gefascineerd ben geweest door cijfers en afstanden. Dat probeerde ik zo efficiënt mogelijk naar spelers toe te vertalen.

Neem bij Barcelona de combinatie Pep Guardiola en Ronald Koeman als het centrale verdedigingsduo. Beiden waren niet snel en geen verdedigers. Toch speelden we altijd op de helft van de tegenstander. Daarbij maakte ik een kansberekening op basis van drie passes die de tegenstander zou kunnen geven. Allereerst de bal in de diepte die over onze laatste linie werd gespeeld. Als de keeper goed en ver van het doel stond opgesteld, dan was die altijd voor hem. Dan de crosspass. Daarvoor had ik snelle backs, die als buitenspeler waren opgeleid. Die waren altijd op tijd om de bal te onderscheppen. De derde optie was de inspeelpass door het midden. Guardiola en Koeman waren positioneel zo sterk, dat die eigenlijk altijd door hen werd onderschept. Hoewel ze ogenschijnlijk niet de ideale centrale verdedigers waren, werkte het daarom wel. Omdat ook de keeper goed stond en de backs op de juiste manier werden gebruikt.

Zo waren we met de spelers voortdurend bezig om naar dit soort oplossingen te zoeken. Zoals het druk zetten. Niet door dertig meter te sprinten, maar door op het juiste moment een paar meter te bewegen. Dan legde ik uit dat iedereen die je vijf meter ruimte geeft eruitziet als een goede voetballer. Pak je daar drie meter van af, dan is het ineens een ander verhaal. Om zo te kunnen voetballen heb je wel een hoge handelingssnelheid nodig en moet je voortdurend omschakelen. Meer dan 10.000 trainingsuren gingen eraan vooraf om uiteindelijk het niveau van het Dream Team te halen.

Daarom heb ik een voorliefde voor sporten met veel tactiek, zoals honkbal en basketbal. Als honkballer, in mijn jeugd, leerde ik om altijd 100 procent vooruit te denken, maar in het voetbal is dat niet voldoende. Daar is 110 procent nodig. Ook omdat in het voetbal geen time-out bestaat. Daarom moeten trainingen de time-out compenseren.

Net als bij Ajax viel het spel van Barcelona al snel op. De mensen vonden het prachtig en van het begin af aan zat het stadion weer vol met 90.000 toeschouwers. We hadden ook het voordeel dat steeds meer teams defensiever gingen denken, terwijl wij vooral bezig waren met het scoren van doelpunten. Daar was alles op gericht. Vaak ging het goed, soms niet. Maar er was altijd wel wat aan de hand. Er zat dynamiek in het spel en er gebeurde veel voor het doel.

Uitgangspunt van ons spel was het drie-spitsensysteem, met twee vleugelaanvallers en de intentie om de tegenstander op de eigen helft vast te zetten. Dat scheelde weer wat loopwerk en zo was iedereen fitter om acties te maken. Ook mentaal. Daarom moesten we er zo vaak en intensief op trainen. Hoe sneller het een automatisme werd, hoe minder mentale energie dat zou kosten. Zo werd iets in de hand gewerkt dat op een natuurlijke concentratie leek. Je bent honderd procent geconcentreerd bezig, maar omdat het vanzelf gaat merk je het niet.

Maar die honderd procent is wel nodig om het positiespel uit te voeren, waarbij iedere keer nieuwe driehoeken ontstaan en de speler aan de bal altijd twee afspeelmogelijkheden heeft. Onder het motto dat de derde man bepaalt wat er kan. Met dat laatste wil ik benadrukken dat niet de man aan de bal bepaalt waar de bal naartoe gaat, maar juist de spelers zónder bal. Hun loopacties zijn bepalend voor de volgende pass.

Daarom word ik gek als ik spelers in het veld stil zie staan. Dat kan helemaal niet. In balbezit moeten elf man in beweging zijn. Bezig zijn met het finetunen van afstanden. Niet een kwestie van hoeveel je loopt, maar hoe je loopt. Om zo alsmaar driehoeken te creëren, waardoor de balcirculatie niet wordt onderbroken.

Omdat we bij Barcelona op het nulpunt moesten beginnen, heeft het uiteindelijk vier jaar geduurd voordat we onze top bereikten met het winnen van de Europacup voor landskampioenen in 1992. Tot die tijd was het een kwestie van heel gericht trainen, goed opleiden en slimme aankopen doen. Ook bij dat laatste moest je heel scherp zijn, want er bestond nog de regel van het opstellen van maximaal drie buitenlanders. Dat is toch anders scouten dan nu, met het onbeperkte aantal buitenlanders in een team. Daarom mogen we niet mopperen over de keuze voor spelers als Hristo Stoichkov, Michael Laudrup en Ronald Koeman. Stoichkov en Laudrup hebben Barcelona zelfs nauwelijks iets gekost.

Hoewel we het eerste jaar geen kampioen werden, wonnen we – net als eerder met Ajax – wel de Europacup voor bekerwinnaars. Sampdoria werd met 2-0 verslagen, door doelpunten van Salinas en López Rekarte. Ook in het tweede seizoen werd de beker gewonnen, en daarna werd het tijd om echt te oogsten. De verandering van speelstijl was zo goed als afgerond, dus moest er verder aan de verbetering op posities gesleuteld worden. Onder meer door iemand als Hristo Stoichkov te halen. Een onbekende Bulgaar, die ook nog eens goedkoop was. Iemand die ik niet alleen vanwege zijn voetbalkwaliteiten nodig had, maar ook vanwege zijn karakter: Hristo was een vechter en op de goede manier opstandig. In een selectie waar eigenlijk te veel nette jongens zaten, was hij het type dat de boel wakker kon schudden. Niet alleen in de kleedkamer, ook op het veld.

In die periode kreeg ik steeds vaker maagklachten. Soms begon ik zomaar te zweten of ineens over te geven. Ik was al minder gaan roken, maar eind februari 1991 greep mijn vrouw in. Ze dwong me om met haar mee te gaan naar het ziekenhuis en daar kon ik meteen blijven. De slagaders rond mijn hart bleken te zijn dichtgeslibd. Tijdens een drie uur durende operatie werden er twee bypasses aangelegd. Gelukkig was het geen infarct, maar atherosclerose, een vorm van aderverkalking.

Toen het me overkwam ben ik geen moment nerveus geweest. Het hele proces heb ik ervaren vanuit het idee dat als zo veel mensen bezig zijn om me beter te maken, het niet erg logisch zou zijn als uitgerekend ik de zieke ging uithangen. Bovendien is het op zulke momenten best handig als je bekend bent. Die hartchirurg wist natuurlijk verdomd goed dat de hele wereld aan het meekijken was. Dan weet je van tevoren dat die man tijdens de operatie extra zijn best gaat doen. Dat was best een prettig gevoel.

Daarna kwam steeds sterker het besef dat ik niet geholpen en genezen was om te stoppen met leven, maar om daarmee door te gaan. Sindsdien ben ik ook verlost van alle twijfel over een vroege dood. Het idee dat ik, net als mijn vader, op jonge leeftijd zou overlijden. Die obsessie ben ik sinds mijn hartaanval kwijt. Maar dan ook helemaal.

De les die ik er vooral van geleerd heb, is dat je niet ongestraft iets kan doen wat slecht voor je is. Het verschil dus tussen wel of niet roken. Voor de rest ben ik zo veel mogelijk doorgegaan met de manier van leven zoals ik dat gewend was. Dat was eigenlijk meteen mijn instelling: ga zo snel mogelijk weer normaal leven. Maar wel met nieuwe spelregels.

Natuurlijk heb ik toen veel nagedacht over mijn rookverslaving. Vroeg ik me af waarom ik zo lang zoveel had gerookt. Helemaal nadat de doktoren me verteld hadden dat negentig procent van mijn hartprobleem veroorzaakt was door roken. Dan ga je daar wel even over nadenken. En realiseerde ik me hoe tegenstrijdig ik jarenlang had geleefd. Ik wist dat roken kanker kon veroorzaken, ik wist dat het slecht voor mijn hart was en toch nam ik mezelf in de maling. Door te denken dat het goed was tegen de stress. Zo verzon ik steeds moeiteloos mijn eigen excuses.

Na de operatie sloeg ik helemaal door naar de andere kant. De goede kant. Van de ene op de andere dag ben ik gestopt met roken. Het is uit mijn leven verbannen. Voor altijd. Tegelijk raakte ik geobsedeerd door het idee om een duidelijk signaal te geven naar anderen. Niet als een soort van sandwichman voor allerlei antirookcampagnes, waarvoor ik werd overstelpt met verzoeken, maar een actie die helemaal bij mij zou passen en effectief zou zijn. Iets wat actie en reactie zou veroorzaken, iets met een universele moraal. Iedereen, waar ook ter wereld, zou het direct moeten begrijpen.

Zo is het idee van een videoclip ontstaan, die gefinancierd werd door het Catalaanse ministerie van Gezondheid. In dat filmpje houd ik niet een bal hoog, maar een pakje sigaretten. Iedere keer als ik dat doosje met mijn hoofd, schouder, knie of voet raak, hoor je een hartslag. Ondertussen zeg ik: ‘Voetbal is altijd mijn leven geweest…’ En na een korte stilte schop ik ineens het pakje weg, dat meteen uit elkaar spat. Ik sluit dan af met: ‘En roken heeft me bijna het leven gekost…’

De clip werd in het Spaans, Catalaans, Engels, Duits, Frans en Nederlands opgenomen en ging daarna de hele wereld over. Dit was helemaal het type boodschap dat ik wilde.

Mijn hartprobleem leverde nog een andere ontdekking op. Drie weken na mijn operatie besloten de artsen mij te testen tijdens een belangrijke wedstrijd van Barcelona. Eentje waar veel spanning op zat, om zo te onderzoeken hoe mijn hart zich onder zware druk zou houden. Het ging om Barcelona-Dinamo Kiev in de kwartfinales van het Europacuptoernooi voor bekerwinnaars. Vanuit de San Jordi-kliniek was een speciale zender geleverd, met allerlei draden en buttons die op mijn borst werden geplakt. Zo kon mijn hartritme worden gevolgd tijdens de wedstrijd en thuis voor de buis. Hoewel het een enorm spannende wedstrijd was die Barcelona pas in de laatste minuut besliste, had mijn hartritme niet één versnelling vertoond.

Later hebben ze het getest toen ik in de dug-out zat, maar ook toen gebeurde er niets bijzonders. Er was zelfs een wedstrijd waarin mijn hartritme gelijkstond aan dat van iemand die een middagdutje deed. Slechts twee keer werd een verhoging van mijn hartslag geconstateerd: tijdens een vergadering met het Barcelonabestuur.

Precies een maand na mijn operatie was ik terug als coach en weer een paar weken later won ik voor het eerst met het team het Spaanse kampioenschap. Zonder tijdens de wedstrijden sigaretten op te steken, maar met een lolly in mijn mond. Die vond ik lekker en zo had ik toch iets tegen de stress, die ik volgens de onderzoeken helemaal niet had.

Het jaar 1991 was dus heel bijzonder. En heel leerzaam. Want na het winnen van de Spaanse titel verloren we de Europacupfinale van Manchester United met 2-1. Vooral de manier waarop maakte me duidelijk dat we weliswaar grote stappen hadden gemaakt, maar dat het einddoel zeker nog niet was bereikt.

Dat gebeurde pas het seizoen daarna. Ook een bijzonder, mooi en gelukkig jaar, in alle opzichten. Het begon met de transfer van Richard Witschge van mijn oude club Ajax naar Barcelona. Er was in Amsterdam net een nieuw bestuur aangesteld, onder voorzitterschap van mijn jeugdvriend Michael van Praag. De vorige leiding, die mij had weggewerkt, bleek er een financiële puinhoop van te hebben gemaakt, en had de club met een miljoenenschuld opgezadeld.

Ik geef eerlijk toe dat ik Barcelona toen iets meer voor Witschge heb laten betalen om Ajax zo in één keer uit de problemen te halen. Ik geloof dat er acht miljoen dollar werd overgemaakt, terwijl het ook voor zes miljoen had gekund. Maar goed, we hadden jarenlang zo weinig aan spelers uitgegeven, dat Barcelona dit een klein beetje aan mij verschuldigd was.

Verder werd het een jaar om nooit te vergeten. En dan vooral in de maand mei. Eerst was er op 14 mei het huwelijk van mijn dochter Chantal en een week later won Barcelona voor het eerst de Europacup voor landskampioenen.

Aan geluk dus geen gebrek. Ook niet wat het voetbal betrof. In het jaar dat we de beste van Europa waren, werden we in de voorronde bijna uitgeschakeld door de Duitse kampioen FC Kaiserslautern. Pas in de laatste seconde scoorde Bakero het beslissende doelpunt; anders was die finale tegen Sampdoria er helemaal niet gekomen. Een redding die te vergelijken was met het doelpunt dat Iniesta jaren later in de laatste seconden tegen Chelsea maakte, waarna Barcelona de Champions Leaguefinale van Manchester United zou winnen.

Het geeft aan hoe geluk vaak direct gekoppeld is aan succes. Maar dan moet je dat geluk wel afdwingen. Daarom wilde ik als voetballer ook altijd het initiatief hebben. De regie van de wedstrijd. Om zo de boel beter naar mijn hand te kunnen zetten. Zoals op 20 mei 1992 op Wembley tegen Sampdoria. Na 90 minuten stond het nog 0-0 en Ronald Koeman zou in de verlenging de historische goal scoren.

Na vier jaar was de missie geslaagd. In het veld stond die avond een team zoals ik dat altijd voor ogen heb gehad. Een elftal dat het publiek aansprak, dat iets losmaakte onder de supporters en een mix was van zelf opgeleide Catalanen en scherp gescoute versterkingen. Natuurlijk kwamen er bij mij emoties los. Het beeld dat mijn voet achter een reclamebord bleef haken is de hele wereld overgegaan en is typisch zo’n moment dat je iets doet wat je zelf niet kunt verklaren. Je doet het omdat het je eerste ingeving is. Misschien zijn het emoties geweest, maar misschien ook niet. Ik moest uiteindelijk op het veld zien te komen en dit was de snelste manier. Dus gebruikte ik misschien toch mijn gezonde verstand.

Heel Catalonië ging los na die overwinning in Londen. Het geluk kon helemaal niet op toen we voor de tweede achtereenvolgende keer kampioen werden. Het was ongelooflijk maar waar: we hebben dat seizoen één keer bovenaan gestaan en dat was na de laatste speelronde. We wonnen thuis van Athletic de Bilbao en Real Madrid verloor net aan met 3-2 bij Tenerife. Qua emotie was dat kampioenschap nog heftiger dan de overwinning op Wembley. In de middencirkel stonden we met z’n allen te wachten op het eindsignaal in Tenerife; zoiets vergeet je nooit meer.

Jammer genoeg werd dat speciale gevoel Ronald Koeman ontnomen. Hij was door Rinus Michels, die toen bondscoach van het Nederlands elftal was, opgeëist voor een oefeninterland. Toen ik ervan hoorde, dacht ik dat het een geintje was. Wie ontneemt een voetballer zoiets? Uitgerekend Michels! Ik begreep er niets van. Een heel jaar voetbal je voor de titel en dan mag je de beloning niet komen ophalen; het was te gek voor woorden.

Dit is weer een voorbeeld van hoe de macht van de bonden soms te ver gaat. De clubs betalen de spelers en nemen de risico’s. Op een gegeven moment heb ik besloten om geen voetballers meer te contracteren die het interlandvoetbal plaatsten boven het clubbelang.

Het klinkt misschien tegenstrijdig, maar in ons succesjaar 1992 werden weer de problemen gecreëerd die later tot de breuk tussen de club en mij hebben geleid. Wat dat betreft was er een parallel met Ajax, nadat we in 1987 de Europacup voor bekerwinnaars hadden gewonnen. Zodra er succes is, slaat iedereen door in de waan van de dag. Dat was ook typerend voor Barcelona: tijdens de euforie werden de contracten verlengd, ook van spelers die niet hadden gepresteerd.

Zo trokken Núñez en vicevoorzitter Joan Gaspart de regie weer naar zich toe. Gaspart was verantwoordelijk voor de contracten, maar was natuurlijk wel een verlengstuk van de president. En ondanks de successen had ik met Núñez een puur zakelijke relatie. Ik vertrouwde hem gewoon niet. Hij heeft bij mij nooit het gevoel weg kunnen nemen dat ik er alleen was om hem in het zadel te houden. Ik moest er dus altijd voor zorgen om sterk te staan, anders had ik een probleem.

Hoe het succes iedereen had beïnvloed bleek vanaf het begin van het nieuwe seizoen. In de eerste ronde van de Champions League werden we meteen door CSKA Moskou uitgeschakeld. Daarna verloren we de wedstrijd om de Wereldbeker tegen São Paolo met 2-1. Het is een van de weinige keren geweest dat ik weinig moeite had met een nederlaag. Ik heb de Braziliaanse coach Telê Santana altijd bewonderd voor zijn visie, omdat daar altijd een oprechte liefde voor het voetbal uit sprak. Die man had het verdiend om als bondscoach met Brazilië het WK in 1982 te winnen. De uitschakeling van dat fantastische elftal door Italië deed me denken aan ons verlies in 1974 tegen Duitsland. Meer nog dan het Italiaanse succes is het voetbal van Brazilië blijven hangen, en de namen van dat fantastische middenveld met Zico, Sócrates, Falcao en Cerezo.

Tien jaar later was Telê Santana dus coach van de Zuid-Amerikaanse kampioen São Paolo, en weer stuurde hij voor de finale in Tokio een elftal het veld in waar je als liefhebber de vingers bij aflikte. Oké, de nederlaag zat me niet lekker, maar ik heb op de bank wel zitten genieten. Ik heb dat na afloop ook tegen de pers gezegd; dat als je dan toch overreden wordt het beter door een Rolls-Royce kan gebeuren.

Weer zou in de Spaanse competitie het seizoen worden gered op de laatste dag. En weer werden we in de kaart gespeeld door Tenerife, dat Real Madrid met 1-0 versloeg. Een jaar later gebeurde dat zelfs voor de derde achtereenvolgende keer. In 1994 was de koploper op dat moment, Deportivo La Coruña, de klos door in de laatste minuut een strafschop te missen, waardoor het tegen Valencia 0-0 bleef. Precies genoeg voor ons om weer kampioen te worden.

Ook hadden we de Champions Leaguefinale tegen AC Milan gehaald. Een wedstrijd die we een paar dagen na ons kampioensfeest moesten spelen. Dat werd weer typisch zo’n voorbeeld van hoe het fout kan gaan als je steeds net een stap te vroeg of net een stap te laat zet, maar nooit net op tijd. Dan is het een optelsom van kleine fouten die tegen een prima tegenstander als AC Milan kunnen leiden tot een 4-0-nederlaag.

Daarna kwamen er steeds meer problemen aan de oppervlakte. Zes jaar lang had Barcelona op de weg omhoog gezeten. Met spelers die daarin waren meegegroeid. Net als eerder bij Ajax was het mooie dat we niet alleen een heel talentvolle selectie hadden, maar ook dat het fijne mensen waren. Sporters die niet alleen mij, maar ook anderen veel positieve energie gaven.

Met verschillende jongens had ik ook privé een goede relatie. Ik heb wat dat betreft privé en werk nooit helemaal gescheiden gehouden. Ik ging regelmatig met ze uit eten of vierde de verjaardagen.

Dat was dus privé, maar ook professioneel was de onderlinge relatie prettig. Natuurlijk waren spelers weleens teleurgesteld als ze gepasseerd waren. Aan de andere kant was ik ook een coach die, als ze in het ziekenhuis belandden, in de operatiekamer controleerde of het mes niet in het verkeerde been ging.

Om ze op hun gemak te stellen maakte ik er een gewoonte van om de operatie bij te wonen. Want als de trainer erbij was, dan zat het goed. Dus moest ik ook zo’n speciaal pak aan, met een hoedje op en een kap voor mijn mond. Dat stelde de speler gerust en daar was het me om te doen.

Zo ben ik door de jaren heen steeds meer door de medische wetenschap gefascineerd geraakt. De meeste chirurgen vonden dat wel mooi en lieten me bij allerlei operaties aanwezig zijn. Een van de mooiste was een hersenoperatie in het ziekenhuis waar de clubarts van Washington Diplomats aan verbonden was. Het was fantastisch om te zien hoe een deel van de schedel verwijderd werd en hoe met ongelooflijk precisiewerk het probleem werd verholpen. Ik kan dan echt genieten van vakwerk door vakmensen.

Zo heb ik tientallen operaties meegemaakt en kreeg ik, zeker wat beenoperaties betreft, een goed inzicht in de materie. Daardoor kon ik uiteindelijk goed inschatten hoe het later ook in dat opzicht bij Barcelona mis zou gaan.

Maar goed, na zes jaar bouwen kwam in het seizoen ’94/’95 het keerpunt. De fase waarin de club goed moest nadenken over hoe we het succesteam stap voor stap gingen vervangen. In zo’n proces is het essentieel dat de clubleiding het begrijpt. Dat wordt ingezien wat de bedoeling voor de lange termijn is en iedereen boven de waan van de dag gaat staan.

Zo mochten Michael Laudrup en onze doelman Andoni Zubizarreta naar Real Madrid en Valencia vertrekken. Daar ontstond een hele discussie over, maar ik wilde gewoon niet het risico lopen dat zulke grote spelers op de bank zouden terechtkomen. Ze verdienden het niet om de twaalfde man te zijn.

Maar nogmaals, dan moet je wel samen een front vormen. Op dat moment had Núñez mij het gevoel kunnen geven dat ik er niet alleen voor hem was, maar dat we er samen voor de club Barcelona waren. Toen werd in feite alleen maar bevestigd dat ik het al die jaren goed had gezien. Net als Ton Harmsen bij Ajax, begon ook Núñez te lekken naar de pers. Met de bedoeling om mij met onwaarheden te beschadigen. En net als in Nederland waren er maar een paar journalisten die daar doorheen prikten.

Het enige lichtpunt van dat seizoen was het debuut van mijn zoon Jordi. Op 10 september tegen Santander. Pas twintig jaar was hij en hij scoorde meteen de eerste treffer, waardoor hij een belangrijk aandeel had in de uiteindelijke 2-1-overwinning. Helaas zou hij daarna vooral last krijgen van mijn aanwezigheid bij de club. Met dank aan Núñez.

Mijn laatste seizoen had een kopie van de laatste maanden bij Ajax kunnen zijn. Hadden we jarenlang snel en succesvol op de transfermarkt geschakeld, in 1995 begon het bestuur ineens tegen te sputteren. Zo wilde ik de talentvolle Zinédine Zidane van Bordeaux halen, maar die vonden zij niks en er werd geen actie ondernomen.

Ik merkte steeds vaker dat mijn positie van bovenaf werd ondermijnd. Ook door types als dokter Borrell, onze clubarts. Die voelde zich in de rug gedekt door Núñez en haalde de raarste streken uit. Met als dieptepunt een operatie waarvoor een team van specialisten was ingeschakeld. Bij de operatiekamer gekomen draaide hij zich ineens om en zei: ‘Dit is mijn ziekenhuis en ik ben de enige die hier opereert…’ Omdat de speler al in de operatiekamer lag, kon niemand een kant op. Hoewel er diverse collega’s waren die op dat bewuste onderdeel veel beter waren dan hij, ging zijn ego boven alles. Dus ook boven dat van de speler en de club.

In plaats van hem op staande voet te ontslaan, hield het bestuur Borrell de hand boven het hoofd. Met voor mij als triest dieptepunt de operatie die Jordi eind 1995 moest ondergaan. Het betrof een meniscus, voor een orthopedisch chirurg zo’n beetje de meest simpele ingreep die er bestaat. Zelfs die heeft hij verknald en daarmee de carrière van Jordi heel negatief beïnvloed. Hij is tot vandaag de dag last van zijn knie blijven houden.

In 1996 was in april al duidelijk dat we voor het eerst sinds mijn komst in 1988 geen prijzen zouden pakken. Toch was ik niet ontevreden over de stappen die we gezet hadden om de selectie te vernieuwen. Maar er waren andere, negatieve dingen, die ik als vertegenwoordiger van alle spelers niet kon accepteren. Er werd steeds meer informatie achtergehouden en afspraken werden niet meer nagekomen. Het was een nare situatie en de verhoudingen werden alsmaar slechter. Tot ik ineens in de krant las dat ik ontslagen was en dat Núñez en Gaspart als mijn opvolger Bobby Robson zouden presenteren. Een onwerkelijke situatie. Een paar dagen eerder had ik nog een gesprek met Núñez over het nieuwe seizoen en haalde ik persoonlijk Luis Enrique over om van Real Madrid naar Barcelona te komen. Dat deed die jongen voor mij. Dat wist Núñez, toch speelde hij geen open kaart met Luis Enrique.

Maar het ergste vond ik dat ik tijdelijk vervangen werd door mijn rechterhand en vriend Charly Rexach. Helemaal omdat hij reageerde alsof dat de normaalste zaak van de wereld was. Juist Rexach, die altijd nog extremer over Núñez was geweest dan ik.

Hij kreeg het tijdens zijn eerste training ook meteen voor zijn kiezen. Jordi weigerde namelijk onder hem te gaan trainen. Dat werd direct een rel. Uiteindelijk werd toch besloten om Jordi op te stellen voor de thuiswedstrijd tegen Celta de Vigo, om te voorkomen dat het publiek helemaal zou losgaan. Gelukkig is dat een fantastische herinnering geworden. Na een 2-0-achterstand was Jordi een van de aanjagers die zorgden dat de wedstrijd toch met 3-2 werd gewonnen. Maar het allermooiste was dat hij na het winnende doelpunt Rexach tot een publiekswissel dwong en na afloop zou verklaren dat hij zo de supporters de kans had willen geven om zijn vader te bedanken.

Dat was dus meteen ook Jordi’s laatste wedstrijd voor Barcelona.

Net als bij Ajax was het triest dat het uiteindelijk ook bij Barcelona zo moest lopen. Ik zag het als een soort van missie om eindelijk verandering te brengen in het imago dat Barcelona weliswaar de rijkste club was, maar nooit het best speelde en zeker niet op de mooiste manier. Dat ik daarin ben geslaagd was daarom niet zomaar het bereiken van een doel. Daarvoor ontsteeg mijn betrokkenheid die van een trainer.

Maar het grootste probleem van Barcelona is de club zelf. Er is altijd sprake van politiek. Dat verklaart ook mijn afkeer van het circus van bestuurders die de sentimenten voor zichzelf gebruiken en altijd maar bezig zijn om de club kapot te maken. Maar uiteindelijk ontmaskeren ze zichzelf. Dat is bij Ajax met Harmsen gebeurd en later ook met Núñez. Daar heb ik verder niets aan hoeven te doen.