HOOFDSTUK 13

Terug als speler bij Ajax was eigenlijk fantastisch. Er was een jonge groep en er werd tegen me opgekeken. Toch liep ik snel tegen een probleem aan. Ik had net in Amerika een soort van opleiding gehad van hoe ze daar een club managen. Daar ben ik, zeker bij Washington Diplomats, drie jaar door beïnvloed. Voetballen bij Ajax hield voor mij daarom niet alleen in om op het veld te staan, maar ook kijken naar hoe mensen de club leidden. En waarom ze het deden. Daar werd ik dus niet vrolijk van.

Maar op het veld was Ajax gelukkig nog steeds Ajax. Met veel jeugd. Ik was 34 jaar en kwam tussen veel van die jonge jongens terecht. Frank Rijkaard, Marco van Basten; ik kreeg meteen een leidersrol, op elk gebied. Allereerst als voetballer. Ik moest meteen overtuigen. Iedereen sprak over die ouwe lul die weer terug was. Zoals we in Nederland zijn, vanuit de negatieve kant. Maar ik had het geluk dat ik in die eerste wedstrijd tegen Haarlem al snel een doelpunt maakte. En nog een mooie ook. Alle monden vielen meteen weer open. De critici konden er verder niets meer mee, want ik bleek het nog te kunnen.

Daarna ging ik vooral helpend voetballen voor andere spelers, wat ik eigenlijk altijd al deed. Inmiddels had ik zo’n beetje op alle posities gespeeld. In de spits, als middenvelder, libero, alles had ik gedaan. Wat dat betreft was er voor mij niets nieuws. Wel kreeg ik te maken met een nieuwe generatie voetballers. Voor wie dingen geregeld waren die wij tien, twaalf jaar daarvoor nog zelf moesten doen. Er waren gewoontes en normen gekomen die op zich logisch waren, maar zeker als topvoetballer moet je wel blijven denken. Blijven improviseren. Als je daar buiten het veld al mee begint, dan neem je dat ook mee in de wedstrijd.

Ik bedoel hier vooral het sociale deel mee. De zekerheden. Mijn vrouw moest mijn trainingspak vol modder nog wassen, maar voor die jongens lag het ’s ochtends allemaal klaar in de kleedkamer. Wij hadden geen tante Sien die in een spelershome iedere dag de koffie, vers sap, broodjes en pasta klaar had staan. Er was niks. Helemaal niks. Wat ik na mijn terugkeer bij Ajax zag was een gewoontepatroon van een beter leven en minder verantwoordelijkheid. Spelers die zelf hun schoenen schoonmaakten? Ik zag ze niet. Dus gleden er jongens uit tijdens de warming-up en zeiden dan lachend: ‘O ja, ik had mijn noppen moeten verwisselen.’ Het waren tekortkomingen in de opvoeding die ik hun dan weer probeerde bij te brengen.

In plaats van Rinus Michels en §tefan Kovács kreeg ik bij Ajax te maken met Kurt Linder als trainer. Iemand van wie ik veel geleerd heb. Toen ik me in december 1981 weer in De Meer meldde, was het eerste wat hij zei: ‘Op jouw leeftijd moet je nooit te hard trainen. Zorg er vooral voor dat je motor nooit afslaat.’

Ik hoefde dus tijdens de training niet zo hard te lopen als die jonge gasten, want volgens Linder had ik daar niks aan. Hij hield ook continu in de gaten dat ik niet geblesseerd zou raken. Na Linder kreeg ik in mijn tweede seizoen te maken met Aad de Mos. Die was nog jong en wilde weer veel van mij leren.

Dat weet je zonder het te weten. Hij vraagt bepaalde dingen, hij zegt bepaalde dingen en dan praat je gewoon. En dan is het niet dat je denkt: hé, ik moet hem wat leren. Nee, het is een onderwerp en daar praat je dan over. Tussen De Mos en mij is het nooit een kwestie geweest van: ik weet iets en hij niet.

In de kleedkamer en op het veld zat het dus goed. Ik heb al aangegeven dat het daarbuiten in het clubbestuur een ander verhaal was. Door mijn tijd bij Washington Diplomats, met een supermanager als Andy Dolich, herkende ik veel zaken die niet klopten. Vooral na het tweede seizoen zou dat escaleren.

Maar eerst even terug naar het begin. Door terug te gaan naar Nederland, was ik weer in het regime van zeventig procent belasting terechtgekomen. Tijdens de onderhandelingen hadden mijn adviseurs geregeld dat ik een pensioen kon opbouwen. Ik kreeg een salaris dat voor het Nederlandse profvoetbal het maximum was. Meer kon Ajax niet betalen.

De crux zat ’m daarom in een mooie constructie die mijn schoonvader had bedacht. We vroegen aan de bestuurders hoeveel toeschouwers Ajax bij een bepaalde wedstrijd trok. Dat waren er bijvoorbeeld 10.000. We hebben toen voorgesteld dat alles wat boven die 10.000 toeschouwers zou komen gedeeld werd tussen de club en mij. Dus met 20.000 mensen was de opbrengst van 5000 kaartjes voor Ajax en kreeg ik de recette van die andere 5000. Het geld van die 5000 zou dan weer naar mijn pensioenvoorziening gaan.

Het eerste jaar werden we kampioen, er kwamen enorm veel mensen naar het stadion en ik verdiende enorm veel geld. Maar dat verdween niet in mijn zak, dat was voor later. De constructie was een gigantisch succes. En het tweede jaar was net zo succesvol. Ook omdat er veel wedstrijden in het Olympisch Stadion werden gespeeld, waar meer dan 50.000 mensen in konden. Bijna het dubbele van De Meer.

We waren in ieder geval bezig met presteren en tegelijk het publiek te vermaken. Als dat lekker gaat, dan kom je af en toe op een leuk idee. Zoals de ingeving om een penalty in tweeën te nemen. Samen met Jesper Olsen deed ik dat tijdens Ajax-Helmond Sport. Het verschil in kwaliteit was zo groot, dat er totaal geen spanning in de wedstrijd zat. Dus probeerden we met zo’n strafschop de fans toch iets extra’s te bieden. In plaats van de bal op doel te schieten, passte ik ’m breed op Olsen. Eerst stond de doelman perplex, maar toen hij besloot op Jesper af te gaan speelde die de bal weer terug op mij. Omdat ik keurig in een positie achter de bal was blijven staan, kon ik die met twee vingers in mijn neus in het lege doel tikken. De mensen vonden het geweldig.

Ook dat seizoen verliep in alle opzichten heel positief. Tot het bestuur ineens vond dat ik veel te veel geld verdiende. Waarop ik natuurlijk zei: ‘Maar jullie verdienen toch evenveel als ik? Waarom klaag je over mij, terwijl je zelf ook het geld in je zak stopt? Je hebt nog nooit zo veel toeschouwers gehad.’

Ze waren het niet met me eens, dus dat werd bonje.

Intussen had mijn schoonvader altijd goede banden met de mensen bij Feyenoord gehad. Toen die van de problemen met Ajax hoorden, zeiden ze meteen: ‘Kom maar bij ons en dan passen we hetzelfde systeem toe.’ Dat was natuurlijk heel interessant, want bij Feyenoord zou het helemaal hard gaan met een stadion waar 47.000 mensen in konden.

Het werd uiteindelijk Feyenoord. Omdat ze bij Ajax weigerden overstag te gaan. Ik kreeg te horen dat ik te oud was, te dik en noem maar op. Alles wat er in hen opkwam, kreeg ik op mijn bord. Bovendien eisten ze dat ik weer genoegen zou nemen met een normaal salaris en dat deed ik natuurlijk niet.

Ik moet zeggen, het werd bij Feyenoord een fantastische tijd. Echt super. In het begin was ik natuurlijk de grote vijand, moest de supporters overtuigen en voor me zien te winnen. Net als eerder bij Barcelona, Los Angeles Aztecs, Washington Diplomats en Ajax is dat me meteen in de eerste wedstrijd gelukt.

Tijdens het toenmalige Rotterdam Toernooi scoorde ik een mooie goal. Iedereen begon te juichen. Alleen realiseerden ze zich ineens dat ze juichten voor iemand die ze haatten. Er was even sprake van totale confusie in het hele stadion, maar het ijs was gebroken toen de supporters zagen hoe blij de andere Feyenoorders op het veld waren. Om het helemaal mooi af te maken zouden we dat toernooi ook nog winnen.

Er is vaak gesuggereerd dat tijdens die laatste drie jaar de trainers er voor de show waren, omdat ik toch alles zou bepalen. Dat is onzin. In de topsport werkt het zo niet. Zo zal ik me Kurt Linder altijd blijven herinneren als de man die voorkwam dat bij mij de motor afsloeg. Aad de Mos was voor mij een nieuwe naam, maar ook met hem werkte het. De aanpak van Thijs Libregts bij Feyenoord was eigenlijk dezelfde als die van Linder. Bij een bosloop zei hij altijd tegen mij: ‘Loop mee en kijk maar wanneer je aankomt.’

Wat het technische en tactische deel betrof, moet je niet vergeten dat Rinus Michels het al aan mij overliet tijdens de wedstrijd toen ik achttien was. Dus het automatisme om iemand in het veld naar voren of naar achteren te sturen, of in actie komen als er iets in het elftal moest gebeuren, dat zat er bij mij al heel jong in. Bij alles. Zoals tijdens het WK in 1974 natuurlijk, dat deed ik gewoon heel natuurlijk, zonder erbij na te denken. Het was dus nooit een kwestie van: ‘Ik ga dit op eigen houtje doen.’ Zo werkte het niet. Zeker niet als je als voetballer op een niveau staat dat je tijdens de wedstrijd medeverantwoordelijk bent voor het functioneren van het hele team.

Daarom is het nooit zo geweest dat Linder, De Mos of Libregts trainde en ik alleen maar voetbalde. Het resultaat was een optelsom van ons tweeën. Het kon niet zo zijn dat hij slecht was en ik goed, of hij goed en ik slecht. Dat kon niet. Dan zou er nooit het rendement zijn ontstaan van bijna drie jaar in Nederland voetballen en dan drie keer kampioen worden en twee keer de beker winnen. Dat lukt alleen door een goede samenwerking.

Daarom is het vooral een kwestie geweest van een uitstekende wisselwerking tussen degene die aan de kant stond, de trainer, en ik op het veld. Maar dat is niet meer dan normaal. Ook omdat er in het voetbal geen time-outs zijn. Een trainer kan in de rust wat zeggen, maar probeer tijdens de wedstrijd maar iets aan de linksbuiten door te geven als vijftigduizend mensen aan het zingen zijn. Dat krijg je niet voor elkaar. Dan moet er ook iemand in het veld staan die de boel in de gaten houdt.

Daarom nam ik drie of vier keer per wedstrijd een ingooi in de buurt van de trainer. Dan kon hij even snel tegen me zeggen: ‘Hou dit in de gaten, hou dat in de gaten.’ Of ik vroeg dan even iets aan hem. Dit zijn geen situaties waarin prestige een factor is, het zijn handelingen die horen bij het professionele denken. Bij zowel de trainer als zijn verlengstuk in het veld. Daarbij is het respect altijd doorslaggevend geweest. Daarom heb ik eigenlijk nooit ruzie met een trainer gehad. Alleen Hennes Weisweiler is de uitzondering op de regel geweest, toen die een jaar trainer bij Barcelona was. Met anderen zijn er nooit problemen geweest.

Nogmaals, mijn laatste jaar als actief voetballer bij Feyenoord is een feest geweest. Prima gewerkt met Libregts, en met types als Ruud Gullit en André Hoekstra hadden we een fijne groep spelers. Joop Hiele, Ben Wijnstekers, Stanley Brard en al die anderen, het zat dat jaar helemaal goed.

Zelf was ik dat seizoen begonnen met de instelling: ik zal jullie eens wat laten zien. Dat lukte, en niet zo’n klein beetje ook. Als ik eraan terugdenk, dan kan ik het eigenlijk nog niet vatten. Hoe was het in godsnaam mogelijk? Vooral als je bedenkt dat we eerst nog met 8-2 verloren van Ajax in het Olympisch Stadion. Alle hoon die er toen kwam. Maar mensen vergeten dan dat zoiets altijd het begin van de wederopstanding is. Dat is nu eenmaal zo.

Na die 8-2 wonnen we alles. Werkelijk alles. De beker, de competitie, en ik ook nog de Gouden Schoen voor de beste voetballer van de eredivisie. Rond Pasen wilde Feyenoord al mijn contract verlengen. Maar eerst speelden we nog een dubbelprogramma, met een wedstrijd op zaterdag en maandag, geloof ik. Na die tweede wedstrijd ging het de volgende ochtend mis. Ik kwam strompelend de trap af en kon daarna eigenlijk niet meer naar boven komen. Tegen Danny heb ik toen gezegd: ‘Dit kan ik niet meer volhouden. We moeten ermee kappen. Het is over.’

Was die mislukte afscheidswedstrijd in 1978 een sterk signaal dat mijn afscheid niet helemaal klopte, vijf jaar later werd het boek gesloten zoals het hoort. Aan de top. Met voetbal en momenten waar de mensen bij Ajax en Feyenoord het nu nog over hebben. En er werden prijzen gewonnen. In drie jaar drie landstitels en twee bekers. Beter kon niet. Daarom was het goed zo. Het was mooi geweest.

Wel wil ik nog een misverstand uit de wereld helpen. Ik werd niet gedreven door rancune. Zelfs niet toen ik in 1983 via Feyenoord mijn gram op Ajax wilde halen, nadat de club me bij het grofvuil had gezet. De zogenaamde wraak waar ik op uit zou zijn, had weinig met mijn gekrenkte ego te maken, zoals vaak is gesuggereerd. Zo simpel liggen dit soort zaken bij mij nooit.

In 1983 overleed mijn tweede vader, ome Henk, en dat verlies greep me zo aan dat mijn spel bij Ajax eronder leed. Het bestuur wist dat, toch werden er allerlei indianenverhalen over mij de wereld in gebracht en werd ik zwaar beschadigd bij Feyenoord afgeleverd.

In Rotterdam heb ik daarna alles bijeengeschraapt om in de geest van mijn tweede vader mijn carrière af te sluiten. Het gaf me de ongelooflijke kracht om op mijn zevenendertigste alles te winnen wat er te winnen viel. Het landskampioenschap, de beker, de Gouden Schoen. De krachten die in me los kwamen, verbazen me nu nog. Daarvoor heb je aan rancune alleen niet genoeg.

Jeugdteam van Ajax (Johan Cruijff gehurkt in de voorste rij, tweede van rechts).

Theo Laseroms (Feyenoord) en Johan Cruijff (Ajax) tijdens de wedstrijd tussen die twee clubs in de Nederlandse eredivisie in 1970.

Johan Cruijff neemt de beker in ontvangst na het winnen van de Europacupfinale tussen Ajax en Juventus.

Zittend op een bal tijdens de training. ‘Dan zie je meer.’

Johan Cruijff arriveert in Barcelona, 11 november 1976.

Rinus Michels heeft als coach van Barcelona een onderonsje met aanvoerder Johan Cruijff.

Johan Cruijff neemt afscheid van Barcelona met een wedstrijd tussen Barcelona en Ajax, 1 juni 1978.

Johan Cruijff debuteert in het Nederlands elftal, 7 september 1966.

Johan Cruijff scoort tijdens het WK in 1974 het tweede doelpunt tegen Brazilië.

Johan Cruijff wordt onderuitgehaald tijdens de WK-finale van 1974 tegen West-Duitsland. Binnen een minuut krijgt Nederland een strafschop.

Getrouwd met Danny.

Samen met zijn vrouw Danny en schoonouders Diny en Cor Coster.

Een trotse vader met zijn kinderen Susila, Jordi en Chantal (v.l.n.r.).

Johan Cruijff en zijn kleinzoons.

Johan Cruijff kijkt toe hoe Nottingham Forest-manager Brian Clough (midden) met Elton John aan het dollen is op een receptie in Londen, 6 mei 1978.