HOOFDSTUK 2

We hadden thuis een warm gezin. Ik sliep op één kamer met mijn broer Henny, die tweeënhalf jaar ouder is. Op jonge leeftijd is dat een groot verschil. Hij had zijn eigen leven en ik ook.

Mijn vader Manus was een kunstenmaker. Hij had één glazen oog en ging dan mensen voor een stuiver uitdagen wie het langst in de zon kon kijken. Legde hij zijn hand op z’n goede oog, keek een minuut in de zon en pakte z’n centen.

Moeder Nel was heel sociaal. Voor haar stond alles in het teken van het gezin. Zij had negen broers en zusters. Dus had ik niet alleen negen ooms en tantes, maar ook tientallen neven en nichten. Het mooie was dat als er iets moest gebeuren, er altijd wel iemand was die je kon helpen. De een wist wat over kachels, de ander kon goed schilderen, en zo was er altijd wel iemand bij wie we konden aankloppen als er een probleem was.

Ik ben ook echt een mix van mijn ouders. Mijn sociale kant heb ik van mijn moeder, de bijdehandigheid van mijn vader. Want bijdehand ben ik zeker. Nog steeds ben ik altijd aan het kijken hoe ik de grens kan opzoeken om een voordeel te pakken.

Ik zat in Amsterdam-Oost op de Groen van Prinstererschool. Een christelijke school, terwijl ik niet gelovig werd opgevoed en er in de buurt ook katholieke en openbare scholen waren. Ik kwam alleen in een kerk om een bestelling af te geven. Toen ik mijn vader vroeg waarom ik naar de School met den Bijbel moest, zei hij: ‘Johan, ze vertellen daar mooie verhalen. Op deze manier probeer ik je zo veel mogelijk mee te geven en later mag je zelf beslissen wat je ermee doet.’

Al snel stond ik op school bekend als de jongen met de bal. Die nam ik ook mee de klas in. Onder mijn bureau en tussen mijn voeten. Soms haalde de meester ’m weg, omdat ik te veel kabaal maakte. Zonder dat ik er erg in had, was ik met mijn voeten bezig de bal van links naar rechts te tikken.

Wat ik me van mijn schooltijd vooral herinner, is dat ik nooit gespijbeld heb. Hoewel ik niet gek op leren was, had ik wel het besef dat ik het moest doen.

Hoewel ik een middelmatige leerling was, had ik van jongs af aan een speciaal gevoel voor getallen. Daar heb ik iets mee. Zo ben ik op 2 december met Danny getrouwd. Dus 2 plus 12 en ontstaat er een verband met mijn rugnummer 14. Helemaal speciaal is dat het met het jaar erbij eigenlijk 2-12-68 is, dus 2 plus 12 en 6 plus 8. Dat is 2 keer 14. Geen wonder dat we na 48 jaar nog bij elkaar zijn. Ons huwelijk was dubbel goed.

Hetzelfde met mijn zoon Jordi. Hij is in ’74 en ik in ’47 geboren. Allebei dus 11. En hij is jarig op 9 februari en ik op 25 april. Dat is 9 plus 2 en 2 plus 5 plus 4. Ook allebei 11.

Cijfers fascineren me. Tot het onthouden van telefoonnummers aan toe. Mijn vrienden hoeven die maar één keer aan me door te geven en ik vergeet het nooit meer. Misschien dat ik daarom ook heel goed in hoofdrekenen ben. Dat heb ik niet op school geleerd, maar in de groentezaak van mijn ouders. Als mijn vader bestellingen aan het rondbrengen was en mijn moeder eten moest koken, dan was het even mijn taak om de klanten te helpen. Maar omdat ik nog te klein was, kon ik niet bij de kassa. Zo heb ik hoofdrekenen geleerd, en omdat ik dat al heel jong heel goed kon heeft dat mijn fascinatie voor getallen misschien wel in de hand gewerkt.

Eigenlijk heb ik het meeste op straat geleerd. Het nadenken over hoe een nadeel toch voordelen kan opleveren. Dat je inziet dat een stoeprand eigenlijk geen obstakel is, maar dat je er ook een een-twee mee kunt maken. Zo heb ik mede dankzij de stoep aan mijn techniek kunnen werken.

Hetzelfde geldt voor evenwicht. Het voorkomen van dat je valt. Als dat op straat gebeurt, dan doet dat pijn. Pijn die je niet wil voelen. Dus ben je tijdens het voetballen tegelijk bezig om niet te vallen.

Daarom ben ik een groot voorstander om de jeugd zonder noppen te laten voetballen. Ze missen de uren die ik op straat had, dus ook de uren om te oefenen hoe je niet komt te vallen. Geef ze daarom vooral tijdens trainingen vlakke zolen en help hen op die manier om beter in balans te blijven.

Als voetballer heb ik altijd vooral een enorme hekel aan looptrainingen gehad. Als we weer het bos in moesten, was ik vooral bezig om te voorkomen dat ik de volle afstand moest afleggen. Dan verschool ik me achter een boom en hoopte dat bij het doorkomen van de ronde de koppen niet werden geteld. Dat ging een tijdje goed, tot mijn toenmalige trainer Rinus Michels het doorkreeg.

Als straf moest ik op mijn vrije dag ’s ochtends om acht uur bij de Bosbaan een straftraining doen. Michels kwam exact op tijd aanrijden. Hij zat in zijn pyjama achter het stuur, draaide het raampje open en zei: ‘Het is me veel te koud, ik ga weer onder de dekens.’

Stond ik daar voor joker.

Toch is dat voor mij altijd belangrijk geweest. Voetballen, maar wel met plezier. Vooral ook lol maken.

Later had ik dat als trainer met Frank Rijkaard, die tijdens looptrainingen steeds deed alsof hij heel erg moest hoesten. Hij liet dan zijn groep weglopen en sloot zich dan aan bij de groep die daarachter zat. Zo zorgde hij er in fases voor dat hij uiteindelijk een ronde minder dan de rest liep. Niet één trainer had het door, maar ik wel. Dan stond ik gewoon te genieten.

Natuurlijk heb ik het later wel tegen hem gezegd, maar tegelijk moest ik er ook vreselijk om lachen. Van dat soort bijdehandigheid hou ik wel. Met dank aan mijn vader.

Hoewel, mijn moeder had dat eigenlijk ook wel in zich. Toen ik later verkering met Danny kreeg, wilde ik soms langer uitgaan dan Michels toestond. Die reed ’s avonds altijd door Amsterdam om te controleren of onze auto’s op tijd thuis geparkeerd stonden. Dus leende ik een keer de wagen van mijn schoonvader en liet mijn auto thuis staan. Michels vertrouwde het niet en wilde me de volgende dag toch een boete geven. Ik woonde nog thuis en zei: ‘Bel mijn moeder maar, want ik was thuis.’

Dan speelde mijn moeder het spel perfect mee, moest Michels de boete terugdraaien en had ik later samen met m’n moeder de grootste lol.

Ik denk daarom met een goed gevoel aan mijn jeugd terug, ik heb alleen maar liefde gekend. Thuis, maar ook bij Ajax. Dankzij mijn tweede vader Henk Angel, die als de velden in de zomer waren ingezaaid of in de winter niet bespeelbaar waren, mij in het stadion allerlei klussen liet doen. Als beloning mocht ik dan in de zaal onder de hoofdtribune voetballen.

Verder bracht ik de zomervakantie bij Arend van der Wel door. Die was van Ajax naar Sportclub Enschede gegaan en woonde daar mooi in de natuur. Toen heb ik ook mijn eerste rijlessen gekregen. Tussen de benen van Arend achter het stuur.

Bij Sportclub Enschede ontmoette ik ook Abe Lenstra, in die tijd helemaal een icoon. Ik heb zelfs een keer op de training een balletje met hem getrapt. Wat me van Abe vooral is bijgebleven, is dat hij altijd een bal bij zich had.

Mijn jeugdtrainer Jany van der Veen bracht me, naast het voetbal, ook normen en waarden bij. Hij was de eerste die me bij Ajax leerde om altijd één bepaalde lijn te volgen.

Aan Vic Buckingham, die me in het eerste liet debuteren, heb ik nog iets anders te danken. Hij had twee zoons van mijn leeftijd, die in Amsterdam een beetje zoekende waren. Omdat mijn moeder werkster bij het gezin Buckingham was, kwam ik ook bij hen thuis. Zo heb ik Engels geleerd. Dus niet op school, maar door veel met de familie Buckingham te praten.

Vanuit de voetballers ontfermde Piet Keizer zich over mij. Ik was na Piet de tweede contractspeler bij Ajax en ik kon merken dat hij om mij gaf. Zo zorgde hij er altijd voor dat ik ’s avonds om half tien thuis was, anders kreeg ik van Michels een boete.

Met Michels had ik een speciale band. Hij is later zelfs Sinterklaas geweest op een kinderfeestje bij ons thuis. Alleen werd hij toen wel door mijn dochter Chantal herkend. Ik hoor het haar nog zeggen: ‘Hé, jij bent de Sint helemaal niet, jij bent oom Rinus.’

Michels nam me als jonge speler altijd apart. Hoewel ik pas achttien was en de jongste van de selectie, deed hij dat met niemand anders. Dan legde hij uit hoe hij wilde voetballen en wat er gedaan moest worden als er iets misging. Ook was hij de man die me, na het overlijden van mijn vader, naar de dokter bracht omdat we thuis geen vervoer meer hadden. Er zijn later minder leuke zaken tussen Michels en mij voorgevallen, maar die hebben nooit het beeld kunnen verstoren van de man die er voor mij stond toen ik hem als jonge knul echt nodig had.

Henk Angel, Arend van der Wel, Jany van der Veen, Rinus Michels, Piet Keizer en nog vele anderen zijn daarom mede bepalend geweest voor wie ik uiteindelijk geworden ben. Tijdens belangrijke momenten in mijn leven waren ze er ook buiten het veld voor me.