5. De ‘dood’ van Jezus

Schuld en proces

De politieke situatie in Judea in de tijd van Jezus was volkomen verward en vol dramatische gebeurtenissen.

Herodes de Grote (37-4 v.C.) al had tijdens zijn regeringsperiode steeds opnieuw met onlusten van de opstandelingen te maken. De ‘rovers’, tegen wie Herodes vocht, waren fanatieke patriotten die zich uit alle macht verzetten tegen de Romeinse overheersing. Josephus vertelt over de aanvoerder Judas van Galilea, wiens ‘bende rovers’ eigenlijk diep religieuze mannen geweest zouden zijn, die in wezen alleen geprobeerd hebben het geloof van de vaderen te verdedigen tegen vreemde invloeden (Joodse oudheden 18.1: 1 en 6). Tot deze opstandige groeperingen behoorden behalve de farizeeën, Sadduceeën en rechabieten vooral de in een orde georganiseerde Essenen en hun ‘elite’, de Nazoreeërs of Nazareners. Terwijl de Sadduceeën en farizeeën na verloop van tijd tot een vergelijk kwamen met de opvolgers van Herodes en zelfs hoge posten bekleedden, wezen de rachabieten de door de Romeinen opgedrongen veranderingen af en bleven ook toen in tenten buiten de steden wonen, zoals hun vroege voorouders hadden gedaan.

Als Herodes’ zoon Archelaüs dan in 6 n.C. afgezet wordt, keren waarschijnlijk ook de Essenen en Nazareners terug uit de ballingschap in Alexandrië. In ieder geval wordt vanaf dit tijdstip het klooster van Qumran opnieuw bewoond.

Tegelijkertijd begint echter onder het bestuur van Herodes Antipas een verbitterde partizanenoorlog tegen de Romeinse bezetting, die door de Esseense bonden in het geheim en in het verborgene gevoerd wordt. Terwijl de farizeeën en Sadduceeën zich aanpassen en in het systeem invoegen, schijnen de Essenen en Nazareners zich niet overmatig devoot en gewillig gedragen te hebben. Na de dood van Herodes de Grote raakt het land van de ene crisis in de andere.

In een dergelijke situatie steunen velen op de hoop op een messias, die het rijk van David en Salomo herstelt en het land van de gehate bezetter bevrijdt.

Volgens de evangeliën naar Marcus, Matteüs en Lucas besloeg de periode van het openbare optreden van Jezus één tot hoogstens twee jaar. Alleen het latere evangelie van Johannes vermeldt drie Paschafeesten waarbij Jezus in Jeruzalem geweest zou zijn, zodat men in het algemeen uitgaat van een verblijf van twee tot drie jaar.

In deze periode overschrijdt Jezus vaak de grenzen van de Palestijnse provincies en onttrekt hij zich zo steeds weer aan de plaatselijke rechters. Waarom hij dan echter naar Jeruzalem gaat en zich daardoor uitlevert aan zijn vervolgers, weet men niet. Hierover bestaan alleen vermoedens.

Als de Nazarener in Jeruzalem aankomt, wordt hem een triomfale intocht bereid, hij wordt onthaald als koning die ‘het rijk Gods’ zal stichten.

Volgens de christelijke overlevering is het ‘rijk Gods’ een verlossingstoestand, die ieder voor zich deelachtig kan worden, en wel door de goddelijke hulp en genade; een zuiver geestelijke daad.

Wat de massa’s in Jeruzalem verwachtten, was evenwel van een meer wereldse aard. Het joodse messianisme wilde het rijk Gods in de gedaante van een nieuwe, gelouterde, machtige staat Israël. En Jezus moest, zoals eens David, als koning deze staat aanvoeren en van het

Romeinse juk bevrijden. Hoe Jezus tegenover deze verwachting stond, toont Lucas: ‘Het Koninkrijk Gods komt niet zó, dat het te berekenen is; ook zal men niet zeggen: zie, hier is het of daar! Want zie, het Koninkrijk Gods is bij u.’ (Luc. 17:20).

De intocht in Jeruzalem was een provocatie zonder weerga. Alle ‘oppositionelen’ hadden tot nu toe ondergronds gewerkt en zich niet openbaar in de regeringswijk gewaagd. Ongeveer een week voor het grote Paschafeest besluit Jezus zijn schuilplaats in de bergen van Efraïm te verlaten en trekt hij met zijn aanhangers langs een omweg via Jericho naar de ongeveer veertig kilometer daar vandaan liggende hoofdstad. (Joh. 11:54)

Marcus geeft deze dramatische beslissing zo weer: ‘Zij waren onderweg, opgaande naar Jeruzalem, en Jezus ging vóór hen uit, en zij waren verbaasd en zij, die volgden, waren bevreesd. En wederom nam Hij de twaalven terzijde en begon tot hen te spreken over hetgeen over Hem zou komen: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden aan de overpriesters en de schriftgeleerden en zij zullen Hem ter dood veroordelen. En zij zullen Hem overleveren aan de heidenen, en zij zullen Hem bespotten en Hem bespuwen en Hem geselen en doden, en na drie dagen zal Hij opstaan.’ (Marcus 10:32-34).

Vijf dagen voor het grote feest bereiken ze Jeruzalem. Als ze door de stadspoort gaan, brengen de volksmassa’s Jezus grote ovaties. Hoewel Jezus, als teken van zijn deemoed, zijn gebrek aan veeleisendheid en zijn vredelievendheid, op een ezel rijdt, wordt de huldiging tot een tragisch misverstand: De hele stad geraakt in opwinding. (Matt. 21:10). De scherpe opmerkingen en vooral de handtastelijkheden bij de tempelreiniging kunnen maar moeilijk in allegorische zin gezien worden: het zou toch ook als een oproep tot de aanval begrepen kunnen worden als Jezus bijvoorbeeld zegt: ‘Meent niet, dat Ik gekomen ben om vrede te brengen ... maar het zwaard.’ (Matt. 10:34). Of: ‘Vuur ben Ik komen werpen op de aarde en wat is mijn wil, als het reeds ontstoken is?’ (Luc. 12:49)

Meteen de eerste handeling van Jezus in Jeruzalem is een zo felle aanval op de overheid als nog niemand in deze vorm gewaagd had: met ongelooflijke hardheid valt Jezus de behoeders van de wet in de tempel aan. Zijn scherp geformuleerde woorden (Matt. 23) zijn een openlijke afrekening met zijn tegenstanders voor een groot aantal enthousiaste pelgrims. De evangeliën vertellen zelfs dat hij de handelaars en geldwisselaars met geselslagen uit het bedehuis verdreef. Een dergelijke aanval op het gezag van de tempelautoriteiten kon natuurlijk niet zonder tegenspraak geduld worden, omdat men in deze emotioneel geladen situatie met een volksopstand rekening moest houden. ‘En de overpriesters en de schriftgeleerden hoorden het en zochten, hoe zij Hem zouden kunnen ombrengen, want zij waren bevreesd voor Hem, omdat de gehele schare versteld stond over zijn leer.’ (Marcus 11:18) Omdat men rekening had gehouden met opstanden en onlusten tijdens de feestdagen, was Pilatus als vertegenwoordiger van de keizer met zijn cohort (vijfhonderd legioensoldaten) uit Caesarea binnengemarcheerd, om meteen te kunnen ingrijpen als dat nodig zou zijn. Dergelijke onlusten worden in de evangeliën maar heel terzijde vermeld. In Marcus leest men echter dat Barabbas gevangen genomen werd ‘met de oproermakers, die in het oproer een moord begaan hadden.’ (Marcus 15:7) Bij Marcus staat ook dat de hogepriesters en schriftgeleerden ‘zochten, hoe zij Hem (Jezus) door list in handen zouden krijgen en doden. Want zij zeiden: Niet op het feest, opdat er geen opschudding kome onder het volk.’ (Marcus 14:2) Wilde men Jezus dus onschadelijk maken, dan was de grootste haast en voorzichtigheid geboden. In een openbare discussie probeerden eerst de farizeeën Jezus op een strafbare handeling te betrappen. Ze vroegen hem of het juist was de Romeinse keizer belasting te betalen. Had Jezus dit ontkend, dan was hij op hoogverraad betrapt, maar hij redde zich met een slim antwoord, (vergelijk Marcus 12:14-17) Daarop probeerden de Sadduceeën zijn leer van de reïncarnatie belachelijk te maken. Maar ook deze aanval pareerde hij handig. (Marcus 12:19-27)

Een groot probleem vormt de datering van de lijdensweg. In de evangeliën is de maand noch het jaar van de gebeurtenissen overgeleverd. Men vermoedt nu dat het in de periode tussen 30 en 33 n.C. is geweest.

Alle evangeliën zijn het er weliswaar over eens, dat Jezus op een vrijdag gekruisigd werd, maar wat de dag van de maand betreft, verschillen ze. Volgens de synoptici (Matteüs, Marcus, Lucas) vierde Jezus met zijn discipelen op donderdag het Paasmaal. Volgens de joodse kalender was donderdag de 14e Nisan, waarop het paaslam gegeten moest worden en de daaropvolgende vrijdag de 15e Nisan, de eerste feestdag van het joodse Pascha-Mazzoth-feest. Het is het echter onvoorstelbaar dat Jezus in deze hoogst heilige nacht gearresteerd en door het voltallige Sanhedrin (eenenzeventig joodse burgers) verhoord zou zijn. Een dergelijke overtreding van de heilige joodse wetten door hun behoeders zelf, is volkomen onmogelijk.

Een andere oplossing biedt de gnostische Johannestekst. Hier is de laatste maaltijd niet uitdrukkelijk het Paschamaal van de joden en Jezus wordt al op de 14e Nisan gekruisigd. In dit geval zou Jezus dan zonder de voorgeschreven ongezuurde broden en zonder het rituele vaatwerk gevierd hebben, omdat dit namelijk ook nu nog pas op de dag voor het Paschafeest, de zogeheten voorbereidingsdag, uitgegeven mag worden. Deze Johannes-versie lijkt eigenlijk logisch, maar sluit uit dat Jezus zich aan de wettelijk verankerde joodse gebruiken heeft gehouden.

De keuze van de plaats voor de laatste maaltijd duidt al op de invloed van de Essenen. ‘Zie, wanneer gij de stad inkomt, zal u een man tegenkomen, die een kruik water draagt. Volgt hem in het huis, dat hij binnengaat...’ (Luc. 22:10) Maar in die tijd was juist het water halen in Jeruzalem uitsluitend een taak van de vrouwen. In het desbetreffende huis schenen de gebruikelijke gewoonten niet gegolden te hebben. En inderdaad verloopt deze maaltijd ook niet volgens de voorgeschreven ritus, maar helemaal op de manier van de Essenen. Er wordt uitdrukkelijk geen offerlam gegeten, maar brood, zoals bij de Essenen, die immers geen vlees aten. In het apocriefe Ebionieten-evangelie zegt Jezus de discipelen, als ze hem vragen waar ze het Paschamaal moeten bereiden: ‘Ik verlang niet op deze Pascha vlees met u te eten!’ (Epiphanius, Haer. 30:20 4) Bovendien ruziën de discipelen over hun plaats aan de tafel, omdat, volgens de Esseense orderegels, ieder volgens de rang van zijn waardigheid een vaste plaats toebedeeld was, die georiënteerd was op zijn afstand tot de meester (IQ Sa). ‘Er ontstond ook onenigheid onder hen over de vraag, wie van hen als de eerste moest gelden.’ (Luc. 22:24) In ieder geval heeft weliswaar een soort Paschafeest plaatsgevonden, maar in geen geval op de voorgeschreven dag en bovendien zonder vlees en zonder de vastgestelde ritus.

Daarmee staan we voor een probleem dat de exegeten de grootste moeilijkheden bereidt en waarvoor nog geen bevredigende oplossing gevonden is: de moeilijkheid om het tijdstip van dit laatste avondmaal te bepalen. Het lost zich echter als vanzelf op, als men eraan denkt dat de Essenen immers hun eigen kalender hadden, volgens welke ze ook de datering van hun feesten bepaalden (vergelijk blz. 122). Omdat met de zonnekalender het jaar in 364 dagen en 52 weken onderverdeeld kon worden, bleef er in tegenstelling tot de officiële kalender geen restant over. Nieuwjaarsdag viel dus altijd gelijk op een woensdag in het voorjaar. Dienovereenkomstig viel ook het Paschafeest van de Essenen op 14 Nisan altijd op een woensdag en daarmee twee dagen voor het joodse Pascha. Dan zou ook Johannes gelijk hebben, als hij beweert dat Jezus op 14 Nisan gekruisigd is. Hij denkt dan aan de officiële kalender en volgens deze was de dag van de kruisiging een dag voor de Pascha. Alle gebeurtenissen van de lijdenstijd vinden nu plaats in een tijdskader dat zich over drie dagen uitstrekt en dus logisch en kloppend wordt:

  • Op dinsdagavond laatste maaltijd, arrestatie in Getsemane, eerste verhoor bij Annas, verloochening door Petrus.
  • Op woensdagochtend begin van het proces volgens de godsdienstwet voor het Sanhedrin, getuigenverhoren, ondervraging door de hogepriester Kajafas, tijdens de volgende nacht opsluiting en mishandeling van Jezus in de gevangenis van Kajafas.
  • Op donderdagochtend samenkomst van het Sanhedrin voor het vellen van het vonnis, overdracht aan Pilatus en verhoor, overdracht aan Herodes Antipas, ’s nachts opsluiting in de Romeinse garnizoensgevangenis.
  • Op vrijdag voortzetting van het politieke proces voor Pilatus, geseling, kroning met de doornenkroon, veroordeling, kruisiging op het zesde uur (twaalf uur).

Bij de arrestatie van Jezus door de tempelwachters na de maaltijd komt het tot een opmerkelijk voorval: ‘Simon Petrus dan, die een zwaard had, trok het, en hij trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het rechteroor af; de naam nu van de slaaf was Malchus. Jezus dan zeide tot Petrus: Steek het zwaard in de schede, de beker, die de Vader Mij gegeven heeft, zou Ik die niet drinken?’ (Joh. 18:10-11). Hoezo had Petrus een zwaard?

Het Sanhedrin (= de vergadering) was het hoogste religieuze, wettige gezag van het joodse volk, en voor de Romeinse overheersing had deze instelling ook de politieke macht. Deze hoge raad bestond uit de overpriesters, de oudsten en de schriftgeleerden, en omvatte in totaal eenenzeventig mannen. De voorzitter van deze rechtbank was de dienstdoende hogepriester Jozef Kajafas (= de inquisiteur). Tot de oudsten in deze vergadering behoorde ook Jozef van Arimatea, een rijke, invloedrijke grondbezitter, die — volgens Lucas — niet ingestemd had met het besluit van de hoge raad om de Nazarener te doden (Luc. 23:50 en 51). Na indringende ondervraging van getuigen stelt tot slot de overpriester Kajafas de beslissende vraag: ‘Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God.’ (Matt. 26:63) Als Jezus daarop antwoordt: ‘Gij hebt het gezegd’, legt Kajafas dit uit als een bevestiging. Wie zich volgens de joodse wet goddelijke eer aanmatigde, was een godslasteraar en werd met de dood gestraft. De doodstraf had volgens het joodse recht door steniging met daaropvolgend ophangen aan het hout voltrokken moeten worden. Dat het niet op deze manier gebeurde, kwam doordat het Sanhedrin sinds kort geen doodvonnissen meer mocht vellen zonder bevestiging van de Romeinse procurator. Iedere rechtszaak moest overdag (tussen zonsopgang en — ondergang!) plaatsvinden. Hadden het bijeenroepen van alle eenenzeventig raadsheren en de langdurige onderhandelingen in de nacht plaatsgevonden, dan was dat al bij voorbaat onwettig geweest. Bij Lucas is dan ook de bevestiging te vinden, dat de zitting overdag plaatsvond (Luc. 22:66). Pas de volgende ochtend (donderdag) komt de vergadering weer bijeen om het vonnis uit te spreken: ‘Toen het nu morgen geworden was, namen al de overpriesters en de oudsten des volks het besluit tegen Jezus om Hem te doden. En ze boeiden Hem, leiden Hem weg en zij leverden Hem over aan Pilatus, de stadhouder.’ (Matt. 27:1 en 2)

Pilatus schijnt zich echter vanaf het begin tegen de zaak te verzetten (Joh. 18:31) en zegt dat hij geen schuld in Jezus kan vinden. Hij probeert zijn vrijlating te bewerkstelligen en wast tenslotte demonstratief ‘zijn handen in onschuld’ (vergelijk Matt. 27:24). Pilatus’ poging om deze delicate zaak over te dragen aan de toevallig aanwezige Herodes Antipas, mislukt: Jezus zegt helemaal niets en wordt weer naar de procurator teruggestuurd (Luc. 23:6-16), die tenslotte aan de wil van het door Kajafas opgehitste volk toegeeft en de Nazarener vrijgeeft voor de voltrekking van het geëiste vonnis.

Een paar van de tegenstrijdigheden en raadselachtige gebeurtenissen die in de evangeliën weergegeven zijn, hebben nu een verbazend eenvoudige oplossing gevonden, als men zich bewust wordt dat de Nazarener als ‘observator’ (vergelijk blz. 108) tot het ‘nieuwe verbond’ van de Esseense beweging behoord heeft. Het is duidelijk geworden waarom Jezus enerzijds door de orthodoxe joden vervolgd werd en waarom hij anderzijds ook in het politieke proces veroordeeld kon worden. Aan de hand van de spaarzame, nog bestaande bronnen konden de hier weergegeven gebeurtenissen rond de historische Jezus overtuigend en enigszins bevredigend opgehelderd worden.

Veel moeilijker is het de vragen op te helderen die voortkomen uit de bekende verhalen over de ‘opstanding uit de dood’ en de ‘lichamelijke hemelvaart’. Uit de aanwezige literaire bronnen is tegenwoordig niet meer te lezen waarom Jezus al een paar uur na de kruisiging dood verklaard werd, hoewel men niet – zoals bij zijn mede-gekruisigden – zijn benen gebroken had, wat de gruwelijke marteling, die normaliter tot wel vijf dagen duurde, inderdaad belangrijk bekort zou hebben. Pontius Pilatus is dan ook erg verbaasd als men hem om vrijgave van ‘het lijk’ verzoekt: ‘En het bevreemdde Pilatus, dat Hij reeds gestorven zou zijn ...’ (Marcus 15:44)

Niemand heeft de opstanding gezien; in ieder geval kennen we niemand die dat beweert. Alle uitspraken erover zijn uit het geloof afgeleid. De opstanding is altijd een conclusie, dus een interpretatie61.

Daarmee zou men de zaak kunnen laten rusten. Of men gelooft in de opstanding van Jezus, of men gelooft er niet in. Opheldering van de historische situatie schijnt in ieder geval na bijna tweeduizend jaar niet meer mogelijk, als ... ja, als er niet een wonderlijke getuige was, die het ons nu mogelijk maakt de gebeurtenissen rond de kruisiging met de modernste technische apparaten tot in het kleinste detail te onderzoeken — de lijkwade van Jezus.

‘En toen het reeds avond geworden was, kwam, omdat het Voorbereiding, dat is de voorsabbat was, Jozef van Arimatea, een (rijke; Matteüs, Lucas) aanzienlijk lid van de Raad (die een discipel van Jezus was, Matteüs, Johannes) (echter uit vrees voor de joden heimelijk, Johannes) (hij had niet met hun raad en daad ingestemd, Lucas), die ook zelf het Koninkrijk Gods verwachtte (Lucas); en hij waagde het naar Pilatus te gaan en het lichaam van Jezus te vragen (Matteüs, Lucas, Johannes). En het bevreemdde Pilatus, dat Hij reeds gestorven zou zijn, en hij ontbood de hoofdman en vroeg hem, of Hij reeds lang gestorven was. En toen hij het van de hoofdman vernomen had, schonk hij het lichaam aan Jozef (Matteüs, Johannes). En deze kocht linnen en hij nam Hem af van het kruis, wikkelde Hem in het (schone, Matteüs) linnen (Matteüs, Lucas) (linnen windselen, Johannes), en legde Hem in een (zijn, Matteüs) (nieuw, Matteüs, Johannes) graf (waarin nog niemand gelegen had, Lucas, Johannes), dat in een rots uitgehouwen was (Lucas), en hij wentelde een steen voor de ingang van het graf (Matteüs) (Marcus 15:42-46).

Het hier vermelde linnen wordt tegenwoordig in Turijn bewaard en vormt op bijna wonderbaarlijke wijze een authentiek document, dat een van de belangrijkste ogenblikken in de wereldgeschiedenis bepaald fotografisch voor het nageslacht geconserveerd heeft.

De beroemde lijkwade van Turijn is 4.36 m lang en 1.10 m breed en toont verrassend duidelijk de afdruk van een mannelijk lichaam; op de ene helft van de doek het rugaanzicht en – omdat de doek ongeveer in het midden om het hoofd gelegd werd – op de andere helft het vooraanzicht van een gekruisigde. Men herkent zonder moeite hoofd, gezicht, lichaam, armen, handen, benen en voeten van de afgebeelde man. De afbeelding is voor het grootste deel sepiakleurig, een paar partijen lijken grijs. Bovendien zijn duidelijk bloedsporen te zien, die op het origineel karmozijnrood zijn. (ill. 19 en 20)

Bij het bekijken van de gehele doek vallen het eerst twee in de lengte lopende donkere strepen op, die op sommige plaatsen overgaan in ruitvormige, tamelijk grote vlekken. Dit zijn brandsporen die met lichte, opgezette lappen gerepareerd zijn en wier merkwaardige vorm ontstond doordat de doek meerdere malen gevouwen (in achtenveertig lagen) in een zilveren schrijn bewaard werd toen hij in 1532 in de slotkapel van Chambéry (Frankrijk) bijna aan een brand ten offer gevallen was. Toen de zilveren kist door de hitte van het vuur aan een kant begon te smelten, lieten de hitte en het gesmolten zilver deze geometrisch gevormde brandvlekken achter in de gevouwen stof. (Zie ill. 19)

Als Jezus inderdaad op dit stuk weefsel afgebeeld zou zijn, als het bewijs voor de echtheid van deze doek geleverd zou kunnen worden, levert dit document niet alleen een wetenschappelijke sensatie van de eerste orde, maar vormt het ook de enige aanvaardbare wetenschappelijke basis voor onderzoek van de vraag, die tot nu toe zoveel mensen intens heeft beziggehouden: is Jezus opgestaan of niet?

Jezus leefde in India
Jezus_India_Kersten.xhtml
Jezus_India_Kersten_0002.xhtml
Jezus_India_Kersten_0003.xhtml
Jezus_India_Kersten_0004.xhtml
Jezus_India_Kersten_0005.xhtml
Jezus_India_Kersten_0006.xhtml
Jezus_India_Kersten_0007.xhtml
Jezus_India_Kersten_0008.xhtml
Jezus_India_Kersten_0009.xhtml
Jezus_India_Kersten_0010.xhtml
Jezus_India_Kersten_0011.xhtml
Jezus_India_Kersten_0012.xhtml
Jezus_India_Kersten_0013.xhtml
Jezus_India_Kersten_0014.xhtml
Jezus_India_Kersten_0015.xhtml
Jezus_India_Kersten_0016.xhtml
Jezus_India_Kersten_0017.xhtml
Jezus_India_Kersten_0018.xhtml
Jezus_India_Kersten_0019.xhtml
Jezus_India_Kersten_0020.xhtml
Jezus_India_Kersten_0021.xhtml
Jezus_India_Kersten_0022.xhtml
Jezus_India_Kersten_0023.xhtml
Jezus_India_Kersten_0024.xhtml
Jezus_India_Kersten_0025.xhtml
Jezus_India_Kersten_0026.xhtml
Jezus_India_Kersten_0027.xhtml
Jezus_India_Kersten_0028.xhtml
Jezus_India_Kersten_0029.xhtml
Jezus_India_Kersten_0030.xhtml
Jezus_India_Kersten_0031.xhtml
Jezus_India_Kersten_0032.xhtml
Jezus_India_Kersten_0033.xhtml
Jezus_India_Kersten_0034.xhtml
Jezus_India_Kersten_0035.xhtml
Jezus_India_Kersten_0036.xhtml
Jezus_India_Kersten_0037.xhtml
Jezus_India_Kersten_0038.xhtml
Jezus_India_Kersten_0039.xhtml
Jezus_India_Kersten_0040.xhtml
Jezus_India_Kersten_0041.xhtml
Jezus_India_Kersten_0042.xhtml
Jezus_India_Kersten_0044.xhtml
Jezus_India_Kersten_0045.xhtml
Jezus_India_Kersten_0046.xhtml
Jezus_India_Kersten_0047.xhtml
Jezus_India_Kersten_0048.xhtml
Jezus_India_Kersten_0049.xhtml
Jezus_India_Kersten_0050.xhtml
Jezus_India_Kersten_0051.xhtml
Jezus_India_Kersten_0052.xhtml
Jezus_India_Kersten_0053.xhtml
Jezus_India_Kersten_0054.xhtml
Jezus_India_Kersten_0054_1.xhtml
Jezus_India_Kersten_0055.xhtml
Jezus_India_Kersten_0056.xhtml
Jezus_India_Kersten_0057.xhtml
Jezus_India_Kersten_0058.xhtml
Jezus_India_Kersten_0059.xhtml
Jezus_India_Kersten_0060.xhtml