De wereldlijke bronnen
Geen ander thema op de wereld heeft de gemoederen meer bewogen dan de persoon van ‘Jezus van Nazaret’, over geen ander onderwerp werden zoveel boeken geschreven, werd zo fel en hartstochtelijk gediscussieerd. En toch is de persoonlijkheid van de historische Jezus in diepe duisternis gehuld. Pas aan het eind van de achttiende en in de negentiende eeuw begonnen een paar moedige denkers met een systematisch onderzoek naar het leven van Jezus. Aan de Duitse protestantse theologie komt de eer toe historisch-kritisch het verst gevorderd te zijn. Een van de grootste onderzoekers, de arts en theoloog Albert Schweitzer, beschrijft het onderzoek van het leven van Jezus als het geweldigste dat de religieuze zelfbezinning ooit gewaagd en gedaan heeft.
Tegenwoordig kunnen we nauwelijks meer begrijpen met welke lange barensweeën de historische visie op het leven van Jezus geboren werd. En juist de haat, meent Schweitzer, heeft het wetenschappelijke inzicht het meest bevorderd. ‘Het onderzoek van het leven van Jezus is voor de Kerk de school der waarachtigheid, een zo pijnlijk en strijdlustig vechten om de waarheid als de wereld nog nooit gezien heeft.’ Tegenwoordig bestaan er meer dan 70.000 monografieën over het thema Jezus, maar met betrekking tot het onderzoek van de historische figuur zijn de resultaten van alle inspanningen bepaald teleurstellend. De bronnen die voor dergelijk onderzoek ter beschikking staan, zijn bijna uitsluitend geloofsoorkonden en gaan dan ook uit van het geloof aan Jezus als de messias en zoon van God. Werkelijk objectieve getuigenissen uit de profane literatuur bestaan er nauwelijks. Zo is de theologie tot op heden niet in staat het precieze geboortejaar van Jezus te bepalen. Hiervoor komen de jaren tussen vier en zeven voor onze jaartelling in aanmerking, echter zeker tijdens de regeringsperiode van Herodes (gest. 4 v.C.). Jeugd en puberteit blijven in de bekende evangeliën bijna volkomen buiten beschouwing, terwijl toch juist deze beslissende fase van enorm grote betekenis is voor iemands karaktervorming. Ook in de twijfelachtige berichten over de korte tijd van zijn openbare optreden worden maar weinig uren en lijdensdagen beschreven. Voor de historici van zijn tijd schijnt Jezus bijna volkomen onbekend of op zijn minst niet vermeldenswaard. Hoe is het mogelijk dat de geschiedschrijvers van alle geweldige wonderdaden en buitengewone gebeurtenissen, waarover de evangeliën weten te vertellen, geen notitie namen?
Tacitus (ca. 55-120) vermeldt in zijn ‘Annalen’5 een zekere Christus, die onder keizer Tiberius door de landvoogd Pontius gekruisigd werd. Dit bericht van de grootste Romeinse historicus ontstond omstreeks 117, dus ongeveer negentig jaar na de kruisiging, en steunde alleen op de in de tweede eeuw in omloop zijnde verhalen. Suetonius6 (65-135) en Plinius de Jongere7 (ca. 61-114) vermelden weliswaar de sekte van de christenen, maar ze spreken met geen woord over de persoon van Jezus. De joodse geschiedschrijver Josephus Flavius publiceerde omstreeks het jaar 93 zijn imposante boek ‘Joodse oudheden’, een soort wereldvisie van de schepping tot aan Nero waarin hij alles opschreef wat hij als belangrijk beschouwde. Hij beschrijft Johannes de Doper, Herodes en Pilatus, en hij vertelt heel gedetailleerd over de politiek en de maatschappij, maar hij gaat volledig aan Jezus voorbij. Pas in de derde eeuw ontstaat van christelijke hand een ‘Testimonium Flavianum’8, waarin zelfs plotseling de jood Josephus de wonderen en opstanding van Jezus bewezen zou hebben. Van een dergelijke christelijke ommekeer weten echter de kerkvaders Justinianus, Tertullianus en Cyprianus nog niets, en Origines9 wijst er meerdere malen op dat Josephus niet in Christus geloofde. De eveneens joodse berichtgever Justus van Tiberias was een tijdgenoot van Jezus die in Tiberias leefde, nabij Kapernaum, waar Jezus meerdere keren verbleven zou hebben. Hij schreef een omvangrijke kroniek die de periode vanaf Mozes tot zijn eigen tijd besloeg; toch vermeldde ook hij geen woord over Jezus. Een andere joodse tijdgenoot van Jezus is de grote geleerde Philo van Alexandrië. Van hem bestaan tegenwoordig nog ongeveer vijftig geschriften. Hij is specialist voor bijbelse geschriften en joodse sekten, maar hij bericht niet over Jezus.10 Slechts van de verbitterde vijand van de christenen Celsus vernemen we enkele historische feiten, die echter weinig vleiend zijn voor de ‘verheven’ Christus. Zijn strijdgeschrift biedt enige informatie, waar hierna nog nader op ingegaan wordt. En zo schijnt dus de verzameling geschriften van het Nieuwe Testament nog steeds de enige bron voor historisch onderzoek te zijn.