4 Plechtige beloften

 

Er klonk hoorngeschal.

Onder oorverdovend tromgeroffel knielde de verzamelde menigte neer.

Iedereen maakte een buiging en liet zich vervolgens op zijn hielen zakken - de oude Tsuranese zithouding die aandacht uitdrukte. Iedereen was naar rang en positie geplaatst, maar allen droegen slechts een onversierd wit gewaad met een oranje-en-zwarte sjerp. Zo wachtten ze op de komst van de nieuwe Heer van de Minwanabi.

De grote zaal van de Minwanabi was uniek in het hele keizerrijk. Een van de vroegere heren had een geniale architect uitgekozen, een artiest met een uitzonderlijk talent. Elke bezoeker van het stamhuis van Desio's geslacht moest wel onder de indruk komen van de architectuur van dit gebouw, dat enerzijds een fort was, maar tegelijk een toonbeeld van luxe en verfijning. Het was gebouwd op de helling van een heuvel, die daartoe gedeeltelijk was uitgehold. Het bovenste gedeelte van de grote zaal bevatte hoge boogvensters die licht en lucht naar binnen lieten en die bij slecht weer werden afgedekt door grote buitenschermen. Deze waren nu geopend, zodat de zaal baadde in het licht van de middagzon. Het onderste gedeelte van de zaal was uitgehakt in de rotswand. De afstand van de enkele toegangsdeur over de rijk versierde vloer naar het podium aan de andere kant bedroeg zeker driehonderd passen. Daar, op een troon van bewerkt agaat, zou Desio zich trouw laten zweren door de vazallen en bondgenoten die hij had ontboden om hem eer te bewijzen.

Wachters in ceremoniële wapenrusting, met glanzend zwartgelakte helmen en oranje officierspluimen, stonden in een dubbele rij aan weerszijden langs de wanden van de grote zaal. De muzikanten bij de ingang beëindigden hun fanfare en lieten hun instrumenten zakken. Er viel een diepe stilte.  

Toen werd die stilte opeens door een snerpend geluid doorboord. Een van de twee grote deuren ging open en een priester van Turakamu, de Rode God van de Dood, danste lichtvoetig de grote zaal binnen. Het benen fluitje tussen zijn lippen was een relict uit oude tijden. Hij droeg een met vogelveren versierde cape die tot zijn ellebogen reikte, en zijn voor het overige naakte lichaam was met rood-en-zwarte verf beschilderd, waardoor het op een bloederig skelet leek. Zijn haren zaten met dikke vetklodders aan zijn hoofdhuid geplakt en eindigden in twee vlechten, waaraan twee wit uitgebeten babyschedeltjes bungelden. De priester danste drie rondjes om het podium, . vergezeld door vier acolieten, die allemaal een rood gewaad en een doodskopmasker droegen. Hun verschijning veroorzaakte grote beroering onder de menigte. Veel aanwezigen in de zaal maakten afwerende gebaren om zich tegen ongeluk te beschermen, want dienaren van de God van de Dood tegenkomen was nimmer een genoegen. De babydoodshoofdjes kletterden tegen elkaar en het gefluit werd steeds schriller toen de priester het tempo van zijn dans opvoerde. Zijn helpers begonnen aan een serie sprongen en radslagen die de ellende van het menselijk bestaan moesten symboliseren, alsmede de macht van de Rode God en diens bestraffing van mensen wier gedrag hem niet beviel.

Desio's gasten vroegen zich mompelend af waarom een rode priester was uitgenodigd om hier een bloedritueel uit te voeren. Gewoonlijk werden priesters van Chochocan, de Goede God, of van Juran de Rechtvaardige gevraagd om het bewind van nieuwe heren te zegenen. De aanwezigheid van deze dansers van de Rode God was voor iedereen ongewoon en verontrustend.

Toen zwegen de fluitjes en stonden de acolieten stil terwijl de priester blootsvoets en geluidloos het podium beklom. Hij trok een bloedrode dolk uit een zak aan de binnenkant van zijn cape, en daarmee sneed hij, onder het slaken van een doordringende kreet, zijn linker vlecht af, die hij vervolgens over de corresponderende armleuning van de troon hing. Hij drukte zijn voorhoofd tegen de zitting van de troon en sneed daarna zijn rechter vlecht af. Het schedeltje aan het einde klikte naargeestig tegen het gebeeldhouwde agaat. Toen deze talisman over de rechter armleuning van de troon werd gehangen bestond er bij geen van de aanwezigen nog enige twijfel. Priesters van de Rode God sneden hun haren slechts dan af wanneer ze een groot offer aan hun goddelijke meester verwachtten. Desio van de Minwanabi was dus voornemens iets gewelddadigs te beloven.

Er hing een ongemakkelijke stilte toen Desio's eregarde naar binnen kwam. Het traditionele dozijn lijfwachten werd geleid door opperbevelhebber Irrilandi en Eerste Adviseur Incomo. Als laatste verscheen de nieuwe heer, schitterend gekleed in een oranje mantel, afgezet met zwart bont en versierd met veren. Hij had zijn zwarte haren naar achter gebonden.

Incomo liet zich voor het podium rechts van zijn meester op zijn knieën zakken en keek kritisch toe toen Desio de treden naar de zetel van zijn macht beklom. De jonge heer hield zich goed, ondanks de hitte en de zware wapenrusting onder zijn ceremoniële mantel. Als jongen had Jingu's erfgenaam geen enkel talent voor de vechtkunsten getoond. Zijn onbeholpen inspanningen om er zich niettemin in te bekwamen hadden alleen maar tot stille wanhoop van zijn instructeurs geleid. Toen hij oud genoeg was om actief dienst te doen had hij deelgenomen aan een paar patrouilles in veilige gebieden, maar nadat de bevelhebbende officieren discreet hadden geklaagd dat hij vooral in de weg liep was de jongeman, niet tot zijn verdriet, min of meer permanent aan het hof van zijn vader verbonden geweest. Desio had de slechtste eigenschappen van zijn vader en grootvader overgenomen, vond Incomo. Het zou een wonder vergen om de Minwanabi onder zijn heerschappij te laten floreren, zelfs al zou de Acoma geen bedreiging meer vormen.

Bij het bekijken van de menigte werd Incomo's aandacht getrokken door een opvallende figuur in de voorste rij gasten. Tasaio droeg de wapenrusting van de Minwanabi als een geboren krijger. Hij was waarschijnlijk de capabelste man die de familie in drie generaties had voortgebracht. Verveeld door de ceremonie mijmerde Incomo over hoe het zou zijn te mogen dienen onder een slimme heerser zoals Tasaio, maar toen zette de Eerste Adviseur die mooie fantasie resoluut van zich af. Over enkele momenten zou hij Desio in alle opzichten trouw zweren.

De nieuwe heer wist gelukkig zonder ongelukjes plaats te nemen op zijn troon. Daar was Incomo dankbaar voor, want elke onhandigheid zou op dit moment zeker als een slecht voorteken zijn opgevat - een zoveelste bewijs dat het huis Minwanabi bij de goden in ongenade was gevallen. Met zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd doorstond de adviseur de tijdrovende formaliteiten voordat Desio opstond en het woord nam. De stem van de jonge Heer van de Minwanabi klonk verrassend krachtig in de stille zaal.

'Ik heet u allen welkom,' verkondigde Desio, 'mijn familie, mijn bondgenoten, mijn vrienden. Degenen die mijn vader dienden zijn dubbel welkom, wegens uw loyaliteit aan hem in het verleden en aan mezelf in de toekomst.'

Incomo haalde opgelucht adem. Zijn grootste zorgen waren even gesust. Zijn pupil bedankte de priester en zijn helpers in pompeuze bewoordingen en vervolgde zijn toespraak op gepassioneerde toon en met nadrukkelijke bewegingen van zijn handen. Overtuigd van zijn eigen belangrijkheid keek hij daarbij vooral zijn prominentste gasten aan. Incomo probeerde er oplettend uit te zien, maar zijn gedachten dwaalden voortdurend af. Wat zou de volgende zet van de Vrouwe van de Acoma zijn? Hoe had dat meisje Jingu's plannen om haar te vermoorden zo slim in haar eigen voordeel kunnen ombuigen? Hoe vaak Incomo ook terugdacht aan die vervloekte dag, nog steeds wist hij niet goed wat nu eigenlijk voor die dramatische ommekeer had gezorgd.

Iets anders wist hij echter wel: de Minwanabi hadden te vast gerekend op een ingehuurde courtisane. Ze had de reputatie gehad zeer professioneel te zijn, maar uiteindelijk had ze toch gefaald. Dat had de mooie vrouw ook zelf het leven gekost. Incomo had zich daarna heilig voorgenomen nooit meer zo afhankelijk te zijn van iemand die de Minwanabi geen trouw had gezworen. Wat was overigens precies de rol geweest van slagleider Shimizu, iemand die wel een eed van trouw had afgelegd? Zijn aanval op Mara's lijfwacht was volgens plan verlopen, maar de volgende avond was een simpel 'ongelukje', dat het einde had moeten inluiden voor het huis Acoma, uitgelopen op een debacle.

Desio kondigde een zoveelste geëerde gast aan, die was gekomen om van zijn ambtsaanvaarding getuige te zijn. Incomo keek in de richting van de genoemde heer en probeerde niet verveeld te kijken, maar zijn gedachten keerden weer terug naar die verschrikkelijke dag. Hij moest een huivering onderdrukken toen hij zich de afschuw op heer Jingu's gezicht herinnerde op het moment dat de magiër van de Krijgsheer magie gebruikte om het mislukte verraad van de concubine en de slagleider te bewijzen. Te schande gemaakt voor het oog van zijn gasten was Jingu vervolgens gedwongen geweest de eer van zijn huis te redden op de enige manier die openstond voor iemand in zijn positie. In de hele geschiedenis van het geslacht Minwanabi was nog nooit een heer genoodzaakt geweest de familie-eer te redden door ritueel zelfmoord te plegen. Incomo schrok nog steeds koud bezweet wakker wanneer hij droomde van het moment waarop Jingu zich dapper in zijn zwaard had gestort. Van wat er daarna was gebeurd herinnerde hij zich weinig. De tocht terug naar het landhuis, met zijn heer - in een glanzend gepoetst harnas en zijn armen gekruist voor zijn borst en op zijn zwaard - op een draagbaar, dat waren slechts vage beelden. Het moment van de dood stond de Eerste Adviseur echter nog met kwellende scherpte voor de geest: zijn heer languit op de grond, met opengereten maag, waar bloed en darmen en het leven zelf uit stroomden, en met de lege, blinde ogen van een stervende vis op het droge. De priester van Turakamu had Jingu's handen snel samengebonden met het rituele rode koord en zijn vertrokken gezicht onder een rode doek verborgen, maar de herinnering bleef, en was onuitwisbaar gebleken. De heerschappij van een grote, belangrijke heer was met angstaanjagende abruptheid geëindigd.  

Een beweging bracht Incomo terug in het heden. Hij knikte ter begroeting naar de zoveelste heerser die Desio zijn respect kwam betuigen. Toen haalde de Eerste Adviseur van de Minwanabi diep adem en vermande zich. Tijdens Desio's periode van uitspattingen had hij het huishouden schijnbaar met onverstoorbare kalmte geleid, maar achter dat emotieloze masker had Incomo gebeefd van angst. Voor het eerst in zijn langdurige deelneming aan het Spel van de Raad had hij de verlammende angst voor een andere heerser gevoeld. Zijn enige verdediging tegen die angst bestond uit een woede die telkens opnieuw gevoed werd wanneer hij terugdacht aan de afreis van Mara en haar gevolg over het meer, en aan de tientallen heren die haar in een kleurige stoet gevolgd waren, als opzichtig gepluimde watervogels in de paringstijd. En in die vloot had zich ook de grote wit-en-gouden staatsieboot van de Krijgsheer bevonden. Almecho had de viering van zijn verjaardag van Jingu's landgoed naar dat van de Acoma verplaatst, en hij had onmogelijk nog duidelijker kunnen maken dat de Minwanabi bij hem uit de gratie waren.

Op dat moment viel er een schaduw over Incomo's gezicht en was het afgelopen met zijn mijmeringen. Een slanke krijger beklom met soepele bewegingen de trappen van het podium en knielde neer aan de voeten van zijn nieuwe rechtmatige heer. Het was Tasaio, de zoon van Jingu's reeds lang geleden gestorven broer. Tasaio maakte een diepe buiging. Zijn kastanjebruine haren waren kortgeknipt, in soldatenstijl. Zijn profiel was enigszins adelaarsachtig. Zijn houding was vlekkeloos correct en zijn handen, hoewel in de strijd getekend, toonden de schoonheid van ingetoomde, maar mateloze kracht. Hij was het toonbeeld van een bescheiden krijger, die gezworen had zijn meester te dienen, maar niets kon de brandende intensiteit van de blik in zijn ogen verbergen. Hij glimlachte naar zijn neef en deed hem zijn belofte. 'Mijn heer, dit zweer ik, bij de geesten van onze gezamenlijke voorouders, vanaf het begin der tijden, en bij de natami, waarin de geest van het huis Minwanabi resideert: dat ik u in alles zal eren en dat mijn leven en mijn dood aan u ter beschikking staan.'

Desio's gezicht klaarde op toen hij zijn gevaarlijkste rivaal deze traditionele belofte hoorde uitspreken en Incomo zette de zinloze fantasie uit zijn gedachten dat het mooi zou zijn geweest als de rollen omgekeerd hadden kunnen zijn - Desio op zijn knieën voor Tasaio - want dan zou de Acoma hebben gesidderd van angst. Maar het was helaas onvermijdelijk dat de sterkere, de slimmere man zijn lot verbond aan dat van de zwakkere. Incomo merkte dat hij zijn handen tot vuisten had gebald en dat hij zijn vingernagels diep in het vlees van zijn handpalmen drukte.  

Er was nog iets anders dat hem dwars zat sedert die avond waarop het geluk het huis Minwanabi in de steek had gelaten. Toen Tasaio opstond en van het podium afdaalde overwoog de Eerste Adviseur een nieuwe gedachte. Het was Mara gelukt het complot om haar leven te beëindigen tijdig te ontdekken, zij het, corrigeerde Incomo zichzelf, dat ze natuurlijk een of andere aanval verwácht had. Toch had ze het moment en de vorm van die aanval feilloos aangevoeld. Zoiets kon niet enkel aan geluk worden toegeschreven en kon gewoon geen toeval zijn, tenzij de Gekke God van het Toeval Mara persoonlijk in het oor had gefluisterd wat Jingu en zijn courtisane van plan waren.  

De laatste bondgenoten trokken nu langs Desio om hem hun vriendschap te betuigen. De Eerste Adviseur nam hun uitdrukkingsloze gezichten op en concludeerde dat hun beloften ongeveer even waardevol waren als zwaarden van karton. Bij het eerste teken dat de Minwanabi kwetsbaar was zouden deze heren meteen op zoek gaan naar nieuwe bondgenootschappen. Zelfs Bruli van de Kehotara had geweigerd zijn vaders belofte van volledig vazalschap aan Jingu tegenover Desio te herhalen, hetgeen twijfel wekte aan zijn betrouwbaarheid. Toen Bruli het slechts over vriendschap had, en vervolgens vertrok, had Desio zijn afschuw nauwelijks verborgen gehouden.

Incomo glimlachte plichtmatig en automatisch naar de edelen die hem passeerden, onderwijl verzonken in zijn eigen gedachten. Hij liet de gebeurtenissen uit het verleden telkens opnieuw aan zijn geestesoog passeren en kwam uiteindelijk tot een logische, zij het schokkende en ondenkbare conclusie: de Acoma moest binnen het huishouden van de Minwanabi een spion hebben! Jingu had een zorgvuldig plan opgesteld, dat zonder voorinformatie bij Mara beslist succes gehad zou hebben. Incomo voelde zijn polsslag versnellen bij het nadenken over de implicaties van deze conclusie.

Het Spel van de Raad kende geen onderbrekingen. Er werden voortdurend pogingen gedaan om in rivaliserende huizen binnen te dringen. Incomo beschikte zelf over een aantal uitstekend geplaatste spionnen en had persoonlijk een aantal pogingen om in de Minwanabi te penetreren verijdeld. Kennelijk had hij echter iemand over het hoofd gezien. De spion van de Acoma kon een bediende zijn, een opzichter, een krijger met officierspluimen, of zelfs een slaaf. Nu hij begon te piekeren over de vraag wie de schuldige kon zijn had Incomo helemaal geen geduld meer voor de ceremonie, maar het protocol schreef voor dat hij tot het einde van de formaliteiten op zijn post moest blijven.

Tenslotte maakte de laatste heer zijn opwachting. Desio hield daarna een eindeloze toespraak om iedereen te bedanken en Incomo barstte bijna van ongeduld. Vervolgens begon de priester van Turakamu weer op zijn verdomde fluitje te blazen en stortten zijn helpers en hijzelf zich in een nieuwe rituele werveldans. Toen begon de uittocht door de toegangspoort. Desio's eregarde liep met afgemeten passen voorop. Incomo stond schuin achter Desio en liet alle belangrijke leden van het huishouden de revue passeren. Zijn scherpe geest begrensde de mogelijkheden. Bloedverwanten en degenen die reeds als kind in dienst waren sloot hij uit. Dan nog bleef het aantal mogelijke spionnen erg groot. Vooral de afgelopen drie jaar waren er zo veel nieuwe bedienden aangenomen dat Incomo een hopeloze speurtocht vreesde. Al deze nieuwe medewerkers massaal ontslaan zou een duidelijk teken van zwakte zijn. Het gebruik van martelingen om de indringer te ontmaskeren zou de spion alleen maar waarschuwen. Hij of zij zou dan tijdig kunnen vluchten. Nee, het was veel beter om heel omzichtig te werk te gaan.

De stoet trok door de rondgewelfde gang naar buiten, waar laat zonlicht tussen het lover van de bomen door sijpelde en lange schaduwen wierp over het gezelschap dat plechtig naar de aangewezen plaats voor het volgende deel van de ceremonie schreed. Een plooi in de helling had daar voor een natuurlijk amfitheater gezorgd, dat voor deze gelegenheid was voorzien van houten banken. Daar namen de gasten zwijgend op plaats. Ze keken neer op een open ruimte in het midden, waarin vier diepe gaten waren gegraven - aan elke kant van de weg twee. Keurige rijen soldaten en arbeiders stonden in de houding naast een grote, pas opgerichte houten stellage met een aantal katrollen en touwen.

Incomo nam plaats op een van de banken op de voorste rij en probeerde zich op het ceremonieel te concentreren. Anders dan Desio's ambtsaanvaarding was dit meer dan slechts een formaliteit. Het bouwen van een gebedspoort kwam neer op het aanroepen van de aanwezigheid van een god teneinde een gunst af te smeken. Het oprichten van een dergelijk monument ter ere van Turakamu, de Rode God, hield het risico in dat men vernietigd zou worden indien die actie door de god onwelwillend ontvangen zou worden.

De priester met zijn schrille fluitje en zijn acolieten dansten als waanzinnigen, gillend en armwiekend, rond de vier beschilderde palen die straks in de gaten zouden worden neergelaten. Gutsend zweet trok streepjes over hun zwart -en-rode huidverf. Incomo moest glimlachen om hun slap bungelende genitaliën, maar berispte zichzelf toen om zijn gebrek aan vroomheid. liever dan het ongenoegen van de Rode God te riskeren wendde hij lichtjes zijn hoofd af, uit respect voor de heilige vertoning.  

Twee groepjes arbeiders stonden een eindje verderop in stilte te wachten. Bij hen - onwennig en slecht op hun gemak - stonden bedienden en hun gezinsleden. Een meisje van een jaar of zeven klampte zich huilend aan haar moeder vast. Incomo vroeg zich af of ze bang was voor de woeste dans van de priester, maar juist op dat moment hurkte deze opeens roerloos voor de vader van het meisje op de grond. Zijn vier helpers sprongen krijsend op de man af, grepen hem bij de schouders en sleurden hem mee naar een van de gaten. Het geluid van het benen fluitje snerpte door de hete middaglucht. De uitverkoren man sloot zijn ogen en sprong in het gat, dat diep en breed was.

Het ritueel werd herhaald met een tweede man. Zijn vrouw verborg haar gezicht op een hoogst onwaardige manier. Toen het tweede gat zo was bezet slaakte de priester een gekwelde kreet, waarna hij galmend uitriep: 'O Turakamu, gij die alle mensen uiteindelijk oordeelt, heet deze twee waardige geesten welkom in uw dienst. Zij zullen eeuwig waken over dit monument, uw monument. Zie welwillend neer op hun gezinnen, en wanneer hun kinderen zich tenslotte in uw zaal melden, oordeel dan genadig en geef uw zegen mee aan hun volgende leven.'

Incomo hoorde het met groeiend onbehagen aan. Mensenoffers waren in het keizerrijk zeldZaam. Ze kwamen eigenlijk alleen nog voor in de tempels van de Rode God. Kennelijk hadden deze twee arbeiders zich vrijwillig gemeld als poortoffers, in de hoop dat hun kinderen in hun volgende leven een hogere status zouden bezitten - die van krijger misschien, of zelfs edele. Incomo vond dit maar een dubieus handeltje. Zeiden de tempelboeken niet dat goden een mens altijdgunsten bewijzen, mits de mens maar vroom genoeg is?  

Toch zou slechts een dwaas hardop protesteren tegen een offer aan de Rode God. Incomo wachtte dus in roerloos stilzwijgen tot de vrijwilligers op de juiste wijze in hun kuilen zaten - met hun knieën onder hun kin en hun handen gekruist in een pose van eeuwig gebed. De priesters krijsten een triomflied naar hun goddelijke meester en gebaarden vervolgens naar de arbeiders dat ze de enorme palen moesten oprichten waar de poortboog op zou rusten. De eerste paal werd aan krakende, tot het uiterste gespannen touwen opgehesen. De ritmisch roepende hijsers draaiden aan de takelarm tot de onderkant van de gebeeldhouwde en beschilderde paal als een zwarte dreiging boven het eerste gat hing. De menigte gasten van de Minwanabi wachtte ademloos op het moment van het eerste offer. Een voorman stelde met een timmermansoog vast dat de positie van de paal correct was en liet dat de priester met een handgebaar weten. Deze bracht het benen fluitje naar zijn lippen en produceerde een hoge, ijle noot om de god op te roepen. Terwijl de klank hiervan wegstierf en de menigte akelig stil werd, hakten twee van de acolieten met heilige bijlen van zwart obsidiaan de strakke touwen door, zodat de kolossale paal met een plof in het gat stortte en de eerste bediende als een insect vermorzelde. Er spatten bloeddruppels op tot boven de kuil, en het huilende kind rukte zich los van haar moeder en rende naar de paal. 'Papa, papa!' riep het meisje, tot soldaten van de Minwanabi haar wegdroegen.  

Incomo wist dat de priester van de Rode God dit incident als een ongunstig voorteken zou opvatten. In een poging om zijn god te verzoenen besloot de priester het ritueel op te waarderen van offergave eerste niveau naar offergave tweede niveau, waartoe de tweede vrijwilliger, zo te zien een boer, uit zijn kuil naar boven werd getrokken. Zijn blik drukte grote verwarring uit, want hij had hetzelfde snelle einde verwacht als dat van zijn voorganger, maar kennelijk ging er nu iets anders gebeuren.

Een van de acolieten stapte naar voren met een kom en een mes van obsidiaan in zijn handen. Hij zei geen woord, maar op een gebaar van de priester grepen twee andere acolieten het slachtoffer stevig vast en bogen hem naar voren, zodat zijn hoofd boven de kom hing. De acoliet met het mes legde het lemmet daarvan eerst even tegen de linkerslaap van de boer en daarna tegen de rechter, waarschijnlijk om het slachtoffer te zegenen. Terwijl de ongelukkige boer trilde van angst, kerfde de acoliet vervolgens met de punt van het mes een heilig symbool in zijn voorhoofd, waarna de priester in eigen persoon het opensnijden van de rechterpols van de boer voor zijn rekening kwam nemen. Het bloed spoot en spetterde alle kanten op, want het slachtoffer had geen gevoel voor decorum en verzette zich paniekerig, en de acolieten hadden moeite om het in de kom op te vangen, hoe fanatiek de priester ook op zijn snerpende fluitje blies. Inmiddels was de tweede paal in positie gehesen. Het mes van obsidiaan schoot weer uit en sneed flitsend de tweede pols door, en nu begon de boer zacht te jammeren. Hij voelde het leven uit zich weg stromen, maar het gebeurde langzaam en hij had alle tijd om bang te zijn. Hij liep strompelend naar de priester, waar hij languit op de grond viel, en de acolieten die hem optilden lieten hem vervolgens met zijn hoofd naar beneden in zijn kuil zakken. De priester blies weer op zijn fluitje en de opgehesen paal werd tot boven de kuil gedraaid. Deze keer gebaarde de priester dat ze moesten opschieten met het vervolg, want de Rode God wenste levende offers te ontvangen, en geen offers die bewusteloos waren, laat staan al gestorven! Haast leidt echter vaak tot slordigheid. In dit geval was een van de acolieten een beetje te traag bij het doorsnijden van de touwen, waardoor de paal een eindje uit de richting zwaaide en een rand van de kuil raakte, en vervolgens te midden van de opspattende aarde en stenen niet op het hoofd, maar op de benen en heupen van het slachtoffer terechtkwam, waardoor de boer niet terstond werd gedood, en zelfs niet zijn bewustzijn verloor, maar oorverdovende, onbeheerste pijnkreten begon te slaken, hetgeen van de hele ceremonie nogal een farce maakte.

Vergeefs schreeuwde Desio de arbeiders toe dat ze de schuin omhoog stekende paal recht moesten trekken. Doodsbleek in zijn ceremoniële kleren en overdaad aan sieraden wierp hij zich toen met zijn gezicht naar beneden op de met bloed bespatte grond en begon de Rode God om vergiffenis te smeken. De priester kwam naar hem toe, zijn fluitje tot zwijgen gebracht, en verklaarde op heldere toon, zodat iedereen het ondanks zijn ratelende schedeltjes goed kon verstaan, dat zijn goddelijke meester vertoornd was. Boven het gekrijs van de slechts half verpletterde offergave uit informeerde de priester voorts op ietwat dreigende toon wat de Heer van de Minwanabi in gedachten had om de gunsten van de Rode God te herwinnen.  

Achter dat tableau van de heer en de priester spanden slaven zich in om de scheve paal alsnog recht te trekken, waarbij de pijnkreten van het slachtoffer weliswaar van toonhoogte veranderden, maar niet ophielden. Andere arbeiders haastten zich met manden aarde naar de kuil en kieperden ze zo snel mogelijk leeg. Daardoor werden de pijnkreten langzaam gesmoord. Niemand waagde het de arme boer uit zijn lijden te verlossen. Zijn leven was nu eenmaal aan de god gewijd, en wie zich ermee bemoeide zou een vervloeking over zichzelf afroepen.  

Desio ging rechtop zitten. Zijn bezwete gezicht zat onder het stof en het bloed. 'Almachtige Turakamu,' sprak hij op gedragen toon, 'plechtig beloof ik u de levens van mijn vijanden, vanaf de hoogstgeboren edelen tot hun verste en laagste verwanten. Dat zeg ik u toe, indien u wilt afzien van wraak en de Minwanabi de overwinning wilt gunnen.' Tegen de priester voegde hij eraan toe: 'Als de almachtige zich verwaardigt mijn bescheiden wens in te willigen, beloof ik een tweede gebedspoort. De palen daarvan zullen worden ingewijd met de levens van de Vrouwe van de Acoma en dat van haar eerstgeboren zoon en erfgenaam. De weg onder de poort door zal bezaaid zijn met het grind van de verbrijzelde natami van de Acoma, dat daarna door duizenden pelgrimsvoeten gepolijst zal worden. Dat zal ik schenken aan de glorie van de Rode God, indien deze zich genadig toont en ons onze overtredingen van heden wil vergeven.'

Desio zweeg. De priester keek een poosje zwijgend, roerloos op hem neer. Toen knikte hij instemmend, een snelle, abrupte hoofdbeweging. 'Herhaal uw belofte in de vorm van een eed,' beval hij op galmende toon, waarna hij zijn fluitje naar voren stak als goddelijk onderpand van de plechtige eed die hij verlangde.

Desio stak zijn hand uit. Als hij het benen fluitje vastpakte, zou hij onherroepelijk gecommitteerd zijn, wist hij, en daarom aarzelde hij even, maar een sissend geluid van de priester waarschuwde hem dat hij de woede van de Rode God riskeerde. Hij zei: 'Ik, Desio, Heer van de Minwanabi, zweer het.'

'Op het bloed van uw huis!' commandeerde de priester.

De menigte reageerde geschokt, want de priester maakte hiermee duidelijk welke prijs de Rode God in geval van een mislukking zou eisen. Desio stemde er bij voorbaat mee in dat in dat geval :dJn familie zou worden vernietigd - hijzelf tot en met zijn verste verwanten - precies datgene wat hij voor de Acoma in petto had. Zelfs als de twee huizen op enig moment een wapenstilstand overeen zouden willen komen, zou er nu geen vergelijk meer mogelijk zijn. Tussen nu en een moment in de niet al te verre toekomst moest een van de twee oude en roemruchte huizen ophouden te bestaan.

'Turakamu heeft uw aanbod gehoord,' riep de priester uit. Nadat Desio het heilige fluitje had losgelaten draaide de eerwaarde zich om en gebaarde hij naar de onvoltooide poort, die zich als een zwart karkas tegen de heldere hemel aftekende. 'Laat deze poort hier vanaf deze dag in onvoltooide staat getuige zijn. Laat op de palen aan alle zijden ingekerfd worden wat de Minwanabi heden heeft beloofd. En laat dit monument noch gewijzigd, noch afgebroken worden voordat de Acoma tot de laatste man en vrouw aan de glorie van Turakamu is geofferd!' Na deze woorden keek hij Desio nadrukkelijk aan. 'Dan wel geheel de Minwanabi tot stof is vergaan!'

Desio kwam wankel overeind. Hij zag er ontsteld uit, alsof de armzalige afloop van wat een grootse ceremonie had moeten zijn hem van zijn stuk had gebracht.

Incomo kneep zijn lippen samen tot een dunne streep, zo kwaad was hij. Als er een spion van de Acoma in het huis van de Minwanabi was doorgedrongen, dan hadden zijn heer en hij wel ergere problemen dan het ongelukkige verloop van deze dag. De Eerste Adviseur bestudeerde de gezichten van de vertrekkende familieleden. Verreweg de meesten toonden gespannenheid, enkelen angst, maar hier en daar zag hij ook edelen met hun kin uitdagend naar voren gestoken. Velen zouden met genoegen proberen hogerop te komen in de familiehiërarchie indien Desio zich als een zwakke leider zou ontpoppen, maar niemand leek bijzonder ingenomen met de vreselijke wending die deze dag had genomen.  

Incomo zette zijn zinloze pogingen om de spion puur door wilskracht te ontmaskeren van zich af en ging zijn meester opzoeken. Tasaio stond naast Desio en had hem bij een elleboog vastgepakt. Hoewel de heer degene was die een wapenrusting droeg, bestond er geen twijfel wie van de twee de krijger was. Tasaio's manier van bewegen verried de dodelijke en vanzelfsprekende doeltreffendheid van een sorkat. Incomo haastte zich naderbij. Woorden waaiden op de vleugels van een opstekende storm zijn kant op.

'Mijn heer, zie de ongelukkige voorvallen van deze dag niet als voorboden van onheil. U hebt onze familie aan een krachtige eed gebonden. Laten we nu bezien wat we kunnen doen om onze woorden kracht bij te zetten.'

'Ja,' beaamde Desio dof. 'Maar waar te beginnen? Mara heeft krijgers van de cho-ja's die haar huis bewaken. Zonder instemming van de krijgsheer zou het trouwens waanzin zijn haar openlijk met militair geweld aan te vallen. Zelfs als we wonnen zou ons dat ernstig verzwakken en minstens tien andere huizen zouden zich haasten om daar de vruchten van te plukken.'

'Ah, neef, maar ik heb ideeën!' Tasaio voelde meer dan hij hoorde dat er iemand naderde. Hij keek om en herkende Incomo. Zijn opflitsende glimlachje leek spontaan, maar had volgens de Eerste Adviseur toch iets berekenends. 'Geachte Eerste Adviseur, ik dring aan op een spoedige vergadering. Als onze heer zijn eed tegenover de Rode God kan vervullen, dan kan onze familie veel glorie verwerven.'  

Incomo zocht naar een ironische ondertoon in die woorden - een verbroken belofte aan de Rode God zou de definitieve ondergang van de Minwanabi uitlokken - maar kon er geen vinden. Ook Tasaio's gewoonlijk zo serieuze gezicht gaf ondanks het glimlachje geen blijk van twijfel of sarcasme. 'Je hebt een plan?'

Tasaio's glimlach werd breder. 'Vele plannen. Maar eerst moeten we een spion van de Acoma zien uit te roken, meen ik.'

Terwijl Desio's bevuilde gezicht een verwarde vorm van verbazing toonde, moest Incomo moeite doen om een zekere achterdocht verborgen te houden. 'Hoe kun je zoiets weten, Tasaio?'

'We hebben helemaal geen spionnen van de Acoma in ons midden!' riep Desio verontwaardigd uit.

Tasaio legde een kalmerende hand op de arm van zijn meester, maar zijn woorden waren meer tot Incomo gericht. 'Dat moe/wel. Hoe had die melkmuilteef anders kunnen weten dat onze vorige heer van plan was haar te doden?'  

Incomo boog zijn hoofd alsof hij bereid was een nederlaagje toe te geven. Dat Tasaio eveneens had gededuceerd hoe Mara het verjaarsfeest van de Krijgsheer had kunnen overleven toonde andermaal zijn geslepenheid en zijn denkkracht aan. Waarde Tasaio, voor ons aller bestwil lijkt het me goed dat we naar je plannen luisteren.' En met een lelijke uitdrukking op zijn oude gezicht hielp Incomo de lange krijger hun nieuwe heer terug te leiden naar de beschutting van zijn huis.

 

Daar kraakten oude parketvloeren onder de voeten van gejaagde bedienden die schermen en gordijnen sloten tegen de uit het zuiden aanwaaiende winden. Een naderende storm had dikke pakken wolken samengedreven boven het zilveren oppervlak van het meer - een vroege, maar onmiskenbare vooraankondiging van het natte seizoen. De geur van regen mengde zich met die van boenwas en stof in deze kleine werkkamer. Het was een privé-ruimte die Jingu en zijn voorgangers hadden gebruikt voor hun geheimste complotten. De kleine vensters hadden gekleurde ruitjes, waardoor er van buitenaf weinig tot niets te zien was. Toch was de lucht in de kamer nooit muf.  

Wegens de vochtige lucht deden Incomo's botten pijn. Hij probeerde dat echter verborgen te houden toen hij zich tegenover de stoel van zijn heer op een stapeltje kussens op een buitengewoon laag podiumpje liet zakken. Een van Desio's voorouders in een grijs verleden had besloten dat een Heer van de Minwanabi altijd boven zijn onderdanen verheven diende te zijn, al was het maar een handbreedte, en menige kamer in het oudste deel van het huis bewaarde de sporen van die overtuiging.

Incomo was opgegroeid met het ongemak van vloeren van ongelijke hoogte en van tegels, in sommige gangen, die een half stapje hoger lagen dan de aangrenzende, maar nieuwe bedienden kon je er altijd tussenuit halen doordat ze vaak struikelden. Somber, nog steeds piekerend over spionnen, probeerde Incomo zich te herinneren welke bedienden en agenten het onhandigst waren geweest bij hun werk voor wijlen zijn meester, maar er kwam hem niemand speciaal voor de geest, hetgeen het humeur van de Eerste Adviseur niet bepaald verbeterde. Gefrustreerd wachtte hij op zijn nieuwe meester.

Tegen de tijd dat Desio door zijn kamerbedienden uit zijn ceremoniële harnas en zijn andere kleren was geholpen, en in een gewaad van oranje zijde was gewikkeld - met daarop allerlei zwarte symbolen van rijkdom geborduurd - was er geen personeel meer in de werkkamer. Desio verspilde geen tijd aan een bad, iets waar zijn vader dol op was geweest, en rook een beetje zurig naar angstzweet toen hij samen met zijn neef naar binnen kwam en zijn zware lichaam op de dure, met goudbrokaat versierde kussens van de zetel deponeerde - kussens die door de frequentie waarmee Desio's voorganger ze had gebruikt al aardig versleten begonnen te raken. De jonge heer was geagiteerd en zag zo bleek als rijstpapier, op zijn neus na, die roze was. Incomo vond dat hij eruitzag als iemand die kou had gevat. Zijn neef, naast hem, zag er daarentegen gebruind en gezond en levensgevaarlijk uit.  

Terwijl Desio een paar keer verschoof tot hij een gemakkelijke positie had gevonden, steunde Tasaio meteen met zijn ellebogen op zijn knieën en bleef hij daarna roerloos zitten - als een roofdier dat de omgeving opnam en alert de lucht opsnoof. De vier jaren oorlogvoering op de barbarenwereld hadden hem beslist geen kwaad gedaan, kon Incomo constateren. Hoewel die oorlog niet zo goed verliep als de Krijgsheer had beloofd, had zijn afwezigheid van het Spel van de Raad deze jongeman alleen maar sluwer en gevaarlijker gemaakt. Hij was gestegen tot de positie van eerste ondercommandant van de Krijgsheer, Almecho, en had grote voordelen voor de Minwanabi behaald - tot ook hij door Jingu's dood vernederd werd.  

'Mijn geachte neef, mijn waarde Eerste Adviseur,' begon Desio, die moeite deed om zijn onervarenheid te maskeren en de rol van Regerend Heer in elk geval correct te spelen, 'we zijn hier bijeen om de mogelijkheid van een Acoma-spion in ons midden te bespreken.'

'Niet een mogelijkheid, maar een zekerheid,' snauwde Incomo. Het huishouden had actie nodig: besluitvaardige, snelle actie. 'En we mogen niet aannemen dat het er maar één is.'  

Desio opende zijn mond om woedend te protesteren, niet alleen tegen de brutaliteit van zijn adviseur, maar ook tegen de ongehoorde suggestie dat de Acoma zelfs meermalen in zijn gelederen had weten te infiltreren.  

Tasaio kneep zijn lippen op elkaar in een nauwelijks verholen blijk van minachting, maar hij liet in zijn stem niets van zijn geringschatting blijken toen hij gladjes en vriendelijk interrumpeerde. je vader was een groot speler van het spel, Desio. Als er geen achterbaks verraad in het spel was, hoe had een zo onervaren kind hem dan kunnen verslaan?'

'Hoe zou een zo onervaren kind, zoals jij haar noemt, aan een meesterlijk netwerk van spionnen zijn gekomen?' sputterde Desio tegen. 'Dat Turakamu haar moge pakken en zich de komende duizend jaar in zijn bed aan haar moge vergrijpen, maar ze was tot de dag voor haar opvolging opgesloten in een klooster van Lashima! En haar vader had weinig op met geïnftltreerde agenten. Hij was zelf te rechtlijnig van aard om waardering te hebben voor spionnen.'  

'Tja, neef, dat zijn dus de dingen die we te weten moeten komen.' Tasaio maakte een gebaar dat een zwaardhouw symboliseerde. 'Je praat alsof dat meisje over toverkracht beschikt. Dat is niet zo. Ik heb geregeld dat de buitenwereldse barbaren haar vader en broer in ons belang hebben gedood - en heel netjes geregeld, al zeg ik het zelf. Sezu en Lanokota bloedden en stierven als gewone stervelingen. Ook zij grepen naar hun uitpuilende darmen en ook zij crepeerden kermend in de modder.' Er klonk passie in Tasaio's woorden. 'Als de Acoma beweert dat ze het geluk van de Gekke God aan hun kant hebben, dan heeft dat in elk geval Mara's vader en broer bitter weinig geholpen!'

Desio moest bijna glimlachen, maar herinnerde zich opeens dat zijn vader op dezelfde manier was gestorven, krimpend van de doodspijn, nadat hij zich met zijn eigen zwaard had doorboord. Desio ging weer verzitten en tastte geërgerd naar de kussens, die onder zijn gewicht plat en zowat nutteloos waren. 'Gesteld dat er spionnen zijn, hoe kunnen we die dan uitroken?'  

Incomo haalde al adem om te antwoorden, maar hield zich na een blik van Tasaio in. 'Als mijn heer het goed vindt,' zei deze, 'zou ik een suggestie willen doen.'

Desio wuifde instemmend. Nieuwsgierig genoeg om zijn verschillende pijntjes even te vergeten boog Incomo zich naar voren om het voorstel van de jonge krijger aan te horen.

Tasaio maakte instinctief gebruik van de windvlagen die de luiken deden klepperen door juist op die momenten te praten, om het eventuele afluis teraars zo moeilijk mogelijk te maken. 'Een spion is van weinig nut indien zijn informatie niet wordt gebruikt. Dat gegeven moeten we dus in ons voordeel gebruiken. Ik stel voor dat je een paar activiteiten bedenkt die de belangen van de Acoma schade zouden toebrengen. Zeg bijvoorbeeld tegen je bevelhebber dat hij zich gereed moet maken voor een overval op een karavaan of een buitenpost van de Acoma. En laat je de volgende dag tegenover je graanagent ontvallen dat je van plan bent onze thyza een flink eind onder de marktprijs in de Stad op de Vlakte aan te bieden.' Tasaio zweeg even. Hij wekte de indruk dat hij zich volkomen op zijn gemak voelde en gewoon wat vertrouwelijkheden aan het uitwisselen was, maar Incomo stelde goedkeurend vast dat de jongeman zich niet volledig ontspande. Een bepaalde glinstering in zijn ogen maakte duidelijk dat hij voortdurend op alle moeilijkheden bedacht was. 'Als Mara vervolgens haar karavanen begint te beschermen weten we dat we een spion in de kazernes hebben. Als ze geen thyza naar de markt laat brengen weten we dat een van de klerken voor de Acoma werkt. Daarna is het alleen nog een kwestie van uitzoeken wie precies de verklikker is. ' 

'Heel slim, Tasaio,' zei Incomo. 'Ik had een soortgelijke tactiek bedacht, maar helaas is er een doorslaggevend bezwaar. We kunnen ons niet permitteren onze thyza met verlies te verkopen. En zouden we onze tactiek niet tegenover de Acoma verraden als de aangekondigde aanval op de karavanen uitblijft?'

'Ja, als die aanval uitbleef.' Tasaio kneep zijn ogen een miniem eindje dicht. 'Maar we zullen aanvallen, en verslagen worden.'

Desio plukte boos aan zijn kussens. 'Verslagen? En daardoor nog meer prestige verliezen in de raad?'

Tasaio hield zijn duim en wijsvinger een heel klein stukje van elkaar. 'Slechts een piepklein nederlaagje, neef. Net genoeg om te bewijzen dat er verraad in het spel moet zijn geweest. Ik heb plannen met die spion, als we hem vinden... met uw toestemming natuurlijk, mijn heer.'

Het was handig aangepakt, stelde Incomo met verholen bewondering vast. Zonder het direct aan de orde te stellen had Tasaio laten doorschemeren dat de jonge heer een passend deel van het krediet zou verwerven, vooropgesteld natuurlijk dat de gevraagde toestemming verleend werd.

Desio slikte het lokaas, maar begreep er verder niet al te veel van. 'Als we deze verrader te pakken krijgen zal ik hem in de naam van de Rode God martelen tot zijn hele lijf tot pulp is geslagen!' Bij wijze van voorbeeld begon hij met zijn vuist op een van de kussens te bonken, en zijn roze neus was donkerrood geworden.

Tasaio gedroeg zich echter alsof hij dagelijks met toornige edelen omging en toonde geen verontrusting. 'Dat zou zeer bevredigend zijn, neef,' zei hij instemmend. 'Maar als we die spion doodden, op hoe gruwelijke wijze ook, zou dat een overwinning voor de Acoma zijn.'

'Wat?' Desio hield op met bonken en schoot overeind. 'Neef, je bezorgt me koppijn. Wat kan de Minwanabi winnen, behalve schande, door een ellendige spion in leven te laten?'

Tasaio leunde achterover op een elleboog en plukte nonchalant een jomachvrucht uit een kom op een zij tafelt je. Hij streelde de curve van het rijpe vruchtvlees met zijn nagel alsof het de tere huid van een geliefde was. 'We willen graag weten welke contactpersonen de spion heeft, heer. Daarna kunnen we ervoor zorgen dat onze vijanden van de Acoma slechts datgene van ons te weten komen waarvan we willen dat ze het weten.' De krijger greep de vrucht nu met allebei zijn sterke handen vast en scheurde het sappige vlees met een abrupte beweging in tweeën. 'De spion kan onze volgende valstrik opzetten.'  

Incomo dacht even na en begon toen te glimlachen. Desio keek van zijn neef naar zijn Eerste Adviseur en ving ondertussen de halve vrucht op die Tasaio hem toewierp. Hij nam een hap en begon toen te lachen. Voor het eerst die dag gaf hij blijk van de arrogante zelfverzekerdheid die bij zijn afkomst paste. 'Goed,' zei hij, gulzig kauwend, 'je plan bevalt me, neef. We zullen een compagnie een of andere zinloze overval laten plegen en die Acoma-teef in de waan brengen dat zij dat heeft voorzien.'

Tasaio tikte met een wijsvinger op zijn helft van de jomach. 'Maar waar? Waar zullen we aanvallen?'

Incomo dacht na en stelde toen voor: 'Dicht bij haar huis, mijn heer.'

'Waarom?' Desio veegde met een geborduurde mouw sap van zijn kin. 'Ze zal haar landgoed en de nabije omgeving natuurlijk nauwlettend bewaken.'

'Ik bedoel niet het landgoed zelf, heer. De vrouwe heeft heus geen spionnen nodig om te weten dat ze het tegen uw leger moet verdedigen. Ze zal echter niet verdacht zijn op een aanval op een van haar karavanen naar de rivierhaven van Sulan-Qu. Als wij een karavaan ergens onderweg tussen het landgoed van de Acoma en de stad aanvallen, en zij blijkt op die aanval voorbereid te zijn, dan kunnen we de informatiestroom reconstrueren en ontdekken wie de verrader binnen uw huishouden is.'

Tasaio gaf hem een knikje - onbewust op de manier van een leider. 'Eerste Adviseur, je advies is uitstekend. Met uw goedvinden, mijn heer, zal ik de details van zo'n overval nader regelen. Een gewone handelskaravaan wordt niet bijzonder zwaar bewaakt, tenzij de Acoma-teef weet dat ze haar erfvijanden te duchten heeft.' Hij glimlachte, waardoor hij zijn tanden ontblootte. Ze staken wit af tegen zijn huid, die in de campagnes van de Krijgsheer donker gebruind was. 'Via contact met handelaren in Sulan-Qu kunnen we gemakkelijk te weten komen wanneer weer een dergelijke karavaan verwacht wordt. Een paar discrete vragen, hier en daar een bedragje om onze naspeuringen verborgen te houden, meer is niet nodig.'

Desio aanvaardde Tasaio's aanbod met een heerachtig vertoon van ijver. 'Neef, je voorstel is briljant.' Hij klapte in zijn handen en zei tegen de loopjongen die voor de deur had staan wachten: 'Haal mijn klerk.'

Toen de slaaf vertrokken was trok Tasaio het gezicht van een zwaar beproefd iemand. 'Neef,' zei hij op belerende toon, 'je moet dit soort dingen niet laten opschrijven!'

'Ha!' Desio grinnikte even en begon toen hardop te lachen. Hij boog zich naar voren en gaf zijn neef een joviale klap op zijn schouder. 'Ha!' herhaalde hij, 'je moet mijn intelligentie niet onderschatten, Tasaio. Natuurlijk snap ik ook wel dat we bedienden en slaven buiten onze plannetjes moeten houden. Nee, ik wil alleen een briefje aan de Krijgsheer laten schrijven om hem te vragen voorlopig af te zien van jouw aanwezigheid op de barbarenwereld. Daarmee zal hij wel instemmen, want in feite is de Minwanabi nog steeds zijn belangrijkste bondgenoot. En jij, waarde neef, hebt me inmiddels heel duidelijk gemaakt dat je hier harder nodig bent dan daar.'

Incomo bekeek hoe Tasaio reageerde op de lof van zijn heer. Het ontging hem niet dat de ervaren krijger de slag zag aankomen, noch dat hij in een oogwenk een koele, berekende reactie paraat had. Tasaio was niet alleen een behendige soldaat, maar tevens een bekwame politicus geworden. Met kille nieuwsgierigheid vroeg de Eerste Adviseur van de Minwanabi zich af hoe lang zijn meester ontvankelijk zou blijven voor de raad van iemand met de kwaliteiten die Desio zelf zo evident miste, maar die onmisbaar waren om de grootheid van het huis Minwanabi te herstellen. Desio wist dat hij naast zijn briljante neef moest afsteken als een dwaas. Uiteindelijk zou hem dat jaloers maken en zou hij meer willen zijn dan alleen maar een marionet, een heer-in-naam. Incomo merkte dat zijn hoofdpijn in alle hevigheid was teruggekeerd. Hij kon alleen maar hopen dat Desio hiermee zou wachten tot de Acoma-teef en haar erfgenaam veilig onder de dragende palen van de gebedspoort voor de Rode God verpletterd zouden zijn. Maar die blijde gebeurtenis zou wel eens een hele poos kunnen uitblijven. Mara mocht niet onderschat worden - die ijdelheid had Jingu het leven gekost en de Vrouwe van de Acoma in staat gesteld machtige bondgenoten te winnen.

Kennelijk maakte ook Tasaio zich zorgen van deze aard, want toen de brief aan de Krijgsheer gedicteerd was en Desio de bedienden opdracht gaf verfrissingen te halen, wendde de krijger zich met een quasi nonchalante vraag tot de Eerste Adviseur. 'Weet iemand of Mara de kans heeft gehad avances te maken naar de Xacatecas? Toen ik van de barbarenwereld werd teruggeroepen meldde een van zijn officieren, een vriend van me, terloops dat zijn heer overwoog haar te benaderen.'

De formulering verried Tasaio's geslepenheid. Er bestond natuurlijk geen vriendschap tussen officieren van elkaar vijandige huizen, dus het ging hierbij om informatie die via gekonkel was verworven. Incomo grinnikte waarderend - het klonk als een grom - en gaf in ruil zijn eigen recente bevindingen prijs. 'De Heer van de Xacatecas is een man die ... zo niet angst, dan toch groot ontzag verdient. Zijn positie binnen de Hoge Raad is op dit moment echter niet florissant.' Met een opflikkeren van zijn perfecte witte tanden voegde hij eraan toe: 'Onze edele Krijgsheer was enigszins geïrriteerd doordat de Xacatecas zich onwillig toonde om zijn inspanningen ten behoeve van de verovering van de barbarenwereld op te voeren. Er volgde een politiek steekspel en toen de stofwolken waren opgetrokken bleek de Heer van de Xacatecas opgezadeld met de militaire verantwoordelijkheid voor onze kleine provincie aan de overkant van de zee. Chipino van de Xacatecas kwijnt momenteel weg in Dustari, waar hij het garnizoen commandeert dat de enige noemenswaardige pas naar Tsubar beheerst. De roversbenden uit de woestijn zijn zeer actief, naar ik verneem, dus ik verwacht dat hij zijn handen vol heeft en hopelijk geen tijd zal hebben voor avances naar de Acoma.'  

Desio, die klaar was met het uitdelen van opdrachten aan de bedienden en nu niets anders meer te doen had dan uitkijken naar de lekkernijen en drank die hij had besteld, mengde zich in het gesprek. Hij wuifde met een pafferige hand om de aandacht weer op zichzelf te vestigen. 'Ik heb mijn vader bij dat plan geadviseerd, Tasaio.'

De Eerste Adviseur liet na erop te wijzen dat Desio zich had beperkt tot in een stoel zitten en aanwezig zijn terwijl Incomo en Jingu hadden beraadslaagd over mogelijke manieren om Xacatecas andere bezigheden te bezorgen.

'Mooi zo,' zei Tasaio. 'Als de Xacatecas het druk heeft met het beschermen van onze grenzen aan de overkant van de zee, kunnen wij onze volledige aandacht richten op vrouwe Mara.'

Desio knikte en liet zich achterover zakken op zijn imposante verzameling platgedrukte kussens. Met zijn ogen half dicht, en kennelijk met volle teugen genietend van zijn nieuw-verworven autoriteit, zei hij: 'Ik vind je plan erg verstandig, neef. Regel het maar.'

Tasaio boog voor zijn heer alsof hij niet werd weggestuurd als een willekeurige ondergeschikte, en was een en al trots en waardigheid toen hij de kleine werkkamer met soepele schreden verliet. Incomo moest zijn teleurstelling over het vertrek van de jonge krijger wegslikken. De goden hadden hem nu eenmaal een ander bestaan toebedeeld, en zuchtend dacht hij aan de trivialiteiten die zijn aandacht vereisten, ongeacht het fascinerende Spel van de Raad en de bijbehorende moord en doodslag. 'Mijn heer,' zei hij, 'als u het goed vindt, er zijn een paar graankwesties die uw hadonra dringend met u wil bespreken.'

Desio had daar volstrekt geen zin in, maar de ijzige competentie van zijn neef had in ieder geval tijdelijk zijn eigen verantwoordelijkheidsbesef gewekt. Hij kon er niet onderuit, wist hij. Hij knikte Incomo instemmend toe en wachtte zonder morren tot Murgali, zijn hadonra, zou komen.