HOOFDSTUK 9

Het WK van 1974 was het vijfde jaar van het Nederlandse succes. Het begon in 1970 toen Feyenoord in de Europacupfinale Celtic versloeg en daarna was Ajax drie keer op rij de beste van Europa. Uiteindelijk was het Nederlands elftal in 1974 de kers op de taart. Met de selectie van vooral Ajacieden en Feyenoorders kwam toen eindelijk het beste uit twee voetbalwerelden bij elkaar. De ideale mix.

Het zorgde voor de laatste grote stap. Pas in Duitsland heb ik ervaren hoe groot het WK eigenlijk is. We hadden met Feyenoord en vooral Ajax vier jaar lang wereldwijd het clubvoetbal gedomineerd, maar zelfs dat kon niet tegen de uitstraling van één WK op.

De grootsheid ervan leek alles te beïnvloeden. Neem alleen de impact van het Wilhelmus, ons volkslied. Ik had nog nooit meegemaakt dat het in een stadion zo massaal en vol hartstocht werd gezongen. En dan al die in oranje geklede supporters. Ook dat was er toen voor het eerst.

Het gevoel dat je er voor je land stond werd met de dag sterker. De trots om voor je land te spelen. Het echte Oranjegevoel, dat je later ook telkens met Koninginnedag op 30 april terugzag, is volgens mij tijdens dat WK ontstaan. Van speler tot supporter, iedereen was ongelooflijk trots om mee te doen en om erbij te zijn.

Het ging ook steeds beter, beter en beter, waarna de hele wereld erachter ging staan. Er waren nog geen mobiele telefoons en internet, dus het werd niet in één keer groter, maar stap voor stap. Gaandeweg werd je onderdeel van één grote, unieke beleving.

Toch verliep de voorbereiding op het WK allesbehalve vlekkeloos. Er was veel gedoe over de financiën en sponsors. Niet zo raar, want alles was vreemd en nieuw. Omdat het alle kanten op schoot, is er een spelersraad gekomen met afgevaardigden van Ajax en Feyenoord. In het veld waren we altijd concurrenten geweest, maar toen waren we ineens bezig om met elkaar tot oplossingen te komen.

Dankzij mijn schoonvader was ik op dit soort onderdelen al veel verder in mijn ontwikkeling dan de rest. Cor en ik liepen daarin voorop. Die spelersraad was dan ook een goede gelegenheid om onze ervaringen met anderen te delen. We waren het er al snel over eens dat het er niet om ging wie het meeste ging verdienen, maar dat het om de groep als geheel ging. Dus gelijke monniken, gelijke kappen. Met voor iedereen hetzelfde basisbedrag en extra premies als je speelde. Wie het meest speelde, kreeg het meeste geld. Het was een beetje pionieren, maar uiteindelijk zijn we er als groep wel uit gekomen.

De lijn die we volgden, hield ook in dat qua reclame ik niet meer kon worden ingezet dan een ander. Bovendien had ik als enige speler sponsorverplichtingen. Zoals met het sportmerk Puma, waardoor hun concurrent Adidas op het WK niet van mij kon gebruikmaken. Tot die tijd hadden we met het Nederlands elftal altijd in een neutraal Oranjeshirt gespeeld, zonder een sponsoruiting. Maar voor het WK was er ineens een shirt met drie strepen, het kenmerk van Adidas. Een contract dat de KNVB met hen had afgesloten, zonder de spelers daarin te kennen. Vonden ze niet nodig, want het shirt was van hen. ‘Maar het hoofd dat er uitsteekt is van mij,’ was mijn reactie. Uiteindelijk is ook dat opgelost, door speciaal op mijn shirt één streep weg te halen, waardoor het weer neutraal werd.

Het waren dingen die meespeelden, omdat het toch allemaal nieuw was. Maar het was wel een fantastisch mooie tijd. Ook omdat eigenlijk alles bij elkaar zou komen. Daardoor werden we ook als team alsmaar sterker. Wij merkten steeds meer dat we een hechte groep waren geworden. Ofschoon we allemaal internationals van verschillende clubs waren, was het wel een team. Op bijna elk gebied en onderdeel.

Dat bleek tijdens onze eerste wedstrijd tegen Uruguay. Het elftal stond er meteen. Natuurlijk wisten we dat we best wel iets konden. Alleen hadden we nooit gedacht dat een Zuid-Amerikaans land, dat in onze denkwijze toch groot en bijzonder was, niet kon meekomen. Eigenlijk schrokken we toen van onze eigen kwaliteit. Want dit was natuurlijk wel het WK en we stonden niet tegenover een ploeg als Feyenoord, die precies wist hoe Ajax speelde. Toch voetbalden we tegen mensen van wie het leek alsof ze verstandloos waren. Die dingen deden die wij al vijf, zes jaar geleden hadden afgeleerd.

Ik wil er vooral mee zeggen dat het steeds meer vanzelf ging. Zoals wij voetbalden was voor ons eigenlijk niet meer dan normaal, maar wereldwijd ontstond er een ongelooflijke adoratie voor de manier waarop we dat deden. Met krachtig en dynamisch spel, waarbij alles erop gericht was om zo efficiënt mogelijk de tegenstander terug te dringen. Verdedigers konden aanvallen en aanvallers konden verdedigen. Het liefst met z’n allen op de helft van de tegenstander. De mensen vonden het fantastisch om te zien. Het werd ook met de wedstrijd beter en dat versterkte ons gevoel dat we wereldkampioen konden worden.

Op de groepswedstrijd tegen Zweden na wonnen we alle wedstrijden met ruim verschil. Uruguay, Bulgarije, Oost-Duitsland en Argentinië, ze waren kansloos. Alleen tegen Zweden bleef het 0-0, maar hadden de mensen het na afloop weer over de schijnbeweging die ik had gemaakt. De zogenaamde ‘Johan Cruyff Turn’, waarbij ik in een voorwaartse beweging de bal achter mijn standbeen om kap, en meteen mijn lichaam wegdraai en richting de bal wegsprint.

Daar heb ik nooit extra op getraind. De Turn is in een flits in me opgekomen, omdat het op een zeker moment de beste oplossing was voor de situatie waarin ik me bevond. Het zijn impulsen die ontstaan omdat je technische en tactische bagage zo groot is geworden dat de benen steeds beter kunnen doen wat het hoofd wil. Tot een gedachteflits aan toe.

Zo ben ik altijd met schijnbewegingen omgegaan. Ik heb ze nooit toegepast om de tegenstander te kleineren, maar alleen als het de beste oplossing was. Daarom speelde ik de bal door iemands benen als het op dat moment de enige kans was om erlangs te komen. Dat is heel wat anders dat iemand te dollen met een bal door zijn benen. Ik heb daar nooit van gehouden. Het irriteerde me zelfs als anderen het deden.

De halve finale tegen Brazilië beschouw ik als het hoogtepunt van het WK. Die wedstrijd is me zelfs meer bijgebleven dan de finale. Vooral omdat we de toenmalige wereldkampioen op alle fronten overklasten. Qua techniek, qua snelheid, qua creativiteit; in alles waren we beter. Met natuurlijk de 2-0 als hoogtepunt. Niet alleen werd mijn doelpunt, waardoor het 2-0 werd, later tot het mooiste van het WK gekozen, het symboliseerde ook alles waar totaalvoetbal voor stond. Onze linkerspits Rob Rensenbrink, die zich liet zakken, vervolgens onze linksback Ruud Krol de vrije ruimte in stuurde, die de achterlijn haalde en voorgaf, waarna ik bij de eerste paal zou scoren. De hele opbouw en afronding zijn nog altijd prachtig om te zien.

Hoewel veel mensen die wedstrijd nog steeds als een van de beste uit de WK-historie zien, waren we zeker in de beginfase niet in ons goede doen. Het was natuurlijk wel Brazilië waar we tegen speelden. De wereldkampioen en het summum in het voetbal, qua techniek, qua uitstraling en met al die bekende jongens. In het begin speelde dat mee, tot we over een drempel heen stapten en we hen op hun specialiteit zouden overklassen. Technisch waren we allebei goed, maar wij bleken in staat om vanuit de techniek het tempo op te schroeven. Daar kwam het verschil te liggen. Onze handelingssnelheid lag vele malen hoger.

Daarnaast bleek het gras een belangrijk detail. Het gras in Brazilië was totaal anders dan in Europa. Dat wisten we. Je merkte het vooral als je een bal inspeelde. In Duitsland was het gras kort, dun en droog, terwijl het in Brazilië langer, dikker en vetter was. Dat is van invloed op de snelheid van de bal; het kan een wereld van verschil veroorzaken. Ons geluk was dat we in Duitsland en niet in Zuid-Amerika speelden, waardoor het gras in ons voordeel werkte. Wij waren er duidelijk meer aan gewend dan zij.

Bovendien zat Brazilië in een overgangsfase. Ze waren bezig de pure techniek achter zich te laten en te vervangen door een mix van techniek, fysiek en arbeid. Terwijl onze basis juist de techniek was en de rest een kwestie van afstanden en ondersteuning was. Dus positiespel om minder te hoeven lopen, om zo de techniek beter tot zijn recht te laten komen.

Desondanks kwamen wij in de beginfase goed weg. Ik gaf al aan dat we toch tegen Brazilië opkeken. We hadden een paar keer geluk en nadat we ons drie keer rot waren geschrokken, was de ploeg erdoorheen en zijn we gaan voetballen zoals we dat het beste konden.

Helaas was het tegen Duitsland in de finale precies omgekeerd. Als we maar vijftig procent tegen ze hadden opgekeken zoals dat met Brazilië het geval was geweest, dan had het waarschijnlijk allemaal in ons voordeel gewerkt. Maar na de 2-0 tegen de Brazilianen was iedereen zo uitgelaten en tevreden, dat de volgende wedstrijd eigenlijk niet meer uitmaakte.

Het was, zeker na onze snelle openingsgoal, tegen Duitsland een kwestie van hoogmoed komt voor de val. Zodra je dat punt gepasseerd bent, wordt het zo ongelooflijk moeilijk om het terug te draaien. Als je alleen al ziet hoeveel kansen we gehad hebben. Wat we ook probeerden, ze gingen er gewoon niet meer in.

De hele wedstrijd was iedereen steeds net iets te vroeg of net iets te laat, maar nooit op tijd. Het was gewoon geen 100 procent. Natuurlijk kun je op 95 procent nog een hoog niveau halen, maar als de tegenstander 110 procent geeft, dan loop je risico’s. Zowel offensief als defensief. Kijk alleen maar hoe de goals erin gaan. Zoals de 2-1 van Gerd Müller hebben we ze nooit tegen gekregen. Omdat steeds iemand een stap te laat of te vroeg was. Het zit dan helemaal in je kop.

Wim Jansen die toch die stap in het strafschopgebied maakt en Ruud Krol die bij de tweede goal van Gerd Müller zijn benen niet bij elkaar houdt. Vooral dat laatste is tekenend voor hoe we als team in de wedstrijd zaten. Veel mensen denken dat bij het verdedigen de bal moet worden afgepakt. Maar de kunst van het verdedigen is ook het besef wanneer je de doelman de kans moet geven om een bal te stoppen.

Wat nooit mag gebeuren, is om bij een schot op goal de bal door je benen te laten gaan. Dan kan de keeper er nooit meer bij. Toch zie je dat nog wekelijks. Terwijl het bij het verdedigen zo moet zijn dat iedereen zich realiseert dat de doelman vijf van de zeven meter van het doel kan verdedigen. Als verdediger moet je dus weten dat je de doelman helpt als je die resterende twee meter afschermt. Zodra je twee meter weggeeft, gaat de doelman voor schut.

Nogmaals, die fout wordt nog wekelijks vreselijk vaak gemaakt. Veel voorhoedespelers wachten ook op het moment dat de verdediger die stap maakt, waardoor de bal door zijn benen richting doel kan worden geschoten. Vier van de vijf keer zit-ie er ook in, omdat de doelman ook met die beweging is meegegaan. Daarom mag die ruimte nooit weggegeven worden. Het is een manier van verdedigen die nog steeds heel zwak is.

Omdat het in de finale allemaal net niet was, verloren we met 2-1. Toen er afgefloten werd was er natuurlijk de teleurstelling. Je weet dat je beste van de wereld bent, maar je bent dat qua prijs niet geworden. Toch was ik daar snel weer overheen. Eigenlijk heb ik er weinig tot geen last van gehad.

Dat heeft alles te maken met het enorme positivisme en de bewondering voor ons spel in de hele wereld. Op de Duitsers na vond zo’n beetje iedereen dat wij hadden moeten winnen. We staan er zelf niet zo bij stil, maar het is een voorbeeld geweest voor miljarden mensen. Bovendien deed je de deur open voor alle spelers die niet groot en sterk waren. De hele filosofie over hoe voetbal gespeeld moest worden, werd toen bijgesteld.

Een filosofie die tot vandaag de dag eigenlijk heel simpel is. Er is een bal en die hebben wij of die hebben zij. Als wij hem hebben, dan kunnen zij niet scoren. Als je de bal goed aanspeelt, dan is de kans op een goed vervolg groter dan dat het mislukt. De hele tendens is toen verschoven naar kwaliteit en techniek, terwijl het daarvoor vooral om inzet en werken te doen was.

Het WK heb ik in een roes beleefd. De focus lag op mij, dus droeg ik ook de meeste verantwoordelijkheid. Gelukkig kreeg ik toen wel de ondersteuning van iedereen. Ik moet zeggen dat het me toch wel makkelijk is afgegaan. De persconferenties en al het praten, ik heb het nooit als een last gezien of als vermoeiend ervaren. Uiteindelijk was het zelfs zo dat de jongens uit de groep spontaan zeiden: ‘Los jij het nu maar op. Roep maar iets, want dan zijn wij ervan af.’

Ik zat tijdens het WK in een soort van flow, waardoor ik weinig stress gevoeld heb. Vergeet niet dat we veel wonnen en geen tegenslagen kenden. Ook binnen de selectie was het eigenlijk alleen maar positief, met als basis het plezier dat we aan het voetbal beleefden.

Wel kregen we voor het eerst met de roddelpers te maken. Vlak voor de finale publiceerde Bild-Zeitung een verhaal over Nederlandse spelers en naakte Duitse vrouwen in het zwembad van ons hotel. Ik zou daarbij zijn geweest en dat was Danny ter ore gekomen. Ingegeven door een paar reservespelers die geroddeld hadden dat ik voor de finale urenlang mijn woedende vrouw aan de lijn had gehad.

Het was iets nieuws in het topvoetbal, om via de media te proberen een situatie te manipuleren. Alleen raakte het me niet. Ook later als coach heb ik me daar zelden of nooit door laten beïnvloeden. Dus zeker niet voor een WK-finale. Dat ik door de publicatie minder geconcentreerd zou zijn geweest is daarom flauwekul. Volledige flauwekul. Danny zat toen in ons tweede huis in de bergen bij Andorra, op een plek waar nog geen telefoonverbinding was. We konden daarom met geen mogelijkheid contact met elkaar krijgen. Pas na de finale heb ik voor het eerst weer met haar gesproken, om aan te geven hoe een roddel als deze een eigen leven is gaan leiden.

Het zijn indianenverhalen, die op dat moment bij het spel horen. De werkelijke reden waarom we de finale verloren is simpel. We misten te veel kansen, hadden pech dat de Duitse doelman Sepp Maier de wedstrijd van zijn leven keepte, en we kregen een onterechte strafschop tegen. Omdat het verhaal over Danny en mij complete onzin is, blijft het WK voor mij een mooie herinnering. Met als meest unieke ervaring dat je een finale verliest, maar uiteindelijk toch als winnaar naar voren komt. Waar ter wereld ik ook kom, de mensen hebben het nog altijd over ons team van toen. Meer nog dan de meeste wereldkampioenen die er geweest zijn. Daar ben ik best een beetje trots op.

Door het WK waren we ook cultfiguren geworden. Onze uitstraling van bluf en bravoure sprak de mensen aan. De kracht zat ’m in het feit dat we het niet acteerden, maar dat we zo waren. Nederlands en zeker Amsterdams.

Ik bleek ook een trendsetter te zijn. Qua mode, qua haardracht, voor steeds meer mensen werd het een punt hoe ik eruitzag. Dat was helemaal de invloed van Danny. Door haar ging ik behoorlijk met mijn tijd mee. Want voor alle duidelijkheid, ik heb nog nooit zelf kleding gekocht. Ik heb er gewoon geen verstand van.

Ik zie ook geen kleuren, ik zie helemaal niks wat dat betreft. Ik pak uit de kast wat vooraan ligt. Of het wel of niet bij elkaar hoort, dat zie ik helemaal niet. Geen enkel idee. Daarom heb ik me er ook nooit mee bemoeid.

Hetzelfde met mijn haar. Ik liet het groeien omdat Danny het mooi vond. Net als met mijn kleren. Dat was allemaal Danny. Mode, kleuren en dat soort dingen, ik heb er eigenlijk nooit interesse in gehad. Nu nog niet.

Wat al die Europacups en wereldbekers met Ajax niet voor elkaar hadden gekregen, was na één WK wel gebeurd. Alles wat ik zei en wat ik bedacht, deed er ineens toe. Niet alleen in Nederland, maar overal. Een impact die me nog regelmatig verrast.

Het WK van 1974 was daarom niet alleen heel bijzonder, het was ook de afsluiting van een tijdperk. Waar we in 1965 bij Ajax mee begonnen, werd in 1974 bekroond met het beste voetbal dat Nederland ooit heeft laten zien. Helaas zou het daarna weer minder worden.