Niet aan het kruis gestorven!

Volgens de antieke verslagen luidde het officiële Romeinse doodvonnis ‘Ibis ad crucem’ — ‘Ge zult het kruis bestijgen’. De kruisdood gold als de smadelijkste en wreedste dood. Romeinse burgers mochten niet tot deze straf veroordeeld worden, maar in de door de Romeinen bezette landen was kruisiging een geliefd middel om de rebellerende, onderdrukte volkeren rustig en gehoorzaam te houden. De joden was de kruisiging vreemd; zij kenden als wettelijke doodstraffen stenigen, verbranden, onthoofden en wurgen. Volgens de Mozaïsche wetten was het echter mogelijk een al dode godslasteraar als extra straf ‘aan het hout’ op te hangen: ‘... want een gehangene is door God vervloekt.’ (Deut. 21:23) Daaruit blijkt waarom een gekruisigde onder geen beding de sabbat mocht ontheiligen, die al op de avond van de voorbereiding – de dag van de kruisiging – begon.

Omdat de Romeinen probeerden de religieuze zeden en gewoonten van de joden zo mogelijk te tolereren om grotere onlusten te vermijden, was de grootste spoed geboden om de executie nog voor het invallen van de avond ten einde te brengen. De marteling van de kruisiging was pijnlijk en langdurig; het moest tenslotte immers een afschrikwekkende werking hebben op andere oproerlingen en rebellen.

Als het totale lichaamsgewicht van een gekruisigde uitsluitend aan de polsen zou hangen, zou de dood intreden na vijf of zes uur door geleidelijk stikken en niet door bijvoorbeeld bloedverlies. In deze houding wordt de ademhaling zo sterk belemmerd, dat het lichaam niet meer van voldoende zuurstof voorzien kan worden. Om een zo ‘snel’ sterven te verhinderen, was aan de verticale paal van het kruis, ter hoogte van de voeten, Een kleine dwarslat aangebracht, waarop de delinquent kon steunen zolang zijn kracht het toeliet. De nagelwonden in de voeten — die op de lijkwade te herkennen zijn — bewijzen weliswaar niet dat er een dwarslat aanwezig was, maar alleen de spijker bood de mogelijkheid om te steunen en zich op te richten. De kruizen in de Grieksorthodoxe kunst vertonen altijd deze kleine dwarslat. Soms werd onder het zitvlak ook een zitlat (sedile) aangebracht, die vermoedelijk de pijn iets verminderde en de marteling nog langer rekte. Nero’s huisfilosoof Seneca schrijft in een brief: ‘Het leven van de zo veroordeelde verdween druppel voor druppel.’ (Epistulae 101:14)

Volgens de evangeliën werd Jezus op het zesde uur (= twaalf uur ‘s middags) aan het kruis genageld en gaf hij op het negende uur (= drie uur ‘s middags) de geest. Na zonsondergang (Lucas vertelt dat het Driegesternte het aanbreken van de sabbat al aankondigde), dus op zijn vroegst om zes uur ‘s avonds, werd de doodgewaande van het kruis genomen. Jezus moest dus minstens drie uren dood aan het kruis gehangen hebben.

Het was gebruikelijk dat aan het kruis (meestal onder de voeten) een bord aangebracht werd, waarop de naam van de gekruisigde en de reden van zijn veroordeling voor iedereen te lezen was. Volgens de overlevering moeten op het bord van Jezus in het Latijn, het Grieks en het Aramees de volgende woorden hebben gestaan: ‘Jezus, Nazarener, koning der Joden.’ In de kunst wordt dit bord meestal alleen met de afkorting van de Latijnse tekst ‘Jezus, Nazarenus, Rex Iudaeorum’ = INRI weergegeven. Eén punt van de aanklacht was dus blijkbaar dat Jezus een Nazarener was!

Dat de dood al na drie uren aan het kruis ingetreden zou zijn, is des te onwaarschijnlijker als de Nazarener (anders dan de Essenen) geen asceet was (vergelijk Matt. 11:19: ‘De Zoon des mensen is gekomen, wèl etende en drinkende, en zij zeggen: Zie, een vraatzuchtig mens en een wijndrinker.’) en met een lichaamsgewicht van negenenzeventig kilo kon hij ook niet bepaald zwakjes genoemd worden.

Op welke manier de twee mede-gekruisigden omgekomen zijn, wordt in het Johannes-evangelie indrukwekkend weergegeven: ‘De joden dan, daar het Voorbereiding was en de lichamen niet op sabbat aan het kruis mochten blijven – want de dag van die sabbat was groot – vroegen Pilatus, dat hun benen gebroken en zij weggenomen zouden worden. De soldaten dan kwamen en braken de benen van de eerste en van de andere, die met Hem gekruisigd waren.’ (Joh. 19:31-32) Daarmee is duidelijk gezegd, dat de twee ‘rovers’ zich door hun gebroken benen niet meer uit eigen kracht konden oprichten en dus binnen een paar uur pijnlijk stikten. ‘Maar toen zij bij Jezus gekomen waren en zagen, dat Hij reeds gestorven was, braken zij zijn benen niet.’ (Joh. 19:33) In de eraan voorafgaande verzen 29 en 30 van de tekst van Johannes staat de reden waarom Jezus ogenschijnlijk al dood geweest zou zijn: ‘Er stond een kruik vol zure wijn; zij staken dan een spons, gedrenkt met zure wijn, op een hysopstengel en brachten die aan zijn mond. Toen Jezus dan de zure wijn genomen had, zeide Hij: Het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf de geest.’ Nu rijst de vraag: was het werkelijk de zure wijn die dit onmiddellijke ‘opgeven van de geest’ bewerkstelligde, en zo niet, wat was het dan wel? Het kwam beslist overeen met de joodse zede dat men een ter dood veroordeelde met mirre of wierook gekruide wijn gaf om door de licht narcotische werking ervan de pijn te verminderen. In de joodse talmoed staat: ‘Hij die uitging om geëxecuteerd te worden, gaf men een stukje wierook in een beker met wijn om hem het bewustzijn te nemen.’ (Sanh. 43a) De Romeinse soldaten duldden niet alleen de verdovende drank, een van hen heeft hem kennelijk zelfs aan Jezus gegeven (Matt. 27:48, Marcus 15:36, Luc. 23:36, Joh. 19:29). Uit alle vier evangeliën blijkt echter dat het azijn was en geen wijn. De drank bestond uit een of ander brouwsel dat zonder twijfel zo zuur smaakte als azijn. Azijn heet in het Latijn acetum en komt van acidus ‘zuur’ en acidere ‘zuur zijn’.

In de Perzische Mithrascultus bestond het haoma-offer dat erg veel op het christelijke avondmaal leek. Prof. Seydel zegt daarover: ‘De vorm van het haoma-offer was in ieder geval identiek aan het bij Perzische dodenoffers gebruikelijke. Kleine ronde broodjes ter grootte van muntstukken werden uitgereikt en daarnaast de haomadrank. Haoma is oorspronkelijk het uitgeperste sap van de somaplant (asclepias acida) waarmee de vedische Ariërs het offervuur besprenkelden. Het gold als symbool van het goddelijke leven, als godendrank en als onsterfelijkheidsdrank...’72 De heilige somadrank van de Indiërs maakte het een adept mogelijk zich een aantal dagen lang in een schijndode toestand te brengen waaruit hij na drie of vier dagen ontwaakte en zich dan in een verlichte toestand bevond die nog een paar dagen aanhield. In een dergelijke losmaking spreekt een ‘hoger bewustzijn’ uit de extaticus en is hij in staat visionair te zien. Behalve asclepias acida kan ook hennep (cannabis indica) een rol gespeeld hebben bij de samenstelling van de somadrank, wat in ieder geval overgeleverd is van de drank van Zarathoestra. Op de graven van de eerste christenen in de catacomben van Rome is de afbeelding te vinden van een Indiase plant. Het is ‘asclepias acida’ en wel met een langwerpige vrucht in een vorm die nergens in Europa voorkomt.

De Europese vorm van de asclepias acida heet hier zwaluwkruid (Lat. Vince-toxicum hirundinaria). Hirundinaria betekent zwaluwkruid en vincetoxicum betekent ‘overwin het vergif!’ (Lat. Vince = overwin, imperatief van vincere, en Gr. Toxicum = vergif), dus ‘tegengif’. Natuurlijk veronderstelt het gebruik van de plant een nauwkeurige kennis van de mengverhouding van de drank. De Essenen waren immers uitstekend geschoolde genezers en therapeuten. Een te hoge dosis van het plantegif had levensgevaarlijk kunnen worden. De Griekse arts en farmacoloog Dioscurides (eerste eeuw n.C.) noemt de plant in zijn ‘Materia medica’ ‘hondswurger’.

 

 

Hij schrijft dat de bladeren, door vlees gemengd, zelfs honden, wolven en vossen zouden kunnen doden. (Mat. Med. 4:80) Aan de andere kant zou het gif de mens echter ook als tegengif kunnen dienen bij de beet van giftige dieren. (Mat. Med. 3:92) In een plantenboek uit 1563 (Mattioli, blz. 337) leest men nog het volgende: ‘Dit is een heerlijke wortel tegen alle vergiften, van goede substantie en eigenschap, waarom men hem ook in het Latijn vincetoxium noemt, dat wil zeggen overwinnaar van ieder vergif. Daarom gebruikt men hem ook tegen de pest en drinkt hem in wijn, waarop men sterk zweet.’ Overmatig zweten en droge mond (’Mij dorst!’, Joh. 19:28) zijn de typische gevolgen van vergiftigingsverschijnselen. In Zwitserland noemt men zwaluwkruid ‘Meisterkraut’ (Zermatt, Wallis) en in Oostenrijk ‘Judenwurz’ (Lienz, Tirol) of Weie Kreuzwurz (Karinthië). In deze namen klinkt misschien nog de oeroude herinnering aan de wonderlijke betekenis van deze plant.

Toverdranken met de eigenschap een mens in een aanhoudende toestand van schijndood te brengen, zijn geen uniek verschijnsel, maar worden vaker in de literatuur beschreven. Het bekendste voorbeeld is wel het geval van Romeo en Julia. Schijndood is een op een diepe slaap lijkende, coma-achtige toestand waarin levenstekens als ademhaling, hartslag en polsslag niet meer merkbaar zijn.

Dat Jezus alleen schijndood geweest zou zijn toen hij aan het kruis ‘zijn geest’ opgaf, is een vaak geformuleerde hypothese, die men tot nu toe evenmin kon bewijzen als de opstanding uit de dood.

Paulus gebruikte de dood van Jezus aan het kruis later voor zijn heidense leer van het zoenoffer, waarbij door de offerdood en het vergieten van het bloed van het offer de verlossing van alle mensen bereikt zou worden. Dit offer heeft Jezus zogenaamd vrijwillig op zich genomen. Het lijkt dan wel merkwaardig dat in de evangeliën herhaaldelijk over de doodsangst van Jezus verteld wordt! In afwachting van de komende gebeurtenissen bidt hij in Getsemane: ‘Abba, Vader, alles is U mogelijk, neem deze beker van Mij weg. Doch niet wat Ik wil, maar wat Gij wilt.’ (Marcus 14:36, vgl. Matt. 25:39 en Luc. 22:42) ‘En Hij werd dodelijk beangst en bad des te vuriger. En zijn zweet werd als bloeddruppels, die op de aarde vielen.’ (Luc. 22:44) Een martelaar die bereid is vrijwillig te sterven, ziet zijn dood kalm tegemoet. En ook het luide verwijt; ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt ge Mij verlaten!’ getuigt niet precies van de vervulling van zijn grootste wens.

Dat Jezus echter toch niet zo verlaten was als hij in zijn kreet klaagt, zou al snel blijken.

De drie synoptische evangeliën noemen uitdrukkelijk een luide kreet die Jezus uitbracht voor hij ‘stierf’. Zo’n luide kreet is echter onmogelijk bij een toestand van de grootste uitputting of zelfs kort voor het stikken, wat bijna alle medische verklaringen als doodsoorzaak aannemen.

Laten we nu ophouden met de bewijsvoering aan de hand van aanwijzingen en ons weer met de tastbare lijkwade bezighouden die de werkelijke situatie op indrukwekkende wijze opheldert: precies 1950 jaar na de historische gebeurtenissen.

De historicus Wilson besloot zijn boek over het linnen van Turijn in 1978 met de zin: ‘... men kan er niet omheen te geloven dat de lijkwade zijn rol moet spelen en dat zijn uur bijna gekomen is.’73

Bekijken we de indruk van het lichaam op de doek iets nauwkeuriger, dan worden een paar onverklaarbare feiten zichtbaar, die op deze manier historisch nergens ondergebracht kunnen worden.

Eén daarvan is dát er bloedvlekken op het linnen zijn. Als de graflegging van Jezus volgens de joodse wet voltrokken was, dan had het ‘lijk’ beslist tevoren met warm water gewassen moeten worden. Daarna had het gezalfd en gebalsemd moeten worden, alle lichaamsopeningen hadden dichtgestopt moeten worden om een te snelle ontbinding te voorkomen en tenslotte had het naakte lichaam weer gekleed moeten worden. Dat dit alles niet gebeurde, heeft men willen verklaren met het feit, dat de sabbat al aangebroken was en dat het verrichten van deze werkzaamheden nu niet meer toegestaan was. Dit argument is echter niet houdbaar, omdat het volgens het Mishna-tractaat Shabbat (XX.III.5) uitdrukkelijk toegestaan was ook op de sabbat voor een dode ‘al het noodzakelijke’ te doen. Blijkbaar handelden de betrokkenen helemaal niet volgens de joodse begrafenisvoorschriften.

Opvallend is verder de merkwaardige positie van het lichaam op de lijkwade. Joseph Blinzler merkt in zijn boek als argument tegen de echtheid van de lijkwade van Turijn op: ‘... moeilijk te begrijpen dat de discipelen bij de begrafenis van de heiland de handen een zo ongepaste en onpraktische houding gegeven zouden hebben als we op de afbeelding van Turijn tegenkomen.’74 Geheel afgezien van het feit dat nergens van de aanwezigheid van de discipelen in het graf verteld wordt, komt deze houding precies overeen met de positie van skeletten die men op de begraafplaats van de Esseense monnikennederzetting van Qumran aan de Dode Zee opgegraven heeft: ‘De positie van de lijken in het graf is overwegend gelijkvormig... In de regel is de rugzijde waarneembaar. Daarbij ligt het hoofd in het zuiden, de handen zijn over de lendenstreek gekruist ineengelegd of liggen naast het lichaam.’75

Nu zou Jezus minstens drie uren dood aan het kruis gehangen hebben. Daaruit zouden heel bepaalde consequenties voortkomen, die men tegenwoordig zonder twijfel kan beschrijven. Volgens de recente inzichten van de thanatologie (wetenschap van de verschijnselen rond de dood) treedt de kenmerkende verstijving van de spieren na de dood (= rigor mortis) al na ongeveer dertig minuten in en is, afhankelijk van de temperatuur van de omgeving, in drie tot zes uren volkomen, waarbij een hogere temperatuur het proces versnelt. Aan de lijkverstijving liggen ingewikkelde biochemische processen ten grondslag: in hoofdzaak het dalen van de ATP (adenosinetrifosfaat)-spiegel na het beëindigen van de hartwerking. De totale skeletmusculatuur verstijft in de houding die de stervende ingenomen heeft. Daarna is verandering van de lichaamshouding pas weer mogelijk na vier tot zeven dagen, als de lijkverstijving verdwijnt.

Dierproeven hebben aangetoond dat bij sterven door vergif zelfs al na een paar seconden een bepaald cataleptische lijkverstijving kan intreden: al kort na de laatste adem waren de dieren volkomen stijf.

Nadat Jezus, hangend aan het kruis, het bewustzijn verloren had, zakte zijn lichaam uit de opgerichte (op de spijkers steunende) houding. Hierbij werden de benen in de kniegewrichten extreem gebogen, omdat het hele gewicht aan de spijkers in de polsen hing. Het hoofd viel naar voren en de kin lag op de borst. In deze houding moest het lichaam in de drie tot vier uren die hij zo aan het kruis hing, verstijfd zijn. Bekijkt men echter de afdrukken van de rugkant van het lichaam op de lijkwade nauwkeuriger, dan ziet men meteen in dat niet alleen de rug en het hoofd, maar ook de boven- en onderbenen van het ‘lijk’ volkomen plat op de netjes uitgespreide doek gelegen hebben (zie afb.).

 

 

Hetzelfde blijkt uit de houding van de armen. Ook de armen hadden de neiging in de positie terug te komen die ze aan het kruis ingenomen hadden. Daar brengen een paar sindonologen tegen in dat de armen waarschijnlijk bij de polsen aan elkaar gebonden zijn geweest. Als dit inderdaad het geval geweest was, dan zou door zo’n band de bloeding aan de pols afgedekt zijn geweest, maar die is op de doek duidelijk te zien. Monsignore Giulio Ricci, lid van het Romeinse centrum voor sindonologie, lost dit probleem op zijn eigen manier op door te verklaren dat de lijkwade met banden strak rond het verstijfde, gebogen lijk gewikkeld was.76 Deze verklaring is echter totaal onzinnig: de afbeelding bewijst dat de doek vlak uitgespreid was over en onder het lichaam, omdat anders extreem in de breedte vervormde afbeeldingen waren ontstaan.

Alleen het feit dat blijkbaar geen lijkverstijving ingetreden was, zou al voldoende zijn als bewijs dat Jezus niet dood geweest kan zijn toen hij van het kruis genomen werd. Nog meer bewijskracht hebben echter een paar bloedvlekken die op het linnen zichtbaar zijn. Men kan namelijk duidelijk twee verschillende soorten bloedingen onderscheiden: gedroogd bloed, dat bij het aan het kruis nagelen gevloeid is, en vers bloed, dat pas uit het lichaam gekomen is toen het al horizontaal in de doek lag!

Laten we eerst de bloedingen aan het hoofd bekijken. De scherpe doornen van de doornenkrans die Jezus als bespotting op het hoofd gedrukt werd, hebben in de dunne hoofdhuid kleine, maar diepe prikken achtergelaten. Zolang de ‘doornenkroon’ op het hoofd was, hebben de doornen de nietige wondjes van ca. één tot twee mm doorsnee betrekkelijk goed afgesloten. Het weinige bloed dat misschien langs de doornen kon lopen, is meteen gestold en heeft korstjes gevormd in het haar, zoals men bij alle kleine wondjes kan waarnemen. Nu vertoont echter de afbeelding op de doek, in de streek van de kruin op het achterhoofd, duidelijk een groot aantal bloedstolsels die in alle mogelijke richtingen lopen. Dit bloed is zonder twijfel pas uit het hoofd gedruppeld nadat de doornen verwijderd waren, kort voor het lichaam in het linnen gelegd werd. In de dunne hoofdhuid bevinden zich maar heel fijne bloedvaten, die door de intacte bloedsomloop van bloed voorzien worden. Treedt een hartstilstand in, dan wordt het bloed uit de capillaire haarvaten onder het huidoppervlak (doordat de bloedsomloop van de lucht afgesloten plaatsvindt) een beetje teruggetrokken: de capillairen raken leeg, daardoor wordt de huidskleur ‘lijkbleek’, en er kan in ieder geval uit zulke kleine wondjes geen bloed meer vloeien omdat onmiddellijk een ‘intraveneuze bloedstolling’ begint.

Als men het portret van Jezus op de voorkant van het linnen bekijkt, valt meteen een bloedspoor op het voorhoofd op dat de vorm van een omgekeerde 3 heeft. Deze eigenaardige vorm kan alleen ontstaan als het hoofd zich in een licht geheven horizontale positie bevindt, waarbij hoogstwaarschijnlijk een kussentje onder het achterhoofd gelegd was. Het langzaam uitvloeiende bloed liep nu naar een rimpel in het voorhoofd, verdeelde zich een beetje, en terwijl er vers bloed bij kwam, liep het verder naar de tweede rimpel. Deze – eveneens door de doornenkroon veroorzaakte – voorhoofdswond bevindt zich echter op de hoogst gelegen plaats van het hele lichaam. Zelfs als onder bepaalde omstandigheden nog bloed uit grote wonden van een lijk kan vloeien, is dit bij het hoog gelegen voorhoofd onder geen enkele omstandigheid denkbaar. Deze bloeding is uitsluitend mogelijk als het hart nog pompt en het bloed nog circuleert.

 

 

Bijna even hoog als het voorhoofd bevinden zich de over elkaar liggende handen. Hier is het duidelijkst te zien dat naast al gedroogd bloed ook vers bloed op de doek aanwezig is. Men ziet aan de pols duidelijk drie verschillende bloedsporen (zie afb.) die in verschillende richtingen lopen. Eenvoudige hoekmetingen geven opheldering over de manier van ontstaan van die bloedsporen. De linkerhand ligt over de rechter en bedekt de spijkerwonden daarvan; daarom hebben de berekeningen alleen betrekking op de zichtbare wond van de linkerhand. Een deel van het bloed stolde ook bij het nagelen aan het kruis in de rimpel tussen de gespannen spieren langs de onderarm en het druppelde tenslotte, de zwaartekracht gehoorzamend, verticaal naar beneden. Deze kleine, de verticale lijn volgende, stolsels lopen allemaal bijna parallel. Daaruit kan de hoek berekend worden waarin de armen zich met de dwarsbalk van het kruis bevonden: ongeveer vijfentwintig graden. Twee bloedstolsels volgden onmiddellijk van de handwond uit de verticale lijn en vormen een hoek van ongeveer twintig graden, waaruit men de marge kan concluderen die tussen de opgerichte en de ineengezakte houding van de gekruisigde bestond (zie afb.). Werkelijk onbegrijpelijk blijft echter het merkwaardige feit dat een derde bloedspoor door geen van de erkende sindonologen zelfs maar vermeld werd.77

Hoewel dit ‘derde bloedspoor’ voor iedereen helder en duidelijk zichtbaar is, wordt het eenvoudig ‘doodgezwegen’! Waarom dat gebeurt, is makkelijk te doorgronden: bloedspoor nummer drie bewijst door zijn vorm en door de richting die het neemt dat deze bloeding pas ontstaan kan zijn nadat de spijkers uit de wond verwijderd waren. (ill. 21) Daardoor is de wond opnieuw gaan bloeden, waarbij het bloed zich nu vlak over de platliggende hand verspreid heeft. Bovendien is duidelijk te zien dat de randen van ‘bloedspoor nummer drie’ veel minder scherp afgetekend zijn dan die van bijvoorbeeld ‘bloedspoor nummer een’. Daaruit kan verklaard worden dat de bloedsporen een en twee al opgedroogd waren en door de aloë in de doek weer ‘zacht’ werden, terwijl het verse bloed van ‘nummer drie’ bloedserumranden vertoont. Zulke serumranden ontstaan alleen door de activiteit van aanwezig fibrine in vers bloed. Tevoren opgedroogd bloed vertoont geen serumranden, maar is met duidelijke contouren afgetekend. Ook bevat bloed, dat eventueel uit een lijk zou kunnen stromen, geen actief fibrine meer. Deze mogelijkheid valt hier echter meteen al af omdat de hand immers op het lichaam ligt en in deze positie alleen nog door een bestaande bloedsomloopfunctie kan bloeden.

De rechterarm lijkt op de doek iets langer dan de linker. Zulke geringe vervormingen op het vooraanzicht tonen dat het linnen niet als een plank over het lichaam gelegen heeft; het moet hier door een plooi een beetje ingedrukt gelegen hebben. Door deze ‘pech’ was het echter mogelijk dat de wond in de zij, die volgens het evangelie naar Johannes door de speer van een soldaat veroorzaakt werd, ook afgebeeld werd: ‘... een van de soldaten stak met een speer in zijn zijde en terstond kwam er bloed en water uit.’ (Joh. 19:34) Om te beginnen valt bij deze tekst op dat het voor de stoot van de krijgsknecht in de Griekse oertekst gekozen werkwoord al in de Vulgaat verkeerd vertaald werd. Want het werkwoord nussew betekent uitdrukkelijk maar een lichte kras, schram of prik in de huid; geen stoot met volle kracht, laat staan diep doorboren. De vier en een halve centimeter lange wond in de zijde staat een conclusie toe over de manier waarop hij tot stand gekomen is. De door de Romeinse soldaten in die tijd meest gebruikte lans was een zogenaamde ‘hasta’ of ‘pilum’ waarvan de smalle, dunne kling ongeveer vijfentwintig tot veertig centimeter lang was en pas voor de schacht breder werd (zie afb.).

 

 

Daardoor wordt duidelijk zichtbaar dat met deze stiletto-achtige kling werkelijk een snee gegeven werd, die alleen maar moest bewijzen dat de gekruisigde geen enkele reactie meer vertoonde. Deze handeling diende dus voor de ‘officiële bevestiging’ van de dood en waarschijnlijk heeft de in de evangeliën genoemde hoofdman deze voorzichtige proef zelf uitgevoerd. Had men Jezus de doodsteek willen geven, dan was het lichaam door de ervaren krijgsknechten zeker niet vanaf de rechterkant (naar het links zittende hart) doorstoken, maar door een gerichte frontale steek in het hart.

Voor het alleen in het Johannes-evangelie genoemde uitvloeien van ‘water’ hebben de exegeten intussen vele verklaringen gevonden. Zo zou het water aan de ene kant bloedserum kunnen zijn dat gevormd wordt bij het afbreken van bloed. Dat afbreken begint echter op zijn vroegst zes uren na het intreden van de dood.

Aan de andere kant zou het oedeemvloeistof kunnen zijn uit de ruimte tussen de long en de huid rond de long. Ook dit is niet mogelijk, omdat bij het openen van de borstkas de long ogenblikkelijk verschrompelt, waardoor een vacuüm ontstaat, dat het uitstromen van water zou verhinderen.

Ten derde zou het hartzakwater kunnen zijn, dat bij een hartwond theoretisch de weg door het (zich na het uittrekken van het steekwapen echter meteen weer sluitende) steekkanaal gevonden heeft.

De twee laatste hypothesen gaan er bovendien nog van uit dat Jezus voor zijn marteling ernstig ziek geweest moet zijn, want alleen daardoor zou het ontstaan van het ‘water’ te verklaren zijn.

De uitdrukking ‘bloed en water’ legt echter alleen maar in het bijzonder de nadruk op een voorval. Als iemand ‘bloed en water’ zweet, komt daarbij ook niet werkelijk bloed uit de poriën. Waarschijnlijk wilde de ooggetuige op drastische wijze uitdrukking geven aan zijn verbazing over het uitstromende bloed. De auteur van het Johannes-evangelie vertelt in het begin van de tweede eeuw over een onbekende getuige: ‘En die het gezien heeft, heeft ervan getuigd en zijn getuigenis is waarachtig en hij weet, dat hij de waarheid spreekt, opdat ook gij gelooft.’ (Joh. 19:35) Het is ook werkelijk ongelooflijk in welke mate de wond in de zij van de ‘dode’ gebloed heeft. De sporen op de lijkwade tonen dat zeer indrukwekkend. Ook nog na de graflegging is nog een aanmerkelijke hoeveelheid bloed op de doek gestold tussen de rug en het zitvlak.

De hevigste bloedingen zijn echter te zien aan de spijkerwonden in de voeten. Men kan duidelijk op de doek zien hoe het bloed uit de wond omlaag naar de enkel liep, zich daar verzamelde en, omdat er steeds vers bloed bij kwam, door de hoeveelheid naar rechts moest lopen (zie afb. boven). Het zeventien centimeter lange bloedspoor is onderbroken doordat het bloed over een plooi in de doek druppelde, om dan verder naar rechts te stromen. Op deze manier kan nooit bloed vloeien uit een enige uren oud lijk. Hartfunctie en bloedsomloop waren dus nog volledig intact, ook al was de ademhaling nauwelijks waarneembaar.

 

 

De positief verschijnende aftekeningen van de bloedstolsels laten er geen twijfel meer over bestaan dat dit bloed pas na de graflegging op de doek gekomen is.

Omdat het weefsel doordrenkt was van de harsachtige aloë, kon het bloed niet door de stof opgezogen worden, maar verspreidde het zich alleen over het oppervlak ervan. Bij het daarna beginnende stollingsproces vormen de vaste bestanddelen van het bloed in een helder serum klontvormige ophopingen.

Dit proces kan men gemakkelijk waarnemen bij een druppel bloed op een glasplaat. De bloedlichaampjes zijn als met een aureool omgeven door de serumvloeistof. Heel anders verschijnen de bloedvlekken die tevoren op het lichaam gedroogd waren en pas door het contact met de doordrenkte stof weer zacht werden. Deze bloedingen tonen – vooral op de foto’s onder ultraviolet licht, Wood-licht, transparant licht en door elektronische opwekking – geen serumranden: hier heeft zich door de fibrine aan de rand van de vlekken een dichte wal gevormd.

Alle hier aangevoerde bewijzen zijn al lang gepubliceerd in de talrijke wetenschappelijke publikaties over de lijkwade van Turijn. Ik heb alleen nieuwe conclusies getrokken uit de resultaten van meer dan tachtig jaar onderzoek. Het resultaat kan in het begin wat merkwaardig lijken. Het blijft echter in alle delen logisch verklaarbaar, vooral door de vraag naar de opstanding. Zelfs nu is het vaststellen van de klinische dood voor artsen nog niet geheel zonder problemen. Door het innemen van middelen kan een zeer diepe bewusteloosheid worden opgewekt, die tot een verkeerde diagnose kan leiden. Een wijdverbreide methode voor het vaststellen van de dood is een kleine snee in de enkel of polsaders. Als er daarbij slagaderlijk bloed opwelt, is de bloedsomloop nog intact. Lijken bloeden nu eenmaal niet!

In het geval van Jezus zijn er in totaal achtentwintig wonden die ook na de afname van het kruis nog bloedden. Daarmee staat vast, dat Jezus niet dood geweest kan zijn toen zijn lichaam in het graf werd gelegd.

Jezus leefde in India
Jezus_India_Kersten.xhtml
Jezus_India_Kersten_0002.xhtml
Jezus_India_Kersten_0003.xhtml
Jezus_India_Kersten_0004.xhtml
Jezus_India_Kersten_0005.xhtml
Jezus_India_Kersten_0006.xhtml
Jezus_India_Kersten_0007.xhtml
Jezus_India_Kersten_0008.xhtml
Jezus_India_Kersten_0009.xhtml
Jezus_India_Kersten_0010.xhtml
Jezus_India_Kersten_0011.xhtml
Jezus_India_Kersten_0012.xhtml
Jezus_India_Kersten_0013.xhtml
Jezus_India_Kersten_0014.xhtml
Jezus_India_Kersten_0015.xhtml
Jezus_India_Kersten_0016.xhtml
Jezus_India_Kersten_0017.xhtml
Jezus_India_Kersten_0018.xhtml
Jezus_India_Kersten_0019.xhtml
Jezus_India_Kersten_0020.xhtml
Jezus_India_Kersten_0021.xhtml
Jezus_India_Kersten_0022.xhtml
Jezus_India_Kersten_0023.xhtml
Jezus_India_Kersten_0024.xhtml
Jezus_India_Kersten_0025.xhtml
Jezus_India_Kersten_0026.xhtml
Jezus_India_Kersten_0027.xhtml
Jezus_India_Kersten_0028.xhtml
Jezus_India_Kersten_0029.xhtml
Jezus_India_Kersten_0030.xhtml
Jezus_India_Kersten_0031.xhtml
Jezus_India_Kersten_0032.xhtml
Jezus_India_Kersten_0033.xhtml
Jezus_India_Kersten_0034.xhtml
Jezus_India_Kersten_0035.xhtml
Jezus_India_Kersten_0036.xhtml
Jezus_India_Kersten_0037.xhtml
Jezus_India_Kersten_0038.xhtml
Jezus_India_Kersten_0039.xhtml
Jezus_India_Kersten_0040.xhtml
Jezus_India_Kersten_0041.xhtml
Jezus_India_Kersten_0042.xhtml
Jezus_India_Kersten_0044.xhtml
Jezus_India_Kersten_0045.xhtml
Jezus_India_Kersten_0046.xhtml
Jezus_India_Kersten_0047.xhtml
Jezus_India_Kersten_0048.xhtml
Jezus_India_Kersten_0049.xhtml
Jezus_India_Kersten_0050.xhtml
Jezus_India_Kersten_0051.xhtml
Jezus_India_Kersten_0052.xhtml
Jezus_India_Kersten_0053.xhtml
Jezus_India_Kersten_0054.xhtml
Jezus_India_Kersten_0054_1.xhtml
Jezus_India_Kersten_0055.xhtml
Jezus_India_Kersten_0056.xhtml
Jezus_India_Kersten_0057.xhtml
Jezus_India_Kersten_0058.xhtml
Jezus_India_Kersten_0059.xhtml
Jezus_India_Kersten_0060.xhtml