13 Hergroepering

 

De wachters gaven het signaal.

Desio van de Minwanabi schreed de grote vergaderzaal binnen. De zolen van zijn sandalen kletterden opvallend hard over de stenen vloer. Incomo zag zijn meester naar het podium toe komen terwijl hij onderweg zijn grote vechthandschoenen uittrok en ze naar de bediende gooide die achter hem aan dribbelde. Hoewel hij nog steeds niet zo sluw was als zijn vader, noch zo briljant als zijn neef, moest Desio zich nu wijden aan de taken die hij aan het begin van zijn regime had proberen te vermijden. Nog voordat de Eerste Adviseur iets had kunnen zeggen riep zijn heer al: 'Is het waar?'

Incomo drukte het perkament met het laatste rapport dichter tegen zijn borst en beperkte zich tot een knikje.

'Verdomme!' Nog verhit door zijn dagelijkse uurtje oefenen met zijn lijfwachten gaf de Heer van de Minwanabi lucht aan zijn woede door zijn helm blindelings van zich af te smijten, zonder acht te slaan op het aardewerk en glas in de zaal. Desio's bediende rende er meteen achteraan, maar Desio had er geen oog voor: hij had het uitsluitend op zijn Eerste Adviseur voorzien. Je hebt nog geen uur geleden een rapport ontvangen dat per boot hierheen is gebracht, en toch schijnt elke bediende en soldaat hier al meer te weten dan ik!' Desio stak een bezwete hand uit en streek met zijn andere hand zijn natte haren naar achter.  

Incomo gaf hem het perkament. Het viel hem op dat de slappe, pafferige handjes die hij zich van de jonge Desio herinnerde nu eeltige knuisten waren geworden. De dikke, verwende ijdeltuit die vergetelheid had gezocht in het genot van drank en vrouwen was veranderd in een zelfbewuste heerser. Niet dat Desio al op een ideale Tsuranese krijger leek, maar hij was er tenminste geen karikatuur meer van.

Nu las hij de tekst met half toegeknepen ogen. Toen wierp hij de rol - die nog korrelig bestoft was door woestijnzand - walgend van zich af. 'Tasaio is nogal breedsprakig in het uiteenzetten van zijn falen.' Desio's lippen waren wit van woede. Hij liet zich op de kussens zakken die hij boven een stoel prefereerde. 'En van onze nederlaag,' voegde hij er na een zucht aan toe.  

Incomo zag het verhitte gezicht van zijn meester en hoopte maar dat deze hem nu niet om advies zou vragen. Na een patstelling die jaren had geduurd kwam het bericht dat het Mara was gelukt de Heer van de Xacatecas in Dustari te ontzetten als een pijnlijke verrassing. Tot vandaag was in alle berichten van Tasaio gemeld dat de gebeurtenissen geheel volgens plan verliepen. Het afgelopen seizoen hadden de Heer van de Minwanabi en zijn Eerste Adviseur gretig gewacht op het afrondende bericht - de uiteindelijke zege. Maar toen Tasaio's val dichtklapte had Mara net op tijd weten weg te komen. Erger nog: in haar briljante tegenaanval had ze gebruik gemaakt van tactieken die binnen het keizerrijk nooit eerder waren gezien, en bovendien had ze voor het eerst sinds vele generaties een verbond met het woestijnvolk kunnen sluiten, waardoor de grenzen daar weer veilig waren geworden.

Desio sloeg met een vuist op een kussen. 'Bij de adem van Turakamu, hoe kan Tasaio dit zo verpest hebben?' Hij wees naar de rol perkament op de vloer. 'Onze eigen agent in Jamar meldt dat de gezamenlijke troepen van de Acoma en de Xacatecas daar met trompetgeschal zijn ingehaald! Hij vermoedt zelfs dat Mara een eervolle vermelding van de keizer zal krijgen! Zij heeft er een bondgenoot bij. In plaats van met twee afzonderlijke, verzwakte huizen hebben we nu te maken met een combinatie van machtige families, die tegen ons kunnen samenspannen!'  

Incomo hoorde de tirade bezorgd aan en probeerde het gemoed van zijn meester te kalmeren. 'Hoewel dat verbond een opmerkelijke prestatie is, mijn heer, is Chipino van de Xacatecas er de man niet naar om bindende allianties aan te gaan, tenzij er krachtige motieven of zekerheden in het spel zijn. Mara heeft niets meer bereikt dan wat haar plicht tegenover het keizerrijk was, toen ze zijn leger in de woestijn kwam redden. Haar optreden heeft misschien indruk gemaakt op heer Chipino, en hem aan het denken gezet over zijn positie, maar...'

'Als het geen indruk op hem heeft gemaakt is hij een stommeling!' Desio graaide met woedende vingers naar een plek in zijn nek waar hij een vage jeuk voelde, en liet zijn hand toen weer vallen. 'Hoe krijgt die vrouw dat voor elkaar? Het lijkt wel alsof ze haar bed deelt met de god van de mazzel!'

Incomo raapte de rol perkament op. 'We zullen snel genoeg weten hoe het haar is gelukt...' Bijna had hij gezegd 'ons te verslaan', maar hij bedacht zich nog juist op tijd. '...nogmaals aan haar ondergang te ontkomen.' De Eerste Adviseur zuchtte. 'We hebben wat tijd nodig om die zaak tot op de bodem uit te zoeken.'

Desio ontwaakte uit zijn sombere gepeins. 'Mara komt.'

'Natuurlijk.' Incomo haakte zijn duimen achter zijn riem. 'Ze zal zo snel mogelijk naar haar landgoed en haar zoontje terugkeren...'

Desio onderbrak hem. 'Nee. Ze komt hierheen.'

Incomo trok zijn wenkbrauwen op. 'Wat brengt u op die gedachte, heer?'

'Het is wat ik in haar positie zou doen.' Desio verhief zijn zware lichaam van de kussens en de bediende met zijn wapenrusting deed snel een stap opzij toen zijn meester langs hem heen stapte. 'Toeslaan als je het sterkste bent. Als bondgenote van de Xacatecas, en nu ze niets te vrezen heeft van de Anasati, heeft Mara haar handen vrij om ons aan te pakken. Zelfs als Chipino nogal terughoudend zou zijn in zijn steun. De teef heeft de publieke opinie aan haar zijde gekregen! Ze hoeft alleen maar een Beroep op de Clan te doen!'  

Desio keek Incomo aan alsof hij van die zijde warme instemming verwachtte, maar de Eerste Adviseur stak sussend zijn hand op. 'In dit alles komt er ook iets goeds naar boven, mijn heer.' Met een flauw glimlachje om zijn lippen bood hij Desio een andere perkamentrol aan. Het gezicht van de heer betrok echter meteen toen hij het persoonlijke zegel van Bruli van de Kehotara zag. Hij wendde zijn blik af en nam het document niet aan. 'Bruli zeurt nu al jaren om onze patronage, maar hij heeft het bij mijn vader verbruid, en bij mij, toen hij na de dood van zijn vader weigerde een eed van vazalschap af te leggen. Hij wil de voordelen van onze bescherming, maar zonder daar iets tegenover te stellen.' Gefrustreerd door de vrees dat de vasthoudendheid van het huis Kehotara misschien door Mara werd geïnspireerd, liet Desio zich weer op zijn kussens vallen. 'Als het weer een verzoek om bondgenootschap is, wijs het dan af.' Toen zuchtte Desio diep. 'Maar in de huidige omstandigheden kunnen we alle vrienden gebruiken. Wat heeft die kwal te zeggen?'  

Droogjes zei Incomo: 'Ik stel voor dat mijn heer de brief leest.'

Nu nam Desio het perkament aan. Hij las de boodschap in een stilte die alleen werd verbroken door het geschuifel van de voeten van zijn bediende, die stond te wankelen onder het zware gewicht van de wapenrusting. Toen hij klaar was met lezen was Desio's gezicht helemaal opgeklaard. 'Is Bruli's waarneming betrouwbaar?'

Incomo tikte met een vinger op zijn wang. 'Wie kan dat ooit helemaal zeker weten? Ik lees in deze boodschap, zoals ook u, mijn heer, de implicatie dat sommige partijen binnen Mara's clan haar snelle opkomst vrezen. Als ze nog meer eer en macht en geld zou verwerven wordt ze ongetwijfeld de dominante factor in de hele clan Hadama. In feite is Mara's huis nu al het machtigste, eerlijk gezegd, maar ze heeft het te druk gehad met andere dingen om zich actief met de clanpolitiek te bemoeien. Dat zou dus nu wel eens kunnen veranderen. Deze nobele heren, die zo vrij zijn geweest contact op te nemen met Bruli van de Kehotara, laten discreet weten dat ze hun toekomst niet noodzakelijkerwijs aan die van het huis Acoma verbonden zien.'

Desio boog zich een eindje naar voren en steunde met zijn ellebogen op zijn knieën. Opeens besefte hij dat hij dorst had. Hij wenkte naar zijn slaaf met de wapenrusting dat hij iets te drinken moest gaan halen. 'We mogen de goden dankbaar zijn voor kleine gunsten,' zei hij daarna tegen Incomo. 'Het is beter dat de families van de Hadama neutraal blijven dan dat ze zich tegen ons verenigen.'

'Ik geloof dat mijn heer een andere implicatie over het hoofd ziet,' merkte Incomo op.

Desio was volwassener geworden en kon beter tegen kritiek dan vroeger, maar aan de fonkeling in zijn indringende blik was te zien dat zijn Eerste Adviseur maar beter haast kon maken met zijn uitleg. 'Welke implicatie?'

'Dat onze agenten erin zijn geslaagd in Mara's netwerk van spionnen binnen te dringen.' Incomo spreidde zijn benige handen, een gebaar dat bij hem op vurig, niet-gespeeld enthousiasme wees. 'We hebben nog een andere spion van de Acoma ontmaskerd. Hun contacten zijn gereconstrueerd, hun koeriers geïdentificeerd. Af en toe hebben we kleine beetjes nuttige informatie laten uitlekken om die kanalen open te houden. Zo nodig kunnen we deze Acoma-honden naar behoefte manipuleren.'  

Er verscheen opeens een vreemde uitdrukking op Desio's gezicht, en hij knikte snel van nee, nog voordat de Eerste Adviseur iets kon zeggen om een prille, nog ongrijpbare gedachtengang in het hoofd van zijn meester te verstoren. Toen de slaaf terugkeerde met verversingen had Desio geen zin meer in eten en drinken. 'Ik moet over iets nadenken. Laat een bad klaarmaken. Ik stink als een stal vol nidra's.'  

Incomo maakte een buiging. 'Welke meisjes wil mijn meester om hem ten dienste te staan?'

Desio legde zijn adviseur het zwijgen op door zijn hand omhoog te steken. 'Nee, ik moet nadenken. Alleen een bediende voor het bad. Geen vrouwen. Geen muzikanten. Een grote beker vruchtensap. Ik moet rust hebben.'

Vol verwondering over deze ongebruikelijke hang naar ascese stapte Incomo van het podium af. Bij de deur bleef hij staan, op een nieuw idee gekomen. 'Hebt u al nieuwe opdrachten voor Tasaio, heer?'  

Er smeulde woede in Desio's donkere ogen. 'Voor mijn briljante strateeg? Na vier jaar geldverspilling ten behoeve van zijn meesterlijke planning in Tsubar zal hij wel vreselijk uitgeput zijn. Laten we hem een post geven waar hij een beetje tot rust kan komen. Wij bemannen nog steeds dat fort op de Buitenposteilanden. Stuur hem daar maar naar toe. Laat hem onze westelijkste grens maar beschermen tegen zeevogels en vissen.'  

Incomo liet zijn ronde schouders zakken in een kleine buiging. Hij verliet zijn broedende meester en liep door een stenen gang die was uitgegraven in de helling waarop het landhuis was gebouwd. Pas daar, in het koele donker dat op regelmatige afstanden werd onderbroken door het licht van wandtoortsen, liet de Eerste Adviseur van de Minwanabi iets van zijn frustratie blijken. Zijn pas werd bruusk en zijn dunne ambtsgewaad fladderde om zijn magere enkels. Jammer dat Desio's verstand niet even duidelijk gegroeid was als zijn vastbeslotenheid. Tasaio had dan wel op dramatische wijze gefaald, maar voor intriges binnen het spel bestonden er nu eenmaal nooit garanties op succes. De enige fout in het plan was eigenlijk dat er geen koers was uitgestippeld voor het geval dat alles mis zou gaan.  

Via een trapje en een gammel achterdeurtje bereikte Incomo de vleugel die vanaf de helling in de richting van de oever van het meer stak. Vanuit Desio's kamers had hij een vrij uitzicht over het water. Daar gaf Incomo bedienden opdracht een bad voor hun meester klaar te maken, waarna hij zich door de doolhof van gangen naar zijn eigen, minder luxueuze kamers begaf. Tussen zijn wandschermen, die beschilderd waren met jachttaferelen, moordwieken en wolken, vervloekte hij Desio's opdracht om Tasaio naar het einde van de wereld te sturen. Hij mocht natuurlijk nooit in het openbaar laten blijken hoe tragisch het was dat de enige begaafde zoon van de Minwanabi door het noodlot op een zijspoor werd gezet en dat de rijkdom en de middelen van het huis nu geheel ongecontroleerd in handen bleven van... Incomo sloeg met zijn vuist op een tafel- een gebaar dat hij van zijn meester scheen te hebben overgenomen - en besloot dat hij als trouwe dienaar niet eens mocht denken wat hij daarnet bijna had gedacht. Desio moest gewoon een manier verzinnen om de Minwanabi uit deze netelige situatie te bevrijden.  

Incomo liet zich op een kussen zakken en klapte in zijn handen om zijn kamerbediende te roepen. 'Haal mijn schrijftafel en breng hem naar mijn meditatiemat,' beval hij terwijl hij zijn slapen masseerde. 'Doe dan het buitenscherm open om de avondbries binnen te laten. En verdwijn dan.'  

Toen hij alleen was met zijn pennen en het perkament op zijn schrijftafel begon Incomo na te denken over het opstellen van zijn brief aan Tasaio. Hoewel deze in naam slechts werd overgeplaatst om een ander garnizoen van de Minwanabi te commanderen, kwam Desio's opdracht in feite natuurlijk neer op een verbanning. Het fort op de verre Buitenposteilanden was ooit opgericht om de schepen van de Minwanabi te beschermen tegen piraten, maar van zeeschuimers was daar nu al anderhalve eeuw niets meer vernomen. Het fort was veeleer een symbool geworden van de Tsuranese onwil om eenmaal in bezit genomen land weer uit handen te geven. De Minwanabi bleven er simpelweg zitten om te voorkomen dat een ander die troosteloze rots zou inpikken. En nu werd een van de briljantste militairen van het keizerrijk daarheen gestuurd om te verrotten!  

Hoezeer hij ook walgde van wat in zijn ogen een verspilling van talent was, Incomo moest toegeven dat Tasaio eigenlijk niet mocht klagen over deze relatief lichte straf. Was heer Jingu nog in leven geweest, dan zou Tasaio met zijn leven hebben geboet voor de oneer die hij zijn meester had aangedaan. Zuchtend zette de Eerste Adviseur zich aan het schrijven. Vervelend dat een zo onaangename boodschap schriftelijk moest worden doorgegeven. Tasaio verdiende toch echt beter. Misschien kon hij een passend woord van persoonlijk medeleven invoegen. Incomo was een oude rot en wist dat je geen schepen achter je moest verbranden. Je wist maar nooit. De kansen in het Grote Spel konden gemakkelijk keren en je kon niet helemaal voorspellen wie het later voor het zeggen zou blijken te hebben... 

 

Toen de draagkoets de laatste bocht in de weg voorbij was schoof Mara met kinderlijke gretigheid de gordijntjes open en leunde ze naar buiten. De Tsuranese dragers vingen de abrupte gewichtsverplaatsing met stoïcijnse kalmte op. Ze voelden hoe opgewonden hun meesteres was.  

'Er is niets veranderd!' hijgde Mara ademloos. 'De bomen en het gras zijn zo mooi groen!' Het vruchtbare landschap was inderdaad een lust voor het oog na een jarenlang verblijf in een barre woestijn. In de verte doemde het landgoed op, met de keurig verzorgde akkers en weiden en boomgaarden eromheen. Dorre takken en overtollige scheuten waren verwijderd. Mara zag een verkenner in de verte wuiven dat hij haar aankomst had opgemerkt en meteen zou doorgeven. Even vroeg Mara zich bezorgd af of een sluwe vijand misschien iets bedacht kon hebben om haar thuiskomst in een ramp te veranderen. Had ze te veel van haar krijgers en verkenners vooruit gestuurd om de veiligheid van de weg te verzekeren? Maar toen keerde de logica in haar denken terug: ze reisde in de achterhoede van een triomferend leger en er zou de gebundelde kracht van vele van haar vijanden nodig zijn om haar op haar eigen terrein te kunnen en durven bedreigen.  

Er meldde zich een koerier aan de kop van haar colonne. Mara wendde zich tot Lujan, die met andere officieren naast haar draagkoets liep. 'Wat is er voor nieuws, Lujan?'

Haar bevelhebber ontblootte de spierwitte tanden in zijn zongebruinde gezicht tot een brede glimlach. 'Een ontvangst, meesteres.'

Mara glimlachte. Nu pas kon ze zonder gêne tegen iedereen toegeven dat ze wanhopig heimwee had gehad. Het trompetgeschetter waarmee zij en de Heer van de Xacatecas in I1ama en Jamar welkom waren geheten was vleiend geweest, maar zelfs de feesten ter ere van haar had ze een corvee gevonden. Er waren bijna drie jaar voorbijgegaan sinds ze naar de grens was gestuurd, en dat vond ze voor een klein jongetje te lang om zijn moeder te moeten missen. Mara had voortdurend met hartzeer aan de kleine gedacht. Slechts 's nachts, in de armen van Kevin, en tijdens de militaire activiteiten had ze afleiding gevonden.  

Het terugkerende leger trok over de kam van de laatste heuvel. De zware stappen van drieduizend voeten bonkten dof op de modderige bodem van de brede weg. Mara snoof de rijke geuren van het lover en de akasi's diep in zich op. Opeens sperde ze haar ogen wijd open, want bij de kruising van de oude keizerlijke weg met die naar het landgoed van de Acoma was de rijk versierde toren van een prachtige gebedspoort verrezen. Nieuwe verf en geglazuurde dakpannen glinsterden in het zonlicht, en in de diepe schaduw van de poortopening zelf stonden honderd soldaten van de Acoma in ceremonieel tenue. En voor hun rijen van glimmend gepoetste schilden zag Mara haar geliefden: Keyoke, precies zoals zijn krijgers, maar zonder helm, echter wel voorzien van zijn kleurige insigne als adviseur; Jican, die nog dwergachtiger leek dan anders, nu hij zijn officiële hadonrastaf in de hand had; Nacoya, die haar bezorgdheid achter glimlachjes probeerde te verbergen. En een stapje voor haar stond een kleine jongen.  

Mara's adem stokte. Ze vocht tegen haar tranen, vast van plan zich in het openbaar niet te kijk te zetten, maar dit moment, waar ze zo vreselijk naar had verlangd en dat dikwijls slechts een ongrijpbare droom had geleken, was sterker dan zij. Kevin ging helemaal op in zijn rol van lijfslaaf. Hij schoof de gordijntjes open en bood Mara zijn vrije hand om haar te helpen bij het uitstappen. Doordat hij zo kalm bleef wist zij haar decorum te herwinnen toen ze na zo lange tijd eindelijk weer voet zette op de voorouderlijke grond van de Acoma.

Zoals dat bij haar rang paste, moest ze wachten tot het welkomstcomite bij de poort naar haar toe was gekomen. Het uitstel was een kwelling, maar haar blik zoog ondertussen alle details op. Keyoke had leren omgaan met zijn kruk. Ondanks zijn ontbrekende been bewoog hij zich bijna soepel en Mara werd nog trotser op hem dan ze al was. Nacoya was nu echt oud geworden, en ze liep moeizaam, een beetje mank. Mara moest zich inhouden om niet naar haar toe te rennen en haar arm aan te bieden. Ze wist dat de Eerste Adviseur haar een dergelijke inbreuk op de goede manieren ter wille van zoiets onnozels als een pijnlijke heup nooit zou vergeven. Tenslotte waagde Mara het naar de jongen te kijken. Die kwam met zelfbewuste stappen, hoog geheven hoofd, rechte rug en de kin naar voren op haar af gelopen. Wat was hij groot en slank geworden!

Mara kreeg een brok in haar keel toen ze de wapenrusting van haar kind zag, met het miniatuurzwaardje aan zijn riem en de kleine helm op zijn inktzwarte haren. Een echt soldaatje van de Acoma! Volgens haar was hij inmiddels twee keer zo lang als toen ze was vertrokken.

Met duchtig geoefende waardigheid maakte Ajiki de buiging die een zoon zijn moeder verschuldigd is. Toen nam hij het woord. Zijn jongenssopraan klonk helder boven de verzamelde menigte uit. 'Ik heet de Vrouwe van de Acoma welkom. We zijn honderdvoudig gezegend door de goede goden dat ze ongedeerd naar huis heeft mogen terugkeren.'

Mara gaf haar verzet op. Ze knielde neer voor haar zoon en opeens voelde ze zijn armen stevig om haar nek en knuffelde hij haar zonder op haar dure kleren te letten. 'Ik heb je zo gemist, mama,' hoorde ze hem met trillende stem in haar haren fluisteren. Mara had tranen in de ogen toen ze antwoordde: 'Ik jou ook, soldaatje. Meer dan je ooit zult weten.'

Nacoya zag het met samengeknepen lippen van opzij aan, maar ze gunde moeder en zoon enkele momenten van publieke indiscretie alvorens nadrukkelijk haar keel te schrapen. 'Het hele huis van de Acoma verlangt ernaar onze meesteres welkom te heten. Zo blij waren we bij het vernemen van uw triomf dat we deze gebedspoort hebben laten oprichten om uw victorie te eren. We hopen dat we u daarmee een genoegen hebben gedaan, vrouwe.'  

Mara wendde haar blik van Ajiki af en bestudeerde de felgekleurde panelen van de gebedspoort, die alle rijkelijk waren voorzien van geschilderde of gebeeldhouwde iconen van de goedgunstige goden. Het leek alsof Chochocan, de Goede God, rechtstreeks naar haar glimlachte terwijl Hantukama, de Brenger van Gezegende Gezondheid, zijn handen zegenend naar haar leger uitstrekte. Juran de Rechtvaardige keek stralend naar beneden vanaf de fries van de dwarsbalk, alsof hij iedereen die onder hem door passeerde in het schijnsel van zijn welwillendheid wilde laten baden, terwijl Lashima de Wijze haar voormalige kloosterlinge met warme liefde leek aan te kijken. De werklieden en kunstenaars hadden voortreffelijk werk geleverd en de afbeeldingen met goddelijke wijsheid gevuld, maar toch werd Mara's blik al gauw weer naar de levende mensen getrokken: de vertrouwde gezichten van bedienden en soldaten, van adviseurs en vrienden. Ze keek snel even om naar Kevin, die haar zijn brede barbarengrijns schonk, en gaf, in een roes van geluk, haar wachtende Eerste Adviseur toen eindelijk antwoord. 'Ja, Nacoya, het doet me genoegen.' Toen kneep ze de jongen naast haar liefhebbend in zijn schouder. 'En laten we dan nu allen terugkeren naar het huis van mijn voorouders.' 

 

Ondanks de vermoeienissen van de lange thuisreis was Mara die avond blij en gelukkig. Het landhuis en de tuinen waren versierd met kleurige lampions, die voor ramen en deuren en aan takken en palen hingen, en overal wapperden vaandels en wimpels. Op binnenplaatsen, in gangen en nissen, binnen en buiten, flakkerden kaarsen en tinkelden belletjes bij de minste aanraking zoete klanken ter ere van de goden. Ingehuurde muzikanten uit Sulan-Qu voegden hun melodieën toe aan die van de Acoma zelf en overal op het goed steeg vrolijk gezang op. Iedereen - vrije werkers, gasten en adviseurs - danste om de zege van de Acoma te vieren. Dienstmeisjes van allerlei slag lieten zich giechelend versieren door snoevende soldaten, die de wildste verhalen vertelden over hun triomfantelijke veldtochten. Volgens de oeroude Tsuranese gewoonte waren ze zeer bescheiden over hun eigen rol, maar des te lovender over de moed en de slimheid van hun vrienden, collega's en leiders. En als één man prezen ze de gedurfde tactiek die de fatale nederlaag die dreigde op het laatste moment had veranderd in een stralende zege. Wat hun vrouwe had bereikt in het Spel van de Raad had ze op het slagveld gepresteerd: ze had een innovatie tot haar bondgenoot gemaakt.  

Vanaf zijn plek achter de schouder van zijn meesteres glimlachte Kevin goedig om haar glunderende opgetogenheid. Ajiki zat als een miniatuursoldaat naast de rechterhand van zijn moeder, vastbesloten om geen duimbreed vandaar te wijken voordat de feestelijkheden volledig ten einde waren - al moest hij nu al vechten tegen de slaap. Hij was tijdens de afwezigheid van het leger tot 'verdediger des huizes' benoemd, en hoewel de eigenlijke orders natuurlijk van Keyoke kwamen, had de jongen een koppige toewijding aan de dag gelegd waar de ouderen zich over verbaasden. Geen wisseling van de wacht of vertrek van een patrouille, of hij had er bij aanwezig willen zijn. Wat dat betreft leek hij sprekend op zijn vader. Ongeacht wat men zich verder nog allemaal van heer Buntokapi herinnerde, niemand sprak ooit een kwaad woord over diens moed of militaire plichtsbesef. Maar de vermoeidheid werd de jongen tenslotte toch de baas. Zijn kin zakte weg, en langzaam doezelde hij naast zijn moeder in.  

Brutaal het woord nemend zonder dat hem iets was gevraagd fluisterde Kevin: 'Zal ik de jongen naar zijn bed dragen?'

Mara streek haar zoon~e over zijn zachte wangen en schudde van nee. 'Laat hem maar hier.' En toen - alsof haar eigen geluk haar opeens gevoelig maakte voor de behoeften van anderen - zei ze zachtjes: 'Ga jij maar liever je landgenoten begroeten. Je hoeft pas straks terug te komen.'

Kevin moest een glimlach onderdrukken toen hij zijn buiging maakte en zich tussen de dure kussens door een weg naar buiten zocht. Tijdens de lange reis vanuit Dustari was Mara weinig privacy toegestaan om zich met haar lijfslaaf discreet terug te trekken. Anders dan de kolossale commandotent te velde, met zijn vele afgescheiden compartimenten, waarin het komen en gaan van bedienden geen aandacht had getrokken, waren de koopvaardijschepen waarmee ze over de Zee van Bloed en de rivier Gagajin terug waren gevaren te krap en te vol geweest om intimiteiten mogelijk te maken. Hoezeer Kevin er ook naar verlangde om zijn landgenoten terug te zien, meer nog snakte hij naar een nacht aan Mara's zijde.  

Hij mocht dan een blijvend plaatsje in het hart van zijn meesteres hebben veroverd, dat nam niet weg dat hij zich moest houden aan de oude Tsuranese zeden. In dit geval deed hij dus alsof hij op een boodschap was gestuurd. Buiten gekomen liep hij op een drafje over de verlichte paden, alsof hij haast had. Ook als Mara's minnaar zou hij zonder pardon door Jican aan het werk worden gezet indien deze hem betrapte op wat hij 'luieren' noemde. Kevin bleef in de schaduwen en liet de keukens en de barakken van de bedienden achter zich, tot hij de slavenkwartieren had bereikt. Daar was geen feestverlichting opgehangen. De muziek van de festiviteiten klonk zachtjes vanuit de verte. Kevin struikelde over kuilen en richels in de bodem, tot zijn ogen beter aan het donker gewend waren. Alleen het schijnsel van een halve koperen maan bescheen de simpele hutten van de slaven. De buitenwanden hadden een nieuw verfje gekregen, maar de huisvesting was er niet minder primitief om, moest Kevin tot zijn verdriet vaststellen. Voor de deuren van de hutten, gewoon op de grond, zaten groepjes sjofel geklede, vuile mannen bij elkaar rond drankkannen van aardewerk. Ze aten met hun handen van banketgerechten die hun ter ere van Mara's terugkeer waren gebracht en deden dat met een gulzigheid alsof dit de laatste maaltijd van hun leven was.  

Een van de mannen merkte de komst van Kevin op en fluisterde iets tegen zijn makkers. Ieders blik wendde zich van het voedsel en de drank af. Toen zei iemand in het Midkemisch dat een zo grote man nooit een Tsuranese opzichter kon zijn, en iemand anders riep vanuit een deuropening: 'Wel verdomd! Hebben ze je nog steeds niet opgehangen?' Een bulderend gelach volgde, en een dikke gestalte, gehuld in een dikwijls versteld grijs gewaad, haastte zich naar Kevin toe. Kevin lachte ook. Hij omhelsde de breedgeschouderde man. 'En jou, Patrick, hebben ze ook nog niet opgehangen, zie ik.'  

Patrick grijnsde breed. 'Geloof dat maar niet, ouwe jongen. Ik ben de enige die dit stelletje ongeregeld in het gareel kan houden.' Fluisterend voegde hij eraan toe: 'Dat is tenminste wat we die onderkruipers hebben wijsgemaakt.'  

Stijfjes verbrak Kevin de omhelzing. Hij had drie volle jaren doorgebracht in het gezelschap van deze 'onderkruipers' en bij het horen van dit scheldwoord besefte hij opeens dat zijn houding tegenover de Tsurani veranderd was. Bij het zien van de getekende gezichten van zijn landgenoten realiseerde hij zich tevens dat zijn positie, zijn kijk op de zaken, uniek was. De vertrouwde gezichten die hij voor zich zag waren veranderd - hard geworden, door de zon gebruind - al glimlachte iedereen bij de vaststelling dat de zoon van hun heer nog steeds in leven was. Kevin keek om zich heen en zijn vreugde bekoelde nog verder toen hij zag wie er allemaal ontbraken. 'Brandon en Willem LaMut, waar zijn ze?' Kevin draaide zijn hoofd, alsof hij verwachtte dat ze misschien nog uit de donkere deuropeningen te voorschijn zouden komen. 'Marcus, Stephen en Hendrik? De twee Tims? En Brian, en Jon. Waar zijn ze, Patrick?'  

'De tijden zijn veranderd na je vertrek, ouwe jongen.' Patrick zuchtte vermoeid. 'Die Jican is een zuinig type, dus de gunsten die jij bij de vrouwe voor ons had bedongen zijn weer ingetrokken. We worden nu weer precies hetzelfde behandeld als alle andere slaven.'

'Maar waar is de rest?' vroeg Kevin, nu echt bezorgd.

Er werd hier en daar wat gemompeld, maar het was Patrick die antwoord gaf. 'Brian kreeg het aan zijn maag en hij stierf binnen een week. De onderkruipers lieten hem gewoon liggen en wilden voor een slaaf geen dokter laten komen. Donell is gedood door een nidrastier, de afgelopen lente. Marcus stierf aan de koorts in het natte seizoen, meteen na je vertrek. Tim van de Metselaar is gebeten door een gifslang, een relli, en de wachters hebben hem toen zonder met hun ogen te knipperen gedood. Ze zeiden dat ze hem daardoor een langdurig lijden bespaarden.'  

'Dat was in elk geval een vriendelijk gebaar,' zei Kevin meteen. 'Het gif van een relli doodt langzaam en pijnlijk, en er is geen tegengif bekend.'

Niet echt overtuigd, aan zijn gezicht te zien, legde Patrick een arm om de schouders van zijn landgenoot. Hij rook naar opgedroogde modder, nidra's en oud zweet, maar Kevin merkte er weinig van, zo ingespannen luisterde hij naar zijn gefluisterde woorden. 'We hebben het vermoeden dat sommige van die onderkruipers een paar woorden van onze koninklijke taal verstaan. Jon is weggestuurd om ergens iets met hout te gaan doen, dus ze moeten op een of andere manier hebben ontdekt dat hij timmerman was. We hebben hem al een jaar niet gezien. Samuel van Toren verloor zijn zelfbeheersing en sloeg een opzichter. Hij werd al een paar minuten later opgehangen.' Patrick keek zenuwachtig om zich heen, en durfde toen triomfantelijk te fluisteren: 'Maar Tiro Blodget en de anderen zijn ontsnapt!'

Kevin vergat zichzelf. Hij deed een stap achteruit, sperde zijn ogen wijd open en riep: 'Ontsnapt?'

Patrick greep Kevin bij een pols en trok hem resoluut mee naar een donker plekje buiten het slavenkamp, tot bij de oever van een beekje. Gespannen, nerveus, vaak om zich heen kijkend, vervolgde hij daar zachtjes: 'In de lage heuvels ten westen van hier bevinden zich bandietenkampen. De onderkruipers noemen ze grijze krijgers. We hadden er een paar van de achtergebleven soldaten over horen praten. Willem van LaMut wist te ontsnappen en is later even terug komen sluipen om ons te vertellen dat die verhalen klopten. Brandon, Tim Blodget en Stephen zijn met hem meegegaan, en sindsdien hebben we nog een paar berichten uitgewisseld.'  

Het beekje kabbelde vredig over zijn bedje van kiezels. Er was hier geen muziek meer te horen - alleen het ritselende geluid van nachtinsecten. Kevin ging zitten. Zijn handen klemden zich om zijn onderarmen. 'Ontsnapt!' herhaalde hij, maar nu mompelend.

Patrick koos een rotsblok en ging eveneens zitten. Verstrooid trok hij een grasspriet uit de grond. 'Er wordt nu beter opgelet. Die Keyoke is niet achterlijk. Toen de opzichters hadden ontdekt dat die jongens gevlucht waren hebben ze de patrouilles die ons bij ons werk begeleiden verdubbeld.' Patrick beet een stukje van zijn grasspriet af, maar vond het kennelijk zo bitter dat hij het meteen weer uitspuwde. 'Het zal nu moeilijker zijn om weg te komen, want de onderkruipers weten wat er is gebeurd. Vroeger zou het nooit bij ze zijn opgekomen dat een slaaf wel eens zou willen ontsnappen.' Hij grinnikte bitter. 'Rare lui. Ik leef hier nu vijf jaar en snap nog steeds niet hoe ze denken.'  

Kevin haalde zijn schouders op. 'Ik begrijp ze inmiddels beter.'

Niet zonder hatelijke bijklank zei Patrick: 'Nou, dat hoort ook zo. Jij hebt immers onderwijs gehad, Kevin, jij bent van edele afkomst en zo. Ik zou de andere jongens ondertussen wel hebben meegenomen naar de heuvels, maar ik vond het verstandiger dat aan jou over te laten. We hebben je leiderschap nodig, want het is zeer waarschijnlijk dat we maar een enkele kans zullen krijgen en...'

'Wacht even!' Kevin schopte een kluit aarde de beek in. 'Waarheen ontsnappen?'  

'Wel, naar de bergen natuurlijk!' Patrick keek zijn metgezel onderzoekend aan, maar diens gezichtsuitdrukking bleef in het halfduister verborgen. 'Die grijze krijgers willen niets met ons te maken hebben, maar ze zijn bereid nu en dan wat handel met ons te drijven. En ze zullen geen jacht op ons maken. Dus ik meende dat we ons moment moeten afwachten en dan op weg moeten gaan om zelf een kamp in te richten, hoger in de bergen.'

'En wat dan?' Kevin schudde vermoeid zijn hoofd. Hoewel Patrick van gewone, burgerlijke afkomst was, waren ze vrienden geweest, jacht-kameraden, en samen soldaat. Het was een trouwe vriend en een dappere krijger, deze Patrick, maar veel fantasie had hij niet. Op campagne in Dustari had Kevin vaak genoeg onder Mara's soldaten vertoefd om te weten dat sommige vroeger grijze krijgers waren geweest - en dat hun bestaan, zoals ze hadden verteld, er een van honger, armoede en grauwe ellende was geweest. 'Kevin, verdomme, we zouden vrij zijn,' besloot Patrick, alsof daarmee de discussie gesloten was.  

'Vrij, ja, maar om wat te doen?' Kevin schopte opnieuw een forse kluit aarde de beek in, hetgeen een flinke plons veroorzaakte en heel wat insecten aan het schrikken maakte. 'Om patrouilles van de Acoma in hinderlagen te lokken? Of van de cho-ja's? Om vechtend terug te keren naar de magische plek, waar dat ook geweest moge zijn, via welke we vanaf onze eigen wereld hierheen zijn gekomen? De kans is stukken groter dat we creperen van de honger en de koorts!'  

Patrick werd nu kwaad. 'Hier zijn we niets, Kevin! We werken ons kapot, en krijgen we dank? Goed te eten? Af en toe een dag rust? Nee, we worden hetzelfde behandeld als de beesten. Verdomme, man, dit is de allereerste dag sedert je vertrek dat we niet vanaf zonsopgang hebben hoeven te zwoegen. In de bergen kunnen we tenminste ons eigen leven leiden.'  

Kevin haalde berustend zijn schouders op. 'Ik weet het niet. In de Grijze Torens was je een voortreffelijke jager,' zei hij, verwijzend naar de bergen in de omgeving van Zün, 'maar hier?' Hij maakte in het donker een kappend gebaar met zijn hand. 'Dan heb je zo'n zespotig beest gestrikt, maar je weet niet eens of je het kunt eten. De helft van het verdomde wild hier is giftig. Heel anders dan thuis.'

'Dat leren we wel,' snauwde Patrick. 'Wil jij liever blijven ploeteren tot je van ouderdom en uitputting sterft?' Hij leek op een idee te komen. 'Of is er een andere reden, ouwe jongen? Ben je misschien waardering gaan krijgen voor de manier waarop de onderkruipers tegen de dingen aankijken?'

Pijnlijk getroffen, tot zijn eigen verbazing, wendde Kevin zijn blik af. Hij sprong op. 'Nee, ik...' begon hij, maar toen zuchtte hij, zette zijn gekwetstheid van zich af en probeerde het opnieuw: 'Het is voor mij anders, Patrick. Heel anders.'

'Je hoeft lang niet zo hard te werken als wij, om maar iets te noemen.' De insecten maakten enorm veel kabaal in de lange stilte die volgde. Toen stond ook Patrick op. 'Dat zie ik wel.'

Kevin schopte geërgerd tegen een steentje. 'Nee, dat zie je niet, denk ik.' Hij zocht wanhopig naar woorden om zijn vriend te kunnen uitleggen wat hij voor Mara was gaan voelen, en hoe hij haar was gaan waarderen. Het leek hem onbegonnen werk. Patrick zou de vrouwe steeds uitsluitend blijven zien als degene die hem gevangen hield. Een man zoals hij, met eenvoudige verlangens en een beperktintellect, zou nooit waardering kunnen opbrengen voor haar ingenieuze en originele manier van denken, of voor de manier waarop ze om Kevins grapjes kon lachen wanneer ze samen alleen waren. Zelf kon Kevin trouwens ook niet uitleggen welke magie ervoor had gezorgd dat hij zo in haar opging dat het wel een levensvervulling leek.  

Te moe om te proberen het onuitlegbare duidelijk te maken stak Kevin zijn armen in de lucht. 'Hoor eens, we moeten hier nog eens over praten. Ik kan ... ik kan geen overhaaste dingen beloven. Maar we kunnen altijd nog vertrekken, en sinds Dustari zien de dingen er toch wat minder onwrikbaar uit dan voorheen.'

'Hoezo?' vroeg Patrick schamper, sceptisch. 'Gaan de opzichters ons als hun kroegmaatjes behandelen, nu jij bent teruggekeerd met de vrouwe?'

Kevin schudde zijn hoofd, al bleef dat gebaar in het donker waarschijnlijk onopgemerkt. 'Nee. Maar ik geloof dat ik vooruitgang boek. Op een dag...'

'Op een dag zijn we dood,' onderbrak Patrick hem grof. Hij pakte Kevin bij zijn schouders en schudde hem bijna door elkaar. 'Laat je niet het hoofd op hol brengen door een mooi gezichtje. Ik weet dat je altijd gevoelig bent geweest voor vrouwelijk schoon, en dat je altijd meteen meende dat je verliefd was wanneer je wapen zich verhief. Maar wij, Kevin, hebben helaas geen lieflijke dames om te knuffelen.' Patrick knikte naar het feestelijk verlichte landhuis in de verte. 'Terwijl jij je in zijde wentelt, slapen wij in de modder. Wanneer jij 's morgens met de meesteres ontbijt zijn wij al drie uur aan het werk op de akker, en wij komen pas thuis wanneer jullie al aan de avondmaaltijd zitten. Jou wordt ons lot slechts zo lang bespaard als jij je wapen scherp kunt houden en de vrouw nog niet genoeg van je heeft. Maar ze zal op een dag een andere minnaar kiezen, en dan zul je zelf gaan ervaren hoe wij moeten leven.'  

Kevin wilde hevig protesteren, maar in zijn hart wist hij dat Patrick de waarheid sprak. Mara hield misschien wel van haar grote barbaar, maar hij mocht zichzelf nooit iets wijsmaken: ze zou hem zonder enige aarzeling ter dood laten brengen als de eer van haar huis in het geding kwam. Ruimhartig, vernieuwend en zelfs zachtaardig als Mara kon zijn, was ze tevens in staat tot meedogenloosheid.

Kevin pakte zijn vriend bij de polsen. 'Ik zeg niet dat ik tegen het idee van een ontsnapping gekant ben, alleen dat ik betwijfel of een leven als wettelozen, die van diefstal moeten leven, voortdurend op de vlucht zijn en in de open lucht, in bossen moeten slapen, wel echt beter is dan slavernij. Geef me wat tijd. Laat me eerst eens nagaan of ik weer kan zorgen voor beter voedsel en minder werk.' Hij liet Patrick los, verscheurd door een innerlijk conflict dat hij niet had voorzien. 'Laat de jongens geen stomme dingen doen. Ik zal mijn invloed bij de vrouwe aanwenden en proberen een andere manier te vinden om onze vrijheid te herwinnen.'  

'Treuzel niet te lang, oude jongen. Als je onze onderkruipers wat aardiger bent gaan vinden, tja, dat is jouw zaak. Ik zal altijd van je blijven houden als van een broer.' Patrick draaide zich half om en zijn stem werd opeens koud. 'Maar weet dit: ik zal je doden als je zou proberen ons hier te houden. De jongens hebben hun beslissing genomen. Liever sterven we in vrijheid dan te leven als slaven. We kennen de Tsurani inmiddels goed genoeg om te weten wat er gebeurd zou zijn als jouw vrouwe daar in het zuiden verloren had. Dan zou het ieder voor zich en de duivels voor ons allen zijn geweest. Daarom hebben we op nieuws gewacht. Was de vrouwe gesneuveld, dan zouden we onmiddellijk zijn vertrokken, en niemand zou ons hebben gezegd dat we moesten blijven. Toen we hoorden dat ze had gewonnen zijn we overeengekomen dat we op jouw terugkeer zouden wachten. Jij bent een officier, met jou hebben we de beste kans om veilig weg te komen.' Hij keek zijn landgenoot met een strakke blik aan. Toen Kevin niet reageerde vervolgde Patrick: 'We blijven niet lang meer. Met of zonder jou, ouwe jongen, maar we gaan.'  

Kevin zuchtte. 'Ik begrijp het. Ik zal niet proberen jullie tegen te houden. Maar... geef me een paar dagen.'

'Een paar dagen dan.'

In een ongemakkelijke stilte liepen de twee mannen terug naar de slavenhutten. Kevin bleef nog wat hangen om te praten met de mannen die hij als soldaten te velde had gekend, en een paar anderen, die hij pas als medeslaaf had leren kennen, in de slavenbarakken van Sulan-Qu, of op weg daarheen. De Midkemiërs die nu als gevangenen op Mara's landgoed verbleven hadden een hechte onderlinge band gevormd, maar Kevin was een buitenbeentje. Dat was niet zo opgevallen in het jaar dat hij samen met de anderen land had ontgonnen om weiden voor de nidra's te maken, maar in de tijd daarna was de afstand tussen Mara's bed en het ellendige slavenbestaan een onoverbrugbare kloof geworden.  

Kevin luisterde naar de roddeltjes, maar ook naar de klachten over insectenbeten, honger, pijn en ziekte. Op dat soort dingen kon hij weinig of niets terugzeggen. Hij vertelde maar liever niets over de triomfen in Dustari - zijn overwinnaars gevoel was allang gedoofd en gedempt. De slaven begonnen al ruim voor middernacht hun schamele hutten op te zoeken, want ze zouden voor dag en dauw gewekt worden, feest of geen feest, en Tsuranese opzichters hadden de zweep nogal losjes in de hand. Kevin nam afscheid en vertrok. Toen hij in zijn eentje door het donker terugliep, met knikjes begroet door wachtposten en bedienden die hem ongehinderd lieten passeren, voelde hij zich opeens bezwaard over alle kleine privileges die hij genoot. En toen hij in het lantaarnlicht terug was, tussen de lachende feestvierders, en leuke dienstmeisjes hem flirterig ten dans kwamen vragen, maakte zijn onbehagen zelfs plaats voor verbittering. En voor het eerst sinds hij zo halsoverkop verliefd was geworden vroeg hij zich af hoe snel hij die stommiteit zou gaan vervloeken. 

 

Incomo haastte zich naar de kamer van zijn heer. Desio lag languit op de grond voor een open venster. Hij had ook zijn kamerjas geopend om het koele briesje vanaf het meer vrij spel te geven. Er lagen perkamentrollen en stapels papier aan zijn voeten - rapporten over zijn vele bezittingen - maar hij had zich een pauze gegund en luisterde nu naar drie zangers die balladen over de geschiedenis van het keizerrijk voordroegen.

Incomo herkende een strofe uit De daden der twintig, een verhaal over oude helden die een vroegere keizer op uitzonderlijke manier hadden gediend en die door dat Hemelse Licht liefkozend tot Dienaren van het Rijk waren benoemd, hoewel nuchtere geleerden van recentere tijden volhielden dat ze legenden waren.  

Sinds Tasaio's invloed Desio in de richting van de krijgstradities had gedreven had de Heer van de Minwanabi ietsje minder belangstelling gekregen voor het najagen van wulps vermaak en ietsje meer voor de glorieuze daden van kampioenen uit het verleden. De aard van zijn hobby mocht dan enigszins verschoven zijn, heer Desio had er echter nog steeds grondig de pest aan wanneer hij in zijn verkwikkende bezigheden werd gestoord. 'Wat is er?' snauwde hij naar Incomo, toen deze brutaal was binnengedrongen en de drie zangers abrupt zwegen.  

Incomo boog. 'We hebben een onverwachte gast.' Omdat de zangers reizende minstrelen waren, en niet tot het huishouden van de Minwanabi behoorden, boog de Eerste Adviseur zich naar voren en fluisterde Desio in het oor: 'Jiro van de Anasati ligt aan de kade aan de overzijde en vraagt toestemming om het meer over te steken.'

Desio knipperde verrast met zijn ogen. 'Jiro van de Anasati?' Incomo keek zo bestraffend dat Desio zijn stem meteen dempte. 'Welke reden kan Tecuma's jonkie nou hebben om zich hier te vertonen?' Opeens beseffend dat het een onzinnig ongemak was dat hij moest fluisteren omdat er een paar gehuurde zangers in de buurt waren, wuifde Desio de minstrelen minzaam weg. Een bediende zou ze hun loon geven. Ze waren niet getalenteerd genoeg geweest om iets extra's te verdienen.

De Eerste Adviseur wachtte tot ze onder vier ogen waren. 'Ik heb er weinig aan toe te voegen,' zei hij toen tegen Desio. 'Jiro laat u zijn groeten brengen. Hij betreurt het onaangekondigde karakter van zijn bezoek, maar vraagt om enkele ogenblikken van uw kostbare tijd. De koerier van de buitenhaven voegt eraan toe dat de jongen met een minimale eregarde van slechts twaalf man reist.'

'Niet meer dan twaalf?' Desio's ergernis verdween als sneeuw voor de zon. 'Ik zou hem daar kunnen kidnappen. En dan aan heer Tecuma een losgeld vragen van...' Hij brak zijn zin af, want hij zag dat zijn Eerste Adviseur bedenkelijk keek. 'Nee, de oude man zou een jongere zoon niet opofferen voor zijn enige kleinzoon. Jiro is niet achterlijk.'

'Zeker niet, meester.'

Incomo ging een stukje opzij toen Desio overeind kwam, naar het deurscherm liep, dit opzij schoof en naar de gang schreeuwde: 'Stuur wachters om onze gast naar de binnenkade te escorteren!' Daarna klapte hij driftig in zijn handen en liet hij kamermeisjes en formele kleding komen, en in de grote zaal verversingen klaarzetten.  

Al vanaf het begin had Desio besloten dat zelfs de triviaalste festiviteiten in de grote zaal dienden plaats te vinden. Het enorme stenen amfitheater met zijn hoge gewelf was zo schitterend dat het de meeste gasten behoorlijk van hun stuk bracht. Geen ander landhuis binnen het keizerrijk kon met deze constructie wedijveren. Er waren imitaties geprobeerd, maar de navolgers hadden niet kunnen beschikken over een natuurlijke omgeving van rotsachtige heuvels en een glooiende helling naar een meer waarvan de oever zelfs in de lente niet moerassig werd. Op het keizerlijke paleis na was dit ongetwijfeld de prachtigste en imposantste residentie in het hele rijk, en Desio geloofde dat het per definitie in zijn voordeel was, en dus van de Minwanabi, wanneer hij iedereen daar ontmoette. Zijn eigen verwaandheid werd er trouwens ook altijd door opgeblazen.  

'Wat zou Jiro hierheen hebben gelokt?' vroeg Desio zich hardop af.

'Dat kan van alles en nog wat zijn, heer,' antwoordde Incomo. 'Misschien voelt de Heer van de Anasati dat hij aan het verzwakken is. Misschien heeft zijn erfgenaam, Halesko, zijn jongere broer als afgezant hierheen gestuurd met een of ander voorstel.'

Bedienden repten zich af en aan met kleren, sieraden, parfums en sandalen. Ze hielpen hun meester zich om te kleden. Het viel Incomo op dat Desio's vroeger zo slappe, pafferige lichaam nu een onderlaag van stevige spieren bezat. Zijn jongensvet was in de afgelopen vijf jaar verdwenen, samen met zijn leeghoofdige manier van doen. Desio stak zijn armen in de mouwen van het oranje-met-zwarte gewaad dat hem werd voorgehouden en zei: 'Ik weet het niet. De oude Tecuma houdt zijn huishouden strak aan de lijn, vooral zijn twee zonen. De laatste keer dat ik Halesko tijdens de spelen ontmoette leek hij sprekend op zijn vader. Maar Jiro is voor mij een onbekende factor.'  

De conversatie stokte toen de bedienden begonnen het haar van hun meester te kammen en hem oorbellen in te doen. Daarna wasten ze zijn voeten. Incomo maakte van de gelegenheid gebruik om iets van de concrete informatie te spuien die hij als goede Eerste Adviseur over allen die in het keizerrijk iets voorstelden altijd paraat had.

'Jiro is een soort raadsel. Erg intelligent, dus laat u niet voor de gek houden door zogenaamd stomme opmerkingen die hij misschien zou kunnen maken.'

Terwijl hij zijn andere voet optilde voor een wasbeurt, fronste Desio zijn voorhoofd. Zo achterlijk was hij toch heus niet! Maar hoewel hij het afschuwelijk vond voor dom te worden versleten, luisterde de Heer van de Minwanabi aandachtig naar wat Incomo hem te vertellen had, inclusief Mara's voorstel, destijds, om met een zoon van de Anasati te trouwen. Iedereen had verwacht dat ze daarmee op Jiro doelde, de tweede zoon, maar in plaats daarvan was de jongste zoon, Buntokapi, haar echtgenoot geworden.  

Desio grijnsde. 'Aha, ze heeft Jiro gekleineerd en daardoor een vijand van hem gemaakt.'

Incomo snoof. 'Dat mogen we gerust aannemen.'

Een slaaf reikte een met juwelen bestikte sandaal aan en Desio stak er zijn voet in, waarna hij in een kostbare metalen spiegel bekeek hoe hij eruitzag. 'Wel, wat voor soort man is hij?'  

'Hij is rustig,' antwoordde Incomo. 'Jiro is nogal op zichzelf en heeft weinig vrienden. Zijn ondeugden zijn gematigd. Hij gokt een beetje, maar nooit zo roekeloos als wijlen zijn broer. Hij drinkt veel minder dan Halesko. Af en toe een vrouw; maar nooit een vaste favoriete. Hij heeft de neiging weinig te zeggen, maar veel te suggereren.'

'Een cryptisch iemand, maar al zijn woorden hebben een betekenis,' vatte Desio samen.

Onder de indruk van dit blijk van inzicht vervolgde de Eerste Adviseur zijn opsomming: Jiro miste de militaire ervaring van zijn oudste broer, maar had een vurige belangstelling voor de geschiedenis. Hij las liever oude kronieken dan verzen en liederen, en bracht vele uren met klerken door in bibliotheken.  

'Tja,' zei Desio terwijl hij een pruilmondje trok naar zijn spiegelbeeld, 'ik heb de pest aan lezen, dus hij komt zeker niet hierheen om geleerde gesprekken met mij te voeren. Ik zal onze onuitgenodigde gast op de kade gaan begroeten, maar als zijn woorden me niet bevallen kan ik hem per omgaande retour sturen.'

'Wenst mijn heer een eregarde?'

Desio schikte een van zijn juwelen en gaf de spiegel toen terug aan een bediende, die het kostbare metalen voorwerp eerbiedig in een fluwelen zak schoof. 'Hoeveel man had Jiro bij zich, zei je?'

'Twaalf.'

'Laat dan twintig soldaten naar de kade komen. Het is te heet voor een volksoploop en ik heb geen zin in groots vertoon.'

 

Het middaglicht scheen hard op het grijze plankier van de kade en deed de ornamenten van de eregarde glinsteren. Desio, die last had van het felle licht, tuurde met half samengeknepen ogen naar de naderende sloep van de Anasati. De sloep was niet imposant genoeg om bij een staatsiebezoek dienst te kunnen doen, maar werd gebruikt voor andere officiële boodschappen namens de Anasati. Op het dek, tussen de mannen van Jiro's eregarde, zag Desio een grote, met een doek bedekte vrachtkist staan. Hij werd hoe langer hoe nieuwsgieriger. Terwijl de sloep werd aangemeerd en de trossen werden vastgebonden, liet Desio zijn garde in de houding zetten door bevelhebber Irrilandi. Er klonk een gedempt gegrom vanuit de bedekte krat; zo te horen zat daar een gevaarlijk wild beest in opgesloten. Als enthousiast deelnemer aan de Keizerlijke Spelen, waar gevechten tussen krijgers en wilde dieren altijd deel van uitmaakten, kon Desio zijn nieuwsgierigheid nu nog maar nauwelijks bedwingen, maar een knikje van Incomo herinnerde hem aan het decorum dat hij moest bewaren.  

Soldaten in het rood-en-geel van de Anasati stapten op de kade. Ze omringden Jiro, die gekleed was in een fluwelen gewaad dat was bestikt met rivierparels, en die zijn gastheer met een sierlijke buiging begroette. Hij was iets ouder dan Desio, straalde meer zelfbeheersing uit, en hield zich nauwgezet aan de formaliteiten. 'Gaat het u goed, heer Desio?' vroeg hij vlot.  

'Het gaat mij goed, Jiro van de Anasati.' Desio kneep zijn ogen samen en stelde de correcte vervolgvraag: 'Gaat het uw vader goed?'

'Heel goed, mijn heer.' Er klonk nu een nog luider, vervaarlijker gegrom vanuit de krat, en J iro permitteerde zich de schaduw van een glimlachje. Toen haalde hij adem om de trage, vermoeiende begroetingsceremonie op de gepaste wijze voort te zetten.

Maar Desio wilde weten wat er in de kooi zat en kon zijn geduld niet meer bewaren. 'Gelukkig kan ik zeggen dat mijn gehele familie het goed maakt,' zei hij ongevraagd.

Bevrijd van zijn protocollaire verplichtingen keek Jiro nogal zelfvoldaan naar Incomo, die er zeer geërgerd uitzag, maar niet bij machte was tussenbeide te komen. 'Dank u,' mompelde de tweede zoon van de Heer van de Anasati. 'Het is vriendelijk van u, heer Desio, een onaangekondigde gast te willen ontvangen. Neem me mijn brutaliteit niet kwalijk, maar ik was bij toeval in de buurt en achtte het nuttig een gesprek met u te hebben.'  

Er klonken krassende geluiden vanuit de kooi en de bemanningsleden van de sloep schuifelden zenuwachtig met hun voeten. Desio verplaatste zijn gewicht van zijn ene voet naar de andere: het moment was gekomen om de gast uit te nodigen voor verversingen, of hem nu meteen weg te sturen. Zijn irritatie over de noodzaak de zoon van een vijand te moeten ontvangen werd gecompenseerd door zijn brandende nieuwsgierigheid naar de inhoud van die kooi. Toen Desio aarzelde nam Jiro het initiatief. 'Begrijp me goed, mijn heer, dat ik geen overmatig beroep op uw gastvrijheid heb willen doen. Ik heb levende schepsels aan boord die onrustig zijn geworden van het deinen op de rivier en het meer. Het past mij, en het is beter voor de dieren, als we hier kunnen praten.'

Transpiratievocht deed Desio's voorhoofd jeuken. Misschien dat Jiro het zonder een koel drankje kon stellen, maar de Heer van de Minwanabi voelde daar niets voor. Grootmoedig wenkte hij zijn gast en diens complete eregarde. 'Kom binnen en neem plaats. Er is geen reden om ons gesprek te overhaasten.' En toen hij zag dat zijn bezoeker een bezorgde blik op de krat wierp voegde Desio eraan toe: 'Ik heb bedienden die uw beesten naar de schaduw kunnen brengen, waar ze niets te lijden hebben.'  

Jiro aarzelde. Hij liep het risico dat het afslaan van een vriendelijk gebaar van een sociaal hoger geplaatste zou worden uitgelegd als het bekennen van angst voor de gastvrijheid van een vijand, en dat zou een indirecte belediging zijn. 'Mijn heer is genereus,' zei hij terwijl zijn vingers speelden met zijn versierde riem, 'maar de dieren die ik bij me heb zijn te gevaarlijk om ze aan vreemde handen toe te vertrouwen. Ik zou niet graag zien dat een van de bedienden uit uw huishouden gewond zou raken.'

Er verscheen een vreemd licht in Desio's ogen. 'Neem die beesten dan mee! Ze lijken me best interessant, zo te horen.'

Jiro boog. Tot een bediende op het dek van de sloep riep hij: 'Lijn de honden aan en breng ze hierheen. En als je leven je lief is, zorg dan dat niemand van de Minwanabi te dichtbij komt en enig letsel oploopt!'

De bediende verbleekte bij het horen van die order, zag Desio, en zijn eigen handpalmen werden vochtig van opwinding. Terwijl Irrilandi de eregarde in twee rijen opstelde voor de korte mars naar het huis, kon hij het niet laten even om te kijken. De verbleekte knecht op het dek had dikke handschoenen aangetrokken en twee stevige hondenriemen van gevlochten touw gepakt. Hij liet twee slaven komen, die met zichtbare tegenzin het doek van de kooi trokken. Meteen klonk er een woest geblaf en gehuil op, en de slaven sprongen angstig achteruit. Toen bracht de hondenknecht een benen fluitje naar zijn lippen, waar hij een keer op blies. Er verschenen twee snuiten in de opening, met daarboven twee schuin en ver uit elkaar geplaatste ogen en korte, tot punten bijgeknipte oren. De twee wreed en bloeddorstig ogende honden legden hun voorpoten grommend op de rand van de kooi. De slaven op het dek van de sloep weken zo ver mogelijk achteruit en de leden van Desio's eregarde brachten onwillekeurig hun hand naar het gevest van hun aangegorde zwaard.  

'Prachtig,' hijgde Desio terwijl de hondenknecht het uiteinde van de riemen onder de met juwelen versierde halsbanden door schoof en vastgespte, waarna de honden met gespierde soepelheid uit hun gevangenis sprongen. Ze waren bruin-en-zwart, en ze hadden massieve kaken en schouders, en toen ze met hun volle gewicht op de kade waren geland gingen ze op hun achterpoten zitten en keken zo hooghartig om zich heen alsof zij van alles daar de baas waren.  

'Mijn heer zou er verstandig aan doen een eindje verder uit de buurt te gaan staan,' mompelde Jiro.

Desio volgde het advies op, zo in vervoering dat hij niet eens merkte dat hij zich door een vijand had laten zeggen wat hij moest doen. 'Prachtig,' herhaalde hij terwijl hij naar de amberkleurige ogen van de honden staarde, die in hun dierlijke wreedheid even passieloos leken als die van Tasaio wanneer deze met zijn boog oefende. Maar toen - opeens geïrriteerd door de herinnering aan zijn neef en bovendien door een zacht tongklikje van Incomo geattendeerd op het feit dat hij daar als een boer stond te gapen -gebaarde Desio naar zijn garde dat ze hem moest volgen en liep hij voorop naar de ingang van de grote zaal.  

'Wat zijn dat voor honden?' vroeg hij terwijl ze door de zaal naar het met zitkussens bedekte podium liepen.

'Ongeëvenaarde jachthonden.'

Op aanwijzing van Jiro bracht de hondenbegeleider de dieren naar een rustiger plekje, bij de deuren en de in en uit lopende bedienden vandaan. De honden gingen zitten, maar ontspanden zich niet en bleven onrustig en hongerig om zich heen kijken. Inmiddels had Incomo's afkeurende houding eindelijk de aandacht getrokken. Desio begreep dat zijn gretigheid hem in een nadelige positie bracht, dus het werd tijd om iets relativerends te zeggen. 'We hebben zelf ook heel goede speurhonden.'

Jiro sprak hem beschaafd tegen. 'Niet zo goed als deze, mijn heer. Misschien kan ik u na afloop van ons gesprek een kleine demonstratie aanbieden?'  

Desio's gezicht klaarde op. 'Dat is misschien een goed idee.' Het was duidelijk dat hij er zich bij voorbaat op verheugde. Hij wees naar de kussens. 'Kom, laten we een verfrissing nemen.' Bedienden hadden inmiddels hapjes en drankjes aangevoerd. Desio wist zich hierna in te houden en keek niet meer om naar de honden, die af en toe vervaarlijk gromden wanneer er iemand te dicht in hun buurt kwam. Op zijn bevel zette Irrilandi de erewacht op een discrete afstand, waarna Jiro's slagleider hetzelfde deed met zijn soldaten. Ondertussen waren slaven begonnen Desio en Jiro de voeten te wassen. Een van de honden jankte, maar Jiro besteedde er geen aandacht aan. Hij waste zijn handen in een kom met geurig water en stak ze toen voor zich uit om ze te laten afdrogen.  

'U hebt een indrukwekkend paleis, mijn heer. Nu ik me kan voorstellen hoe deze zaal gevuld kan zijn met gasten en vermaak, vind ik het des te betreurenswaardiger dat ik niet aanwezig ben geweest bij het grote verjaardagsfeest ter ere van de Krijgsheer.'  

Incomo, die juist rechts naast zijn meester op een kussen wilde gaan zitten, bevroor in zijn bewegingen. Hij keek Desio veelbetekenend aan, maar zag aan de harde blik in diens ogen dat uitleg onnodig was en dat de steek onder water niet onopgemerkt was gebleven. Jiro had op niet bepaald subtiele manier herinnerd aan de fatale gebeurtenissen, door Mara's toedoen, die de vorige Heer van de Minwanabi te schande hadden gemaakt en tot rituele zelfmoord hadden gedwongen.  

Even bleef het doodstil in de grote zaal. Desio nam een glas vruchtensap van een schaal, en het feit dat hij geen sterker drankje koos bewees hoe kwaad hij van binnen was. Hij nam een teugje en gaf zijn gast nadrukkelijk nog geen toestemming om toe te tasten. Hoe gefascineerd Desio ook was door jachthonden, op dit moment was de afgezant van de Anasati ernstig in gevaar. Desio was een machtige heer en hij zat in zijn eigen zaal, en hij zou liever tot in alle eeuwigheid blijven zwijgen dan dat hij dit tweede zoontje zou vragen waarom hij hem was komen opzoeken.

Jiro liet de stilte net lang genoeg duren om te demonstreren dat hij er niet door geïmponeerd werd, en zei toen met plotselinge opgewektheid: 'Heel goed nieuws uit Dustari, nietwaar? Nu de woestijnmannen en hun bondgenoten verslagen zijn, kan het keizerrijk aan die grens op vele jaren vrede rekenen.'

Desio wierp een snelle blik op zijn Eerste Adviseur, die een discrete waarschuwing seinde. Uit deze vermelding van 'bondgenoten' bleek ofwel dat Jiro had geraden dat de Minwanabi bij de zaak betrokken waren, ofwel dat de Anasati over even kundige spionnen beschikten als Mara.

Een van de honden jankte weer en de hondenbegeleider siste hem een reprimande toe.

De Heer van de Minwanabi zei niets.

'Zonder de befaamde mazzel van de Acoma zou deze triomf nooit hebben plaatsgevonden,' besloot Jiro, waarna hij begon te bewijzen dat ook hij kon wachten.  

Desio dronk demonstratief zeer rustigjes zijn glas leeg. Daarna luisterde hij op zijn gemak naar een paar gefluisterde woorden van zijn adviseur alvorens hij met een uitgestreken gezicht opmerkte: 'Elke actie die bijdraagt aan de verdediging van ons keizerrijk moet uiteraard worden toegejuicht. Of vindt u van niet?'

Jiro glimlachte zonder warmte. 'Het is de plicht van elke heerser het keizerrijk te dienen. Natuurlijk.'

De conversatie stokte, maar het was de slimme Incomo die voor een uitweg zorgde. 'Ik vraag me af hoe heer Tecuma tegen deze briljante overwinning van vrouwe Mara aankijkt.'  

Aangezien dit het aanknopingspunt was waar hij op had gewacht, gaf Jiro de oude, magere adviseur een beleefd knikje. 'Wij van de Anasati bevinden ons in een moeilijke positie, want onze bloedverwantschap met Mara's erfgenaam dwingt ons soms tot steun aan doelen die wat al te goed aansluiten bij de belangen van de Acoma.'  

'Gaat u verder,' moedigde Incomo hem aan terwijl hij zijn meester met een nadrukkelijke blik herinnerde aan diens plichten als hoffelijke gastheer. Desio wenkte de bedienden, zij het niet al te enthousiast.

Ook Jiro beperkte zich tot vruchtensap. Hij nam een slok, streek zijn glanzende bruine haren naar achter en kreeg een verre blik in zijn ogen. 'Het zou uiteraard onnatuurlijk zijn indien dat almaar zou blijven voortduren.' Hij bracht het met een ontwapenende nonchalance. 'Zelf heb ik natuurlijk ook oog voor de belangen van mijn neefje, maar misschien mag ik desondanks openhartig zijn?' Hij wachtte op een nieuw drankje en treuzelde daarna zo lang met praten dat Desio weer al te gretig naar voren gebogen zat. 'Ajiki's moeder,' hernam Jiro toen, 'heeft te weinig vrienden om een zo gevaarlijk beleid voor de Anasati verantwoord te maken.' Hij laste een suggestieve pauze in. 'Het zou me immers niets verbazen als mijn neefje iets overkwam. Mijn vader is minder geneigd zich actief te bemoeien met de grillen van het lot, maar mijn broer en ik kijken daar iets anders tegenaan.'

Hier moest Incomo zijn meester bij de arm aanraken om hem eraan te herinneren dat hij zich niet al te gretig moest tonen, maar wanneer het om Mara ging was Desio nooit vatbaar voor subtiliteit. 'Als het lot dat neefje uit dit leven zou verwijderen...'

Jiro zette zijn glas neer. Het dure kristal tinkelde zacht. De honden begonnen allebei te janken, alsof ze de spanning in de lucht voelden. 'Ik moet u corrigeren,' zei de tweede zoon van de Anasati koeltjes. 'Mijn broer en ik eren onze vader als plichtsgetrouwe en liefhebbende zonen. Zolang Tecuma leeft moeten zijn wensen gehoorzaamd worden, en wel meteen!' De nadruk waarmee hij dat laatste zei maakte volkomen duidelijk dat Jiro het echt meende: als zijn vader dat wenste zou hij vechten en desnoods sterven om Mara te verdedigen. 'Maar,' nuanceerde hij fijntjes, 'mocht de vrouw een ongeluk overkomen, en de jongen voortleven, dan behoeft mijn heer vader zich niet gedwongen te voelen tot represailles.'  

Desio trok zijn wenkbrauwen op. Hij keek zijn gast aan en opeens zag hij in Jiro een bittere, verterende woede. Hij wendde zich tot zijn adviseur en fluisterde: 'Hij haat die teef, zie je dat?'

Incomo gaf een miniem knikje. 'Een persoonlijke vete, zou ik denken. Doe kalm aan. Ik durf te wedden dat de jongen hier is zonder dat zijn vader het weet.'

Desio nam een hap van een zoet koekje en probeerde zijn stem nonchalant te laten klinken. 'Uw ideeën zijn boeiend, maar ondoenlijk. Mijn huis heeft de Rode God een eed gezworen dat de bloedlijn van de Acoma zal ophouden te bestaan.'  

Jiro nam een plakje koud vlees. Hij at het niet op, maar zijn vingers begonnen er verstrooid mee te spelen. 'Ik heb over uw offer en uw eed horen spreken. Als Mara dood was, en haar natami in stukken gebroken en begraven, zou de kleine erfgenaam natuurlijk een heer zonder middelen zijn.' Hij scheurde het plakje in tweeën. 'Zonder een landgoed, zonder krijgers, zou Ajiki enkel bij zijn vaders familie bescherming kunnen zoeken. En misschien zou hem dan worden gevraagd trouw te zweren aan de naam Anasati.'

Dus dat was het plannetje dat Jiro naar het huis van een vijand had gebracht! Desio dacht na. Bevatten de woorden van zijn gast een dubbele bodem? 'Zou de jongen dat zweren?'

Jiro ging verzitten op zijn kussens en wierp de honden de twee stukjes vlees toe. Ze bleven op hun plaats zitten, zoals hun bevolen was, maar plukten de hapjes met hun krachtige kaken moeiteloos uit de lucht. 'Ajiki is nog maar een jongen. Hij moet doen wat zijn grootvader en ooms hem opdragen. Als Heer van de Acoma kan hij iedereen van trouw aan zijn huis ontslaan, inclusief zichzelf. En buigt hij voor de natami van de Anasati, dan houdt de bloedlijn van de Acoma op te bestaan. Dan kan de Rode God tevreden zijn.'

'Dat is een gewaagde veronderstelling,' liet Incomo zich horen. Hij keek zijn heer zijdelings aan. 'Misschien te gewaagd.'

'Maar wel een aantrekkelijke gissing.' Desio ging staan. 'Een gedachtengang die niet zonder verdienste is. Wel, Jiro, indien de goden gunstig beschikken over de ondergang van Mara en haar huis... dan hopen we, in ons aller belang, dat de dingen zullen gaan zoals u zojuist hebt geschetst.'  

'Inderdaad, in ons aller belang,' beaamde Jiro, die nu ook opstond en had begrepen dat het tijd werd om te vertrekken. 'Want het zou een domme tactiek zijn van welk huis ook, zelfs het machtigste, om zich nu in een strijd met de Acoma te storten en te menen daar sterk genoeg uit te voorschijn te komen om de woede en wraak van mijn vader te kunnen trotseren.'

Desio's blik verduisterde zo abrupt dat Incomo niet wist hoe snel hij moest opstaan om zijn meester tot kalmte te manen. 'Vergeet vooral nooit, mijn heer,' fluisterde hij hem op dringende toon toe, 'dat de Acoma zonder Tecuma's steun op de achtergrond maar een betrekkelijk klein huis zou zijn. En bedenk tevens dat de Heer van de Anasati op leeftijd begint te komen, en dat Jiro risico's heeft genomen om u te laten weten dat zijn broer, de erfgenaam, Tecuma's sentiment voor het neefje, het kind van Mara, misschien niet echt deelt.'  

Desio wendde zich tot Jiro. Hij had zich onder controle en glimlachte zelfs. 'Dan houd ik u nu aan uw belofte. Laat maar eens zien hoe die honden van u kunnen jagen.' En hij stapte van het podium af.

De tweede zoon van de Anasati boog hoffelijk toen Desio langs hem heen liep. 'Zoals u wilt, heer Desio. Voor mijn demonstratie zou ik naar uw exercitieveld willen gaan. En we hebben een pop in mensenkleren nodig.' Dat wakkerde Desio's belangstelling nog verder aan. Jagen die beesten op mensen?'

'U zult het zien.' Jiro knipte met zijn vingers en de nerveuze hondenknecht leidde de dieren achter Desio aan de zaal uit. 'Ze zijn uit herdershonden uit Yankora gefokt, maar deze noem ik mensendoders.'  

Bij het eerste vleugje frisse lucht begonnen de honden te grommen en te blaffen. Ze rukten aan hun riemen en volgden met hun onrustige gele ogen alle menselijke bewegingen in hun nabijheid. Slaven en bedienden hielden angstig afstand en Desio's eregarde volgde hem pal op zijn hielen, want je kon maar nooit weten.

Alleen Desio en Jiro zelf leken niet geïntimideerd door de angstaanjagendheid van de bloeddorstige beesten. Toen ze het ruime exercitieterrein bereikten waar Irrilandi zijn troepen vaak drilde, werden twee slaven naar de andere kant van een greppeltje gestuurd om een doelwit voor de boogschutters weg te halen en te vervangen door een mensachtige pop - oude slavenkleren, volgepropt met stro. Ondertussen luisterde Desio met glinsterende ogen naar zijn gast, die uitlegde hoe je met zulke gevaarlijke dieren moest omgaan.  

'Ziet u de handschoenen en het fluitje?' Jiro wees naar de knecht die de honden in bedwang hield, hoewel ze zich met gespannen, scherp afgetekende spieren al schrap zetten om in actie te komen. Na Desio's knikje vervolgde Jiro: 'Het leer is gedrenkt in de urine van een teef. Deze honden zijn zo getraind dat ze de geur daarvan herkennen als iets wat bij hun meester hoort. Ook zijn ze zodanig getraind dat ze aan iemand cadeau gedaan kunnen worden. Ze luisteren alleen naar dit fluitje. Als ze eenmaal het bezit zijn van hun nieuwe eigenaar zullen ze gewend raken aan zijn persoonlijke geur terwijl de geur van de handschoenen geleidelijk zal vervagen. Tenslotte zullen ze alleen nog naar zijn stem luisteren. De handschoenen en het fluitje zijn alleen nodig om ze in de tussentijd onder controle te houden.'

'Een bewonderenswaardig systeem,' stelde Desio jaloers vast.

De verlangende ondertoon in die opmerking ontging Jiro niet. Hij maakte een grootmoedig gebaar, de hondenknecht naderbij wenkend. 'Wil mijn gastheer misschien zelf met ze jagen?'  

Desio glunderde. 'Ik zou het een eer vinden, Jiro. En een genoegen.'

Een voor een trok de knecht van de Anasati de dikke handschoenen uit, waarna Desio ze om zijn grote handen schoof en de riemen vastgreep. De prachtige honden keken hem met een verwachtingsvolle blik aan en rukten alvast aan hun lijn. Desio lachte opgetogen en streek een van de honden roekeloos over de ruige kop. De hond keek hem even aan, ongeduldig, maar richtte toen zijn aandacht weer op de slaven, bedienden en soldaten die zich op veilige afstand hielden. 'Nog heel even, schatjes,' zei Desio sussend, en hij keek naar de andere kant van de greppel, waar de bedienden maar niet leken op te schieten met het vullen van de stropop. Desio rilde even - net als zijn honden - en Incomo zag het, en hij voelde consternatie. Zo had wijlen de oude heer, Jingu, zich ook gedragen wanneer deze zich aan zijn akelige pleziertjes overgaf. Ook Jiro zag het, en onder zijn vernisje van hoffelijkheid was heel even een glimpje verachting te zien.

Desio betastte het benen fluitje. 'Jullie daar!' riep hij toen naar de slaven die de pop aan het maken waren. 'Vergeet die stomme pop maar. Rennen, die kant op!' Hij wees naar de andere kant van het exercitieterrein.

De slaven aarzelden even. Er stond afschuw op hun zongebruinde gezichten, maar ze zouden prompt worden opgehangen als ze weigerden een opdracht van hun meester te gehoorzamen, dus ze lieten de halfvolle pop vallen en zetten het op een lopen. Ze renden alsof alle demonen van de hel hen op de hielen zaten.  

Er verscheen een hongerige glimlach om Desio's lippen.

Jiro voltooide ondertussen met vlekkeloze beleefdheid zijn instructies. 'Mijn heer, een keer lang fluiten stuurt de honden op jacht, en door twee keer kort te fluiten kunt u ze terugroepen.'

Desio genoot van een moment van intense voorpret. Hij voelde het trekken van de gretige honden. Even hield hij ze nog vast, om hun begeerte tot het toppunt op te jagen, maar toen gespte hij de riemen los van de halsbanden en blies hij een keer lang op het fluitje. De honden schoten naar voren - zwarte schaduwschichten op het zonverlichte gras. 'Jaag!' mompelde Desio. 'Jaag maar, tot jullie longen barsten!'

De jachthonden lagen binnen enkele tellen op volle snelheid. Met hun staarten gestrekt achter zich aan, en terwijl hun luide geblaf werd weerkaatst door de heuvels, verkleinden ze de afstand tot hun vluchtende prooi met grote, soepele sprongen. De wanhopig rennende slaven keken af en toe doodsbang om, en opeens waren ze ingehaald. De wind voerde een schrille mensenkreet aan toen de voorste hond met stramme poten tegen de rug van de achterste slaaf op sprong. De man viel voorover, vergeefs wiekend met zijn armen, en de kaken van de hond sloten zich meteen om de onderkant van zijn nek. De kreet brak af, maar er volgde een nieuwe toen de voorste slaaf door de andere hond in zijn achillespees werd gebeten. Ook deze man viel languit op de grond. Er volgde een bloedstollend concert van dierlijk gegrauw en gejank en van menselijk gekrijs en geschreeuw, dat over het hele exercitieterrein klonk. Desio stond er likkebaardend en gefascineerd naar te kijken en te luisteren. Hij lachte om de onbeholpen pogingen van de slaven om zich tegen de twee bloeddorstige beesten te verdedigen. De honden waren wendbaar en slim. Ze dansten om hun slachtoffers heen, beten snel toe en trokken zich dan even snel weer een eindje terug.

'Zelfs een man met een mes zou moeite hebben om ze zich van zijn lijf te houden,' merkte Jiro op. 'Ze zijn zorgvuldig getraind om te doden.'

Desio zuchtte. 'Prachtig, werkelijk schitterend.' Hij genoot van elk moment van het bloedbad, tot beide slaven zich niet meer verzetten en de honden aanstalten maakten om de slachting af te ronden. De ene slaaf was al dood en van de andere werd nu de keel doorgebeten, waardoor zijn laatste kreet abrupt werd afgebroken.  

In de ongemakkelijke stilte die volgde zei Desio: 'Ze lijken op de legendarische strijdhonden in de sagen.'  

Jiro haalde zijn schouders op. 'Misschien. Best mogelijk dat die honden enige verwantschap hadden met deze.' En toen, alsof het onderwerp hem opeens verveelde, maakte hij een kleine buiging voor Desio. 'Maar omdat ze u blijken te bevallen, verzoek ik u ze als mijn geschenk te aanvaarden, Heer van de Minwanabi. Gebruik ze tijdens uw jachtpartijen, en wanneer ze op uw bevel doden, denk dan welwillend terug aan ons gesprek van hedenmiddag.'  

Bijna blozend van verrukking beantwoordde Desio de buiging. Je gulheid verrijkt me, Jiro.' Zachtjes voegde hij eraan toe: 'Meer dan je denkt.'

Jiro deelde de opgetogenheid van zijn gastheer op geen stukken na, maar de Heer van de Minwanabi merkte dat nauwelijks op, zozeer zwolg hij in het wrede festijn van zijn bloedhonden. 'Laat me jou en je mannen onderdak bieden,' stelde hij voor. 'Dan kunnen we straks samen dineren en zal ik ervoor zorgen dat het je aan niets zal ontbreken.'

'Dat vriendelijke aanbod moet ik helaas afslaan,' zei Jiro, bijna iets te snel. 'Ik word stroomopwaarts verwacht voor een diner met een zaakwaarnemer van mijn vader.'

'Dan een andere keer.' Desio floot twee keer en de honden hielden op met happen naar de verminkte lijken. Ze blijven stijf staan en staken hun kwijlende snuiten de kant van hun nieuwe baas op. Desio liet nog twee schrille fluitjes horen en terwijl de beesten gehoorzaam naar hem toe stormden, dacht hij aan Mara, en hoe haar gehate vlees door lange witte tanden in stukken gereten zou worden. Toen begon hij hardop te lachen. Zonder er zich iets van aan te trekken dat hij zijn kleren bevuilde, liet hij zich op zijn knieën zakken en gaf hij beide beesten goedkeurende klopjes op hun kop alvorens ze weer aan te lijnen. Toen ging hij weer staan. 'Prachtig,' zei hij tegen zijn eregarde, die zwijgend stond toe te kijken, en tegen zijn Eerste Adviseur, wiens gezicht tot een nietszeggend masker was bevroren. 'Een waardig geschenk voor iemand van mijn afkomst.' Hij pakte de bebloede snuit van de grootste van de twee honden vast. 'Jou zal ik voortaan Slachter noemen,' verkondigde hij. Daarna streek hij de andere hond over de vochtige snuit. 'En jou noem ik Bijter.'  

De honden jankten even en lieten zich gedwee aan zijn voeten zakken. Desio richtte de blik van zijn blauwe ogen op zijn gast. 'Dit is een zeer genereus gebaar naar mij toe, Jiro. Ik moet ervoor zorgen dat dit bezoek een nuttige beloning oplevert.'

De schaduwen waren langer geworden. Tijdens de wandeling terug naar de kade verloor Desio zijn nieuwe troeteldieren geen moment uit het oog. Hij zuchtte spijtig toen de honden in hun kooi waren opgesloten om ze veilig naar hun nieuwe kennel te vervoeren. Jiro nam afscheid en zijn sloep verdween in de verte. Desio trok zijn stinkende handschoenen uit en gebaarde dat Incomo met hem mee moest komen. 'Ik wil een heet bad.'  

De Eerste Adviseur probeerde niets te laten merken van zijn verachting. Zijn meester stonk naar de urine waarin de handschoenen gedrenkt waren geweest. De honden hadden zijn sandalen bevuild. De Heer van de Minwanabi was nat van het zweet en praatte zo opgewonden alsof hij seksueel tot het uiterste geprikkeld was. Incomo had hem lang geleden ooit in deze toestand gezien - toen hij voor zijn lol een paar slavenmeisjes had laten geselen.  

'Het zijn... ongewone honden,' zei de Eerste Adviseur.

'Meer dan dat,' zei Desio. 'Ze zijn een afspiegeling van mezelf. Vasthoudend, genadeloos. Ze brengen de vijand pijn en vernietiging. Het zijn Minwanabi-honden.'  

Incomo volgde zijn meester zonder iets van zijn ontsteltenis te tonen.

Desio klapte in zijn handen om bedienden te roepen. 'Ik weet dat Jiro zijn eigen redenen heeft om te proberen mij tot woordbreuk tegenover Turakamu over te halen,' vervolgde hij, 'maar door me Slachter en Bijter te schenken heeft hij desondanks mijn gunst gewonnen.'  

Incomo hield zijn hoofd schuin en probeerde zijn woorden luchtig te laten klinken. 'Ongetwijfeld zal mijn meester niettemin voorzichtig zijn, als het gaat om onredelijke... eh... verzoeken?'

Desio bespeurde verholen afkeuring en trok een lelijk gezicht. 'Verdwijn. Kom straks naar de grote zaal voor het avondmaal.'

Incomo maakte een diepe buiging en liet zijn meester alleen met zijn dampende bad en de zoet geurende slavinnen die inmiddels waren binnengekomen. Buiten, op weg naar zijn eigen kamers, betreurde hij het nogmaals dat Tasaio uit de gratie was. Als kenner van de excessen van het geslacht Minwanabi was het Incomo niet ontgaan dat Desio zich vandaag had verlustigd in het bloeddorstige gedrag van de jachthonden. Kennelijk had dat een gevoelige snaar in hem geraakt. Maar als dit soort vermaak maatgevend zou worden voor de keuzes die de Heer van de Minwanabi voortaan zou maken, nu hij van dag tot dag eigenwijzer en baziger leek te worden, zag de toekomst van het huis er somber uit. Ook de vorige heer, Jingu, had de Minwanabi door zijn buitensporigheden al tot de rand van de afgrond gebracht.  

Incomo probeerde een dutje te doen, maar hij lag te woelen op zijn kussens. Hij vervloekte zijn lot, dat werd bepaald door grillige goden en nog grilliger meesters, maar wat hem vooral uit zijn slaap hield was het wellustige geblaf van de kwijlende bloedhonden, dat nog steeds in zijn oren klonk.