HOOFDSTUK 1

Waar mijn talent voor voetbal vandaan komt is een raadsel. Ik heb het duidelijk niet van mijn vader of opa. Alleen mijn oom Gerrit Draaijer, de broer van mijn moeder, heeft als linksbuiten een paar wedstrijden in het eerste van Ajax gespeeld.

De club is vanaf het begin in mijn leven geweest. Mijn ouders hadden in Betondorp op een paar honderd meter van het stadion een groente- en fruitwinkel, dus dat kon niet missen. Ajax speelde een belangrijke rol in mijn vaders leven. Hij sloeg geen wedstrijd over. Het talent mag ik dan niet van mijn vader geërfd hebben, wel zijn onvoorwaardelijke liefde voor de club.

De eerste keer dat ik bij Ajax kwam weet ik nog als de dag van gisteren. Ik was denk ik een jaar of vijf. Mijn vader vroeg of ik mee wilde om fruitmanden af te leveren voor de clubmensen die ziek of geblesseerd waren. Toen leerde ik Henk Angel kennen, een vriend van mijn vader en terreinknecht bij de club. Hij vroeg me of ik hem een keer wilde komen helpen en daar ben ik de volgende dag al mee begonnen.

Nadat zijn vrouw was overleden schoof ome Henk vaak aan bij ons aan tafel. Tijdens het eten zat ik vaak ademloos te luisteren naar zijn verhalen over wat er bij Ajax speelde. In die tijd kwam behalve hij ook Arend van der Wel bij ons eten. Hij was een jonge speler van het eerste elftal die in Amsterdam-Noord woonde. Te ver om na zijn werk eerst nog naar huis te gaan en dan ’s avonds op tijd voor de training te zijn, dus daarom at hij bij ons.

Door ome Henk en Arend kwam ik alles over de club te weten. Van de kleedkamer tot het eerste elftal. Al snel liep ik ook zelf overal tussendoor. Stadion De Meer was sindsdien mijn tweede huis. Ik was er altijd. Vanaf mijn zevende nam ik ook steeds een tas met voetbalschoenen mee. Je wist maar nooit of ze bij een training of wedstrijd een mannetje tekortkwamen. Vaak had ik geluk, maar dat kwam vooral omdat ze medelijden met me hadden. Ik was een scharminkel, zag eruit als een garnaal en daarom vonden ze me zielig. Zo pakte ik dankzij mijn uiterlijk toch m’n voordeel.

Een hoogtepunt was natuurlijk de eerste keer dat ik een vol stadion in mocht. Niet als voetballer, maar om met een hooivork bij het doel het regenwater weg te prikken. Ik was een jaar of acht, maar zoiets vergeet je nooit meer.

Tijdens mijn jeugd hebben diverse mensen daar mij veel normen en waarden bijgebracht, die ik later altijd ben blijven hanteren. Mooi gras, schone kleedkamers, het poetsen van je schoenen, het vastmaken van doelnetten; het zijn allemaal zaken die je gevoel voor het voetbal bepalen.