1 Slaaf
Het briesje ging liggen.
Er dwarrelden wolkjes op, die de palissade om de slavenmarkt bestoften. Ondanks de grillige wind was de lucht heet en stroperig, en stonk het naar een mengsel van opeengedrongen, ongewassen mensen, van afval in het water van de rivier en het rottende vuilnis van een belt achter de markt.
Achter de beschuttende gordijnen van haar kleurige draagkoets wuifde vrouwe Mara zich koelte toe met een geparfumeerde waaier. Als de stank haar hinderde, liet ze het niet merken. De Regerende Vrouwe van de Acoma liet haar escorte met een handbeweging stoppen. De soldaten in hun groene wapenrusting hielden halt en de zwetende dragers lieten de koets zakken.
Een officier die de gepluimde helm van een slagleider droeg reikte Mara zijn hand en hielp haar uitstappen. Ze had een kleurtje op haar wangen. Lujan kon niet zeggen of dat kwam door de hitte of nog een gevolg was van haar boosheid over een ruzie bij het verlaten van haar landgoed. Jican, haar hadonra, had het grootste deel van de ochtend krachtig geprotesteerd tegen haar voornemen om 'waardeloze slaven' aan te schaffen, zoals hij dat noemde. Het debat was pas geëindigd toen ze hem botweg had opgedragen zijn mond te houden.
Mara richtte zich nu tot haar Eerste Slagleider. 'Lujan, kom met me mee en laat de anderen hier wachten.' Het klonk zo bits dat Lujan het uit zijn hoofd liet het strenge protocol te doorbreken met welk grapje dan ook. Het was trouwens zijn taak haar te beschérmen, en een slavenmarkt was niet bepaald zijn favoriete omgeving om dat te doen, dus hij begon achterdochtig om zich heen te kijken. Als hij haar nu haar gang liet gaan zou ze Jicans tegensputteren misschien vergeten. Voordat het zover was kon hij zijn eigen bezwaren maar beter voor zich houden.
Lujan begreep dat alles wat zijn meesteres ondernam erop gericht was om haar positie in het Spel van de Raad te verbeteren. Deze competitie was het hart van de Tsuranese machtspolitiek. Zowel haar rivalen als haar vrienden hadden inmiddels vastgesteld dat het ooit naïeve jonge meisje zich had ontwikkeld tot een talentvolle speelster van het dodelijke spel. Mara had de val weten te ontwijken die haar vaders oude vijand,Jingu van de Minwanabi, voor haar had opgezet, en had daarentegen haar eigen plannen met succes kunnen afronden - waardoor ze Jingu tot zelfmoord had gedwongen om zijn schande uit te wissen.
Hoewel Mara's triomf het gesprek van de dag was onder de vele edelen die het keizerrijk telde, had zijzelf zich nauwelijks de tijd gegund om van haar statusverhoging te genieten. Wegens de dood van haar vader en haar broer stond het geslacht op de rand van uitsterven. Mara moest zich dus concentreren op haar eigen voortbestaan en het voorzien van nieuwe moeilijkheden. Ze kon zich niet veroorloven op haar lauweren te rusten en zich te laten verrassen.
Hoewel de man die de dood van haar vader en broer had bevolen nu eindelijk zelf dood was, bleef haar aandacht nog gericht op de bloedige vete tussen het huis Acoma en het huis Minwanabi. Mara herinnerde zich de uitdrukking van onverholen haat op Desio's gezicht toen zij en de andere gasten ceremonieel afscheid hadden genomen van zijn dode vader. Hoewel niet zo slim als zijn pa, zou Desio zeker niet minder gevaarlijk zijn. Verdriet en haat hadden zijn gevoelens nu bovendien een persoonlijk karakter gegeven, want Mara had zijn vader vernietigd op het hoogtepunt van zijn macht, in zijn eigen huis, toen hij optrad als gastheer bij de verjaardagsviering van de Krijgsheer. En zij had die overwinning gevierd door de feestelijkheden vervolgens voort te zetten op haar eigen landgoed, in aanwezigheid van de Krijgsheer en de machtigste edelen van het keizerrijk.
Nadat de Krijgsheer en de andere gasten waren vertrokken had Mara zich echter meteen op een nieuw plan gestort om haar huis te versterken. Ze had zich met Jican in conclaaf teruggetrokken om te praten over de noodzaak van nieuwe slaven om bomen en struiken te rooien, want er waren meer weilanden en stallen nodig voor de jonge nidra's en hun moeders, en dat moest allemaal komend voorjaar, wanneer de kalveren werden geworpen, klaar zijn.
Als op een na hoogste bevelhebber van de Acoma had Lujan geleerd dat de macht van de familie niet berustte op de trouwen de moed van haar soldaten, noch op haar uitgebreide handelsbelangen en investeringen, maar op de prozaïsche, saaie zespotige nidra's. Zij vormden het fundament waarop alle rijkdom rustte. Wilde het huis Acoma machtiger worden, dan dienden allereerst de kudden in omvang toe te nemen.
Lujan richtte zijn aandacht weer op zijn meesteres, die haar lange rok een eindje boven de grond tilde. Op de zomen van de mouwen en de rok van het bleekgroene, overigens eenvoudige gewaad waren shatravogels geborduurd, het embleem van de Acoma. De vrouwe droeg sandalen met opgehoogde zolen om haar voeten uit de buurt van het straatvuil te houden, en die zolen maakten een kletterend, hol geluid nu Mara over de houten treden naar de galerij tegen de zijkant van de palissade klom. Een luifel van verbleekt zeildoek bood de Tsuranese heren en hun zaakgelastigden daar bescherming tegen het genadeloze zonlicht. Ze waren er vrijwel verlost van het stof en konden er, nu en dan verfrist door een vanaf de rivier aanwaaiend briesje, op hun gemak kijken naar de slaven die te koop werden aangeboden.
Voor Lujan was die schaduwrijke galerij met haar rijen houten banken echter minder een plek die beschutting bood dan een riskant schemergebied. Hij gaf zijn meesteres daarom een licht tikje of' haar schouder voordat ze boven was. Ze draaide zich om en keek hem geërgerd aan.
'Vrouwe,' zei Lujan tactvol, 'als een vijand ons opwacht, kunnen we hem dan niet beter eerst mijn zwaard en dan pas uw mooie gezicht laten zien?'
Mara trok haar mondhoeken op. Het was bijna een glimlachje. 'Vleier,' zei ze beschuldigend. 'Maar je hebt natuurlijk gelijk.' Ze liet haar formele houding enigszins varen. Jican maakte zich wat mijn veiligheid betreft overigens geen zorgen om Regerende Heren of hun handlangers, maar om de barbaarse slaven.'
Ze doelde daarmee op de goedkope Midkemische krijgsgevangenen. Mara beschikte niet over de middelen om genoeg gewone slaven te kopen om land voor haar te ontginnen, en bij gebrek aan een alternatief had ze besloten barbaren aan te schaffen. Die hadden de reputatie dat ze onhandelbaar en opstandig waren, en dat ze geen spoor van nederigheid tegenover hun meesters vertoonden. Lujan keek eens naar zijn meesteres. Ze kwam nauwelijks tot zijn schouder, maar ze had een persoonlijkheid die elke man die zich tegen haar onwrikbare wil verzette - heer of slaaf of bediende - kon verzengen. Hij herkende de vastberaden blik in haar donkere ogen. 'Maar tegen u kunnen die barbaren niet op, wed ik.'
'Ze riskeren de zweep,' stelde Mara kalm vast. 'Anders niets. We moeten meer weiland hebben voordat het lente wordt. Als ons dat niet lukt, en we ook nog het geld van de slavenaankoop verspillen, speelt dat Desio alleen maar in de kaart.' Er klonk een lichte twijfel door in haar stem - een zeldzaam fenomeen, waar Lujan maar liever niet op reageerde. Hij ging haar voor, onderwijl zijn wapens inspecterend. De Heer van de Minwanabi likte misschien zijn wonden, maar Mara had nu nieuwe vijanden - heren die jaloers waren op haar plotselinge opkomst, mannen die wisten dat het hele huis Acoma afhankelijk was van deze ene tengere vrouwen haar erfgenaam, een baby. Ze was nog geen eenentwintig, zouden hun adviseurs fluisteren. Tegen Jingu van de Minwanabi was ze sluw geweest, maar had ze toch vooral geluk gehad. Ze was zo jong en onervaren dat ze vroeg of laat een misstap zou begaan. Dan zouden rivaliserende huizen zich op haar storten als een roedel jaguna's, klaar om de rijkdom en macht van haar huis op te slokken en de natami van de Acoma - de steen waarin de ziel en de eer van het huis waren geïncorporeerd - met het ingebeitelde familiewapen naar beneden te draaien en te begraven, voor altijd buiten het bereik van het zonlicht.
Met haar rok tot vlak boven haar enkels opgetild volgde Mara Lujan over de galerij. Ze passeerden de laagste rijen bankjes, die volgens ongeschreven, maar strenge wetten gereserveerd waren voor kooplieden en hadonra's van de huizen, en klommen omhoog naar het volgende niveau, dat uitsluitend werd gebruikt door de edelen. Nu er alleen Midkemiërs geveild werden was er echter weinig volk, en de paar verveeld kijkende kooplieden die er waren leken meer belangstelling te hebben voor elkaars alledaagse roddeltjes dan voor de koopwaar. De bovenste rijen van de galerij zouden waarschijnlijk helemaal leeg blijven. De meeste Tsuranese edelen hadden veel meer belangstelling voor de oorlog achter de scheuring of het intomen van Krijgsheer Almecho's almaar toenemende macht binnen de raad dan voor het kopen van ongezeglijke slaven. De eerste partijen Midkemische gevangenen hadden wegens hun waarde als curiositeit topprijzen opgebracht, maar inmiddels was het nieuwe eraf. Volwassen Midkemische mannen brachten het minste op. Alleen vrouwen met het zeldzame roodgouden haar of van ongebruikelijke schoonheid konden nog een volle duizend dimi's kosten, maar aangezien de Tsurani bijna uitsluitend mannen gevangennamen waren vrouwen van de barbarenwereld slechts zelden in de aanbieding.
Een briesje vanaf de rivier bracht de pluimen van Lujans helm in beroering, en ook Mara's geparfumeerde waaier en zelfs haar deinende oorbellen. Vanaf de andere kant van de palissade waaiden de geluiden aan van boten die over de Gagajinrivier voeren. Van dichterbij - uit stoffige hokken die binnen de hoge houten omheining waren getimmerd - klonken het geschreeuw van slavenhandelaren en af en toe het geklap van een zweep van nidraleer, wanneer de handelswaar moest worden gemaand zich aan de potentiële klanten op de galerijen te tonen. Deze keer waren er in het afgeschutte deel ongeveer twee dozijn Midkemische slaven opgesloten. Er waren geen kopers die er persoonlijk poolshoogte namen. Er stond slechts een enkele opzichter bij, een man die onverschillig voor zich uit keek. Hij had een andere man bij zich, kennelijk iemand die belast was met de kleding van de slaven, en verder een klerk met een nogal versleten lei. Mara bekeek de slaven nieuwsgierig. Ze waren allemaal lang - een kop groter dan de grootste Tsurani. Vooral één van hen torende als een reus uit boven de gedrongen opzichter, aan wie hij in een vreemde taal vergeefs iets probeerde uit te leggen. Zijn roodgouden haar vlamde in de felle middagzon van Kelewan. Mara kreeg niet de tijd de barbaar langer te bestuderen, want opeens ging Lujan pal voor haar staan en gaf hij haar een waarschuwend tikje tegen haar pols.
'Er is iemand hier,' fluisterde hij, en hij boog zich voorover alsof hij een steentje uit zijn sandaal moest halen, waarbij hij zijn andere hand als toevallig op het gevest van zijn zwaard liet rusten. Over zijn gespierde schouder heen zag Mara in de schaduwen op de achterste rij een figuur op een van de banken zitten. Het zou een spion kunnen zijn, of erger, een moordenaar. Nu er alleen maar Midkemiërs werden verkocht en het bovenste niveau van de galerijen dus uitgestorven zou zijn, durfde een waaghalzige heer misschien het risico te nemen - maar zo iemand moest dan wel een érg goede informant hebben om te weten dat de Vrouwe van de Acoma van plan was persoonlijk hierheen te komen. Mara bleef staan, eventjes verstijfd bij de gedachte dat, mocht haar iets overkomen, haar eenjarige zoontje Ajiki de enige zou zijn die het geslacht voor uitsterven kon behoeden.
Toen bewoog de gestalte in de schaduw zich, en zonlicht dat binnenviel door een scheurtje in de luifel onthulde een knap en jong gezicht, dat aangenaam verrast glimlachte. Mara gaf Lujan een klopje op zijn pols, waarna hij zijn greep op zijn zwaard liet verslappen. 'Het is in orde,' zei ze zacht. 'Ik ken deze edelman.'
Lujan ging weer staan, neutraal kijkend, terwijl de jongeman zich van zijn bankje verhief. Hij bewoog zich met de zekerheid van een zwaardvechter. Zijn kleren waren van uitstekende kwaliteit - vanaf zijn sandalen van blauwgeverfd leer tot en met zijn hemd van geborduurde zijde. Hij droeg zijn haren in een korte soldatencoupe en zijn enige sieraad was een hanger van gepolijst obsidiaan om zijn nek.
'Hokanu,' zei Mara, en bij het horen van die naam ontspande haar lijfwacht zich. Lujan was niet aanwezig geweest tijdens het politieke bloedbad op het landgoed van de Minwanabi, maar uit verhalen van de soldaten wist hij dat Hokanu en zijn vader, heer Kamatsu van de Shinzawai, bijna de enigen waren geweest die de Acoma hadden gesteund, op een moment dat de meeste andere heren al zowat hadden geaccepteerd dat Mara's dood een voldongen feit was.
Lujan deed eerbiedig een stap opzij en bekeek de edelman die naderde discreet vanonder de rand van zijn helm. Mara had sinds de dood van haar echtgenoot vele huwelijksaanzoeken ontvangen, maar geen van dekandidaten was zo knap of zo geschikt geweest als deze tweede zoon van Kamatsu van de Shinzawai. Lujan bleef zich tot in de kleinste details formeel en correct gedragen, maar net als iedereen in het huishouden van de Acoma had hij persoonlijke belangstelling voor Hokanu. Zo ook Mara zelf, als het blosje op haar wangen iets te betekenen had.
Na de subtiele vleierij van andere recente aanbidders was Hokanu's oprechte verlangen naar Mara's goedkeuring nogal verfrissend. 'Vrouwe, wat een heerlijke verrassing! Ik had nooit verwacht in een zo onaangename omgeving een zo lieflijke bloem aan te treffen.' Hij zweeg, maakte een keurige buiging, en glimlachte. 'Hoewel we laatstelijk allemaal hebben kunnen zien dat zich achter deze verrukkelijke bloesems ook doorns verbergen. In Silmani wordt nog steeds over uw overwinning op Jingu van de Minwanabi gepraat,' zei hij. Het was de stad die het dichtste bij het landgoed van zijn vader lag.
Mara beantwoordde zijn buiging in alle oprechtheid. 'Ik heb bij de wachtende vervoermiddelen op straat geen kleuren van de Shinzawai gezien, anders zou ik een bediende met jomach-ijs en koude kruidenthee hebben meegebracht. Of wilt u misschien uw belangstelling voor deze slaven niet aan de grote klok hangen?' Ze liet die vraag even in de lucht zweven en vervolgde toen opgewekt: 'Gaat alles goed met uw vader?'
Hokanu knikte beleefd en liet Mara plaatsnemen op een bank. Zijn handgreep was stevig, maar plezierig, heel anders dan de ruwe aanrakingen die ze twee jaar lang van haar echtgenoot had moeten dulden. Mara keek de telg van de Shinzawai recht in de ogen en zag daarin kalme intelligentie, nu gemengd met geamuseerdheid over het quasi onschuldige karakter van haar vraag.
'U hebt een scherpe blik.' Hij lachte vrolijk. 'Ja, ik heb belangstelling voor Midkemiërs, en ja, op verzoek van mijn kerngezonde vader probeer ik dat niet aan ieders neus te hangen.' Zijn gezicht kreeg een serieuzere uitdrukking. 'Ik wil graag openhartig tegenover je zijn, Mara, zoals mijn vader dat altijd was tegenover heer Sezu - onze vaders hebben in hun jonge jaren samen in het leger gediend en ze vertrouwden elkaar.'
Hoewel lang niet ongevoelig voor de charme van de jongeman, onderdrukte Mara haar neiging om ál te open te zijn. Hokanu persoonlijk vertrouwde ze wel, maar het voortbestaan van haar huis had nog maar kortgeleden gewankeld en ze wilde haar strategische bedoelingen niet blootgeven. Bedienden van de Shinzawai konden loslippig zijn, en· jongelui die ver van huis waren vierden hun vrijheid en verantwoordelijkheid soms met wat al te veel drank. Hokanu leek haar even behoedzaam als zijn vader, maar ze kende hem niet goed genoeg om dat zeker te weten.
'Ik vrees dat de belangstelling van de Acoma voor de barbaren uitsluitend van financiële aard is.' Mara wuifde berustend met haar waaier. 'Doordat we drie jaar geleden een korf met cho-ja's hebben verworven zitten we momenteel met een gebrek aan weidegrond voor onze nidra's. Als onze slaven in het natte seizoen bossen en struiken moeten rooien, worden ze daar doodziek van, zegt mijn hadonra. Willen we op tijd voor de lente nieuw weiland hebben voor de kalvende nidra's, dan moeten we nu versterking halen.' Ze keek Hokanu spijtig aan. 'Al had ik tijdens deze veiling geen concurrentie verwacht. Ik ben blij je te zien, maar de gedachte tegen een goede vriend te moeten opbieden drukt zwaar op mijn hart.'
Hokanu keek even naar zijn handen en begon toen zorgeloos te glimlachen. 'Als ik mijn vrouwe van dat dilemma kan bevrijden zal zij de Shinzawai een kleine gunst schuldig zijn. Bijvoorbeeld een spoedige uitnodiging aan een arme tweede zoon om een hapje te komen eten?'
Mara kon haar lachen niet inhouden. 'Je bent een duivelse vleier, Hokanu. Vooruit dan maar, al weet je heel goed dat ik niet omgekocht hoef te worden om je in mijn huis toe te laten. Je gezelschap is... altijd welkom.'
Hokanu keek nu zogenaamd gekwetst naar Lujan. 'Dat zegt ze wel héél gemakkelijk voor iemand die me de vorige keer dat ik in Sulan-Qu was de deur gewezen heeft.'
'Dat is niet eerlijk,' protesteerde Mara, maar ze bloosde toen ze besefte dat ze meteen had gehapt. Met meer decorum voegde ze eraan toe: 'Uw verzoek kwam op een zeer ongelegen moment, jonker Hokanu.' En haar gezicht betrok toen ze zich die spion van de Minwanabi herinnerde, en de knappe, halsstarrige jongen die het slachtoffer was geworden van de intriges en ambities die het hele leven in het keizerrijk Tsuranuanni regeerden.
Hokanu was deze plotselinge schaduw op haar gezicht niet ontgaan. Hij voelde oprecht mee met deze jonge vrouw, die als kind zo serieus was geweest en die tegen alle kansberekening in de moed en de slimheid had gevonden om haar huis van de ondergang te redden. 'Ik sta je de Midkemiërs af,' zei hij resoluut, 'voor elke prijs die je met de handelaar overeen kunt komen.'
'Maar ik wil je niet ontrieven,' protesteerde Mara. Haar waaier trilde tussen haar vingers, zo gespannen was ze. Dat mocht Hokanu natuurlijk niet merken, en om hem af te leiden klapte ze de waaier open en begon ze zichzelf koelte toe te wuiven alsof ze opeens last had van de hitte. 'De Shinzawai hebben de Acoma al veel vriendelijkheid betoond en het wordt echt tijd dat we iets terugdoen. Laat mij degene zijn die afziet van bieden.'
Hokanu keek de vrouwe aan. Ze was klein en sierlijk, en stukken aantrekkelijker dan ze zelf besefte. Ze had een werkelijk stralende glimlach, al keek ze op dit moment nogal bedrukt en gespannen onder het thyzapoeder van haar make-up. De jongeman begreep dat haar bezorgdheid veel dieper ging dan alleen deze kwestie van protocollaire beleefdheid.
Dat inzicht zette hem even aan het denken. Ze was op het laatste moment weggehaald uit een klooster van de godin Lashima om de taak van Regerende Vrouwe op zich te nemen. Waarschijnlijk had ze voor haar huwelijksnacht weinig of niets van mannen geweten. En Buntokapi van de Anasati - zelfs op zijn beste momenten nog een ongemanierde, brute snoever - was de zoon van een gezworen vijand van de Acoma geweest voordat hij haar echtgenoot en Regerend Heer was geworden. Hij had haar grof behandeld, begreep Hokanu opeens in alle helderheid. En dat was de reden waarom deze Regerende Vrouwe en moeder zich tevens zo onzeker als een veel jonger meisje kon gedragen. Bewondering volgde meteen. Dit ogenschijnlijk kwetsbare meisje had blijk gegeven van aanzienlijk meer kracht en taaiheid dan van iemand van haar leeftijd en ervaring verwacht had mogen worden. Niemand, alleen haar naaste bedienden, kon weten wat ze in de ruwe greep van die Buntokapi allemaal had moeten doorstaan. Iemand uit haar entourage zou misschien uitgehoord kunnen worden, als Hokanu hem mee kon krijgen naar een kroeg, maar een enkele blik op de alerte houding van de slagleider volstond om duidelijk te maken dat Hokanu het met hém niet hoefde te proberen. De krijger stond Hokanu op te nemen alsof hij diens plotselinge belangstelling had aangevoeld. Het was zonneklaar dat hij zijn meesteres volledig was toegewijd. Hokanu wist dat Mara een uitstekende mensenkennis moest bezitten - anders had ze nu allang niet meer geleefd.
In een poging om haar op te vrolijken zonder haar voor het hoofd te stoten zei Hokanu: Vrouwe, ik sprak uit oprechte teleurstelling dat ik u tijdens mijn vorige bezoek niet heb kunnen ontmoeten.' Hij verborg zijn verlegenheid achter een ontwapenende glimlach. 'En de Acoma is de Shinzawai geen gunsten verschuldigd. Het gaat hier om praktische zaken. De meeste Midkemische slaven komen in de Stad op de Vlakte en in Jamar ter veiling, en ik ben op weg naar Jamar. Moet ik u laten wachten op de volgende zending krijgsgevangenen die stroomopwaarts wordt gebracht terwijl ikzelf twee dozijn mannen in een kettinggang door de hitte en het stof met me mee sleep, ze huisvest tijdens mijn zakendoen, en ze tenslotte weer hierheen terug drijf? Het lijkt me van niet. Weiden voor uw nidra's lijken me een dringender behoefte, meen ik. Aanvaard het feit dat ik niet op de slaven zal bieden dan ook als niet meer dan een klein hoffelijkheidsgebaartjemijnerzijds, verzoek ik u.'
Mara hield haar waaier abrupt stil. Ze trachtte nauwelijks haar opluchting te verbergen. 'Een kleine hoffelijkheid? Het is een buitengewoon aardig gebaar van je, Hokanu. Het zou me zeer verheugen als je na je zaken in Jamar mijn gast wilt zijn om uit te rusten op je weg terug naar de landerijen van je vader.'
'Dan is de slavenkwestie hiermee geregeld.' Hokanu nam haar bij de hand. 'En ik zal je gastvrijheid met genoegen aanvaarden.' Hij maakte een buiging om de overeenkomst te bezegelen. Toen hij zich weer oprichtte zag hij dat haar bruine ogen hem op een intense manier aankeken. Hij had zich altijd aangetrokken gevoeld tot de Vrouwe van de Acoma, vanaf het moment dat hij haar voor het eerst had gezien. Na zijn terugkeer uit Jamar zou hij de kans krijgen haar beter te leren kennen, en eventuele mogelijkheden te onderzoeken, en na te gaan of de belangstelling wederzijds was. Maar nu voelde hij, puur intuïtief, dat zijn nabijheid haar in verwarring bracht. Deze openbare slavenmarkt was niet de geschikte plek om de reden daarvan in extenso te gaan onderzoeken, en liever dan te riskeren dat haar blijdschap om hem te zien zou omslaan in spijt besloot hij afscheid te nemen. 'Wel, hoe sneller ik naar Jamar vertrek, hoe eerder ik terug zal zijn. Ik verheug me al op ons weerzien, mijn vrouwe.'
Mara wapperde met haar waaier. Enigszins opgelaten, voelde ze zowel spijt als opluchting bij het besef dat Hokanu op het punt van vertrekken stond, maar ze knikte hem toe alsof ze alles onder controle had. 'Ook ik zie uit naar dat moment. Pas onderweg goed op jezelf.'
'Past u ook goed op uzelf, vrouwe Mara.'
De jongste van de twee Shinzawai-zonen liep tussen de banken door naar de treden die naar beneden leidden. Toen hij in het zonlicht stapte werden zijn rechte neus, hoge voorhoofd en vastberaden kin belicht - allemaal attributen die al menige edele dochter in zijn thuisland, de provincie Szetac, aan het mijmeren hadden gezet. Zelfs in Lujans overmatig kritische ogen was dit een man die er even goed uitzag als hij sociaal hooggeplaatst was.
Vanuit het slavenverblijf klonk opeens het geluid van mensen die met stemverheffing praatten, waardoor Mara's aandacht werd afgeleid van de vertrekkende Hokanu. Ze liep naar de reling van de galerij om te zien wat de reden van de opschudding was. Aangezien zich in een groep naakte slaven geen boogschutters verstopt konden houden, liet Lujan haar maar begaan, maar zelf hield hij de daken van de nabije huizen scherp in het oog.
Tot haar verrassing stelde Mara vast dat het meeste geschreeuw afkomstig was van die nietige opzichter - een kort, plomp mannetje, gekleed in dure, gele zijde - die met een vuist naar de kin van een van de reusachtige buitenwerelders stond te zwaaien. Het was de roodharige barbaar die Mara al eerder had gezien en hij scheen vreselijk zijn best te moeten doen om zijn lachen in te houden bij het aanhoren van de tirade van de opzichter, die tevens de handelaar leek. Mara moest toegeven dat de situatie inderdaad komisch was. De man was klein, zelfs voor Tsuranese begrippen, en alle barbaren staken meer dan een kop boven hem uit, ook al stond hij op zijn tenen in een vergeefse poging om meer indruk te maken.
Mara bestudeerde de buitenwerelder. Ook al liep hij elk moment het risico van pijnlijke zweepslagen, toch stond hij daar met over elkaar geslagen armen als een toonbeeld van zelfvertrouwen. Hij was meer dan een hoofd groter dan al zijn bazen - de opzichter en diens twee assistenten - en bekeek hun opgewonden gedoe ongeveer met de blik van een edelman die langzamerhand genoeg heeft van zijn narren. Mara voelde opeens een akelige rilling bij het zien van zijn lichaam - broodmager geworden door schrale rantsoenen en zwaar werk. Ze dwong zichzelf tot kalmte en vroeg zich af of Hokanu's aanwezigheid haar misschien dieper had geraakt dan ze zichzelf wilde toegeven. Op dit moment behoorde ze vooral belangstelling te hebben voor die sláven daar, en die belangstelling behoorde strikt financieel te wezen!
Mara verlegde nu haar aandacht naar het dispuut zelf. De opzichter bereikte een climax en raakte toen buiten adem. Hij zwaaide nog een laatste keer met zijn vuist, maar de barbaar toonde zich volstrekt niet onder de indruk. In plaats van zich op de grond te laten vallen, met zijn gezicht in het stof, in zwijgende afwachting van zijn straf, streek hij zich over zijn bebaarde kin en begon in gebroken Tsuranees iets te betogen. Zijn stem klonk diep en hij maakte er armgebaren bij die meer op zelfvertrouwen dan op bescheiden gehoorzaamheid duidden.
'Bij de goden, kijk daar eens!' riep Lujan dan ook verbaasd uit. 'Hij doet alsof slaven een aangeboren recht op tegenspraak hebben! Als ze allemaal zo brutaal zijn als deze knaap, is het geen wonder dat een slavenmeester ze bont en blauw moet slaan voordat ze zelfs maar een hálve dagtaak verrichten.'
'Sst.' Mara legde hem met een handgebaar het zwijgen op. 'Ik wil dit horen.' Ze probeerde het onbeholpen Tsuranees van de barbaar te verstaan.
De buitenwerelder hield echter plotseling op met praten. Hij hield zijn hoofd schuin, alsof hij wilde zeggen dat hij zijn punt nu toch echt duidelijk had gemaakt. De opzichter zag er nogal overspannen uit. Hij gebaarde naar zijn assistent met de lei en zei, niet zonder wanhoop in zijn stem: 'In een rij! Allemaal! Nu!'
De slaven begonnen zich ongehaast in een rij op te stellen. Vanaf haar hoge standplaats op de galerij zag Mara dat de barbaren op zodanige manier naar hun plekjes schuifelden dat ze de activiteiten van twee hunner zo goed mogelijk verborgen hielden. Dit tweetal zat voor de palissade aan de rivierzijde gehurkt.
'Wat doen ze daar?' vroeg ze Lujan.
De krijger haalde zijn schouders op - op de nauwelijks zichtbare, Tsuranese manier. 'Iets verbodens. Ik heb nidra's gezien die meer hersens hadden dan die opzichter daar.'
De handelaar annex opzichter en zijn assistent met de lei begonnen de slaven nu zorgvuldig te tellen. De twee van bij de palissade sloten zich later aan, en doordat iemand een van de twee pootje lapte en de rest van de rij toen ook begon te bewegen, raakte de man met de lei de tel kwijt en moesten ze opnieuw beginnen. Telkens wanneer de teller op zijn lei keek veranderden de barbaren van positie. De man met de zweep probeerde met een paar striemende slagen de orde te handhaven. Een van de geraakte slaven riep iets, en in zijn taal was het hoogstwaarschijnlijk iets zeer obsceens, want de anderen lachten hartelijk. En ondertussen ging iedereen weer geroutineerd op een andere plaats staan.
De opzichter begon het door te krijgen. 'Zo schieten we niet op en staan we hier morgenavond nóg,' riep hij naar de mannen met de lei en de zweep. Hij klapte in zijn handen. Er verscheen een derde assistent, die een mand met ruw-geweven broeken en hemden bij zich had, welke hij aan de slaven begon uit te delen.
Op dat moment begon de rode reus beledigingen naar de opzichter te schreeuwen. Zijn Tsuranees mocht dan gebroken zijn en een zwaar accent hebben, in de loop van zijn gevangenschap had hij kennelijk van een of ander bedelaars kind een adequaat vocabulaire opgestoken, want de opzichter liet zijn mond ongelovig openhangen bij het overwegen van de biologische implicaties van hetgeen de buitenwerelder zojuist over zijn moeder had beweerd. Toen liep hij rood aan en zwaaide met zijn zweep, welke de barbaar echter handig wist te ontwijken, waarna de gezette Tsuranu achter de reusachtige Midkemiër aan begon te rennen.
Lujan lachte. 'Het is jammer dat die barbaar klein gekregen moet worden, want eigenlijk is dit een komedie waar menig reizend gezelschap nog iets van kan leren. Zelf schijnt de man zich trouwens ook prima te amuseren.' Toen ving Lujans blik een beweging in een hoek van de afgeschotte ruimte op. 'Aha!' riep hij uit. 'Niet zonder bijbedoelingen, zie ik.'
Ook Mara had opgemerkt dat een van de slaven weer bij de palissade was neergehurkt en dat hij door een kier iets naar buiten leek te duwen. 'Bij de wijsheid van Lashima!' verzuchtte ze, glimlachend en verwonderd tegelijk. 'Ze pikken de hemden!'
Vanaf de galerij was de werkwijze goed te zien. De roodharige reus rende rond. Ondanks zijn formaat bewoog hij zich zo gracieus als een sorkat - de snelle en stille zespotige jager van de grasvlakten - en leek hij zich aanvankelijk met gemak te onttrekken aan de pogingen van de opzichter om hem in te halen, maar toen begon hij opeens traag te waggelen, als een drachtige nidrakoe. Maar toen hij werd ingehaald en de opzichter op het punt stond met zijn zweep aan de slag te gaan, bleef de barbaar plotseling staan en begon hij met zijn voeten een enorme hoeveelheid stof op te werpen. Daarbij botste hij ook vaak aan tegen kameraden die hun hemd en broek al hadden ontvangen en die in de stofwolken samen met hem over de grond tuimelden, bij welke gelegenheid de kleding meestal op mysterieuze wijze verdween -en in strak opgerolde bundeltjes van hand tot hand ging, om tenslotte in ruil voor een paar schelpmuntjes die binnen het keizerrijk als geld dienden naar de andere kant van de palissade te verdwijnen. De Midkemiër die bij de spleet hurkte veegde de muntjes af aan zijn harige borst en slikte ze daarna gewoon door.
'Er zullen wel bedeljongens aan de andere kant van de schutting staan,' zei Lujan hoofdschuddend. 'Of misschien schipperskinderen. Al vraag ik me werkelijk af wat een slaaf aan géld denkt te hebben.'
'Ze tonen in elk geval grote inventiviteit... en heel wat lef,' merkte Mara op.
Lujan keek haar geschokt aan. Dat ze bij vergissing eerbare eigenschappen toedichtte aan mannen die volgens de eeuwige wetten van de samenleving van een lagere status waren dan zelfs de verlopenste bedelaars in de goten van de stad zette de slagleider aan het denken. In haar wanhoop had Mara geleerd de tradities van haar volk in een aantal opzichten bij te sturen - en soms met verbazingwekkende resultaten. En hoewel Lujan zelf zijn meesteres trouw had gezworen in het kader van precies zo'n onorthodoxe manoeuvre van haar, kon zelfs hij niet raden wat ze in hemelsnaam in een stelletje barbaarse slaven kon zien. Terwijl hij probeerde haar fascinatie te doorgronden, richtte de krijger zijn aandacht weer op het voortdurende conflict in de diepte.
De opzichter had om versterking geroepen. Verschillende potige bewakers, voorzien van stokken met ronde haken van geharde nidrahuid, waren de omheinde arena binnengekomen en renden achter de roodharige onruststoker aan, waarbij ze de slaven die hen probeerden te hinderen weinig zachtzinnig van zich af stootten met hun ellebogen of schopten met de spitse punten van hun sandalen. Een van de barbaren viel met een bebloed scheenbeen op de grond en toen de anderen dat zagen maakten ze schielijk ruim baan voor de soldaten. De roodharige leider liet zich liever insluiten dan zich te laten mishandelen tijdens een wilde klopjacht. De soldaten sleepten hem aan hun haken mee naar de bestofte en rood aangelopen opzichter, wiens mooie gele kleren nu dringend een wasbeurt nodig hadden. Ze dwongen hun reusachtige gevangene op zijn knieën en hielden hem vast terwijl de opzichter riep dat hij handboeien en riemen van hard nidraleer nodig had om deze onhandelbare wildeman te temmen.
Toch leek de barbaar nog steeds niet geïntimideerd. Alsof hij er zich totaal niet van bewust was dat deze opzichter met één handbeweging een einde kon laten maken aan zijn leven, wierp hij zijn verwarde lange haren naar achter en keek hij de mannen die hem vasthielden met grote blauwe ogen onverschrokken aan. Tijdens de schermutselingen had hij een snee over een van zijn wangen opgelopen. Bloed sijpelde over zijn gezicht, de verwarde rossige slierten van zijn baardharen binnen. De man was nog geen dertig, zo te zien, en hoe streng hij tot nu toe ook behandeld was, zijn geestkracht en fierheid leken nog ongebroken. Hij zei iets. Mara en Lujan zagen dat het gezicht van de opzichter bevroor en dat een van de bewakers een on- Tsuranese proestbui achter een gepantserde leren handschoen probeerde te verbergen. De assistent met de zweep had zichzelf beter in de hand. Hij antwoordde met een zweepslag en gaf de barbaar vervolgens een schop, waardoor deze languit voorover viel.
Mara knipperde niet met haar ogen bij het zien van dit geweld. Haar eigen ongehoorzame slaven op het landgoed werden afgeranseld voor heel wat minder dan het onduldbare gedrag van deze woeste barbaar. Maar het feit dat hij zich volstrekt ontoelaatbaar gedroeg, althans volgens de normen van haar samenleving, was voor Mara nog geen reden om haar verstand te laten benevelen. Ze had zich vertrouwd gemaakt met de zeden en gewoonten van de cho-ja's, en ze had respect gekregen voor hun manieren en hun wijsheid, hoe eigenaardig, hoe buitenissig ze op het eerste gezicht ook waren. Bij het zien van deze slaven binnen hun omheining besefte ze dat deze mannen even menselijk waren als zijzelf was, maar dat hun wereld totaal verschilde van Kelewan. Als vreemdelingen begrepen ze misschien niet ten volle welk lot ze getroffen hadden, want op Kelewan kon je aan slavernij alleen ontsnappen via de poort van de dood. Een slaaf op Kelewan was zonder eer, zonder ziel, onbeduidend als een insect, en al dan niet van enig comfort voorzien dan wel in ellende gestort, geheel en al naar de grillen van zijn eigenaar, even gedachteloos als deze al dan niet naar een zoemende bij mepte. Een Tsuranese krijger stortte zich liever in zijn eigen zwaard dan zich levend gevangen te laten nemen door een vijand - in het algemeen raakten alleen gewonden, bewustelozen en lafaards in gevangenschap. Deze Midkemiërs hadden vermoedelijk over dezelfde opties beschikt, en door te kiezen voor een leven zonder eer hadden ze hun eigen lot bepaald.
De roodharige leek zich echter geenszins bij de situatie te hebben neergelegd. Hij liet zich opzij rollen om aan de zweep te ontkomen en stortte zich toen op de enkels van de opzichter. De gezette man struikelde, en als de man met de lei hem niet bij zijn gele kleren had vastgepakt zou hij gevallen zijn. De lei viel op de grond en de barbaar viel er meteen overheen. Mara zag vanaf de galerij dat hij en passant de krijttekens uitwiste. Tevens stelde ze vast dat de mand met kleren leeg was terwijl nog niet eens de helft van de slaven volledig gekleed was terwijl de rest alleen een broek of alleen een hemd droeg, of nog helemáál niets. Hoewel de opstandige barbaar zich een afranseling op de hals had gehaald, of misschien zelfs de dood door de strop, had hij die kleine triomf toch weten te behalen.
De mannen met de haakstokken kwamen weer in actie. Door de hitte waren ze geprikkeld geraakt en deze keer sloegen en porden ze echt om pijn te doen. Impulsief sprong Mara van de Acoma overeind. 'Ophouden!' riep ze naar beneden. Haar stem klonk zo gezaghebbend dat ze meteen werd gehoorzaamd. Zij was een Regerende Vrouwe en die mannen waren slechts bedienden. Ze waren geconditioneerd om bevelen op te volgen, dus ze lieten hun stokken zakken en liepen niet meer achter de Midkemiërs aan. De opzichter bracht verrast zijn kleren op orde en de op de grond geworpen barbaar richtte zich op een elleboog op en keek nieuwsgierig naar boven.
Dat zijn redster een frêle, zwartharig vrouwtje was leek hem even van zijn stuk te brengen. Toch bleef hij haar onbeschaamd aanstaren, tot de man van de lei hem een klap in zijn gezicht gaf om hem te dwingen zijn blik af te wenden.
Mara fronste geërgerd haar voorhoofd. 'Ophouden, had ik gezegd! Nog één keer en ik laat je boete betalen voor het toebrengen van schade aan koopwaar, en nog wel terwijl er iemand staat te wachten om een bod uit te brengen.'
De opzichter was even met stomheid geslagen. Hij was zijn bedorven gele kleding opeens helemaal vergeten en veegde zijn bezwete haren naar achter, alsof hij door dat te doen zijn hele verschijning weer presentabel maakte. Vervolgens maakte hij een buitengewoon diepe buiging voor de Vrouwe van de Acoma. Hij wist maar al te goed dat de Midkemiërs na het beschamende gedoe van daarnet praktisch waardeloos waren geworden. Wie zou immers zo'n stelletje ongeregeld willen hebben? Het was al een wonder dat deze dame tóch nog een bod scheen te willen uitbrengen!
Mara besefte dat de opzichter niet in een positie verkeerde om te onderhandelen. Ze wuifde onverschillig met haar waaier. 'Misschien heb ik dertig dimi's voor deze barbaren over,' zei ze lijzig, 'maar als die grote daar te veel bloedt misschien ook niet.'
Bij het horen van deze woorden trok zelfs Lujan even zijn wenkbrauwen op. Ook hij vroeg zich af of zijn vrouwe er verstandig aan deed een troep opstandige slaven te kopen, maar het was niet aan een krijger om op dat punt advies uit te brengen. Hij hield dus zijn mond terwijl de opzichter beneden zich tot zijn klerk richtte en hem opdroeg een doek en water te halen. Toen de man terugkeerde kreeg hij onmiddellijk de vernederende opdracht de wonden van de grote roodharige slaaf schoon te wassen. De barbaar stelde die goede zorgen echter niet op prijs. Ondanks zijn boeien greep hij de voormalige leihouder meteen bij zijn pols en beet hem iets toe. De woorden waren niet te verstaan, maar de bediende keek geschrokken en zette de emmer water meteen op de grond.
De opzichter zag deze onrechtstreekse vorm van ongehoorzaamheid met een nerveuze glimlach aan. Hij wilde Mara's afkeuring niet riskeren door een bestraffing van de slaaf te eisen en deed dus maar alsof het in orde was, en geheel volgens plan, dat een van de andere slaven naar voren stapte en de wonden van zijn medeslaaf begon schoon te maken. 'Vrouwe, de verkooppapieren kunnen meteen in gereedheid worden gebracht in de privacy van mijn kantoor. Ik zal koel fruit laten brengen, dan kunt u zich daaraan laven tijdens het wachten. Als u zo vriendelijk wilt zijn me te volgen...'
'Dat zal niet nodig zijn,' zei Mara kortaf. 'Stuur uw klerk maar naar buiten zodra hij klaar is, want ik wil dat deze slaven meteen naar mijn landgoed worden gebracht. Zodra ik mijn aankoopbewijs heb nemen mijn soldaten ze onder hun hoede.' Ze keek nog even naar de slaven. 'Maar ik teken pas nadat deze slaven zijn voorzien van passende kleren.'
'Maar...' begon de opzichter ontdaan terwijl zijn klerk verslagen voor zich uit keek. Hoewel de aangevoerde mand voldoende kleding had bevat om elk van de slaven van een broek en een hemd te voorzien, stond de helft van het gezelschap daar onvolledig gekleed. Dat behoorde eigenlijk grondig onderzocht en met de nodige zweepslagen op de juiste ruggen bestraft te worden. Anderzijds was het duidelijk dat de vrouwe ongeduldig was en dat ze de koop snel wilde afhandelen. Tandenknarsend beval de opzichter zijn klerk dan ook nieuwe kleren te halen. Bij een prijs van dertig dimi's zouden deze slaven weinig winst opleveren, maar erger nog was het risico dat ze onverkocht zouden blijven en kooien in beslag bleven nemen en thyza bleven eten dat beter besteed kon worden om minder recalcitrante slaven een beetje vet te mesten - slaven die wel vijf of tien dimi's per stuk konden opbrengen.
Beseffend wat zijn investeerders straks het liefste van hem zouden horen, hernam de opzichter zijn waardigheid. 'Haal meteen een klerk om het verkoopdocument voor mijn vrouwe op te stellen,' beval hij zijn assistent, en toen deze aanstalten maakte om te protesteren voegde hij er binnensmonds iets aan toe om hem tot haast te manen, bang dat de vrouwe misschien nog bij zinnen zou komen en zich zou kunnen bedenken.
De assistent spoedde zich weg. De vrouwe op de galerij besteedde daar hoegenaamd geen aandacht aan. Zij keek weer naar de roodharige barbaar die ze zojuist intuïtief en impulsief had aangeschaft. Hij beantwoordde haar starende blik en iets in het intense blauw van zijn ogen deed haar blozen -en op een manier die Hokanu van de Shinzawai niet voor elkaar had gekregen.
Mara draaide zich abrupt om en zonder een woord tegen haar slagleider haastte ze zich over de treden van de galerij naar beneden tot op straatniveau. De slagleider had echter maar een paar passen nodig om haar in te halen en zijn positie in te nemen. Hij vroeg zich af of haar haast werd ingegeven door een verlangen om snel naar huis terug te keren dan wel door een of ander onbehagen.
Lujan zette die speculaties van zich af toen hij haar in haar draagkoets hielp stappen. jican zal wel ontploffen; zei Mara, maar deze keer zag ze op het gezicht van haar officier geen spoor van zijn gebruikelijke geamuseerdheid. In plaats van lichte spot zag ze alleen maar bezorgdheid - en misschien nog ietsje méér.
Een poosje later verscheen een klerk met de papieren die de koop bezegelden. Mara tekende ze ongeduldig.
Daarna werden de slaven naar buiten gedreven, hetgeen gepaard ging met luidruchtig gemopper en geklets in een onverstaanbare taal. Na een bijna onzichtbaar hoofdknikje van Lujan begonnen de soldaten van Mara's garde de twee dozijn Midkemiërs voor te bereiden op de terugreis naar het landgoed van de Acoma. Deze taak werd bemoeilijkt doordat de slaven de taal slecht verstonden en bovendien behept waren met een ongelooflijke neiging tot tegenspraak. Geen enkele inheemse Tsuranese slaaf zou het in zijn hoofd halen sandalen te vragen voordat hij op mars werd gestuurd. Van hun stuk gebracht door dat soort irrationele verlangens probeerden de soldaten het eerst met dreigementen, maar namen ze tenslotte hun toevlucht tot geweld. Hun humeur kelderde tot onder nul. Soldaten waren geen opzichters en het slaan van slaven was beneden hun waardigheid. Het gebruik van geweld tegen slavenvolk, en dat nog wel op de openbare weg, beschaamde de soldaten en bracht hun vrouwe bepaald geen eer.
Mara zat al te roerloos, met al te rechte rug in haar kussens. Haar houding verried hoe ongelukkig ze zich voelde door dit vertoon van geweld. Ze gebaarde haar dragers dat ze de draagstokken op hun schouders moesten nemen, en het tempo dat ze hun vervolgens oplegde zorgde er tenminste voor dat ze de straten van Sulan-Qu snel achter zich zouden laten. Na een kort overleg met Lujan besloot Mara dat ze de minst opvallende route door de stad zouden nemen, ook al betekende dit een tocht door de achterbuurten bij de rivier en over smerige straten vol afval, kuilen en poelen. De soldaten dreven de slaven nu voort met de platte kant van hun getrokken zwaarden. Een bewapend en ervaren gezelschap zoals dit had niets te vrezen van zakkenrollers en ander lokaal geboefte, maar Mara had heel andere redenen om haast te maken.
Haar vijanden hadden altijd belangstelling voor haar bewegingen, hoe onbeduidend ze ook leken, en er zouden zeker roddels ontstaan over haar bezoek aan de slavenmarkt. Waarschijnlijk zaten de handelaar en zijn assistenten nu al ergens in een kroeg, en ongetwijfeld zouden ze zich hardop afvragen wat Mara met buitenwereldse slaven van plan was. Andere kooplieden zouden dat horen en vervolgens zou er meteen een geruchtenstroom op gang komen. Spionnen van haar vijanden zouden proberen Mara zo snel mogelijk op het spoor te komen om haar verdere gangen na te gaan. Aangezien de Midkemiërs werkelijk bedoeld waren om nieuwe weidegrond voor haar nidra's te ontginnen, wilde Mara in elk geval dát feit zo lang mogelijk geheim houden voor haar vijanden. Hoe triviaal ook, dat soort informatie was immers precies wat de positie van de Acoma kon verzwakken. En sinds ze Regerend Vrouwe was geworden had Mara één allesbepalende prioriteit: het voortbestaan van het huis van haar voorouders verzekeren.
Haar dragers liepen een straat in die de oever van de rivier volgde. De nauwe ruimte tussen de hoge, veelal vervallen en haveloze gebouwen was nauwelijks breed genoeg voor een draagkoets zoals die van Mara. Naar boven toe werd de straat zelfs nog smaller, want elke verdieping van de huizen en geluifelde winkeltjes stak een eindje uit boven de verdieping eronder. Als men naar boven keek zag men tussen de deprimerende schemering van de gevelwanden slechts een smal streepje van de lichte, groengetinte Kelewanese hemel. Mara's soldaten, altijd bedacht op de veiligheid van hun meesteres, moesten in het plotselinge halfduister hun ogen goed de kost geven om eventuele gevaren tijdig te zien aankomen.
Het briesje vanaf de rivier kon in dit netwerk van nauwe straatjes niet doordringen. Er hing een zware, vochtige lucht die stonk naar afval, uitwerpselen en rottend hout. Veel fundamenten waren half weggevreten door schimmels en wormen, waardoor veel houten wanden en daken scheef hingen. Desondanks wemelde het in de straten van menselijk leven. De mensen maakten ruim baan voor Mara en haar gevolg, en menigeen dook snel weg in een portiek bij het zien van de pluimen van een officier. Lijfwachten van een grote heer of vrouwe aarzelden niet om in te hakken op slome lieden die niet snel genoeg uit de weg gingen, maar alleen groepjes straatjongens riskeerden dat lot door zich pesterig tot vlak bij de punten van de dreigende speren of zwaarden te wagen en dan snel weg te rennen.
Tot Lujans opluchting hadden de Midkemiërs hun gezwets grotendeels gestaakt. Zijn soldaten hadden het momenteel al lastig genoeg zónder die bijkomende ergernis. Hoe vaak de barbaren ook tot zwijgen waren gemaand, zoals het slaven paste, telkens opnieuw weigerden ze te gehoorzamen. Nu de stoet van de Acoma steeds dieper in deze overbevolkte wijk binnendrong werd in het mengsel van geurtjes de penetrante lucht die vanuit de drugslokalen naar buiten walmde steeds overheersender. Slikkers en snuivers van kamotabloesems leefden in een wereld van dromen en hallucinaties, en werden regelmatig getroffen door stuipen van waanzin, dus de soldaten hielden hun wapens voortdurend in de aanslag en Mara hield zich verscholen achter haar gordijn~ es en de geparfumeerde waaier, die ze vlak voor haar neusgaten hield.
Haar dragers hadden moeite met een krappe bocht en Mara werd door elkaar geschud. Een van de draagstokken bleef haken in een slordig deurgordijn, dat daardoor half open werd getrokken. Binnen zaten een paar gezinnen dicht opeen. Hun kleren waren smerig en hun huid zat onder de wonden en zweren. Ze deelden een grote pot onsmakelijk ogende thyzapap met elkaar en precies zo'n zelfde pot in een hoek deed dienst als urinoir. Er walmde een verstikkende stank naar buiten. Op een rafelige deken zat een moeder een ziekelijke, bleke baby te zogen terwijl ze aan haar voeten nog een stuk of drie andere kleine kinderen had liggen. Ze zagen er allemaal ziek, lusteloos en half uitgehongerd uit. Mara schonk geen aandacht aan hun ellendige situatie. Zij was vanaf haar prilste jeugd grootgebracht in de onaantastbare wetenschap dat armoede en rijkdom waren verdeeld zoals de goden dat wensten, en wel naar verdiensten in de voorafgaande levens.
De dragers trokken de draagkoets los uit het gordijn, en terwijl ze zich hergroepeerden ving Mara een glimp op van de nieuwe slaven die de koets volgden. De grote rode mompelde iets tegen een ander, een kalende, gespierde man, die luisterde met het respect dat men een leider betoont. Allebei de mannen zagen er kwaad, of in elk geval ernstig geschokt uit, al was het de vrouwe een raadsel wat er in deze omgeving, vol mensen die bijna even eerloos waren als de slaven zelf, tot zulke emoties aanleiding kon geven.
De armenwijk van Sulan-Qu was niet groot, maar wegens de krappe, overvolle straatjes duurde de doortocht niettemin akelig lang. Eindelijk, op de plaats waar de straat de bocht in de rivier begon te volgen, werd het wegdek weer breder en viel er wat meer zonlicht naar beneden. In plaats van volgepropte, vochtige woonhuizen waren de meeste gebouwen hier pakhuizen, werkplaatsen en fabriekjes, afgewisseld met slachthuizen, slagerijen en de bedrijfjes van leerlooiers. Er hing een stinkende, bedwelmende geur van mest, bloed, talg en verfstoffen in de lucht. Uit de schoorstenen kringelden dikke rookwolken van de vuren van de harsmakers naar boven, en verderop, aan de deels vermolmde kadewanden, lagen primitieve woonboten en andere haveloze schuiten. Op elk vrij plekje stond wel een kraampje waar iemand het een of ander te koop aanbood aan de vele passanten.
Lujans krijgers waren gedwongen zich een weg door de menigte te banen. 'Acoma! Acoma!' riepen ze, om de gewone burgers te laten weten dat ze een grote vrouwe bij zich hadden, terwijl andere soldaten dicht bij de draagkoets bleven om hun meesteres tegen eventueel gevaar te beschermen. De slaven die ze bij zich hadden bleven dicht bij elkaar en op een gegeven moment liep alles en iedereen zo opeengedrongen dat niemand zijn eigen voeten nog kon zien. De soldaten droegen stevige leren sandalen, maar de slaven, inclusief de dragers, konden niet verhinderen dat ze regelmatig op scherven, afval of andere rotzooi trapten.
Mara leunde achterover tegen haar rijk geborduurde kussens en hield haar waaier tegen haar neus gedrukt. Ze sloot haar ogen en dacht verlangend aan de open weiden van haar landgoed en het heerlijke parfum van zomers gras en zoete bloemen.
Geleidelijk werden de straten echter breder, minder vol, minder stinkend. Er verschenen werkplaatsen van andere ambachten, winkeltjes met luxe-artikelen - potten, manden, zijden stoffen, schoenen. Hier en daar zelfs een juwelier, bewaakt door gewapende huurlingen, of een parfumverkoper, die in deze niet al te chique wijk vooral afhankelijk moest zijn van de klandizie van de dames van het Rieten Leven. De zon stond inmiddels op zijn hoogste punt. Mara waaierde zich loom enige koelte toe, blij dat ze nu tenminste de ergste drukte van Sulan-Qu achter zich had. Terwijl haar dragers haar door beschaduwde lanen droegen, liet zij zich in haar kussens zakken en probeerde ze een dutje te doen. Toen begon echter een van de dragers mank te lopen, waardoor de koets hinderlijk ging schokken. Mara vond het onzin om iemand onnodig pijn te laten lijden en liet de stoet stoppen. Een van de dragers bleek in de armenwijk zijn voet opengehaald te hebben. Als Tsuranese slaaf had de man echter zijn plaats gekend, dus hij was blijven doorlopen tot hij bijna bewusteloos was van de pijn.
Mara was nog zeker een uur van haar landgoed verwijderd en haar ergernis daarover werd nog aanzienlijk vergroot doordat die verdomde Midkemiërs weer in hun nasale brabbeltaaltje met elkaar aan het kwebbelen waren. Ze wenkte Lujan. 'Laat die roodharige barbaar de lamme drager maar vervangen,' zei ze. Die slaaf gedroeg zich als een opzichter, maar misschien zou hij nu een toontje lager zingen. Mara had hoofdpijn gekregen van de stank in de smerige wijken, en het lot van recalcitrante slaven kon haar geen barst schelen.
De soldaten brachten de gekozen slaaf meteen naar voren. De kalende barbaar protesteerde en moest met geweld opzij worden gerukt. Ook op zijn knieën gevallen bleef hij nog luidruchtig protesteren, tot de roodharige zelf hem tot stilte maande. Daarna keek hij de elegante dame in de draagkoets nieuwsgierig aan met zijn blauwe ogen, alvorens links vooraan zijn plaats als drager in te nemen.
'Nee,' snauwde Lujan meteen. Hij liet de barbaar van plaats wisselen met de drager links achter - want daar kon hij een soldaat met getrokken zwaard vlak achter de roodharige laten lopen, voor alle zekerheid.
'Vooruit,' beval Mara toen, en haar dragers tilden gehoorzaam de draagstokken op hun schouders en kwamen in beweging. Dat ontaardde echter meteen in een chaos. De barbaar was meer dan een kop groter dan de andere dragers, dus de draagstoel kantelde schuin naar voren en Mara begon te glijden. Ze had geen houvast aan haar zijden strikken en kussens en ze had het aan Lujans snelle reflexen te danken dat ze niet buitengewoon onceremonieel op de grond werd gekieperd. Hij was het die de barbaar liet stoppen en hem wees dat hij de draagstok moest laten zakken. Het laatste kon deze alleen doen door zich voorover te laten zakken, waardoor zijn gezicht en schouders vlak bij Mara's gordijntje verschenen.
'Dit wordt niks!' riep ze boos.
'Een mooi succes voor Desio van de Minwanabi, als u gewond zou raken door de onhandigheid van een slaaf,' zei Lujan vrolijk, waarna hij hoopvol begon te glimlachen. 'Misschien kunnen we deze Midkemiërs als huis slaven vermommen en ze aan de Minwanabi cadeau doen? Met wat geluk breken ze massa's waardevolle spullen voordat Desio's Eerste Adviseur het hele stel laat ophangen!'
Mara was echter niet in de stemming voor grapjes. Ze trok haar jurk recht en streek haar verwarde haren glad. Ondertussen bleef de barbaar haar met een onthutsende directheid opnemen. Tenslotte hield hij zijn hoofd schuin. Er verscheen een ontwapenende grijns op zijn gezicht en hij begon in zijn gebroken Tsuranees iets te zeggen.
Hij kwam niet ver. 'Hond! Slaaf! Op je ellendige knieën!' onderbrak Lujan hem. Hij gaf een knikje naar zijn soldaten en meteen kwam er een naar voren die de plaats van de barbaar als drager overnam terwijl een paar andere de roodharige reus tegen de grond werkten en bij zijn schouders grepen. Niettemin probeerde hij door te praten, tot een van de soldaten zijn sandaal op zijn hoofd zette en zijn onbeschaamde gezicht in het stof van de weg drukte.
'Hoe durf je de Vrouwe van de Acoma aan te spreken, slaaf!' riep Lujan.
'Wat probeert hij te zeggen?' vroeg Mara, opeens meer nieuwsgierig dan beledigd.
Lujan keek haar verbaasd aan. 'Kan dat van belang zijn? Het is een slaaf, en dat kan u nooit eer brengen, meesteres. Al was zijn suggestie niet geheel zonder verdienste.'
Mara zweeg even. Zonlicht glinsterde op de knopjes van een paar haarpinnen die ze in haar handen hield en op de sierschelpjes die op het kraagje van haar jurk waren genaaid. 'Zeg het me.'
Lujan wreef met zijn pols over zijn bezwete voorhoofd. 'De schooier stelde voor dat u drie van zijn makkers zou roepen en de andere dragers wegstuurde. Dan zouden ze u gemakkelijker kunnen dragen, zei hij, omdat ze allemaal ongeveer even lang zijn.'
Mara leunde achterover. Ze vergat haar spelden en haar losse haren even, en fronste haar voorhoofd in gepeins. 'Zei hij dat?' mompelde ze, en ze wierp een blik op de man die daar nog met zijn gezicht in het stof lag, in bedwang gehouden door de voet van een soldaat. 'Laat hem opstaan.'
'Vrouwe?' zei Lujan zachtjes. Alleen de vragende toon in zijn stem duidde op protest - verder durfde hij daarin niet te gaan.
'Laat de barbaar opstaan,' herhaalde Mara kortaf. 'Ik geloof dat zijn voorstel verstandig is. Of heb je zin om de hele verdere middag met een slakkengang vooruit te komen omdat we een manke drager hebben?'
Lujan antwoordde met een Tsuranees schouderophalen, alsof hij wilde zeggen dat zijn meesteres eigenlijk wel gelijk had. Ze kon trouwens even koppig zijn als die barbaarse slaven, dus de slagleider wendde zich van haar af en gaf de soldaat die de barbaar tegen de grond gedrukt hield opdracht hem te laten opstaan. Daarna liet hij snel een reeks andere bevelen volgen. De dragers en de tijdelijke soldaat in de vierde positie werden vervangen door de rode reus en drie van zijn uit de kluiten gewassen makkers. De reus had door een scherpe steen op de weg een bloedige snee in zijn wang opgelopen, maar hoewel hij stevig was aangepakt gedroeg hij zich nog steeds even uitdagend.
Toen de stoet zich weer in beweging zette was de tocht voor Mara nog steeds geen pretje. De Midkemiërs bedoelden het misschien goed, maar ze hadden geen ervaring in het dragen van een koets. Ze liepen niet met elkaar in de pas, waardoor de draagkoets schokkerige bewegingen maakte en Mara een soort zeeziekte voelde opkomen. Deze slaven bleken tot nu toe veel te veel complicaties te veroorzaken. Ze nam zich voor Jican te suggereren dat hij ze dicht in de buurt van het landhuis zelf moest tewerkstellen, waar altijd soldaten in de buurt waren om ze onder de duim te houden. En dat hij ervaren opzichters moest inzetten totdat de barbaren zouden hebben geleerd zich naar behoren te gedragen, zoals het lot dat nu eenmaal van hen eiste.
Geërgerd dat zoiets triviaals als de aanschaf van nieuwe slaven zoveel ongemak en verwarring had opgeleverd, begon Mara te piekeren over de problemen die haar vijanden voor haar in petto konden hebben. Ze sloot haar ogen, in een vergeefse poging een bonkende hoofdpijn te verjagen, en vroeg zich af: wat zou ik nu plannen, als ik Desio van de Minwanabi was?