12

Jamie werd altijd wakker voor de wekker ging, vijf tot tien minuten eerder, in ieder geval lang genoeg om zijn gedachten op een rijtje te zetten voor de eigenzinnige inbreuk van de wekker. In de tijd dat hij zijn baan nog had, lag hij altijd in die speciale stilte, zich bewust van zijn lichaam terwijl de slaap langzaam verdween en zijn gedachten enkele zelfzuchtige momenten hadden. Eenmaal uit bed heerste de kou. Zijn vloeiende gedachten, nog onder invloed van dromen, zouden zoals nu verharden tot broze wisselwerkingen in zijn hoofd.

De kilte kreeg hem te pakken met gebroken, doordringende vingers waardoor hij kippenvel kreeg en de adem hem in de keel stokte. De kleren die met rijp bedekt waren door de stilte van de nacht hingen stijf en nietszeggend om zijn lijf. In de badkamer schraapte hij de schaduw van zijn kaak terwijl zijn ogen hem uitdrukkingloos en hol vanuit de spiegel aankeken.

Hij dacht na over de dag die voor hem lag. De gebeurtenissen hadden hem verrast, waardoor er nu een extra reden was om op te schieten. Het was niet alleen het tij dat hem misschien zou verslaan, maar wat het tij eventueel met zich meebracht. Die dreiging had een veel blijvender karakter, ze had de kracht in zich herinneringen weg te spoelen, het landschap van alles wat ze samen waren geweest te veranderen. Die gedachte lag nu als een blok op zijn maag, zijn adem was beklemd, nog voordat hij zich ook maar iets had ingespannen. Terwijl hij zijn jas van de stoel pakte, bleef hij even staan en keek naar het gezichtje dat hem zelfs nu van de foto aan de muur toelachte, de enige versiering in een in andere opzichten functionele kamer.

De straat was nog nat van de regen van gisteren en de trottoirs waren glibberig onder zijn voeten. Hij liep langzaam en keek uit bij iedere stap, terwijl hij gebruikmaakte van de begrensde vrijheid van de stoep. Hij passeerde de kapperszaak met de grote staak met rood en witte windingen aan de pui, en stak daar de straat over om achter de kerk de doolhof van straatjes in te schieten.

In de zomer weerkaatste het licht op de torenspits, zodat deze als een baken boven de stad uittorende. Enorme glas-in-loodramen doorsneden de muren langs grote, slapeloze ogen, nu donker, maar sprankelend van leven als de zon erdoorheen scheen. Hij hield van de stilte, die onbetaalbare eenzaamheid nog voor het dag werd en de stad nog in diepe slaap was gehuld en de kerk even stil was als de graven die er ooit omheen hadden gelegen.

Voorbij de kerk liet hij de hoofdstraat achter zich en sloeg de smalle straatjes in, op elkaar geperst door het gewicht van op elkaar gestapelde Victoriaanse appartementen die de eeuw al moe waren. De dag was nog pril en hij liep langzaam, nog steeds gebukt onder de schaduw van alles wat gisteren was geweest. De geur van zout beroerde zijn neus en de pijn versufte hem. Bij de muur van het laatste gebouw bleef hij staan, zijn hand op de reling die ervoor zorgde dat degenen die te veel hadden gedronken, niet in een waterig graf tuimelden.

Het pad slingerde naar de pier langs de goedkope familiehotelletjes die 's zomers afgeladen waren. Hij kon hen voelen, hun stemmen, hun gezichten, het gelach van de mannen met hun rode gezicht en de dikke, roomkleurige vrouwen met hun bloemetjesjurk en breedgerande strohoed. Twee korte weken in een of ander pensionnetje waar ze gebakken vis en kleffe frites kregen dat werd weggespoeld met vele glazen waterig, schuimend bier. Twee korte weken totdat de klok ongedurig werd en hen terug dwong van de rand van iets wat op een leven leek, naar tijd en herinnering.

De pier hurkte boven de zee als een of ander door de computer ontworpen insect, zwarte metalen poten in houten palen die diep wegzonken in de branding die rond zijn enkels kolkte. Onder het koepelvormige dak van het paviljoen leken de muziek en het schrille gelach nog na te galmen, lang nadat deze door de kou in de lucht en de donker wordende avond tot zwijgen waren gebracht.

Jamie liep langs de pier en in de verte twinkelden de lichten van de gasvelden als vallende sterren. Hij tuurde naar de horizon op zoek naar een aanwijzing naar wat het tij eventueel zou brengen. Een donker spoor leek zich over het water uit te strekken, maar het konden ook de laatste overblijfselen zijn van een nacht die nog niet helemaal voorbij was, of zijn verbeelding die hem parten speelde.

Wat het ook was, de olie kwam eraan, was het niet vandaag, dan toch zeker morgen of overmorgen. En als het zover was dan zou hij de hele kust besmeuren en alles doden wat hij op zijn weg tegenkwam.

Het geluid van de brekende golven drong tot hem door alsof het hem aan iets wilde herinneren. De haast spoorde hem aan en nu rende hij met twee treden tegelijk de stenen trap af. Aan de voet van de helling kreunde het metaal in zijn slaap, terwijl de gesloten achtbanen van de kermis in hun winterslaap huiverden. Het zand wenkte hem, hier en daar onderbroken door een losse steen, maar toch vol en vlak en smekend om tot leven te komen. Zijn laarzen, die nu van het beton in het zand kwamen, gaven zich over aan de zachtheid van het strand terwijl hij naar zijn doel zwoegde.

Hij knielde neer in het ruwe, vochtige zand met het haar in de ogen en hij hurkte neer, terwijl hij zijn vingers strekte om er zo de kou uit te krijgen. Hij keek naar de vooruitgang van het tij: er was nog tijd genoeg, maar al snel zou het dag worden en dan zouden de mensen naar buiten komen waardoor de privacy van het moment zou worden doorbroken.

Even sloot hij zijn ogen.

Even een ademhaling, en wat was het zand koud vanochtend.

Het schuurde langs de rand van zijn ziel.

En met de kou kwam ook de herinnering. Het beeld werd helder en zijn mond droog, en zijn handpalmen tintelden.

Opnieuw tuurde hij de horizon af en hij begon toen te werken.

Anne werd wakker nog voordat het licht werd.

De gordijnen waren niet helemaal dicht en in de beschutting van de duisternis kon ze de rand van de sikkelvormige maan goed zien. Aan de kou voelde ze dat de dag bijna aanbrak en ze lag op het kussen met haar armen langs haar zij en haar benen gestrekt als iemand die wacht op de dood. Ze luisterde naar de vage geluiden van het huis en in gedachten zag ze Jamie voor zich.

Ze wist niet waarom ze opstond. Ze hoefde niet uit bed en eigenlijk moest ze slapen want ze had tot diep in de nacht doorgewerkt om de achterstand in te lopen.

Toen ze voor het raam stond, huiverde ze. De verwarming was niet aangegaan en het huis voelde oud en kil en tochtig aan. Ze deed de gordijnen wat opzij waar het maanlicht de schaduwen smaller maakte en zag de nieuwe grond onder de heg bij het pad. Het onkruid was verdwenen, de grond gekeerd en klaar om opnieuw te worden beplant. Ze staarde naar het stukje grond dat donkerder en hobbeliger was dan het gras en ze dacht aan Jamie en aan gisterochtend. Hij had gelijk, een opgeruimd stuk grond had tijd en ruimte nodig voor er beslissingen werden genomen.

Ze bedacht wat de gevolgen zouden zijn als ze hier zou blijven wonen, en ze wist dat het voor haar rubriek niet uitmaakte waar ze zat. Toch moest ze eraan denken hoelang het had geduurd voordat ze eindelijk de moed had verzameld haar laatste briefschrijfster een antwoord te sturen. Maar dat had niets met de plek te maken, en als het wat langer duurde, maakte dat dan wat uit? Ze was al lang geleden tot de conclusie gekomen dat niet iedereen op een snelle oplossing voor zijn of haar probleem zat te wachten. Velen verwachtten niet eens een antwoord, maar wilden alleen hun hart uitstorten zonder dat ze zich zwak hoefden te voelen, wat onherroepelijk gebeurde als ze een familielid of vriend of vriendin in vertrouwen zouden nemen. Anne wist dat als mensen iets loslieten, dit later vaak tegen hen werd gebruikt.

Beneden ging ze bij de open haard staan die maandagavond tegelijk met hun passie was gedoofd en sindsdien niet meer was aangestoken. De as was oude as en met het verdwijnen ervan waren ook andere dingen verdwenen. Anne voelde zich nu sterker dan voorheen, ze voelde zich een stuk levendiger dan in al die maanden ervoor. Niettemin vormde de olie die de kustlijn bedreigde een dreiging voor alles wat ze had ontdekt. Ze had er behoefte aan om naar de zee te gaan kijken en wel nu. Als er inderdaad een ramp op komst was, dan wilde ze die zien aankomen.