24 Doorbraak

 

De trommels zwegen.

Voor het eerst sedert de begrafenisrituelen, drie dagen geleden, viel er stilte over het landgoed van de Acoma. De priesters van Turakamu, die voor deze gelegenheid waren geroepen, pakten hun aardewerken maskers in en keerden terug naar hun tempel. Alleen de rode vaantjes aan de deurposten herinnerden nog aan de recente doden, maar voor Mara zou het huis nooit meer de veilige haven zijn die ze zich uit haar jeugd herinnerde.

Zij was niet de enige die gedeprimeerd was. Ajiki huilde zich elke avond in slaap. Kevin, een bijna spookachtige gestalte in zijn witte verband, probeerde hem op te kikkeren met verhaaltjes, liet bedienden lampen aansteken wanneer de jongen weer eens wakker werd uit een nachtmerrie, en probeerde hem dan gerust te stellen. Ook Mara zat vaak naast het bed van de jongen, hetzij zwijgend, hetzij van de hak op de tak springend in haar gesprekjes met Kevin. Ze probeerde de vele bewakers die haar deuren en vensters in het oog hielden te negeren, maar bij het zien van de schaduwen in haar binnentuin moest ze telkens opnieuw aan sluipmoordenaars denken.

Lujans verkenners hadden na uitvoerig onderzoek kunnen reconstrueren hoe de moordenaar in het landhuis had weten binnen te dringen. Hij had er de tijd voor genomen, hier een nacht in een boom doorbrengend, daar, aan een vaag kuiltje te zien, vele uren in de beschutting van een haag, geduldig en roerloos wachtend op een gunstige wisseling van de wacht. Kennelijk was Tasaio van de Minwanabi sedert de Nacht van de Bloedige Zwaarden van tactiek veranderd. Wat toen met massaal en openlijk geweld niet gelukt was moest nu worden geprobeerd door een enkele stiekeme infiltrant. Lujan had niet genoeg soldaten om elke struik of greppel of sluipweg op het land van de Acoma dag en nacht in het oog te houden: het terrein was gewoon te groot en te open om het waterdicht te kunnen beveiligen.  

Nacoya en tientallen dappere soldaten waren inmiddels tot as verbrand, maar Mara's geest was nog steeds een grote wond. Het duurde een week voordat ze zich sterk genoeg voelde om Arakasi te ontbieden.

Het was laat in de avond. Mara zat in haar werkkamer naast een dienblad met een nauwelijks aangeroerde avondmaaltijd. Ze had een loopjongen gestuurd om haar spionnenmeester te halen, en deze was nu teruggekeerd en zat op zijn knieën voor haar, met zijn voorhoofd tegen de grond gedrukt. 'Vrouwe,' zei hij, vanuit die positie, 'uw spionnenmeester is niet hier. Jican moet u tot zijn spijt melden dat hij uw land binnen een uur na de aanvallen op u en uw zoon heeft verlaten. Hij heeft niemand zijn reisdoel verteld en evenmin gezegd wanneer hij terug zal zijn.'  

Mara bleef in het felle lamplicht zo lang roerloos zitten dat het jonge slaafje begon te beven van angst. Ze staarde naar de muurschilderingen die waren aangebracht in opdracht van wijlen haar echtgenoot, Buntokapi - allemaal bloedige slagveldtaferelen in felle kleuren. Aan Mara's gefascineerde blik te oordelen leek het wel alsof ze ze vandaag voor het eerst zag. Het was niets voor de vrouwe om niet te merken hoe ongelukkig het slaafje zich voelde, want ze was dol op hem en gaf hem vaak een schouderklopje wanneer hij snel een boodschap voor haar had gedaan.

'Meesteres,' zei hij schuchter, toen de minuten maar duurden en zijn knieën pijn begonnen te doen.  

Mara schrok op. Ze zag dat de maan al hoog aan de hemel stond en dat de lonten van sommige lampen bijna opgebrand waren. 'Je mag gaan,' zei ze zuchtend.

De jongen maakte zich haastig en dankbaar uit de voeten. Mara liet de bedienden die kwamen afruimen begaan, maar wuifde de meisjes die haar wilden helpen om zich voor de nacht te kleden weg. Ze had inkt en een pen gepakt en staarde naar een blank stuk perkament dat voor haar lag. Uren gingen voorbij, maar ze schreef geen letter. Buiten zoemden insecten en om middernacht vond er een stille wisseling van de wacht plaats.

Het was gewoon ondenkbaar dat Arakasi een verrader was, al werd dat in het huishouden zacht gefluisterd. Mara kneep geërgerd in haar pen. Ze had een formele oproep uitgesteld in de hoop dat de man uit zichzelf zou komen en onomstotelijk zou bewijzen dat hij part noch deel had aan Tasaio's acties. Keyoke had zijn mond niet opengedaan over dit onderwerp en ook de gewoonlijk openhartige Saric hield zijn lippen op elkaar. Zelfs Jican bleef na de zakelijke gesprekken over de handel en de financiën niet meer hangen voor een praatje. Mara gooide de pen van zich af en begon haar slapen te masseren met haar vingers. Het was uiterst pijnlijk dat Arakasi zelfs maar verdacht kon worden. Wanneer hij van partij veranderde zou dat het gevaar waarin ze verkeerde aanzienlijk vergroten. In de loop van de jaren had hij alle geheimen van het huis leren kennen. Hij wist precies hoe haar zakelijke imperium in elkaar zat. Maar hij haatte de Minwanabi even hevig als zijzelf.  

Toch?

Mara transpireerde van de zenuwen. Als zijn begeerte om wraak te nemen op dezelfde vijand die haar vader en broer had vermoord nu eens een buitengewoon doortrapte truc was geweest? Arakasi, de grootmeester van de vermommingen en rollen, zou zeer wel in staat zijn om gepassioneerde haat te veinzen.

Mara sloot haar ogen en dacht terug aan gesprekken die ze de afgelopen tien jaar met Arakasi had gehad. De man kón haar niet hebben verraden. Of wel? Ze zuchtte - een gebaar van machteloosheid dat ze zich in de afzondering van haar werkkamer kon permitteren. Ze wist in haar hart zeker dat Arakasi geen spion van de Minwanabi kon zijn. Zijn haat voor Tasaio en diens huis was te echt. Maar zou iemand anders zich tot de spionnenmeester kunnen hebben gewend? Iemand die hem een betere uitgangspositie had aangeboden om zijn oorlog tegen de Minwanabi met des te meer kracht te kunnen voortzetten? En met als prijs voor die positie het verraad van de Acoma? Mara kneep haar handen zo strak samen dat haar vingerknokkels wit werden. Als de spionnenmeester een relli in haar nest was, dan waren al haar inspanningen voor niets geweest. Wat zou ze op dit moment graag Nacoya's gevit hebben gehoord - een teken dat fouten nog hersteld konden worden. Maar de oude vrouw was as geworden, stof onder het stof van wel duizend andere voorouders van de Acoma, wier eer Mara werd geacht te behouden.  

Opnieuw kwelde ze zichzelf met de vraag hoe het mogelijk was dat ze altijd een zo goede, instinctieve band had gehad met een man die haar nu misschien kwaad had willen doen. Hoe kon dat toch? Nee, het kon niet!

De nacht gaf geen antwoorden.

Mara liet haar handen op haar schoot vallen en keek naar de weggegooide pen. Hoewel er om haar heen heldere lampen brandden en de beste van haar soldaten de wacht hielden, voelde ze zich in een hoek gedreven. Met een akelig trillende hand trok ze het perkament naar zich toe en nam ze de pen weer op. Ze doopte de punt in de inkt en schreef midden bovenaan, in het formele handschrift dat daarvoor gebruikt moest worden, de naam van Kamatsu van de Shinzawai.

Er ging een hele poos voorbij voordat ze zich kon dwingen verder te schrijven. Ze kon haar pijn niet verzachten door een klerk te laten roepen, want haar belofte aan Nacoya was heilig: ze had beloofd zelf te schrijven. In haar eigen handschrift schreef ze dan ook de oude formuleringen neer waarmee Kamatsu's geëerde zoon, Hokanu van de Shinzawai, werd verzocht haar eerdere afwijzing als achterhaald te beschouwen en alsnog in overweging te nemen als gemaal van de Vrouwe van de Acoma haar hand te aanvaarden.  

Mara had tranen in de ogen toen ze klaar was met schrijven, haar handtekening had gezet en het zegel van haar huis had gestempeld. Daarna rolde ze de brief snel op, bevestigde het zegel en klapte in haar handen om een bediende te roepen. Haar stem klonk gesmoord van emotie. 'Laat deze brief meteen naar de huwelijksmakelaars in Sulan-Qu brengen. Ze moeten hem onmiddellijk bij Kamatsu van de Shinzawai bezorgen.'

De bediende nam de rol aan en maakte een buiging voor zijn meesteres. 'Direct zodra het licht is, vrouwe.'

Mara fronste haar voorhoofd. 'Meteen, zei ik. Zoek een koerier en stuur hem meteen op pad.'

De bediende drukte zijn voorhoofd tegen de vloer. 'Uw wens, vrouwe.'

Ze wuifde hem ongeduldig weg. Als ze zijn snelle vragende blik naar de donkere nacht buiten al opmerkte, liet ze dat niet blijken. Ze was hem geen uitleg verschuldigd over het ongebruikelijke uur, maar ze wist dat ze het voorstel aan Kamatsu nu moest sturen, anders zou het er misschien nooit van komen. Beter dat haar koerier een paar uur in het donker moest staan wachten tot de makelaar was opgestaan, dan dat zij het risico liep te gaan twijfelen en haar belofte te verbreken.

Opeens vond ze het te drukkend in de kamer. Zelfs de geur van de akasi's stond haar tegen. Voortgejaagd door een wanhopig verlangen naar Kevin rende ze door de verlichte gangen, langs verbaasde wachters, naar de kinderkamer. Pas bij het toegangsscherm - het was daar donker - bleef ze hijgend staan. Half verblind, vechtend tegen een opkomende huilbui, wachtte ze tot haar ogen aan de schemering gewend waren. De geur van zalfjes en drankjes hing penetrant in de lucht. Tenslotte stapte ze over de drempel. Buiten zag ze de silhouetten van wachters in het maanlicht, maar Mara voelde zich toch een beetje ongerust toen ze naar voren liep. Kevin lag scheef op zijn slaapmat, alsof hij in zijn slaap had liggen woelen. Ze bleef staan om naar Ajiki te kijken, en zag tot haar geruststelling dat de jongen kalm lag te slapen, met zijn mond open en zijn handen half tot vuistjes gebald op het kussen. De snee in zijn nek genas sneller dan Kevins verwondingen, die op het slagveld niet meteen de volle aandacht hadden gekregen, maar de moordenaar had veel ernstiger en permanenter littekens achtergelaten in de geest van de kleine jongen. Mara liep voorzichtig langs hem heen, om hem niet te wekken, en liet zich op haar knieën zakken naast Kevins slaaprnat. Toen begon ze het laken waarin hij verstrengeld lag los te trekken.  

Hij verroerde zich onder haar aanraking. 'Vrouwe?'

Mara legde hem met haar lippen het zwijgen op.

Kevin stak zijn arm uit en omvatte daarmee haar middel. Sterk, ondanks zijn wonden, trok hij haar naar zich toe. 'Ik heb je gemist,' fluisterde hij in haar haren. Zijn hand verplaatste zich, en onder zijn bekwame bewegingen viel haar dunne kamerjapon al snel open. Mara zette haar verdriet van zich af en probeerde aansluiting te vinden bij zijn luchtige stemming. 'Mijn heler heeft de vreselijkste gevolgen voorspeld als ik te dicht bij je kwam. Je wonden kunnen allemaal nog opengaan, beweert hij.'

'Wat een bemoeial,' mopperde Kevin goedmoedig. 'Mijn littekens doen het allemaal best, behalve degene waar hij steeds aan zit te pulken.' De Midkemiër streelde haar borst en trok haar toen dichter tegen zich aan. Jijzelf bent mijn wondermedicijn, helemaal in je eentje.'  

Mara huiverde, half van droefheid, half van opwinding. Ze moest vechten tegen een opwelling om het huwelijksaanzoek aan Hokanu alsnog te herroepen, nu het nog kon. Ze drukte zich knus tegen haar barbaar aan. 'Kevin,' begon ze.

Aan haar toon hoorde hij dat ze triest was. Hij gaf haar geen kans om iets te zeggen, maar boog zich naar haar toe en kuste haar. Ze sloeg haar armen om zijn schouders, waarbij ze probeerde zijn verband te ontzien. Kevin wiegde haar heen en weer. Instinctief begreep hij waaraan ze op dat moment het meeste behoefte had, en heel geleidelijk, in een natuurlijk proces, gingen ze op in het liefdesspel. Zijn passie leek niet te lijden te hebben gehad onder zijn wonden, al viel hij tamelijk snel na de extase in slaap.

Mara strekte zich naast hem uit, haar ogen wijd open in het donker. Ze wreef met haar hand over haar vlakke buik en was er zich opeens van bewust dat ze haar rendez-vous in de kinderkamer niet op passende wijze had gepland. Ze had geen drankje of terikokruid geslikt om zwangerschap te voorkomen. Nacoya zou heel boos zijn geweest over zoiets stoms.

Nacoya had altijd alles van de verstandige kant bekeken.

Mara bestudeerde Kevins profiel- een witte vlek in het maanlicht, omkranst door rood haar. Ze besefte dat ze niet verstandig wilde zijn. Met Hokanu trouwen moest nu eenmaal, als Kamatsu het zou toestaan, en hij haar nog wilde. Maar als Kevin daarvoor geofferd moest worden, bezat ze gewoonweg niet de wil om zijn liefde en haar geluk zonder een spoor van een band in de steek te laten.  

Hoe stom het misschien ook was, en hoe egoïstisch, ze wilde een kind van Kevin. Alles wat ze had bereikt had in het teken gestaan van de naam en de eer van haar familie. Haar hart was op vele manieren gewond geraakt, ze had haar harde plichten als Vrouwe van de Acoma niet licht opgevat. Maar ditwas iets wat ze helemaal alleen voor zichzelf wilde.  

'Ik houd van je, barbaar,' fluisterde ze in het donker onhoorbaar voor zich uit. 'Ik zal altijd van je houden.' En daarna liet ze haar tranen de vrije loop, heel erg lang.

 

Er ging een week voorbij, en Kevin mocht van de heler af en toe uit bed. Op een dag trof hij Mara in de oostelijke tuin aan - daar waar de koks kruiden kweekten. Gekleed in een licht, los gewaad, zoals altijd wanneer ze mediteerde, zat Mara nu - kennelijk uitgemediteerd - tussen de stoffige stelen van geurige struiken naar de weg te kijken. Er was daar een komen en gaan van koeriers, vooral die van Jican. Of ze echt naar de weg zat te kijken of gewoon in gedachten verzonken was deed niet ter zake.

'Je zit weer te kniezen,' zei Kevin beschuldigend, en hij legde de stok die hij gebruikte om zijn gewonde been te ontlasten terzijde.

Mara hield een onooglijk, vormloos stukje groen in haar handpalm gepropt - het was ooit een tiratakje met frisse, kruidige blaadjes geweest, maar nu lagen de blaadjes verlept op de grond en was de dunne bast in schilfers afgerukt. En de vrouwe die het twijgje had gemarteld gaf geen antwoord.

Kevin ging vrij moeizaam naast haar zitten, met zijn strak verbonden gespalkte been recht voor zich uit. Hij pakte het mishandelde takje uit haar hand en keek zuchtend naar het sap onder haar vingernagels.

'Ze was een moeder voor me, en meer,' zei Mara onverwacht.

'Weet ik.' Hij hoefde niet te vragen of ze het over Nacoya had. Hij sprak teder: 'Je moet meer huilen. Geef vrij baan aan je verdriet, laat het gaan!'  

Mara verstijfde. 'Ik heb genoeg gehuild!' zei ze bits.

Kevin hield zijn hoofd schuin en harkte met zijn vingers door zijn verwarde haardos. Jullie hier huilen nooit genoeg,' sprak hij haar tegen. 'Ongehuilde tranen blijven als gif in je lichaam en geest zitten.'

Hij was helemaal niet van plan geweest Mara weg te jagen, maar ze stond abrupt op en Kevin kon haar zo snel niet volgen - niet met een gespalkt been. Tegen de tijd dat hij zijn stok had opgeraapt en overeind was gekomen was ze al tussen de struiken verdwenen. Hij besloot dat het tactloos zou zijn nu achter haar aan te gaan. Vannacht, in bed, zou hij opnieuw proberen haar te troosten, al was het voor haar natuurlijk onmogelijk om de tragedie te vergeten zolang het hier overal wemelde van de wachters. Het was de moordenaar weliswaar niet gelukt Ajiki te doden, maar het gebeuren had heel andere schade aangericht. Vol zorgen en angsten en verdriet, kon Mara in haar eigen huis geen vrede meer vinden.

Kevin verliet de kruidentuin en besloot de jonge Ajiki op te zoeken. In een afgeschermd gedeelte van de tuin, waar het huispersoneel hen niet kon zien, had hij de jongen leren vechten met een mes. Een slaaf mocht weliswaar geen wapens ter hand nemen, maar op het landgoed van de Acoma zou niemand het in zijn hoofd halen te protesteren. Als echte Tsurani keken ze bij deze nieuwste grove inbreuk op het protocol allemaal gewoon een andere kant op. Kevins trouw was boven elke twijfel verheven en hij meende dat de jongen misschien wat minder last zou hebben van nachtmerries als hij een paar beginselen van zelfverdediging onder de knie kreeg. Maar vandaag was dat deel van de tuin niet verlaten toen Kevin er arriveerde met een uit de keuken geleend mes in zijn hand en de erfgenaam van de Acoma in zijn kielzog, want Keyoke zat er te rusten in de schaduw van de julo, met twee houten oefenzwaarden naast zich. Hij zag Kevin en het illegale mes, en er kwam een zeldzame glimlach om zijn lippen. 'Als jij die jonge krijger traint, hoort er iemand bij te zijn om te kijken of je dat wel een beetje goed doet.'  

Kevin grinnikte zorgeloos. 'De ene lamme die de andere komt helpen?' Hij keek naar beneden, wreef Ajiki over zijn donkere haar en lachte. 'Wat dacht jij ervan, tijgertje, om twee kreupele oude mannen te verslaan?'

Ajiki antwoordde met een zo woeste Acoma-krijgskreet dat het halve personeel van het landgoed zich een ongeluk schrok. 

 

Mara hoorde de ijselijke kreet vanuit een hoekje van de kekalituin waarin zij zich had teruggetrokken. Er verscheen een aanzet van een geamuseerd glimlachje om haar mondhoeken, maar dat duurde niet lang: haar melancholie bleef. De zon scheen genadeloos en blakerde alle kleuren uit de vallei weg. De struiken waren grijs in het felle schijnsel en de bloesems van de indigobloemen leken aan de randen verschroeid door de hitte. Mara liep over de smalle tuinpaden. Haar vingers speelden met de rode kwastjes van haar ochtendjapon. Het was alsof Nacoya's geest naast haar liep.

'Dochter van mijn hart,'leek de oude vrouw tegen haar te zeggen, 'Je bent echt een beklagenswaardige dwaas als je vasthoudt aan het idee datje een kind van Kevin wilt hebben. Elke dag kan er nu een koerier van de huwelijksmakelaar komen met een antwoord namens Kamatsu van de Shinzawai. Durf jij een huwelijk met een zoon van een nobel huis in te gaan met het kind van een slaaf in je buik? Dat zou de naam van de Acoma werkelijk onherstelbaar bezoedelen!' 

'Dan zal ik Hokanu eerlijk zeggen of ik wel of niet zwanger ben,' antwoordde Mara haar imaginaire gespreksgenoot.  

Ze liep om een tuinman heen die onkruid stond te wieden en koos een willekeurig ander tuinpad. De man legde zijn schoffel neer en liep achter haar aan. 'Vrouwe?' zei een stem, zo zacht als fluweel.  

Mara's hart sloeg een slag over en haar bloed bevroor in haar aderen. Ze draaide zich langzaam om, transpirerend van angst. Ze bekeek de tuinman, zijn vale, door de zon gebleekte kleren... Arakasi! Op zijn onnavolgbaar gracieuze manier kwam hij over de kiezels van het pad naar haar toe, met een blinkende dolk in zijn hand, het heft naar haar gericht.

'Meesteres,' zei Arakasi, 'ik vraag uw toestemming om mij met mijn dolk het leven te benemen.'

Mara deed onwillekeurig een stapje achteruit, verdoofd door de schok. 'Sommigen beweren dat je me hebt verraden,' wist ze toen moeizaam uit te brengen, zonder na te denken. Ze wist dat het beschuldigend en grof moest klinken.

Het leek alsof Arakasi even ineenkromp. 'Nee, vrouwe, dat nooit!' Hij zweeg even en vervolgde toen op gekwelde toon: 'Maar ik heb gefaald.' Hij was broodmager. Zijn tuinmanskleren hingen akelig ruim om zijn schouders en de huid van zijn handen leek op oud perkament. Maar zijn vingers trilden niet.

Opeens snakkend naar schaduw, of welke beschutting tegen de zon ook, slikte Mara. 'Ik heb je vertrouwd,' zei ze.

Arakasi vertrok geen spier. Hij werd genadeloos belicht door het felle schijnsel van de zon en leek vandaag van al zijn maskers en vermommingen beroofd. Hij zag eruit als een gewone bediende - doodmoe, eerlijk, kwetsbaar. Mara had nooit eerder opgemerkt hoe mager en puntig de bottenstructuur van zijn polsen wel was. Hij sprak, en zijn woorden waren even trefzeker als zijn bewegingen. 'De vijf spionnen in het huishouden van de Minwanabi zijn dood. Ze zijn in mijn opdracht vermoord, en de tong die ik daarvoor heb ingeschakeld heeft me als bewijs hun hoofden gestuurd. De elf agenten die hun berichten doorgaven vanuit de provincie Szetac zijn eveneens dood. Deze mannen heb ik eigenhandig gedood, meesteres. U hebt geen spionnen meer in het huis van uw vijand, maar Tasaio heeft nu geen wegen meer over om u valse berichten te sturen. En er is nu niemand meer in leven die zou kunnen worden gedwongen u te verraden. Nogmaals vraag ik uw toestemming om zelf boete te mogen doen. Sta me toe zelfmoord te plegen met mijn mes.'

Hij verwachtte niet dat zij zou instemmen met zijn verzoek. Hij was alleen ooit een grijze krijger geweest, geen echte soldaat, en evenmin was hij geboren in dienst van haar huis.

Mara deed weer een stap achteruit en liet zich abrupt op een harde stenen bank vallen. Die plotselinge beweging trok de aandacht van haar wachters en er kwamen er een paar poolshoogte nemen. De officier die de leiding had zag de bediende aan haar voeten en herkende de spionnenmeester. Hij gaf zijn mannen een teken en ze renden naar Arakasi toe en grepen hem enkele tellen later stevig bij zijn polsen. Toen trokken ze hem overeind. Hij kon geen vin verroeren.

'Vrouwe, wat moeten we doen met deze man?' vroeg de patrouilleleider opgewonden.

Mara keek alleen maar, zonder iets te zeggen. Ze zag dat de soldaten hun gevangene voorzichtig vasthielden, alsof ze bang waren dat hij gif bij zich had of een gevaarlijke truc kon uithalen. Toen richtte ze haar blik op Arakasi's onbewogen gezicht en zijn holle, donkeromrande ogen. Daarin lagen geen duistere geheimen verscholen. Haar spionnenmeester leek op een lege huls, alsof zijn geest uit hem was weggezogen. Hij verwachtte zijn einde - dood door ophanging - en zijn hele houding was dienovereenkomstig. Van zijn vuur en zijn trots en zijn vlijmscherpe intellect leek helemaal niets meer over.

'Laat hem los,' zei ze op doffe toon.

De soldaten gehoorzaamden zonder tegenspraak. Arakasi liet zijn armen zakken en schoof zijn mouwen omlaag - puur uit macht der gewoonte. Hij stond met gebogen hoofd en straalde een soort berustend geduld uit dat Mara pijn deed aan haar ogen.

Als hij dit acteerde, wel, dan had hij haar met zijn uitzonderlijke talent voor de gek weten te houden.

Mara haalde diep adem. De lucht leek verstikkend dik en heet. 'Arakasi,' begon ze langzaam, en het was bijna alsof ze wachtte op een bitse stem die met een waarschuwing of zoiets zou komen - maar nee, Nacoya was dood. Mara zette door. 'Je hebt me gediend naar je beste inzichten. Jij en je netwerken hebben informatie geleverd. Je hebt nooit feiten gegarandeerd. Je hebt niet de beslissingen genomen. Ik, als je meesteres, neem de besluiten. Als er sprake is van falen, of van een foute beoordeling, dan ligt de blaam uitsluitend bij mij. Daarom zal je niet worden toegestaan jezelf van het leven te beroven met je dolk. In plaats daarvan vraag ik excuus voor het feit dat ik meer van je heb gevraagd dan van een trouwe dienaar verlangd kan worden. Wil je me nog steeds dienen? Wil je nog steeds een netwerk van spionnen en agenten onderhouden en opbouwen, wil je nog steeds de ondergang van de Heer van de Minwanabi veroorzaken?'  

Arakasi rechtte langzaam zijn rug. Hij keek haar op een verontrustende, bijna angstaanjagende manier aan - alsof hij dwars door alles heen tot in het diepste van haar geest, ja, zelfs haar ziel schouwde. 'U bent niet zoals de andere heersers in dit rijk,' zei hij, nu weer met enig fluweel in zijn stem. 'Als ik een opinie zou durven verwoorden, zou ik zeggen dat u op een zeer gevaarlijke manier anders bent.'  

Mara sloeg als eerste haar ogen neer. 'Dat zou best eens kunnen.' Ze draaide aan een jaden ring om een van haar vingers. 'Wil je me blijven dienen?'

'Altijd,' antwoordde Arakasi onmiddellijk. Hij liet een diepe, hoorbare zucht ontsnappen. 'Ik heb nieuws, als u het wilt vernemen.'

'Straks. Je mag je nu eerst gaan opfrissen.'

Mara keek haar spionnenmeester na. Hij haastte zich weg over het tuinpad en er was weer een jeugdige veerkracht in zijn tred.

'Hoe hebt u bepaald dat hij onschuldig was?' vroeg de piepjonge officier haar nieuwsgierig.

Mara haalde licht haar schouders op. 'Geen idee. Maar ik heb hem aangekeken en herinnerde me heel goed hoe buitengewoon competent hij altijd is geweest.' Ze ging langzaam staan en de verwonderde soldaten om haar heen zagen dat ze een vage, dromerige blik in haar ogen kreeg. 'Als zo iemand mij dood had willen hebben, zou hij die taak dan hebben verprutst? Als hij Tasaio's werktuig was, of dat van iemand anders, zou de natami van de Acoma allang niet meer hebben bestaan. Dat geloof ik vast. En daarom vertrouw ik hem.'

 

Er hing een groenig-zilveren schemerlicht in de tuin toen Arakasi zich daar meldde om rapport uit te brengen. Hij had gebaad en gegeten, en hij droeg het tuniek van een huisbediende, met een groene sjerp. Zijn sandalen waren met zorg gestrikt en iemand had zijn haren geknipt. Mara merkte deze details op toen hij een buiging voor haar maakte en andere bedienden om hen heen de tuinlampen ontstaken.

Hij richtte zich op en leek even te aarzelen. 'Mijn vrouwe, uw vertrouwen in mij is niet misplaatst. Ik zeg u nogmaals, zoals ik eerder heb gedaan, dat ik uw vijanden dood wens en hun namen uitgewist. Vanaf het moment dat ik die eed heb afgelegd op uw natami ben ik geheel en al Acoma.'

Mara hoorde deze hernieuwde verzekering bedachtzaam aan. Tenslotte klapte ze in haar handen en liet ze een bediende een schaal vers fruit brengen. Toen ze weer alleen was met haar spionnenmeester zei ze: 'Ik heb je trouw niet betwijfeld.'

Arakasi keek haar ernstig aan. Zijn donkere ogen waren voor een keer niet versluierd. 'Dat is voor mij van levensbelang,' zei hij eenvoudig. 'Vrouwe, u bent een van de weinige heersers in dit keizerrijk die verder kijkt dan de oude tradities, en de enige die bereid is ze te trotseren. Ik ben misschien ooit bij u gekomen wegens onze gemeenschappelijke haat voor de Minwanabi, maar dat is nu veranderd. Ik dien u alleen.'

'Waarom?' Mara keek hem onverbloemd nieuwsgierig aan.

De schaduwen van het lamplicht werden donkerder. Arakasi maakte een ongeduldig gebaartje. 'U bent niet bang voor verandering,' zei hij. 'Alleen al deze ene vorm van moed zal u ver brengen, en uw huis misschien blijvende grootheid geven.' Opeens kwam er een verrassend natuurlijke glimlach om zijn lippen. 'En ik wil erbij zijn, ik wil deel uitmaken van die groeiende macht. De macht op zich interesseert me niet, maar wel wat ermee gedaan kan worden - op dat punt moet ik tot mijn schande grote ambities bekennen. Er staan ons tijden van ingrijpende veranderingen te wachten. Dit keizerrijk is vele eeuwen te lang in oude gewoonten vastgeroest gebleven.' Hij zuchtte. 'Ik weet niet wat er kan worden gedaan om ons lot te veranderen, maar in de meer dan vijftig jaar van mijn leven ben ik nooit een heerser tegengekomen die bekwamer was in het invoeren van hervormingen.'

Mara moest inwendig glimlachen. Voor het eerst sinds ze de man kende kreeg ze nu een kijkje achter de eeuwige sluier van zijn geheimzinnigheid en liet de raadselachtigste van haar adviseurs iets blijken van zijn werkelijke drijfveren. De grootmeester van de vermommingen - maar nu was hij ongemaskerd, en opgewonden als een kwajongen. Ze zag ook duidelijk dat hij werkelijk van haar hield, dat hij alles voor haar over had, dat hij alles zou doen wat ze hem zou vragen. Maar ook herinnerde ze zich de woorden van Nacoya, woorden waarvan ze zich de wijsheid pas de laatste tijd was gaan realiseren: er zijn grenzen die een meesteres zelfs haar trouwste dienaren niet mag dwingen te overschrijden.

Mara glimlachte. Op het banaalste toontje dat ze kon opbrengen vroeg ze: 'Je zei dat je nieuws had?'  

Arakasi's ogen fonkelden meteen van enthousiasme. Hij nam een partje fruit van de schaal en stak van wal. 'De magiërs blijken druk in de weer te zijn geweest met een eigen intrige. De geruchten zijn fascinerend en bijna niet te geloven.'  

Mara liet zich opgelucht in haar kussens zakken en gebaarde dat hij verder moest gaan.

Arakasi slikte het fruit netjes door en likte over zijn lippen. 'Het verstand staat er bijna bij stil. Er wordt gezegd dat tien Grootheden van de Assemblee samen met drieduizend krijgers van de Kanazawai via een scheuring naar Midkemia zijn gegaan. Er heeft daar een veldslag plaatsgevonden, maar over het waarom ervan doen de wildste geruchten de ronde. Sommigen zeggen dat de keizer wraak wilde nemen op de koning van de Eilanden, wegens diens verraderlijke moordpartij tijdens de vredesbesprekingen.' De spionnenmeester stak een hand op om Mara's gretige vragen nog even af te houden. 'Dat is geen ongeloofwaardig motief. Maar anderen - en niet de minsten - zeggen dat de magiërs tegen de Vijand vochten.'  

Mara keek niet-begrijpend.

'De Vijand,' herhaalde Arakasi. 'Die uit de mythen van voor de Gouden Brug. Dat hebben uw onderwijzers u toch wel geleerd toen u klein was?'

Er begon iets bij haar te dagen. 'Maar dat zijn toch fabels?' protesteerde ze. Ze keek om zich heen alsof ze eigenlijk verwachtte dat alle lampen zouden beginnen te flakkeren. 'Verhaaltjes!'

Arakasi schudde zijn hoofd. Het onderwerp leek hem te intrigeren. 'Dat dachten we,' gaf hij toe, 'maar wie kan precies weten welke vijanden het aandurven de Grootheden uit te dagen, vooral na wat er gebeurd is sinds die afvallige, Milander, aan de gang is geweest? Die mythen zijn ouder dan de geschiedenis, even oud als de namen van de broers die de traditie van de Vijf Families vestigden. Hij kunnen wij beoordelen wat in dat verre verleden de waarheid was?'

Mara beet op haar lip, opeens hevig bezorgd. 'De Kanazawai waren erbij betrokken? Dan kunnen we meer informatie vragen nadat ik antwoord heb gekregen van heer Kamatsu.' Haar gedachten sloegen een paar stappen over. 'We mogen aannemen dat de keizerlijke opschorting van de Hoge Raad verband houdt met deze actie van de magiërs?'  

'Dat lijkt me wel,' zei Arakasi, die weer een stukje fruit pakte. 'Maar het is speculatie. Volgens mijn bronnen in de omgeving van het Hemelse Licht zijn er misschien onderhandelingen op komst over een uitwisseling van krijgsgevangenen tussen ons keizerrijk en het Midkemische Koninkrijk der Eilanden.'

'Dus er is een scheuring open!' riep Mara uit, en de emotie in haar stem was duidelijk hoorbaar.

Arakasi associeerde dat terecht met bezorgdheid om haar barbaarse minnaar, en hij kuchte even. 'Niets van wat ik u heb verteld is algemeen bekend, maar als u opnieuw gehoor vraagt op de juiste plaats kunt u deze keer misschien eindelijk de vruchten plukken van uw handelsconcessie voor Midkemia.'

Mara scheen slechts matig geïnteresseerd in dit onderwerp, dat een tijd lang haar bitterste frustratie was geweest. Arakasi laste tactvol een kleine pauze in door zich om het laatste fruit op de schaal te bekommeren. Hij herinnerde zich dat Mara en Kevin in Kentosani over de scheuring hadden gediscussieerd, en dat het toen haar bedoeling was geweest de slaaf zijn vrijheid terug te geven. Arakasi was slim genoeg om te beseffen dat dit een pijnlijk en emotioneel onderwerp voor haar was.  

'Ik zal het nader onderzoeken, vrouwe, en kijken of ik meer informatie kan krijgen.'

Mara keek hem dankbaar aan. 'Ter wille van Kevin,' zei ze met een klein stemmetje. 'Hij verdient het niet een slaaf te moeten blijven.'

Alsof ze daarmee een paar ongeziene geesten van zich had afgeschud, veranderde Mara van onderwerp. 'Als de macht uit handen van de raad blijft, zal dat tot protesten en ongeregeldheden leiden. De Minwanabi zal zijn bondgenoten optrommelen en aanbieden de functie van Krijgsheer in ere te herstellen.' Ze zuchtte, fronste haar voorhoofd en vervolgde ironisch: 'Het zou wel aardig zijn als we allemaal in leven bleven om van de opbrengsten van mijn handelsconcessie te genieten.' Ze kneep haar ogen half dicht. 'Je hebt spionnen laten doden onder Tasaio's eigen dak, zei je. Waarom loopt onze vijand zelf dan eigenlijk nog rond?'  

Arakasi zette zijn ellebogen op zijn knieën - precies zoals een moordwiek die zijn veren gaat schudden. 'Mijn arm is helaas niet lang genoeg om Tasaio in zijn eigen huis te bereiken, maar zijn personeel, ja, dat is een heel ander verhaal.'  

Die zwoele zomeravond, onder het heldere licht van de lampen en de sterren, vertelde hij het haar.

 

De bedienden werden uiteindelijk door een loopjongen gevonden in een kalkput in een lapje grond bij een afgelegen groententuin, dat af en toe werd gebruikt voor begrafenissen - alleen van eerlozen, die daar zonder enig ritueel onder de grond werden gestopt. De vijf lichamen waren hoofdeloos en een van de oudere bedienden die van de gruwelijke vondst vernam begreep meteen dat de meester moest worden gewaarschuwd. Hoofdschuddend en met knikkende knieën ging hij verslag uitbrengen aan Murgali.  

De hadonra van de Minwanabi zat achter stapels leien en rollen perkament, en probeerde al dagenlang zo onopvallend mogelijk te zijn. Het hele huishouden had ernstig geleden onder Tasaio's humeur sinds zijn poging om Mara in een dodelijke hinderlaag te lokken mislukt was. Eerst schold Murgali de oude bediende uit dat deze het waagde hem te storen, maar toen hij het nieuws had gehoord vloekte hij nog veel harder, want hij begreep dat hij deze vijf doden niet mocht negeren.

'Laat die lijken uit de tuin halen,' droeg hij de bediende op, 'en leg ze ergens in een lege kamer bij elkaar.'

Daarna bracht Murgali zijn oude, reumatische lijf in beweging om Incomo te gaan zoeken. De Eerste Adviseur was waarschijnlijk de enige in huis die Tasaio min of meer straffeloos kon benaderen.

Incomo was ook niet bepaald blij met de klus. Hij zat in bad en zijn gebogen witte rug werd geboend door een slavenmeisje dat nog niet een kwart van zijn aantal jaren bezat. 'Dit komt verdomd slecht uit,' mompelde Incomo - in de richting van zijn kruis, leek het wel.

Murgali was het volledig met hem eens. 'Inderdaad. De lijken zijn naar een lege kamer gebracht. Daar kan onze heer ze bekijken.'

Daarna maakte de hadonra zich zo snel mogelijk uit de voeten. Incomo stapte uit de tobbe en liet zich door een handdoekslaaf afdrogen en door het slavenmeisje aankleden - en dat laatste maakte hem geërgerd over de gemiste kans op een intiemer samenzijn. Gehaast knoopte hij zijn sjerp dicht en ging op zoek naar zijn heer en meester.  

De zoektocht voerde hem zowat door het hele huis, want noch in zijn werkkamer, noch in de grote zaal, noch in een van de vele andere kamers was Tasaio te vinden. Eindelijk vond Incomo hem buiten, op een oefenterreintje bij een soldatenbarak, waar hij met akelige precisie pijlen stond af te schieten op een griezelig klein houten schildje dat door een trillende slaaf werd vastgehouden. Incomo was intussen bezweet van het rennen, en hij hijgde zwaar, maar hij meldde zich luid en duidelijk om te voorkomen dat zijn meester hem per ongeluk voor zomaar een soldaat of slaaf zou aanzien.

Slechts gekleed in een lichte tuniek, maar wel met zijn zware, veelgebruikte oorlogshelm op zijn hoofd, schoot Tasaio een nieuwe reeks van zeven pijlen af. 'lijken,' snauwde de Heer van de Minwanabi toen Incomo was uitgesproken, en hij accentueerde het woord door een achtste pijl af te schieten. Deze miste en sloeg tussen de benen van de doodsbange slaaf in de droge grond. De slaaf trok wit weg, vergat zichzelf en deed een halve stap achteruit.

Tasaio's gezichtsuitdrukking veranderde niet, maar met zijn volgende pijl schoot hij de ongelukkige slaaf dwars door zijn keel. 'Ik heb hem en de anderen wel honderd keer verteld dat ze niet mogen bewegen.' De heer knipte met zijn vingers en een bediende kwam aanrennen om zijn boog en pijlkoker van hem over te nemen. Tasaio trok zijn schiethandschoen uit en richtte zijn amberkleurige ogen op zijn Eerste Adviseur. 'En met die lijken denk je de vermiste Acoma-spionnen te hebben gevonden, neem ik aan?'

Incomo slikte. 'Jawel, heer.'  

'Vijf, zei je,' snauwde Tasaio. 'Maar we kenden er slechts drie.'

'Ja, heer.' Incomo bleef correct een pas achter zijn meester toen deze zich abrupt omdraaide en met ferme pas het oefenveldje verliet. Onder het lopen trok hij aan de vingers van zijn linkerhand en liet de knokkels kraken. 'Ik wil de lijken zien. Nu.'  

'Natuurlijk, heer.' Incomo had moeite om het tempo van zijn meester te volgen. Het zweet liep hem nu tappelings over zijn gezicht. In het huis aangekomen kostte het hem enige tijd om te achterhalen in welke kamer de lijken waren neergelegd, want alle bedienden probeerden zo ver mogelijk bij hem en Tasaio uit de buurt te blijven. je hebt dit niet erg doelmatig geregeld,' merkte de laatste hatelijk op, maar gelukkig was hij zo begerig om de lijken te zien dat hij verder geen commentaar gaf.

De lijken stonken vreselijk naar rottend vlees, maar Tasaio vertrok geen spier en knielde bij elk van de vijf verminkte lijken neer om ze van dichtbij te bestuderen. Incomo bleef buiten de deur staan en had daar al moeite om niet over te geven. Hij zag hoe zijn meester de bloedige schouders bekeek en de randen van de wond betastte.

'Deze man is gewurgd,' zei Tasaio, 'en pas daarna onthoofd. Dit is werk van een tong.' Hij onderzocht de lijken stuk voor stuk uiterst grondig. Een van de andere doden had een losgescheurd lapje zwarte stof met borduursel erop in de verkrampte vuist - een fragmentje van een rode bloem. 'Hamoi!' riep Tasaio. Hij stond woedend op en richtte zich tot Incomo. 'Na al het metaal dat ze van me hebben gekregen zou die verdomde tong mijn eigendom moeten zijn!'  

De Eerste Adviseur van de Minwanabi wist wanneer hij niet voorzichtig genoeg kon zijn. Hij maakte ogenblikkelijk een diepe buiging. 'Uw geschenken waren inderdaad zeer genereus.'

'Dit had nooit mogen gebeuren!' vervolgde Tasaio, nog steeds ziedend van woede. 'Stuur meteen een koerier. Ik wil die tongmeester voor me zien! Laat hem dit maar eens uitleggen!'

Incomo boog nog iets dieper. 'Uw wil, mijn heer.'

Hij kon zich met zijn oude knieën niet snel genoeg oprichten toen zijn meester de kamer uit beende, zodat deze met zijn heup tegen zijn schouder aan botste.  

'Kwak deze rotzooi weer in die kalkput en stuur dan mijn vrouw bericht,' blafte de heer naar de eerste de beste bediende die hij zag. 'Zeg haar dat ik een bad wil om de stank van rottend vlees van me af te spoelen.'

Incomo stond inmiddels rechtop. Hij vond dat bad wel een goed idee en dacht meteen aan het slavinnetje en haar masserende spons, maar zijn beproevingen van die dag waren nog lang niet voorbij. Vanuit zijn bad liet Tasaio een hele stoet van bedienden en soldaten optrommelen, welke hij allemaal persoonlijk verhoorde. Menigeen bekende dat hij inderdaad een tong-moordenaar had gezien en een patrouilleleider gaf zelfs toe dat hij die man bij een van de controleposten buiten het landgoed had laten passeren. De verklaring die hij voor het toelaten van die moordenaar gaf was de eenvoud zelf. 'Alle soldaten weten dat mijn heer de trouw van een tong heeft gekocht. Deze man kwam openlijk naar die post, verklaarde dat hij in opdracht van mijn heer handelde en liet me een document zien.'

Tasaio hoorde het aan met strakke lippen en half dichtgeknepen ogen. Hij gaf Incomo een negatief teken, en tot zijn verdriet moest deze de dienstdoende klerk toen opdragen de naam van de krijger op de dodenlijst te zetten - hij zou de avond niet meer halen.

Vrouwe Incarna stond ondertussen werktuiglijk de rug van haar echtgenoot te boenen. Haar wangen waren krijtwit en ze keek alsof ze misselijk was. Als een marionet zeepte ze de soepele, gespierde schouders van de Heer van de Minwanabi telkens opnieuw in, tot Tasaio er opeens genoeg van had en overeind sprong. Incarna liet geschrokken haar spons vallen. Ze slaakte een kreetje en deinsde achteruit.

'Stil, vrouw!' Tasaio schudde zijn natte hoofd en handdoekslaven snelden toe.

De gildenkoerier had geen slechter moment kunnen kiezen, en dat gold ook voor de bediende die hem had binnengelaten en dat nu aan zijn meester kwam melden.

Tasaio had geen reden voor haast, maar schold niettemin de lijfslaaf die hem hielp bij het kleden uit voor rotte vis. Hij rukte hem het dunne, rijk geborduurde hemd uit zijn handen en trok het snel over zijn hoofd en schouders. Toen stak hij zijn hand uit om zijn met schelpen versierde riem aan te pakken, en de zwarte, glanzend gepoetste scheden met zijn zwaard en dolk, beide aan een nieuwe schouderriem van zacht nidraleer. Ondertussen had een slaaf zijn sandalen gestrikt. Tot slot trok Tasaio een gevoerd jasje aan, dat versierd was met benen ringetjes die bijna dezelfde bescherming boden als een licht harnas, maar lang niet zo zwaar waren.

'Stuur die koerier naar mijn persoonlijke wapenkamer,' beval hij een loopjongen. Toen gebaarde hij naar Incomo dat deze hem moest volgen en liep de badkamer uit. Hij liet zijn vrouw bij de slaven achter alsof haar status amper hoger was dan die van een opzichter.

De wapenkamer was een klein vertrek met geschuurde houten wanden zonder vensters. Overal bevonden zich haken en planken voor wapens en delen van wapenrustingen. Een van de weinige persoonlijke liefhebberijen van Tasaio, sinds hij Heer van de Minwanabi was geworden, was de aanschaf van een groot aantal dure wapens en harnassen voor hemzelf. Sommige ervan waren simpel en dodelijk, bedoeld voor het bloedige handwerk van de oorlog, andere waren prachtig versierd en gelakt, en alleen geschikt voor ceremoniële doeleinden. Er was echter ook nog een derde groep wapens: kleine, gevaarlijke, bedoeld om stiekem onder kleren gedragen te worden. Tasaio liep van plank naar plank, streelde helmen, borstkurassen en klingen, en keek dan of zijn vingertopjes stoffig waren geworden. De bedienden en slaven die met de zorg voor deze kamer waren belast wisten zeer goed dat alles smetteloos stofvrij moest blijven, want menige voorganger die dit vergeten was had de inspecties van de meester niet overleefd.  

Incomo voelde zich slecht op zijn gemak in de kleine, bedompte kamer, en hij probeerde dit te compenseren door zo ver mogelijk bij de lamp vandaan te gaan staan, niet alleen omdat deze onaangenaam heet was, maar ook omdat de Eerste Adviseur niet zo opvallend in het felle licht wilde staan. Hoe minder hij opviel, hoe beter. Roerloos en zwijgend, zoals elke dienaar van de Minwanabi dat ondertussen wel had geleerd, wachtte hij terwijl zijn meester de ene dolk na de andere betastte, en de ene helm na de andere, en af en toe bleef staan om een sierkwastje recht te leggen of de scherpte van een glimmende zwaardkling te voelen. Tasaio was juist met dat laatste bezig toen de koerier buigend in de deuropening verscheen. De heer wierp een snelle blik over zijn schouder op de insignes van de man - net lang genoeg om te zien dat hij van het gilde van Sulan-Qu was. Toen vroeg Tasaio op zijn bedrieglijk vriendelijke manier: Welke boodschap heb je bij je?'

De man richtte zich op. 'Een voorstel van Mara van de Acoma,' begon hij, maar hij zweeg meteen weer, want Tasaio had zich in een adembenemend snelle beweging omgedraaid en hield nu de punt van een zwaard tegen de adamsappel van de koerier gedrukt. De man slikte moeizaam. Hij keek de man die het wapen vasthield in de ogen en zag daarin een zo volkomen afwezigheid van welk gevoel dan ook, dat hij tot in het diepste van zijn ziel geschokt was. 'Mijn heer,' stamelde hij, 'ik ben slechts een gildenkoerier die gehuurd wordt om boodschappen rond te brengen.'

Tasaio bewoog geen spier. 'En heb je een boodschap voor me meegebracht?' Zijn stem was nog precies even vriendelijk.

Incomo schraapte voorzichtig zijn keel. 'Mijn heer, de koerier van een boodschappers gilde is neutraal en zijn eed is bezegeld met zijn leven.'

'Is dat zo?' snauwde Tasaio. 'Laat hem voor zichzelf spreken.'

De koerier zoog voorzichtig wat lucht naar binnen. 'Mara vraagt een ontmoeting,' begon hij, maar de punt van het zwaard trilde zo vervaarlijk dat hij meteen weer zweeg.

'Je zult die naam onder dit dak en binnen deze muren niet meer noemen.' Tasaio prikte met de zwaardpunt tot er vlak boven het kuiltje onderaan zijn keel een druppel bloed uit de huid van de koerier was opgeweld. Waar wil die drievoudig vervloekte vrouwe over praten? Ik wil geen overleg. Ik wil alleen maar haar dood!'  

De koerier knipperde zenuwachtig met zijn ogen. Hij vermoedde dat hij tegenover een krankzinnige stond en dat zodadelijk zijn keel zou worden doorgesneden, maar hij verzamelde zijn waardigheid en sprak dapper de woorden uit die zijn gilde had beloofd te zullen doorgeven. 'Deze vrouwe vraagt de Heer van de Minwanabi haar op te zoeken voor wederzijds overleg.'

Tasaio begon langzaam te glimlachen. Onder de indruk van de moed van de man liet hij het zwaard zakken, veegde de punt schoon met een poetsdoekje en legde het wapen toen terug op een plank. Toen gooide hij in een opwelling de koerier het doekje toe en gebaarde hij dat deze toestemming had zijn halswondje te deppen.

De gildenkoerier miste de tegenwoordigheid van geest of de vermetelheid om dat te weigeren en begon inderdaad met het ietwat vettige doekje over zijn hals te wrijven. Tasaio hervatte zijn inspectie van de wapenkamer alsof er helemaal geen vreemdeling aanwezig was. Ook tegenover Incomo deed hij alsof alleen zij tweeën in de kamer waren.  

'Tja, Incomo, ik geloof dat ik haar vreselijk bang heb gemaakt,' zei hij tegen hem. 'Mijn hinderlaag en mijn moordenaar mogen hun doel dan niet hebben bereikt, maar Sezu's teefje begint schrik te krijgen. Ze heeft veel geluk gehad, maar geluk duurt nooit eindeloos. Ze weet dat ze het niet nog een jaar kan redden.' De Heer van de Minwanabi liep naar een volgend rek en betastte een massief halsstuk alsof hij er een zwakke plek in zocht. 'Misschien biedt de vrouwe een compromis aan, bijvoorbeeld het opofferen van de naam en de voortzetting van het huis Acoma in ruil voor het voortleven van haar zoon?'

Incomo boog met de verschuldigde achting. 'Mijn heer, dat is een gevaarlijke aanname. De vrouwe weet even goed als u dat het moment voor een compromis achter ons ligt. Zij is een bloedvete begonnen met uw oom Jingu, en Desio heeft plechtige beloften gedaan tegenover Turakamu. Ze moet rekening houden met de eer van haar voorouders en met het ongenoegen van Turakamu, dus ze zal vast wel weten dat er niets te onderhandelen valt.'

Tasaio tilde een paar overlappende harnasplaatjes van het halsstuk op en liet ze toen kletterend op elkaar vallen - het klonk als het rollen van dobbelstenen. 'Ze is wanhopig,' hield hij vol. 'Laat haar maar hierheen komen als ze me wil spreken.'

Incomo begon het steeds benauwder te krijgen in de bedompte wapenkamer. Hij riskeerde een kleine beweging door zijn voorhoofd te deppen, en waagde een tweede onderbreking. 'Mijn heer, ik herinner er niet graag aan, maar heer Jingu onderschatte het meisje. Toch heeft ze hem in dit huis in een situatie gebracht die hem dwong zelfmoord te plegen.'

Tasaio leunde met zijn elleboog op een plank en keek zijn Eerste Adviseur aan. Zijn bruinige ogen waren groot en glinsterden in het lamplicht. 'Ik ben geen lafaard,' zei hij zachtjes. 'En mijn oom was een sufferd.'

Incomo knikte haastig. 'Maar ook de dapperste man kan maar beter voorzichtig zijn.'

Tasaio kreeg een gevaarlijke blik in zijn ogen. Wil je suggereren dat ze me zou kunnen bedreigen?' Hij hield zijn hoofd schuin en spuwde op de geboende vloer. 'Hier? Alleen omdat ze momenteel te sterk is om in een open aanval verslagen te worden? Vergis je niet, het is slechts een kwestie van tijd voordat ik toesla en met haar afreken. Het zou trouwens wel mooi zijn als mijn krijgers haar landgoed konden plunderen en in brand steken. Misschien moet ik dit verzoek om een gesprek aangrijpen om de boel daar alvast eens wat te verkennen.'

De gildenkoerier leek ongelukkig met de wending die het gesprek had genomen. Zijn taak als bode vereiste discretie, maar wat hij nu allemaal hoorde wilde hij niet weten. Andere betrokkenen zouden hem kunnen martelen om te achterhalen wat hij nu vernam. Zijn gilde werd weliswaar gerespecteerd, maar dat was geen waterdichte bescherming voor de uren dat hij thuis was, bij zijn gezin, en de insignes niet droeg.

Incomo depte nogmaals zijn voorhoofd, maar er liepen zweetdruppeltjes langs zijn hals naar beneden. Dienstbaarheid aan drie generaties van Heren van de Minwanabi had hem geleerd dat je soms het beste commentaar kon geven door te zwijgen.

Tasaio had zijn inspectie voltooid, maar om de wapenkamer te verlaten moest hij langs zijn adviseur, en deze stond als een rots in de branding.

'Goed dan,' besloot Tasaio. 'Maar ik ga die teef niet op haar eigen verdomde grond bezoeken.' Hij wendde zich tot de koerier. 'Hier is mijn antwoord. Zeg de vrouwe dat ik een ontmoeting wil overwegen, maar in open terrein, op mijn land. Laten we maar eens zien of ze zo dapper is, of zo stom, om dat te accepteren.'

De boodschapper maakte opgelucht een buiging en glipte meteen langs Incomo naar buiten. De Eerste Adviseur stond zo recht als de deurpost achter zijn rug. Sluw, na jaren van intriges, zei hij tegen zijn meester: 'Ook als u een list beoogt, wil ik u aanraden voorzichtig te zijn. Mara is niet zomaar een meisje, ze is een geduchte vijand. Ze heeft een eenheid gemaakt van de clan Hadama, en dat is geen kinderspel. Zelfs als ze hier naakt en gebonden voor u stond, omringd door uw lijfwachten, zou ik u adviseren op te passen.'

Tasaio keek zijn adviseur recht in zijn ogen. 'Ik pas op,' zei hij. 'En vooral pas ik ervoor op deze kwestie voor mij een even grote obsessie te laten worden als ze voor Desio was. Ik ben voornemens Mara te doden. Maar ik heb geen grootse beloften aan de Rode God nodig om dat uit te voeren, noch wil ik haar en haar voorouders de lol doen dat ik er ook maar een nacht van wakker lig. Ga nu opzij. Sluit de wapenkamer en laat me een lichte maaltijd brengen op het tuinterras naast het meer.'

 

Daar bleef de Heer van de Minwanabi tot lang na zonsondergang zitten. Er waren aardewerken lampen op hoge palen om hem heen gezet en er lagen tapijten over de tegels van het terras. Op die tapijten was een laag podium gezet, en daarop zat Tasaio, met een glas wijn in zijn handen, precies alsof hij aan een campagne te velde bezig was. De oever van het meer leek op een slagveld, want soldaten waren er met oefeningen bezig, en hun strijdkreten werden door het effen wateroppervlak weerkaatst. Aan Tasaio's voeten zat een jong klerkje, nog niet lang geleden aan zijn staf toegevoegd, dat met trillende vingers op een lei schreef wat de meester zacht, bijna fluisterend dicteerde: commentaar op de oefenende soldaten en hun officieren. Hij deed hetzelfde als de ervaren klerk naast hem - ook voor de jongen was het slechts een oefening - maar misschien zou de heer straks naar zijn leien kijken en er iets op aan te merken hebben.

Het duurde even voordat Tasaio de loopjongen opmerkte die op de bovenste trede van het podium lag. De arme slaaf had een paar keer moeten roepen om de aandacht te trekken.

'Wat is er?' snauwde Tasaio, en het klerkje liet van schrik zijn krijtje vallen, dat tot bij het tegen het hout gedrukte voorhoofd van de loopjongen rolde.

'Mijn heer, de Meester van de tong Hamoi is gearriveerd.'

Tasaio woog af wat hij vervelender vond: zijn dril onderbreken of de ondervraging van de tong uitstellen. Hij koos voor het laatste. 'Breng hem hierheen,' beval hij. Toen keek hij naar de lei van het klerkje met een blik alsof de onbeholpen hanenpoten van de jongen hem al de hele tijd dwars zaten. 'Weg daarmee,' zei hij tegen de meesterklerk, en tegen de jongen: 'Wees blij dat ik je geen pak slaag laat geven.'

De jongen stond op, boog diep en beet dapper op zijn lip om niet in huilen uit te barsten over de reprimande, en toen hij wegrende botste hij bijna tegen de huisbediende aan die de bezoeker kwam brengen.

Deze Meester - in de oude taal obajan geheten - was een kolossale man, waar geen onsje vet aan zat. Afgezien van een lange, gevlochten paardenstaart die over zijn rug hing, was zijn hoofd kaalgeschoren. Er waren rode en witte tatoeages op aangebracht. Hij had een platte neus, een gebruinde huid en oren met verschillende gaatjes erin. Zijn sieraden bestonden voornamelijk uit benen pennen en ringen die zachtjes rinkelden onder het lopen. Aan zijn riem waren leren lussen genaaid, en daaraan hingen allerlei moordwapens: dolken, flesjes gif, een wurgkoord, en een lang, metalen zwaard. Hoewel hij naar Tsuranese begrippen buiten de wet stond, eiste hij van degenen die hem in persoon ontmoetten de egards die men een Regerende Heer verschuldigd was. Hij had twee moordenaars bij zich - beide in het zwart gekleed. Een grotere lijfwacht zou Tasaio niet hebben toegestaan. De Meester liep naar Tasaio toe, boog lichtjes zijn hoofd en vroeg: 'Maakt u het goed, mijn heer?' Zijn stem klonk donker en dreunend.

Tasaio wachtte demonstratief met reageren, en liet het toen bij een klein hoofdknikje - ja, het ging hem goed. Maar de Heer van de Minwanabi vroeg niet hoe het met de Meester ging, en dat was een belediging.

Het verwijtende stilzwijgen van de man op de kussens, de man die hem rijk had gemaakt en metalen zwaarden had gegeven, was een duidelijk signaal voor het hoofd van de tong, die een zure smaak in zijn mond kreeg en op al even zure toon vroeg: 'Wat verlangt mijn heer?'

'Dit: de naam van degene die uw tong huurde om vijf bedienden in mijn huis te vermoorden.'

De tongmeester was zo onverstandig zijn hand op te heffen. Tasaio's lijfwachten, vlak achter hem op het podium, namen onmiddellijk een gevechtshouding aan. De kolos bevroor in zijn houding, maar hij was geen slaaf, noch een zwakkeling, en even later bracht hij zijn hand alsnog naar zijn kin en begon hij deze te krabben. 'Heer Tasaio,' zei hij bits, 'die opdracht was van uzelf.'

Tasaio sprong zo razendsnel overeind dat de twee lijfwachten van de Meester geschrokken naar hun zwaard grepen, maar de kolos gebaarde dat er niets aan de hand was. 'Ik?' vroeg Tasaio opgewonden. 'Heb ik dat bevolen? Hoe durft u zo'n leugen uit te spreken!'  

De tongmeester ontweek Tasaio's blik niet. Hij kneep zijn ogen samen tegen het flakkerend licht van de toortsen. 'Harde woorden, mijn heer.' Hij leek even te aarzelen, alsof hij niet zeker wist of hij zich wel of niet in zijn eer aangetast moest voelen. 'Ik zal u het document tonen, met uw handtekening en uw persoonlijke zegel erop.'

Verbluft, en misschien wel voor het eerst van zijn leven enigszins onbeholpen, liet Tasaio zich weer op zijn kussens zakken. 'Mijn persoonlijke zegel?' Toen werd zijn houding ijzig. 'Laat zien.'

Tasaio rukte hem het rolletje perkament bijna uit de roodgevlekte hand. Hij sneed het lint door met zijn dolk, rolde het document open en begon de inhoud te bestuderen. Hij liet een bediende een toorts brengen om hem bij te lichten, draaide de obajan zijn rug toe, wreef met een nagel over de inkt en het zegel. 'Bij de adem van Turakamu!' mompelde hij tenslotte. Toen stond hij op, draaide zich om en keek de tongmeester aan, met een moordzuchtige blik in zijn ogen. 'Welke bediende heeft u dit document gebracht?'

De kolos speelde met een oorring. 'Geen bediende, mijn heer. De opdracht lag op de gebruikelijke plaats voor dit soort berichten,' antwoordde hij kalm.

'Het is een verdomde vervalsing!' siste Tasaio, die zijn aangeboren Minwanabische opvliegendheid voor een keer niet kon beheersen. 'Ik heb hier geen letter van geschreven! En geen van mijn klerken!'

Het gezicht van de Meester bleef effen. 'Nee?'

'Dat zeg ik net!' De Heer van de Minwanabi bracht zijn hand naar zijn zwaard en weer moest de tongmeester zijn lijfwachten tot kalmte manen. Tasaio begon als een hongerig roofdier voor de massieve obajan heen en weer te lopen. 'Ik heb u een fortuin in metaal betaald om me te dienen, niet om moord en doodslag te plegen in mijn eigen huis, en evenmin om te dansen naar het pijpen van rivalen die zo snugger zijn om een document te vervalsen! Een of andere gek heeft het gewaagd het familiewapen van de Minwanabi te vervalsen. Vind hem voor mij! Ik wil zijn kop!'

'Ja, heer Tasaio.' De Meester raakte zijn voorhoofd aan met zijn linkerhand - het teken van instemming. 'Ik zal proberen de herkomst van het bericht na te gaan en de schuldige in mootjes naar u toe sturen.'

'Zorg daarvoor!' Tasaio trok zijn zwaard en sloeg er een paar keer zwiepend mee door de lucht. 'Zorg daarvoor! En verdwijn nu uit mijn ogen voordat ik uw vlees aan mijn folteraars geef om er vrijelijk mee te experimenteren!'

'Probeer niet mijn woede op te wekken, heer Tasaio,' zei de tongmeester. Hij gebaarde naar zijn lijfwachten dat ze moesten blijven staan, maar zelf stapte hij naar voren tot hij pal voor de Heer van de Minwanabi stond. 'De Hamoi zijn geen vazallen,' zei hij op zachte, dreigende toon. 'Het zou goed zijn als u dat nooit vergat. Ik ben de obajan van de Hamoi. Ik zal dit doen omdat mijn familie onteerd is, zoals ook de uwe, maar niet omdat u het me opdraagt. Het lot heeft ons een gemeenschappelijke vijand gegeven, mijn heer, maar waag het nooit meer me te bedreigen!' De man keek naar beneden en Tasaio volgde zijn blik. Tussen zijn duim en wijsvinger hield de kolos een klein werpmes - voor niemand anders dan Tasaio te zien.  

De Heer van de Minwanabi deinsde niet achteruit en gaf ook overigens geen teken van schrik. Hij richtte zijn blik simpelweg weer op de ogen van de obajan. Hij wist heel goed dat de man hem met een snelle worp zou kunnen doden voordat hij zijn zwaard kon opheffen. Er verscheen iets van wrede geamuseerdheid in Tasaio's ogen toen de tongmeester zei: 'Ik ben dol op bloed. Bloed is zoiets als moedermelk voor mij. Onthoud dat, dan kunnen we misschien bondgenoten blijven.'

Tasaio draaide hem zijn rug toe, het gevaar negerend, en zei: 'Ga in vrede, obajan van de Hamoi.' Hij greep het gevest van zijn zwaard zo stevig vast dat zijn vingerknokkels wit werden.

De Meester draaide zich om - opvallend soepel voor iemand van die omvang - en schoof het werpmes onder zijn hemd voordat iemand het kon zien. Hij liep met ferme pas weg, met zijn lijfwachten aan weerszijden vlak achter hem, en de woedende en gefrustreerde man die hij op het terras achterliet begon met zijn zwaard naar spookbeelden in de lucht te slaan.