3. Oosterse wijsheid in het Westen
De ster der wijzen
In het evangelie van Matteüs lezen we in het tweede hoofdstuk: ‘Toen nu Jezus geboren was te Betlehem in Judea, in de dagen van koning Herodes, zie, wijzen uit het Oosten kwamen te Jeruzalem en vroegen: “Waar is de Koning der Joden, die geboren is? Want wij hebben zijn ster in het Oosten gezien en wij zijn gekomen om Hem hulde te bewijzen.’” (Matt. 2:1-2)
Als toen inderdaad een buitengewoon astronomisch voorval plaatsgevonden zou hebben, zou dit ook in de profane literatuur vastgelegd moeten zijn en ook zou een bijzondere constellatie tussen verschillende planeten nu gemakkelijk berekend kunnen worden.
Johannes Kepler voerde dergelijke berekeningen al uit. Kepler meende dat het verschijnen van een nova als gevolg van een planetenconjunctie van Jupiter en Saturnus in het jaar 7 voor Christus de ster van Betlehem geweest moest zijn. Latere astronomen waren het niet eens met de veronderstelling van een nova (dus een nieuwe ster). De conjunctie echter die Kepler als voorbereidende gebeurtenis beschouwde, wordt tegenwoordig algemeen als het voorval van Betlehem beschouwd. In het jaar 7 v.C. vond een drievoudige conjunctie van Saturnus en Jupiter in het sterrenbeeld Vissen plaats (en de vis is ook inderdaad het symbool van Christus en het herkenningsteken van de vroege oergemeenten). Een dergelijke ontmoeting in dit teken van de dierenriem komt maar eens in de 794 jaar voor, en de waarnemers waren maandenlang geboeid door de imponerende beelden van twee heel dicht bij elkaar staande planeten die aan de nachtelijke hemel als een enkele, alles overstralende ster verschenen.42
In 1925 lukte het de oriëntalist Paul Schnabel een bijna tweeduizend jaar oud spijkerschrifttablet van de sterrenwacht van Sippar aan de Eufraat te ontcijferen. Op deze kleitablet is de astronomische gebeurtenis van het jaar 7 v.C. Exact beschreven: de grote conjunctie van de planeten Jupiter en Saturnus in het sterrenbeeld Vissen.43 Aan het eind van het jaar 8 v.C. Waren Jupiter en Saturnus na zonsondergang eerst aan de westelijke hemel zichtbaar. Ze stonden ongeveer zestien graden van elkaar verwijderd, Jupiter nog in het teken Waterman en Saturnus al in Vissen. In februari van het jaar 7 v.C. verdwenen beide planeten enige weken in de stralen van de zon en waren niet zichtbaar. De oriëntaalse sterrenkundigen verwachtten het eerste verschijnen van Jupiter in de vroege opgang als belangrijke gebeurtenis voor de dertiende Adaru van hun jaar 304 van de Seleucidenaera. Deze datum komt overeen met 16 maart van het jaar 7 v.C.
Ze konden waarnemen hoe Jupiter steeds dichter bij Saturnus kwam, tot hij hem tenslotte aan het eind van de maand Airü (29 mei 7 v.C.) bereikte. Deze conjunctie, waarbij Jupiter en Saturnus op eenentwintig graden van de Vissen, met maar één graad verschil in de breedte en op dezelfde lengte, stonden, herhaalde zich in hetzelfde jaar nog tweemaal op dezelfde manier: op 3 oktober en op 5 december.
Beide planeten waren de hele nacht zichtbaar en straalden om middernacht hoog aan de meridiaan. Als de zon in het westen onderging, kwamen de planeten in het oosten op, en als ze weer in het westen verdwenen, verscheen in het oosten de zon. In het begin van het jaar ging dus het paar planeten heliactisch (met de loop van de zon) op, aan het eind van het jaar heliactisch onder.
Gedurende het hele jaar waren Jupiter en Saturnus zichtbaar en verwijderden zich nooit meer dan drie graden van elkaar. Dit schouwspel in het teken Vissen zou zich pas acht eeuwen later opnieuw voordoen.
In het evangelie van Matteüs wordt de ster drie keer genoemd. Zo luidt de uitspraak van de drie wijzen eerst: ‘Wij hebben zijn ster gezien...’, en in de Griekse oertekst staat: in de ‘anatole’. Taalonderzoekers hebben ontdekt dat dit Griekse woord ‘anatole’, in het enkelvoud gebruikt, een speciale astronomische betekenis heeft. Het betekent de zogenaamde heliactische opkomst van de ster, dus het verschijnen vanuit het oosten zoals de loop van de zon. In het meervoud gebruikt heeft hetzelfde woord een geografische betekenis, namelijk morgenland (= oosten). De drie wijzen volgden dus dit hemelverschijnsel inderdaad vanuit het oosten in westelijke richting.
Ook de tweede vermelding van deze astronomische gebeurtenis in de tekst van Matteüs vertoont in het Grieks een bijzonderheid: ‘Toen riep Herodes de wijzen in het geheim en deed bij hen nauwkeurig navraag naar de tijd, waarop de ster verschenen was.’ Het werkwoord verschijnen was eveneens een astronomische vakterm die het eerste verschijnen van een ster in zijn vroege opkomst betekende. Volgens de toenmalige opvatting ging met de geboorte van een mens tegelijk ook ‘zijn’ ster op. De vraag van Herodes houdt in, dat het tijdstip van de geboorte al geruime tijd geleden moest zijn. Volgens de Babylonische kalender was Jupiter al in de laatste maand van het 304e jaar van de Seleucidenaera in vroegopgang verschenen. Het 305e jaar (6 v.C.) begon met de voorjaarsmaand Nisannu, die ook overeenkwam met het begin van het joodse jaar. Toen de wijzen in Jeruzalem aankwamen, bevond Jupiter zich al in het tweede jaar van zijn conjunctie met Saturnus, en Jezus – waarschijnlijk in 7 v.C. geboren – was op dit tijdstip zeker al twee jaar oud. Het is mogelijk dat Herodes hierom alle kinderen beneden de twee jaar van bepaalde groepen mensen liet doden.
Maar wat heeft nu deze geheimzinnige wijzen uit het Oosten (het Griekse woord ‘anatole’ staat hier in het meervoud) er toe gebracht de moeilijkheden van een maanden, of misschien zelfs bijna twee jaar, durende reis vol ontberingen op zich te nemen? Waar kwamen ze werkelijk vandaan en om welke reden hebben ze zo doelbewust naar een kleine jongen gezocht? De theologie kan ons geen antwoord geven op de vraag naar de identiteit van deze ‘drie wijzen’.