HOOFDSTUK 12

Binnen een half jaar nadat ik als voetballer stopte, was ik bijna al mijn geld kwijt. Er was sprake van alarmfase 1. Nadat er beslag op mijn appartement was gelegd, hebben we in maart 1979 besloten om de draad weer op te pakken en naar Amerika te gaan. Tijdens die zes maanden nadat ik gestopt was, tolde er van alles door mijn hoofd. Alles waar ik voor gevoetbald had was ineens weg.

Toch heeft dat thuis niet voor spanningen gezorgd. Dat kwam omdat Danny altijd deelgenoot is geweest in het oplossen van de problemen. Zelfs toen ik buiten haar om al die investeringen had gedaan. Terwijl we drie kinderen hadden en het ook door de dreiging van ontvoeringen een periode van enorme onzekerheid was.

Bovendien kon zij haar vader beter partij bieden dan ik. Natuurlijk had ik grote fouten gemaakt, maar Cor was ook een beetje een overdrijver. Tijdens dat soort discussies met haar vader zorgde Danny voor het evenwicht. Zoals ze dat vaker deed. Zij was ook van het organiseren van dingen, ik deed eigenlijk altijd maar wat. Op één onderdeel waren we wel hetzelfde, en dat was om bij problemen de boel af te sluiten en niet meer terug te kijken.

Om helemaal opnieuw te kunnen beginnen heb ik voor Amerika gekozen. Ver weg van het verleden en ideaal om vanuit de situatie waarin ik van honderd naar nul was gekletterd weer iets moois op te bouwen. Het is een van de beste beslissingen uit mijn leven geweest. Ik, die al mijn geld had verloren en mijn plaats weer wist, ontdekte in Amerika de manier waarop ik mijn nieuwe ambities kon ontwikkelen.

Ik tekende voor Los Angeles Aztecs. Er gingen wel allerlei verhalen dat ik met New York Cosmos in gesprek was, maar dat is nooit aan de orde geweest. Tenminste, niet bij mij. Omdat ik absoluut niet op kunstgras wilde spelen. Dat was geschikt voor honkbal en American football, waar ze met hun handen sporten. Dat Amerikaanse kunstgras was om op te lopen, niet om op te voetballen.

Wel heb ik nog een demonstratiewedstrijd met Cosmos gespeeld. Samen met Franz Beckenbauer, die er onder contract stond. Ook heb ik na afloop met de broers Ertegun gesproken, de grote bazen van Atlantic Records en eigenaren van de club. Alleen is het nooit tot onderhandelingen gekomen om bij Cosmos te gaan spelen. Het Giants Stadion was mooi en indrukwekkend, maar nadat ik op het AstroTurf had gespeeld was ik er klaar mee.

Dat kunstgras was in de verste verte niet te vergelijken met het kunstgras van vandaag. Het was een soort tapijt, waardoor je soms enorme blaren onder je voeten kreeg. Ook stuiterde de bal anders dan ik gewend was. De Amerikanen vonden het fantastisch, maar voor mij was het onbespreekbaar om bij een club met zo’n mat te gaan spelen. Ik wilde best in de Amerikaanse profcompetitie voetballen, maar dan wel op gras.

Zo kwam ik bij Los Angeles Aztecs terecht, waar in de Rose Bowl prachtig groen gras lag. Dat was later ook het geval bij Washington Diplomats, de andere club waar ik voor speelde in de Amerikaanse profcompetitie. Bij mijn aanvankelijke keuze voor de Aztecs speelde ook mee dat Rinus Michels daar trainer was. Zo kon ik na zeven maanden niksdoen de draad weer oppakken.

De onderhandeling verliep trouwens op typisch Amerikaanse manier. Het ging in een supertempo. Binnen één dag was alles afgehandeld en kreeg ik te horen dat ik vijf uur later het vliegtuig moest nemen, want ze wilden me ’s avonds al mee laten voetballen. Het is ongelooflijk maar waar: na een reis van twaalf uur stond ik vier uur na de landing al op het veld. En tot het moment dat ik hem in de kleedkamer zag, had ik geen contact gehad met Michels.

Ik heb uiteindelijk drie kwartier meegedaan, maakte twee goals en dat was genoeg om de mensen te overtuigen. Het mooie is dan weer dat Michels na de wedstrijd even langskwam in het hotel om zelf een massage te geven. Ik kon niet meer lopen en dat had hij gezien. Blijkbaar had hij tijdens zijn opleiding als sportinstructeur ook geleerd om te masseren, want hij deed dat uitstekend. Dat is het vreemde aan de relatie met Michels geweest. Hij was altijd extreem streng en tegelijk ook altijd extreem helpend.

Amerika was echt een schone lei. Ver weg van Europa, waar iedereen me aan het uitlachen was, kwam ik in een totaal andere wereld terecht. Alleen bleven de verwachtingen hetzelfde. Er gebeurde ook van alles, ik verveelde me geen moment. En natuurlijk lekker op vakantie naar Hawaï, omdat het maar vijf uur vliegen van Los Angeles was. Of minder leuk, de verkoop van de Aztecs aan Mexicaanse investeerders. Van de ene op de andere dag. Die Mexicanen wilden er een Spaanse enclave van maken en omdat de eigenaar van Washington Diplomats meteen voor de deur stond, werd ik weer doorverkocht…

Dat kon allemaal omdat je geen contract had met de club, maar met de North American Soccer League. De federatie. Als die akkoord was met de club, dan kon je als speler zomaar te horen krijgen dat je verkocht was aan een andere club en binnen 48 uur aan de andere kant van Amerika moest zijn. Je had maar het vliegtuig te pakken. Wie je ook was. Een free agent bestond toen in het soccer nog helemaal niet.

Ook was er halverwege de competitie de cut and trade. Als je in die fase geblesseerd was, dan liep je het risico dat je contract verbroken werd. Het sociale dat wij in Europa hadden, bestond daar niet. Het denken week enorm af van wat wij gewend zijn. Of je deed het halverwege goed en kon je blijven meedoen, of je werd eruit geflikkerd en namen ze een nieuwe.

Mijn idee over een herenakkoord in het voetbal stamt ook uit de ervaringen die ik in Amerika heb opgedaan. Zoals het met elkaar maken van afspraken over het aantal buitenlandse spelers per team. Of maak afspraken over jeugdspelers en reik daarbij elkaar de hand. Met als doel een beter evenwicht in decompetities te krijgen. Help elkaar om de competitie op peil te houden. Binnen de Amerikaanse sport beseffen ze als geen ander hoe belangrijk het is om samen op te trekken. Dat is ook een groot verschil tussen de Amerikaanse franchises en veel Europese clubs. Bij de clubs hier heeft niet iedereen de mentaliteit die bij topsport past, bij een franchise is dat een vereiste.

Na de Mexicaanse overname van de Aztecs kon ik dus naar de andere kant van Amerika vertrekken. Eigenlijk had ik daar helemaal geen trek in. Het was maart, ik liep in LA in mijn korte broek rond terwijl er in Washington nog een halve meter sneeuw lag. Maar tijdens mijn eerste bezoek was ik gelijk helemaal om. Ik kreeg alle mooie dingen te zien en ging uiteindelijk toch akkoord met de verhuizing. Achteraf gezien zijn het twee fantastische jaren geweest.

Washington is uniek. Iedereen die ernaartoe gaat is een voorbijganger. Volgens mij wordt niemand er geboren. En alles is er politiek.

Zo was de voorzitter van de Diplomats een Democraat, dus werd ik meteen door die partij omarmd. De vrouwen van de Kennedy’s zochten een huis voor me, want wat ik in eerste instantie helemaal niet doorhad, was dat ik ook daar een bekend iemand bleek te zijn.

Mijn buurman was Robert McNamara, onder president John F. Kennedy de Amerikaanse minister van Defensie en in mijn tijd president van de Wereldbank. Een man met een enorm aanzien in de wereldpolitiek. Die zag ik om vijf uur nog in zijn korte broek in de tuin lopen en om zeven uur stopte er dan een limousine met al die Amerikaanse vlaggetjes erop voor zijn deur. Maar tegelijk was hij ook een heel fijne vent, die ons allerlei nuttige tips over de buurt gaf. Zoals een goede school voor de kinderen en waar we het best brood en groenten konden kopen. Intussen ging ik op de fiets naar de training. Vanwege de mooie omgeving en omdat het zo lekker rijden was.

Washington is een extreme wereld, maar wel hartstikke leuk. En leerzaam. Zo was Washington Diplomats ondergebracht in het bedrijf dat ook Madison Square Garden in New York bezat. Andy Dolich, onze general manager, had zijn opleiding bij Madison Square Garden gehad, en de manier waarop hij Washington Diplomats leidde opende mijn ogen. Het heeft me ook niet verbaasd dat Andy later met de honkbalclub Oakland A’s de World Series zou winnen, en uitstekend werk heeft geleverd bij Golden State Warriors, Memphis Grizzlies en San Francisco 49’ers.

Iemand die op het allerhoogste niveau in zowel de Major League Baseball, NBA als NFL heeft gewerkt, was bij Washington Diplomats dus mijn mentor. Dankzij de ervaringen met mensen als Dolich ken ik de bedrijfstak voetbal inmiddels van haver tot gort. Ik weet wat een speler denkt, ik weet wat een trainer denkt, ik weet wat de sponsors denken en ik weet alle voor- en nadelen als die drie elementen samenvallen.

Ik heb in Washington een andere kijk op topsport gekregen. Want Amerika is topsport. Het topsport-denken zit in hun genen. Het grote verschil tussen Amerika en Europa is dat de sport daar via het schoolsysteem geregeld wordt en bij ons via het clubsysteem. Bij ons moet je eerst lid van een club worden, bij hen moet iedereen naar school, waar ze sport zo belangrijk vinden dat het bij het lespakket hoort. Een groot contrast dus met onze situatie, waarin sport en school volledig gescheiden zijn.

Bij ons is leren één ding, sport een ander ding. Een denkfout. Het is hetzelfde, alleen op een ander niveau. In Amerika hebben ze dat heel goed door. De een wordt dokter, de ander advocaat en weer een ander American footballer. Het is niet iets wat gescheiden van elkaar is, het hoort bij elkaar. Bij de Amerikanen wordt studeren en sport zelfs gemixt. Wij splitsen het, zij doen het bij elkaar. Daarom begrijpt iemand die Einstein is de sport, en begrijpt de sporter ook Einstein.

Terwijl bij ons de sporters de dommen zijn. Zo wordt er nog te vaak tegenaan gekeken, maar zo is het natuurlijk niet. Je kunt geen topsporter zijn als je dom bent. Is onmogelijk. Laatst hoorde ik van een vriend een mooi verhaal. Hij had de bekende Chinese basketballer Yao Ming gesproken, de vroegere sterspeler van Houston Rockets. Op een gegeven moment hadden ze het over de beste speler waar Yao Ming ooit tegen gespeeld had. Dat bleek Shaquille O’Neal te zijn.

De uitleg die Yao Ming daarvoor gaf vond ik heel mooi en bijzonder. O’Neal kreeg met Yao Ming voor het eerst met een speler met hetzelfde postuur te maken. Even groot en even sterk. De eerste twee ballen waren voor Yao Ming, daarna kwam hij er niet meer aan te pas. Volgens Yao Ming heeft iedere aanvaller in het basketbal zo’n honderd situaties onder de basket in zijn hoofd zitten. Daardoor weet hij op iedere willekeurige plek intuïtief wat hij moet doen.

Alleen O’Neal bleek in staat om binnen een paar minuten de nieuwe situaties met Yao Ming te analyseren en in de database onder zijn schedel op te nemen. Dus binnen vijf minuten zaten variant 101 en 102 in zijn systeem, en was hij Yao Ming de baas. Dan ben je geen domme sporter, maar gewoon heel intelligent. Ik zeg zelf ook altijd: voetballen doe je met je hoofd en je gebruikt je benen.

Als je zo naar sport en intelligentie kijkt, dan krijg je een veel bredere kijk op alles. En hik je steeds meer aan tegen het bekrompen denken in veel Europese sportlanden. Natuurlijk heeft Amerika wel veel meer mogelijkheden, maar is het er ook veel harder dan bij ons. Juist vanwege al die mogelijkheden. Waar wij vijf spelers voor één plek in het veld hebben, hebben zij er vijfhonderd. Dus is de onderlinge strijd harder en zoiets creëert een andere mentaliteit. Dat kan ook niet anders.

Verder werken Amerikanen met heel veel data en statistieken. De percentages zijn gerelateerd aan wat er wel en wat er niet is gebeurd. Met vaak de conclusie dat een basketballer die tachtig procent raak schiet slecht is en degene die negentig procent scoort goed. Toch kun je daarover discussiëren, vind ik. Ik weet zeker dat de conclusies die ik zou trekken afwijken van degenen die puur naar de cijfertjes kijken. Want als Messi uit tien schoten drie raak schiet, dan komt hij maar op dertig procent. Toch zit hij daarmee wel op een heel hoog niveau. Terwijl het volgens de statistieken maar dertig procent is. Ik zou zeggen: doe het hem maar na en ook nog eens op dat niveau. Dat is bijna onmogelijk.

Billy Beane heeft dat als eerste gezien. De topman van Oakland A’s ging in het profhonkbal anders naar de cijfers kijken en boekte daar verrassende successen mee. Hij begreep dat het weliswaar in de details zit, maar dat je ook goed moet zien wat een detail is. Dan hoeft de waarheid niet in zeventig procent te zitten, maar ook in die één of twee procent. Zelfs zo’n klein percentage kan het verschil maken. Het is maar net hoe je ertegenaan kijkt. Het zijn zelden of nooit de grote fouten die beslissend zijn, maar de kleine fouten. Die moet je zien te minimaliseren.

Wat mij betreft kunnen die data en statistieken daarom nooit leidend zijn. Het is een hulpmiddel, waar je met je eigen blik naar moet kijken. Beane begreep dat als eerste en het mooie is dat hij geïnspireerd werd door het totaalvoetbal dat het Nederlands elftal tijdens het WK in 1974 speelde. Het fascineerde hem dat de linksback in staat was om ook rechtermiddenvelder te spelen; dat zogenaamde specialisten ook op andere posities goed uit de voeten konden. Daardoor is hij honkballers anders gaan analyseren.

Verder kreeg ik in Amerika de bevestiging dat topsport er is om het publiek te vermaken. Dat heb ik altijd al gehad, maar het was fijn om te zien dat ze in misschien wel het grootste sportland ter wereld er precies zo over denken. Mensen werken de hele week hard. Als die naar het stadion komen, dan moeten ze na afloop blij naar huis gaan en respect hebben voor wat ze gezien hebben.

Dat kan op een heleboel manieren. Je kunt winnen, je kunt inzet tonen, maar er is niet altijd succes. Met andere woorden: leer ook te relativeren. Het gaat namelijk niet alleen om winnen. Daar heb ik altijd heilig in geloofd. Je probeert natuurlijk altijd te winnen, maar belangrijker is hoe je dat wilt doen. Daarbij moet je je goed realiseren wat er onder jouw publiek leeft en je daarop instellen. Dat weten ze in Amerika als geen ander. Ze weten wat de fans op het veld willen zien, ze weten wat ze willen kopen, ze weten wat ze willen eten, ze weten alles.

Ook in het soccer, hoewel het in mijn tijd in die sport wel een wereld van uitersten was. Aan de ene kant moest ik op topniveau presteren binnen een professioneel geleide organisatie, aan de andere kant kreeg ik een eigen televisieprogramma waarin ik eerst moest uitleggen hoe groot het veld was, dat het veld groen was en waar de lijnen voor dienden. Het voetbal was nog nieuw en moest vanaf het begin aan de Amerikanen worden uitgelegd. In mijn programma vertelde ik de mensen hoe ze een bal moesten trappen en waar ze tijdens de wedstrijd naar moesten kijken. Het was eigenlijk heel komisch: ik speelde op topniveau, maar tegelijk zat ik in een speeltuin.

Maar het werkte wel. Washington zat vol met Italianen, met mensen die allemaal gevoetbald hadden. Dat gold ook voor de Engelsen, die weer de Amerikanen in hun omgeving enthousiast maakten voor het voetbal. Er waren in ieder geval een heleboel mensen die ooit iets met voetbal hadden, maar er moest wel iemand komen die het via de televisie ging aanjagen.

En in Amerika is het zo dat er veel mogelijkheden ontstaan als je bekend bent. Daardoor kreeg ik een eigen televisieprogramma. Dat was het summum voor al die Italiaanse en Engelse coaches. Ineens was voetbal op de televisie, dus was het belangrijk. Er waren zelfs trainingen op tv te zien. Er haakten steeds meer mensen aan en het effect werd alsmaar groter. Mooi om mee te maken.

In Washington heb ik ook de eerste ervaringen opgedaan die later geleid hebben tot de oprichting van mijn foundation. Ik gaf al eerder aan dat de eigenaar van de club een Democraat was en via hem kwam ik in contact met de familie Kennedy. Op een gegeven moment werd ik door de zus van John F. Kennedy, Eunice Kennedy Shriver, gevraagd om ambassadeur te worden van de Special Olympics. Zij had de organisatie voor gehandicapte sporters opgericht, die inmiddels wereldwijd een begrip is. Ik vond het ook heel bijzonder toen ik een paar jaar geleden samen met haar zoon de Special Olympics in Polen mocht openen.

Dat zaadje voor mijn foundation is in mijn eerste seizoen bij Washington Diplomats geplant. Ik werd ergens in meegenomen, dat uiteindelijk een onderdeel wordt van de dingen die je besluit te doen. Maar ik geef eerlijk toe dat het niet vanzelf is gegaan.

Bij Washington Diplomats moest ik vanaf het begin bij iedere uitwedstrijd een clinic voor gehandicapte kinderen verzorgen. In het begin had ik daar heel veel moeite mee. Na een paar maanden heb ik aangegeven dat ik ermee zou stoppen. Omdat het geen enkele zin had. Iedere keer als ik ze aangaf hoe ze een bal moesten trappen, schoten ze ’m een heel andere kant op.

Toen ik de organisatie dat vertelde, vroegen ze me een video te bekijken die ze van mij hadden gemaakt. Ze zeiden erbij voor één keer niet te kijken waar de bal belandt, maar naar de ogen van het kind, naar de ogen van de moeder en naar de ogen van de vader. En te kijken naar de blijheid die ik gaf als ze die bal hadden geraakt, en dat er iets gelukt was wat ze vroeger niet konden. Natuurlijk duurde het lang voordat ze zich ietsje verbeterden, maar dat was niet waar het om ging. Het ging erom dat ze een bal hebben en proberen om hun coördinatie te verbeteren.

Die Amerikanen voegden er nog aan toe: ‘Als je de volgende keer terugkomt, dan zie je een totaal ander kind en een totaal ander mens. Je ziet de blijheid dat ze bereikt hebben om met hun voeten de bal te kunnen raken.’

Die uitleg kwam behoorlijk bij mij binnen. Zo ontdekte ik ineens de blijdschap die ik teweeg had gebracht. Ik begon die clinics leuk te vinden, ging er anders naar kijken en er ook over nadenken. Ineens haalde ik een gigantische voldoening uit de dingen die ik deed. Ik kreeg in de gaten dat ik eigenlijk niks deed en er toch wat gebeurde.

Zo had ik een buurjongetje met het syndroom van Down. Die kwam ineens binnenlopen met een bal. Die leerde ik schieten, een beetje koppen, een beetje dit en een beetje dat. Dat ging zo een maandje of twee door. Tot ik een keer van een reis terugkwam en hij op straat meevoetbalde. Toen hij me zag kwam hij naar me toe, sprong tegen me op en we gaven elkaar twee zoenen. Zo blij was hij dat hij op straat mee kon voetballen. Of beter gezegd, ze lieten ’m meevoetballen. Maar het simpele feit dat hij tussen al die anderen mocht meedoen gaf ’m ongelooflijk veel vertrouwen.

Dat werkte in alles door. De familie van die jongen moest bij warm weer altijd extra goed opletten. Ze hadden een zwembad en waren doodsbenauwd dat er ooit een dag zou komen dat hun zoontje erin zou vallen en zou verdrinken. Op een gegeven moment kwam ik bij dat zwembad en zodra hij me zag nam hij een aanloop en sprong erin. Hij bleek zijn angst kwijt te zijn. Door het vertrouwen dat hij door het voetbal gekregen had. Omdat zijn angst verdwenen was, kon hij ook leren zwemmen.

Ik heb toen van nabij ervaren dat door een beetje helpen, een beetje dit en een beetje dat, een kind kan veranderen. Dat het rendement zo hoog is, terwijl je voor je gevoel eigenlijk niks doet. Een levensles die ik dankzij de Special Olympics naar het voetbal heb doorgetrokken. Daarom heb ik ook zo’n moeite met mensen die roepen dat het resultaat heilig is. Ze weten alleen niet waar ze mee bezig zijn, en het is ook nog eens een zwak excuus. Natuurlijk is het resultaat belangrijk, maar het belangrijkste zijn de mensen die de club door hun bloed voelen stromen. Die moet je het goede gevoel geven.

Het is zo tegenstrijdig als wat, maar ik ben wat dat betreft een heel idealistische professional die weet waarover hij het heeft. Als kind ben ik opgegroeid met Ajax. Daarna ben ik drie keer met ruzie weggegaan, toch was ik altijd weer blij als de club won. Dat gevoel zit in je bloed. Heel ondefinieerbaar, maar het allermooiste dat er is.

Bijna vijfendertig jaar later behoort Amerika tot de top 25 van de wereld en raken de stadions ook bij de nationale profcompetitie steeds voller en voller. Dit verrast me niet. Amerikanen zijn in staat om naar het succes toe te werken. Ze zijn in staat om hun tekortkomingen te onderkennen en daaraan te werken, want iets moet een succes worden.

Natuurlijk zijn er nog hobbels op de weg. Zo kon bondscoach Jürgen Klinsmann vaak niet het beste elftal opstellen, omdat hij verplicht was om van iedere franchise iemand te selecteren. Hij kon het niet maken om vier spelers van één club te nemen. Dat kon niet, want de andere franchises betalen mee en moeten aan het eigen publiek ook een international kunnen presenteren.

Eerlijk gezegd weet ik niet of dat nu is opgelost, maar ik wil er vooral mee zeggen dat het een beperking is waar je als coach tegenaan loopt. En het belangrijkste is dat het opgelost wordt. Het gaat er tenslotte om dat ze een stap maken en die maken de Amerikanen ieder jaar opnieuw. Al jarenlang.

Een ander punt is de opleiding. De oplossing van het probleem om kinderen die buiten de scholen aan het voetballen zijn toch onderdeel van het systeem te laten worden. Dat stimuleert nog meer kinderen om te gaan voetballen, waardoor de participatie toeneemt en de vijver waaruit de franchises kunnen vissen weer groter wordt. In Europa hebben we het onderscheid tussen amateurs en profs, in Amerika heet het anders, ze doen het anders, maar eigenlijk komt het op hetzelfde neer. Daarom zou de oplossing ook zo moeten zijn. Dus door twee gescheiden werelden bij elkaar te brengen. Die van de talenten die op de scholen zijn ontdekt en de spelers die uit de buurt en van de straat komen.

Inmiddels zijn vrijwel alle Amerikaanse teams sterk. Of het nu het nationale elftal betreft of de top van de Major League Soccer, iedere ploeg in de wereld kan ertegen aan de bak. Aan goede spelers geen gebrek, alleen is het nog niet supersterk. Die uitzondering is er nog niet. Zo’n talent dat het verschil kan maken.

Dat heeft te maken met hoe het naar en aan de top wordt ingevuld. Qua opleiding, qua training en qua wedstrijdtactiek. Want dat ene bijzondere talent, dat er zeker zal rondlopen, moet wel geholpen worden. Dat vind ik nog een van de grootste tekortkomingen in het Amerikaanse systeem, dat ze de uitzonderingen nog niet de regel laten bevestigen.

En niet alleen in het voetbal. Of je nu het golfen of paardrijden neemt, vrijwel iedereen doet hetzelfde. Er wordt te veel vastgehouden aan vaste regels. Dat zie je overal in hun samenleving terugkomen. Veel regels en normen, maar wie is nou de Einstein? Als het Amerikaanse voetbal daar flexibeler mee zou omgaan, dan wordt er weer een belangrijke hobbel genomen.

Maar ik heb het al aangegeven, ik heb in Amerika vooral heel veel geleerd. Lessen die ik later in mijn leven heb kunnen toepassen. Ik kan me nog herinneren dat we in Washington net ons huis hadden betrokken. Er kwam iemand van de club langs die benieuwd was hoe we onze verzekeringen geregeld hadden. Ik dacht: verzekeringen? Kreeg ik te horen dat je er zelfs een voor je stoeprand moest hebben. Want als daar iemand op uitglijdt en die sleept je voor de rechter, dan heb je een probleem.

Ik wist niet wat ik hoorde. Vervolgens werd me verteld dat iemand zomaar kon beweren dat er op mijn stoep een banaan lag, terwijl ik daar nooit een banaan had zien liggen. Dan had hij ook nog een foto gemaakt, nadat hij er zelf een banaan had neergelegd. Daar moest ik echt allemaal rekening mee houden.

Dan begint al het anders denken. Dus niet door je schouders op te halen en de boodschap niet serieus te nemen, maar door te schakelen. Uiteindelijk zeg ik tegen die man: prima, en het zou fijn zijn als jij dat voor ons zou kunnen regelen. Ik wil er vooral mee zeggen dat het eigenlijk heel bijzonder is dat de club zelfs op dat niveau bezig is om voor jou problemen te voorkomen. Daar moet je niet om lachen, maar juist heel veel respect voor opbrengen.

Het is bovendien een van de dingen die in Europa niet goed is geregeld. Daar is men zelden of nooit bezig met het voorkomen van problemen. Vandaar al dat gedoe met voetballers die uit een arm gezin komen, goed kunnen voetballen en dan rijk worden. Ga er maar aan staan. Probeer dat maar te verwerken. De begeleiding van dat soort processen mis je bij eigenlijk alle clubs. Omdat de werelden te veel uit elkaar liggen. De leiding, de directeuren en managers die dat in de gaten moeten houden, begrijpen de cultuur van dat soort spelers niet. Zij hebben wel gestudeerd, hebben maatschappelijk iets bereikt, maar zijn niet in staat om zich te verplaatsen in de achtergrond van al die jongeren en kinderen. Wie begeleidt ze, wie corrigeert ze? In Europa is daar nog veel terrein mee te winnen.

Het waren in ieder geval heerlijke jaren in Amerika. Drie mooie en leerzame seizoenen bij Los Angeles Aztecs en Washington Diplomats, waar ik veel om me heen heb gekeken. Andersom was de waardering naar mij toe ook enorm. Ik ben door burgemeester Tom Bradley tot ereburger van Los Angeles benoemd en ben erevoorzitter van de USA Special Olympics geworden.

Tegelijkertijd heb ik er de wetten voor het leiden van een proforganisatie geleerd. Het werken met specialisten, in een omgeving waarin alles in het teken van de prestatie van het team staat. Van de ticketverkoper tot de materiaalman.

Verder is er in Amerika bij mij de basis gelegd om later mijn foundation en scholen op te richten. Toen heb ik ingesnoven wat ik vijftien jaar later pas ging uitvoeren. Dankzij mijn ervaringen met de Special Olympics en de manier waarop de Amerikanen studeren en sporten hebben samengevoegd.

Ik ben later nog vaak in Amerika terug geweest. Een boeiend en inspirerend land, zeker wat de sport betreft. Maar drie jaar was genoeg om alles te leren, goed over veel zaken na te denken en op een bepaald niveau weer als speler in actie te komen. Alleen was het voor mij als voetballer niet goed genoeg. Ik wilde meer. Dat gevoel werd alleen maar versterkt toen ik bij Ajax meetrainde, tijdens de periodes waarin de competitie in Amerika stillag. Ik merkte dat ik op het Europese niveau nog goed kon meekomen en besloot die stap weer te maken. Terug naar Ajax. Die knoop hakte ik eind 1981 door.

Nog altijd ben ik best een beetje trots dat ik met mensen als Pelé, Franz Beckenbauer, Johan Neeskens en al die anderen aan de basis heb gestaan om de voetbalsport het enige nog vergeten continent te laten veroveren. Als ik nu zie hoe soccer zich ontwikkelt, dan is het slechts een kwestie van tijd voordat Amerika de wereldtitel wint. Als voetballiefhebber zou ik dat geweldig vinden.