HOOFDSTUK 6

In 1973 waren we met Ajax onverslaanbaar. Drie jaar lang was er alles gewonnen wat er te winnen viel. De laatste twee seizoenen gebeurde dat zonder Rinus Michels, die na het winnen van de eerste Europacup in 1971 een contract tekende bij FC Barcelona.

Hij werd bij Ajax opgevolgd door de Roemeen §tefan Kovács. Een aardige man, maar met veel minder discipline. En als je zowel individueel en als groep veel minder discipline hebt, dan ontstaan er veel meer meningen. Kovács was een trainer die zei: ‘Hé, jongens, dit zijn de regels. Denk daarover na, doe eens dit, doe eens dat en ontwikkel jezelf.’

Aanvankelijk werkte dit heel goed. De kracht was dat de spelers zich ontwikkelden, er in de kleedkamer meer meningen kwamen, maar dat de groepsdiscipline het allemaal toch bij elkaar hield.

Na de tweede gewonnen Europacupfinale in 1972 ontstonden de eerste problemen. Tegen Inter Milaan speelden we met afstand de beste van onze drie finales en wonnen we met 2-0. De hele wereld was lyrisch over die wedstrijd, waarin we de Italianen van de eerste tot de laatste minuut onder druk hadden gezet. Het was voetbal op zijn mooist en dan ook nog eens in een finale uitgevoerd.

Alleen werd daarna binnen Ajax de ontwikkeling in gang gezet dat de waterdragers dachten de champagnedragers te kunnen zijn. De kiem daarvoor was de visie van Kovács, die spelers weliswaar stimuleerde om zich verder te ontwikkelen, maar dit zelf onvoldoende begeleidde en corrigeerde.

Daardoor kwamen de verhoudingen binnen de selectie scheef te liggen. Zolang iedereen zijn mening had gehad, maar op het veld vanuit één collectieve gedachte was blijven spelen, was er weinig aan de hand geweest. Alleen gebeurde dat niet. Zo ontstond een verwijdering omdat spelers dingen gingen doen waar ze geen verstand van hadden. Vervolgens accepteerden ze het ook niet meer als ze daarop gewezen werden.

Dat is ook de reden geweest dat ik in augustus 1973 bij Ajax ben weggegaan. Terwijl ik net mijn contract met zeven jaar had verlengd. Juist omdat ik vader was geworden, had ik me voorgenomen mijn kinderen in het vertrouwde Nederland op te laten groeien. Met dat langjarige contract dacht ik de toekomst van mijn gezin in alle opzichten veilig te hebben gesteld.

Al snel kon ik daarnaar fluiten. De situatie binnen Ajax was van de ene op de andere dag voor mij onhoudbaar geworden. Ik heb al aangegeven dat de trainer daarbij ook een belangrijke factor was. Terwijl Michels altijd zei: doe je werk, zei Kovács: ontwikkel jezelf. Daarmee tastte hij de spel- en trainingsdiscipline aan.

Dat was doodzonde. Want wat de mensen vaak vergeten is dat die andere spelers ook stuk voor stuk heel goede voetballers waren. Het was niet zo dat ik de ster was en de rest een stuk minder. Nee, die waren zeker op hun positie in het elftal even goed als ik. Ik was dan wel de beste voetballer, maar de back was een betere back, de middenvelder een betere middenvelder en de linksbuiten een betere linksbuiten. Dus waarom zou ik dan meer recht van spreken hebben dan een ander in ons team? Helaas ging dat idee steeds meer bij een aantal van hen leven.

De nekslag was de stemming over het aanvoerderschap. Dat gebeurde in het trainingskamp, vlak voor het begin van de competitie. Ik vond het al vreemd dat er gestemd moest worden. Ik had aangegeven gewoon aanvoerder te zullen blijven, toen ik te horen kreeg dat ook Piet Keizer kandidaat was en dat er dus gestemd ging worden. Met als verwijt: ‘Je doet te veel zelf, je doet te veel dit, je doet te veel zo.’ Het was een vorm van jaloezie die er nooit eerder geweest was.

Uiteindelijk kozen de spelers Piet als aanvoerder. De klap was behoorlijk. Ik ben meteen naar mijn kamer gegaan, heb Cor Coster gebeld en gezegd dat hij direct een nieuwe club moest zoeken. Ik was er helemaal klaar mee. Ik kreeg ook meteen blessures die je niet los kon zien van wat er toen door me heen ging.

De klap kwam extra hard aan omdat we niet alleen medespelers waren, maar ook intieme vrienden. Daarom zag ik het helemaal niet aankomen. Dat heb ik later ook met anderen gehad. Mensen met wie je een speciale band denkt te hebben, maar die je uiteindelijk toch loslaten.

Ik heb over die stemming later veel nagedacht. Me afgevraagd wat ik fout had gedaan. Als aanvoerder was ik sociaal, maar ook asociaal. Omdat de trainer niet ingreep, voelde ik me gedwongen dingen te benoemen die volgens mij de prestaties ondermijnden. Zowel richting de groep als naar spelers persoonlijk. Niet handig in een periode dat iedereen van ons team op handen werd gedragen, maar ik voelde me als aanvoerder en professional verplicht dat te doen. Maar altijd met de bedoeling om te verbeteren en nooit om te kleineren.

Dat waren ook de grootste confrontaties. Door bij sommige jongens aan te geven dat ze normaal moesten doen. Ze duidelijk te maken dat wat er gisteren gewonnen is best leuk en aardig is, maar dat we morgen ook weer willen winnen. Toen kwamen steeds vaker de tegenstellingen aan de oppervlakte.

Dan heb ik het nog niet over de andere zaken gehad waar ik als aanvoerder voor de andere spelers mijn nek had uitgestoken. Zoals de oprichting van de spelersvakbond VVCS, wat later weer zou resulteren in het spelerscontractfonds, volgens mij de eerste pensioenregeling voor voetballers ter wereld. Ik was leidend, ook in de manier van denken, richting dat soort zaken.

Mijn schoonvader en Karel Jansen hebben uiteindelijk de VVCS opgezet, terwijl ik daar nooit lid van ben geweest. Kreeg ik het verwijt dat ik de vakbond wel had opgezet, maar geen lid was geworden. Moest ik weer uitleggen dat deze organisatie juist niet voor mij bestemd was. Ik had nu eenmaal al een heel goed salaris en was prima in staat om mijn zaken te regelen. Alleen gold dat voor heel veel andere spelers niet. Zeker de voetballers in de lagere regionen. Voor hen was de VVCS een uitkomst, alleen voor mij niet. Daarom moest ik vooral geen lid worden, om de mogelijkheid te houden om van twee kanten aan te kunnen vallen als de situatie erom zou vragen. Bovendien moet je nooit een grootverdiener samenvoegen met modale verdieners. Dan is er maar één partij en dat is niet goed.

Dezelfde rol had ik bij Ajax. De club was in de Europacup veel gaan verdienen. Omdat ze in het verleden maar één of twee ronden verder kwamen, was dat eigenlijk gevonden geld. Alleen werd dat nooit gedeeld met de spelers, die voor de extra inkomsten hadden gezorgd. Op een gegeven moment heb ik het bestuur gevraagd wat er per ronde verdiend werd. Toen ik het bedrag hoorde, heb ik voorgesteld om zeventig procent aan de selectie te geven.

In feite kostte dat de club niks, omdat het niet in de begroting was opgenomen en het geld van de UEFA kwam. Het bestuur wilde er niet aan, terwijl het juist een heel eerlijke deal was. We gingen als spelers weliswaar goed verdienen, maar dan moesten we wel presteren. Anders kregen we niks. Volgens mij is daar weinig mis mee. Uiteindelijk heb ik ook mijn zin gekregen en kwam er een extra premie vrij voor de selectie.

Als je dit allemaal in ogenschouw neemt, dan wordt misschien duidelijker waarom het wegstemmen van mij als aanvoerder zo hard is aangekomen. Natuurlijk was Barcelona een prachtige transfer, maar het zou nooit in me opgekomen zijn als dat incident in het trainingskamp er niet geweest was.

Waarom Barcelona? Spanje had net de grenzen voor buitenlandse voetballers opengegooid, Rinus Michels was ernaartoe gegaan en ik was er al op vakantie geweest. Bovendien had ik op Mallorca een paar keer Carles Rexach ontmoet. Hij speelde bij Barcelona en vertelde er mooie verhalen over.

Als ze dan bij Ajax zo aan het zeuren zijn, dan ga je er nog meer over nadenken, en als een club als Barcelona je graag wil hebben, ja, dan komt het ineens dichtbij.

Aardige bijkomstigheid was dat ook Vic Buckingham, de trainer die mij bij Ajax had laten debuteren, bij Barcelona gewerkt had. Inmiddels zat zijn opvolger Michels er en was het een prettige samenloop dat Armand Carabén er bestuurslid was. Een geweldige man, die een Nederlandse vrouw had. Weer een paar van die toevalligheden die ik even niet als toevallig beschouw.

Daar kwam bij dat de aanbieding gigantisch was. Bij Ajax verdiende ik in die tijd één miljoen gulden, waarover ik in Nederland 72 procent belasting betaalde. Bij Barcelona kreeg ik twee keer zoveel, maar daarover betaalde ik geen 72 procent belasting, maar 30, 35 procent. Ik verdiende niet alleen veel meer, ik hield ook veel meer over.

Hoe langer ik erover nadacht, hoe meer zin ik erin kreeg. Voetballen in een zuidelijk land, in een sterke competitie met een club als Real Madrid, waar grote namen als Di Stéfano en Puskás hadden gespeeld. Uiteindelijk heb ik voor Barcelona getekend. Terwijl heel Catalonië op z’n kop stond, werd er vanuit Nederland behoorlijk nagetrapt.

Het was in de tijd dat generaal Franco in Spanje aan de macht was, waardoor ik ervan beschuldigd werd voor een dictatuur te gaan voetballen. Toen duidelijk was dat ik bij Ajax wegging, werden er naar mijn huis allerlei giftige beesten opgestuurd en nog veel meer van dat soort narigheid. Maar het ergste vond ik dat Ajax mijn moeder, die altijd voor Ajax haar best had gedaan, een mindere plek in het stadion gaf. Ook nog eens achter een paal. Eigenlijk werd ik daar nog het meest door gekwetst.