Nawoord bij de zevende druk

Het overleven van de westelijke mensheid hangt af van het weer invoeren van de karma-gedachte in het denken van de massa

 

Paul Brunton

 

Dogmatische christenen hebben me verweten met de bestaande bewijzen het wezenlijke element aan het christendom te onttrekken dat alleen troost en hoop kan geven: de verlossing van de zonden (die het leed in de wereld veroorzaken) door de zoenofferdood van Jezus Christus voor alle mensen die zich tot deze leer bekennen. Maar juist deze vorm van de verlossingsleer in het traditionele christendom berust vrijwel alleen op Paulus en werd zo nooit door Jezus verkondigd. Paulus leert dat het hele belang van Jezus hoofdzakelijk op zijn dood berust, om door zijn bloed de gelovigen van hun zonden, van hun verlorenheid en van de heerschappij van de Satan te bevrijden. In feite vermeldt Paulus in zijn brieven geen letter van wat Jezus onderwezen heeft. Evenmin geeft hij ook maar één van zijn gelijkenissen weer; hij verspreidt alleen maar zijn eigen filosofie volgens zijn eigen inzicht. Volgens Paulus staan alle mensen vanaf het begin onder de toorn Gods (vergelijk Ef. 2:3) en zijn zonder uitzondering verloren (bijvoorbeeld Rom. 5:18; I Kor. 15:18), zonder hoop en zonder God (Ef. 2:12), want Satan heeft macht over allen (Rom. 3:9; Gal. 3:22; Kol. 2:14). Tegen alle mensen bestaat een verdoemingsoordeel van God (Rom. 5:16).

Zo maakt Paulus uit de blijde boodschap van Jezus een dreigboodschap, waaruit alleen hij de uitweg kan wijzen. Vanzelfsprekend kan uit deze houding geen natuurlijke instelling tegenover de dood ontstaan, omdat volgens Paulus de dood ‘het loon van de zonde’ is. In geen andere religie is de doodsangst zo aangekweekt als in het paulinistische christendom. Paulus heeft een angstreligie gecreëerd onder dreiging waarvan de christenen zich hopeloos lieten knechten. Paulus wendt zich af van de goedige en liefdevolle, alles vergevende, vaderlijke God van Jezus en verkondigt weer de wraakzuchtige wrekende God van Mozes, door te zeggen dat het ‘verschrikkelijk is om in handen van de levende God te vallen’.

Het erge en verwerpelijke aan de verlossingsleer van Paulus is echter de uitspraak dat de mens er zelf niet toe kan bijdragen om tot verlossing van het smartelijke bestaan te komen: ‘door geen eigen goede werken en door geen nog zo goede levenswandel kan de mens gerechtvaardigd, verlost, met God verzoend worden’. (Vergelijk Rom. 3:24; 3:28; 9:11; 9:16; l.Kor. 1:29; Gal. 2:16.)

Want volgens Paulus hangt verlossing alleen af van de genade Gods: ‘Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf – het is een gave van God – niet uit werken, opdat niemand zich roeme’ (Ef. 2:8-9). De paulinistische genadeleer zegt dus dat verlossing pure genade is! Wij kunnen er niet het geringste aan doen (vergelijk Rom. 3:24; 4:16; Ef. 2:5; 2:8-9; Tim. 1:9; Tit. 3:5-7).

Wat Paulus verkondigt is wel heel aantrekkelijk, want bijzonder gemakkelijk. Er zijn geen eigen inspanningen nodig om het levensdoel te bereiken, want iedere christen is eens en voor al verlost door het bloedoffer van Jezus aan het kruis. Dat betekent praktisch, dat men gewoon maar lid hoeft te worden van deze ‘vereniging’ en zijn ‘contributie’ moet betalen. Daarmee heeft men dan al alles gedaan om zich van een plaatsje in het paradijs te verzekeren. Het is geen wonder dat deze leer snel veel aanhangers vond en zich wijd verspreidde. Men gelooft immers eerder aan wat eenvoudiger en zekerder te krijgen is. Als uiterste perversie van deze ideeën ontstond in de Middeleeuwen dan de bekende handel in aflaten, waarbij men tenslotte al voor het begaan van een misdaad de schuld kon afkopen door een vastgesteld geldbedrag. Volgens Paulus is de mens alleen door de eenmalige bekeringsdaad al helemaal verlost, gered, een kind Gods en een volledig nieuw wezen. Iedere poging om door eigen inspanning aan de verlossing mee te werken, wordt door deze leer een geringschatting van de verdienste van Jezus en zelfs oerzonde genoemd; een verderfelijke poging tot zelfverlossing. Omgekeerd geldt ieder mens, al heeft hij ook nog zo goed en voorbeeldig geleefd, volgens deze opvatting als verloren, als hij het kruisoffer niet voor zich persoonlijk als zijn volledige verlossing in dank aanneemt. Deze voorstelling is volkomen anders dan het denken van Jezus.

De meeste christenen zijn van mening dat met de realiteit van deze leer het grote en unieke van het christendom staat of valt. Toch blijkt deze opvatting een grote fictie die niets met het denken van Jezus gemeen heeft. Noch de bergrede – het kernpunt van de boodschap van Jezus – noch bijvoorbeeld het Onze Vader, noch de van Jezus overgeleverde gelijkenissen bevatten ook maar een spoor van deze zogenaamde christelijke verlossingsleer! Jezus zou toch op zijn minst een kleine toespeling op het belang van zijn ‘offerdood voor de redding van de mensheid’ hebben moeten maken. Het opzettelijk verzwijgen zou volkomen in tegenspraak zijn met zijn ethiek. Jezus heeft zelf echter over zijn weg en zijn leer tot bevrijding van het leed van het aardse bestaan geen ingewikkelde theorieën verteld – hij heeft volgens deze leer geleefd! Tolerantie, een zonder vooroordeel toegewijd zijn aan alle levende wezens, geven en delen, leed van andere mensen op zich nemen, dus onbeperkte liefde voor medemensen door daden: dat is de weg die Jezus tot verlossing wijst.

Volgens mij voldoet Jezus daarmee volkomen aan het ideale beeld van een bodhisattva, dat wil zeggen een wordende boeddha, die naar absolute verlichting streeft en uit medelijden met de mensen vrijwillig weer geïncarneerd is. Jezus is deze goddelijke toestand al zeer nabij en heeft zich losgemaakt van alle persoonlijke banden en ieder egoïstisch streven. Hij heeft het aardse bestaan herkend als de oorzaak van alle lijden en hij heeft zijn discipelen het losmaken van het wereldse leven gepredikt.

In de voortdurende kringloop van wedergeboorten is het enkel en alleen van belang zijn karma door ‘rechtvaardig handelen’ steeds te verbeteren om eens de trap van de verlichten te bereiken. In het hoofdstuk ‘Reïncarnatie in het Nieuwe Testament’ (vergelijk pag 129 e.v.) heb ik al geprobeerd duidelijk te maken, dat Jezus – evenals na hem alle oerchristelijke gemeenten – vanzelfsprekend uitgegaan is van de voorstelling van meerdere op elkaar volgende lichamelijke levens in de zin van het oosterse geloof in reïncarnatie. In de geschriften van de kerkvaders zijn talrijke aanwijzingen, die ondanks sterke bewerking ook nu nog zonder twijfel verklaard kunnen worden in de zin van de leer van de wedergeboorte.96

De belangrijkste leraar van de wedergeboorte was echter Origines (ca. 185-254) die een grote invloed op het christendom uitoefende. Van zijn geschriften is helaas nog maar een fractie bewaard; zijn voornaamste geschrift ‘Over de principes’, de poging om een systematiek van de christelijke leer te geven, slechts in een bewerkte Latijnse vertaling van Rufinus. Vanwege zijn grote tolerantie tegenover andersdenkenden en vooral vanwege zijn geloof aan de wedergeboorte werden zijn geschriften later vernietigd. Nog bewaard gebleven zijn zijn geschriften ‘Contra Celsum’ en ‘De Principiis’ (ill.1:13) evenals zijn ‘Matteüscommentaar’ (XIII.l/Matt. 17:10-13) waarin hij het eens is met het eerdere bestaan van de ziel en de afhankelijkheid van vroegere daden.

Hier wil ik nu kort vertellen hoe het kwam, dat het geloof in reïncarnatie in de zesde eeuw ten offer viel aan een willekeurige beslissing van een enkele persoon.

Vrijwel alle kerkhistorici geloven tegenwoordig dat de afschaffing van de reïncarnatieleer officieel op een fatsoenlijk besluit van het concilie van Constantinopel in 553 berust. Als men echter de omstandigheden wat nauwkeuriger onderzoekt, dan kan dit zogenaamde conciliebesluit in feite niet langer overeind worden gehouden. De vervloeking van de leer van de wedergeboorte berust enkel en alleen op een persoonlijke banvloek van keizer Justinianus. Diens eerzuchtige en in feite heersende vrouw Theodora was (volgens de historicus Procopius) de dochter van een berenoppasser in het amfitheater van Byzantium (= Constantinopel). Ze begon haar komeetachtige loopbaan, waarin ze het tot keizerin bracht, als courtisane. Om helemaal te breken met haar onwaardige verleden, liet ze later als zedige heerseres ongeveer vijfhonderd van haar vroegere collega’s mishandelen en martelen. Omdat ze volgens de wetten van het karma in een later leven voor deze gruweldaden zou moeten boeten, liet ze haar hele invloed gelden om de leer van de wedergeboorte eenvoudig af te schaffen. Ze moet er volkomen van overtuigd zijn geweest, dat dit opheffen door een ‘goddelijk besluit’ van de keizer ook zou werken. Al in 543 had keizer Justinianus de leer van Origines de oorlog verklaard en door een synode laten verdoemen, zonder rekening te houden met de mening van de paus. In 553 riep Justinianus het concilie van Constantinopel bijeen, dat echter pas later als concilie erkend werd. Dit ‘concilie’ was alleen maar een persoonlijke aangelegenheid van Justinianus, die zich als hoofd van de Oosterse Kerk beschouwde.

Van de 165 aanwezige bisschoppen waren er dan ook maar een dozijn Latijns, omdat vrijwel alle uit het Westen uitdrukkelijk weigerden eraan deel nemen. De verschenen oosterse bisschoppen waren afhankelijke vazallen die zich niet konden verzetten tegen de druk van de keizer. Hoofdonderwerp was de ‘driekapittelstrijd’ waarbij Justinianus streed tegen drie Syrische theologen tegen wie hij vier jaar tevoren al een edict uitgevaardigd had. Evenals tevoren in 543 op een synode van de Oosterse Kerk heeft de keizer de wedergeboorteleer van Origines ook op het vijfde concilie vervloekt en vijftien anathemen (verbanning uit de Kerk, banvloek) ertegen uitgegeven. Paus Vigilius toonde zijn protest tegen de besluiten door verre van het concilie te blijven, hoewel hij in die tijd in Constantinopel verbleef. Vigilius was echter zeer eerzuchtig en alleen op aandringen van de keizerin was hij in 537 paus geworden. Onder druk van de keizer zwaaide hij tenslotte toch weer om en ondertekende de besluiten van het concilie achteraf, echter in feite alleen als vertegenwoordiger van de Latijnse Kerk.

Uit het verloop van de historische gebeurtenissen blijkt heel duidelijk dat het vermeende verbod op de leer van de wedergeboorte alleen een persoonlijke aangelegenheid van keizer Justinianus was en geen enkele oecumenische geldigheid heeft.

Volgens een statistische enquête geloofden in januari maar zesendertig procent van de christenen in Duitsland in een voortbestaan van de ziel. In oktober was het echter al vierenvijftig procent en deze tendens zet zich voort. In de Verenigde Staten gelooft daarentegen drieënzeventig procent van de bevolking in reïncarnatie.

Als het dus lukt ons (weer) vertrouwd te maken met de gedachten van het geloof in reïncarnatie, krijgt Jezus ook zonder lichamelijke opstanding geheel nieuwe, richtinggevende dimensies voor een komende periode.

Jezus leefde in India
Jezus_India_Kersten.xhtml
Jezus_India_Kersten_0002.xhtml
Jezus_India_Kersten_0003.xhtml
Jezus_India_Kersten_0004.xhtml
Jezus_India_Kersten_0005.xhtml
Jezus_India_Kersten_0006.xhtml
Jezus_India_Kersten_0007.xhtml
Jezus_India_Kersten_0008.xhtml
Jezus_India_Kersten_0009.xhtml
Jezus_India_Kersten_0010.xhtml
Jezus_India_Kersten_0011.xhtml
Jezus_India_Kersten_0012.xhtml
Jezus_India_Kersten_0013.xhtml
Jezus_India_Kersten_0014.xhtml
Jezus_India_Kersten_0015.xhtml
Jezus_India_Kersten_0016.xhtml
Jezus_India_Kersten_0017.xhtml
Jezus_India_Kersten_0018.xhtml
Jezus_India_Kersten_0019.xhtml
Jezus_India_Kersten_0020.xhtml
Jezus_India_Kersten_0021.xhtml
Jezus_India_Kersten_0022.xhtml
Jezus_India_Kersten_0023.xhtml
Jezus_India_Kersten_0024.xhtml
Jezus_India_Kersten_0025.xhtml
Jezus_India_Kersten_0026.xhtml
Jezus_India_Kersten_0027.xhtml
Jezus_India_Kersten_0028.xhtml
Jezus_India_Kersten_0029.xhtml
Jezus_India_Kersten_0030.xhtml
Jezus_India_Kersten_0031.xhtml
Jezus_India_Kersten_0032.xhtml
Jezus_India_Kersten_0033.xhtml
Jezus_India_Kersten_0034.xhtml
Jezus_India_Kersten_0035.xhtml
Jezus_India_Kersten_0036.xhtml
Jezus_India_Kersten_0037.xhtml
Jezus_India_Kersten_0038.xhtml
Jezus_India_Kersten_0039.xhtml
Jezus_India_Kersten_0040.xhtml
Jezus_India_Kersten_0041.xhtml
Jezus_India_Kersten_0042.xhtml
Jezus_India_Kersten_0044.xhtml
Jezus_India_Kersten_0045.xhtml
Jezus_India_Kersten_0046.xhtml
Jezus_India_Kersten_0047.xhtml
Jezus_India_Kersten_0048.xhtml
Jezus_India_Kersten_0049.xhtml
Jezus_India_Kersten_0050.xhtml
Jezus_India_Kersten_0051.xhtml
Jezus_India_Kersten_0052.xhtml
Jezus_India_Kersten_0053.xhtml
Jezus_India_Kersten_0054.xhtml
Jezus_India_Kersten_0054_1.xhtml
Jezus_India_Kersten_0055.xhtml
Jezus_India_Kersten_0056.xhtml
Jezus_India_Kersten_0057.xhtml
Jezus_India_Kersten_0058.xhtml
Jezus_India_Kersten_0059.xhtml
Jezus_India_Kersten_0060.xhtml