12 Valstrikken

 

Het leger viel aan.

Tasaio zag het vanuit een holte in een rotswand achter de linies van de nomaden. Hij likte met zijn tong over zijn tanden. 'Mooi, mooi,' mompelde hij zachtjes. 'Eindelijk hebben we de Heer van de Xacatecas precies waar we hem willen hebben.'

De slagleider naast Tasaio's schouder moest zich inhouden om niet te krabben aan een plekje waar het onder zijn harnas vreselijk jeukte. 'Wilt u ons offensief nu laten beginnen, meneer?'

Tasaio's ogen - geel als die van een kat - knipperden slechts een keer. 'Sufferd,' zei hij. Zijn toon was niet veranderd, maar de slagleider kromp toch ineen. 'We vallen niet nu aan, maar pas wanneer zijn troepen volledig zijn opgegaan in het afslachten van die nomaden.'

De slagleider slikte moeizaam. 'Meneer, dat is niet wat u de clanhoofden gisteravond tijdens het beraad hebt toegezegd.'

Tasaio leunde met zijn rug tegen de rotswand. Zijn haren staken als een donker soort koper af tegen zijn wang, te beginnen bij een stoppelig stukje vlak naast zijn oren, waar zijn helmband de groei belemmerde. 'Natuurlijk niet,' zei hij, nog steeds op een onaangedane, fluwelige toon. 'Dan zouden die clans hun mannen niet in een strijd op leven en dood hebben gestuurd, die stiekeme lafaards.'

De slagleider van de Minwanabi kneep zijn lippen op elkaar en zei niets.

Tasaio lachte vrolijk. 'Denk je dat ik oneervol heb gehandeld?'

'Eh, vanzelfsprekend niet, meneer,' stamelde de slagleider haastig. Hij had die manier van lachen eerder gehoord en wist dat deze weinig goeds voorspelde.

'Vanzelfsprekend niet!' bauwde Tasaio de jonge officier hatelijk na. 'Deze woestijnmannen zijn barbaren, zonder eer, en een belofte aan hun clanhoofden is ijl als lucht. Turakamu zal geen wraak nemen namens mensen die zijn goddelijkheid niet voor waar aannemen. Deze woestijnmannen zijn zielloze insecten, meer niet, en zelfs een barre streek als deze is beter af zonder hun aanwezigheid.'

'Zoals u zegt, meneer,' zei de slagleider onderdanig.

Die kruiperigheid ergerde Tasaio. Hij draaide zijn hoofd en zag de voorhoede van Chipino's leger op de lichtgewapende nomaden stuiten. Er klonk wapengekletter en krijgsgehuil, en al gauw begoten de eerste slachtoffers het droge zand met hun bloed.

'Heb geduld,' stelde Tasaio zijn zenuwachtige slagleider gerust. 'We zullen precies op het juiste moment aanvallen.' Hij stond nog steeds ontspannen tegen de rotswand geleund, alsof het geluid van wapens en stervende soldaten hem als muziek in de oren klonk.

De slagleider van de Minwanabi moest echter zijn hele wilskracht inzetten om zijn ogenschijnlijke kalmte te bewaren. Als hij ontsteld was door het zien van de manier waarop hun bondgenoten uit de woestijn werden afgemaakt alsof ze offerdieren waren, liet hij dat niet blijken. Stram, correct en gehoorzaam aan zijn meester zag hij zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken aan hoe de nomaden achteruit werden gedreven en grote aantallen doden in het zand moesten achterlaten. De soldaten van de Heer van de Xacatecas waren grondig en efficiënt in hun optreden, en niet in de stemming om aan wie dan ook genade te verlenen. Zij zaten al jaren vast in deze troosteloze, bloedhete uithoek van het rijk en hadden de pijnlijke insectensteken van honderden geniepige overvallen moeten lijden. Nu konden ze iets terug doen. Met hun zwaarden zaaiden ze gretig dood en verderf, tot de laatste nomaden hun linie verbraken en wanhopig op de vlucht sloegen.  

Klein als een pop op dat verre slagveld, stak de Heer van de Xacatecas zijn zwaard omhoog. Zijn slagleider beval de troepen dat ze zich moesten hergroeperen en daarna de achtervolging moesten inzetten. Dat eiste de eer van het keizerrijk. En misschien zou het hierna dan eindelijk eens zijn afgelopen met die overvallen vanuit de woestijn.  

Tasaio zag het vanuit de verte aan. Toen Chipino's troepen aan de achtervolging begonnen waren, en ze als het ware een onzichtbare lijn hadden overschreden - een lijn die Tasaio in zijn gedachten had gehad - zei Tasaio tegen de jonge officier, nog steeds op dezelfde, bedrieglijk onaangedane toon: 'Nu, Chaktiri. Geef nu het signaal om ons offensief te beginnen.'

 

Op een plateau dat uitzicht bood over de vlakte stond Lujan te knikken. 'Ze zijn de klos. Kijk.' Hij wees met zijn hand naar de nomaden, die hun linies hadden verbroken en nu in groepjes op de vlucht waren. 'Heer Chipino zal zijn troepen hergroeperen en achter de nomaden aan sturen. Hij zal geen hulp nodig hebben van de cho-ja's.'

Mara keek op. Ze zat in haar draagkoets, die op het rotsgesteente was gezet, en duwde de sluierachtige doek opzij die ze tegen het stof voor haar gezicht had hangen. 'Je laat het klinken alsof je teleurgesteld bent.'  

Lujan haalde zijn schouders op. 'Welke jonge, nog maar net benoemde bevelhebber vindt het leuk werkloos toe te zien bij een grote veldslag?' Hij glimlachte wrang. 'De eer van mijn vrouwe is ook de mijne. Ik aanvaard de wijsheid van haar keuze.'  

Mara glimlachte eveneens. 'Keurig gesproken. En een vergeeflijk leugentje. Ik beloof je dat je nog meer dan genoeg actie krijgt als we eenmaal uit deze woestijn weg zijn en als er dan nog een natami van de Acoma is om naar terug te keren.'  

Alsof haar woorden voor iemand een signaal waren geweest, klonk er op dat moment het doordringende geschal van een hoorn. Verderop in de vallei, daar waar deze zich verbreedde en in de vlakte overging, en waar de twee compagnies van de Xacatecas achter de nomaden aan jaagden, kwam er van allebei de kanten een donkere stortvloed uit de zandduinen rollen. Lujan draaide zich half om en bracht zijn hand naar het gevest van zijn zwaard.

Mara draaide haar hoofd eveneens die kant op, en ze zag dat de troepen van de Heer van de Xacatecas nu in beide flanken werden aangevallen door gestalten die banieren van clans bij zich droegen en slordig, als nomaden-krijgers gekleed waren, en die ook de weg afsneden naar de heuvels aan weerszijden, waar Mara's hulptroepen zich bevonden. Snel nam Mara de situatie in zich op. Ze zag dat Chipino's troepen met een tegen twee in de minderheid waren en, erger nog, dat dit geen nomaden waren. Haar hart begon te bonken toen het opeens tot haar doordrong: deze soldaten waren niet klein en pezig, zoals de woestijnmannen, maar groot en fors. Dit kon maar één ding betekenen: deze mannen kwamen niet uit dit land, maar het waren bedriegers. Het waren vijanden die uit het keizerrijk kwamen en die zich nu als barbaren hadden vermomd om onder het mom van deze oorlog het einde van haar en haar huis te bewerkstelligen.  

'Minwanabi!' riep ze met schelle stem. 'Dus dit is wat Desio de hele tijd van plan is geweest!' Ze keek met grote ogen naar haar bevelhebber en probeerde niets te laten merken van de angst die als een mes door haar heen sneed. 'Lujan, stuur er onze manschappen op af! We moeten dit nieuwe leger in de rug aanvallen, anders worden de soldaten van de Xacatecas allemaal afgemaakt!'

Lujan begon aan een snelle buiging en vulde zijn longen al voor een geschreeuwd commando.

'Wacht!' riep Kevin, en het klonk zo indringend dat hij gehoorzaamheid afdwong.

Mara verbleekte. 'Kevin!' snauwde ze, zo hees dat het bijna een fluistering leek. 'Je matigt je te veel aan, als je denkt dat je in deze kwestie tussen twee aartsvijanden tussenbeide kunt komen. Dit is een erezaak.' Ze wendde haar hoofd met een ruk naar Lujan. 'Ga door, bevelhebber!'

Kevin sprong op - erg snel voor een man van zijn postuur - en pakte Lujan bij de arm, maar bevroor in zijn houding toen Lujan in een razendsnelle, vloeiende beweging zijn zwaard uit de schede trok en de punt ervan tegen Kevins pols drukte. Er borrelde meteen een druppel rood bloed op.  

'Stop!' riep Mara. Noch Kevin, noch Lujan hadden ooit een zo paniekerige klank in de stem van hun vrouwe gehoord. In de verte zwol het kabaal van het wapengekletter en het geschreeuw van de op elkaar botsende legers aan. Mara liet de blik van haar fonkelende donkere ogen eerst naar haar bevelhebber flitsen, toen naar haar slaaf. Zelfs haar lippen waren wit. 'Misschien zal deze onbeschaamdheid je je kop kosten.' Aan haar gezicht was te zien dat zelfs haar gevoelens voor Kevin totaal onbelangrijk waren in verhouding tot de ereplicht van haar huis om de Xacatecas te hulp te schieten.  

Kevin wilde zijn greep laten verslappen, maar bedacht zich toen. Hij keek zijn vrouwe aan, en zijn gezicht vertoonde een grimmigheid die zij nooit eerder had gezien. Zijn ogen waren te ver opengesperd, zijn lippen te strak op elkaar geknepen en zijn ademhaling was te gejaagd en oppervlakkig. 'Ik heb mijn redenen.'

Lujan stond als een standbeeld. De punt van zijn zwaard rustte nog vlinderzacht op Kevins huid.

'Spreek dan,' zei Mara gespannen. 'Maar doe het snel, want elk uitstel kost soldaten van de Xacatecas het leven.' Ze zei er niet bij dat hij opgehangen zou worden als dit een of andere barbaarse onnozelheid zou blijken te zijn. Hoeveel ze ook van hem hield, de eer van haar voorouders mocht nimmer bezoedeld worden.

Kevin slikte. 'Vrouwe, als uw krijgers de Xacatecas te hulp schieten, zullen ze allemaal in die valstrik om het leven komen.'

De blik in haar ogen veranderde niet, maar bleef koel en gevoelloos.

'Vrouwe, ik weet het!' Kevin merkte dat hij bijna stond te schreeuwen, en vermande zich. 'Ik heb deze tactiek eerder zien gebruiken, op mijn eigen wereld. Een groepje van onze mensen bevond zich in een vallei voor een ommuurde stad. Ze hadden de locale tegenstanders verslagen en uitgeroeid, en trokken toen verder. Even later werden zij op hun beurt aangevallen, van achter. De troepen die hen te hulp schoten liepen in een val en werden tot de laatste man in de pan gehakt.'

Mara's houding ontdooide niet, maar ze wendde haar hoofd naar Lujan, die zwijgend zijn zwaard terugtrok. Kevin liet nu eindelijk zijn greep verslappen. Hij merkte dat zijn vingers trilden. 'Vrouwe, ik smeek het u,' zei hij, 'zie af van die charge!'  

Ze richtte een borende blik op hem. je was een gewoon soldaat. Waar haal je de pretentie vandaan om me dit soort adviezen te geven?'

Kevin sloot zijn ogen, haalde toen op zijn schaamteloze, nonchalante manier zijn schouders op, en leek tenslotte tot een beslissing te komen. Ogenschijnlijk zorgeloos, zonder iets te laten blijken van zijn wanhoop, sprak hij toen uit wat eigenlijk zijn doodvonnis zou moeten inluiden. 'Ik was een officier in mijn eigen land, op Midkemia. Ik commandeerde het garnizoen van mijn vader toen we te velde gevangen werden genomen.'  

Hij wachtte. Mara zweeg. Hij besefte dat ze hem toestemming gaf verder te praten - tegen alle mores in. 'U hebt gezegd dat Tasaio van de Minwanabi aan de andere zijde van de scheuring plaatsvervangend commandant van de troepen van de Krijgsheer is geweest. Ik heb daar tegen hem gevochten en ik geloof oprecht dat het strijdplan waarmee we nu worden geconfronteerd zijn handschrift en stempel draagt.'  

Mara maakte een gebaar dat betekende dat hij zijn mond moest houden, en Kevin gehoorzaamde. Hij zocht op haar gezicht naar een indicatie, hoe vaag ook, van het effect dat zijn woorden hadden opgeroepen.

'Je beseft,' zei ze even later, 'dat ik je moet laten ophangen als blijkt dat je het mis hebt. Bovendien zul je ons dan allemaal in het verderf hebben gestort, zelfs mijn kleine zoontje thuis.'

Kevin liet met een zucht zijn ingehouden adem ontsnappen. 'Ik heb het niet mis, Mara,' zei hij toen, en hij beantwoordde haar blik zonder met zijn ogen te knipperen.

Toen kwam Mara in beweging. Het leek alsof ze uit een betovering ontwaakte. 'We kunnen beter sterven bij het verdedigen van heer Chipino dan als lafaards voortleven door ons nu niet te verroeren.'

Lujan stond naast haar grimmig te knikken.

Kevin wreef wanhopig over het sneetje in zijn pols. 'Er is misschien een manier om ons hachje te redden.'

'Hachje?' vroeg Mara verwonderd.

'Ik bedoel: om de Minwanabi een koekje van eigen deeg te geven,' zei Kevin geprikkeld, zonder te beseffen dat ze die uitdrukking natuurlijk ook niet kende. De geluiden van de strijd kwamen naderbij. Het door namaak-nomaden nagezette leger van de Xacatecas leed zijn eerste verliezen en de overlevenden onder de echte nomaden, alleen nog zichtbaar als stofwolken, vluchtten ongehinderd weg. 'Als ik gelijk heb, heeft Tasaio ergens in deze heuvels nog een andere legermacht achter de hand. Die troepen wachten in het verborgene op het moment dat ze ons in de rug kunnen aanvallen. De vijandelijke troepen die nu de Heer van de Xacatecas belagen splitsen zich dan in twee groepen.' Hij gebaarde met zijn handen om zijn woorden te illustreren. 'De ene houdt gewoon de Xacatecas bezig, zonder zich al te hard in te spannen, en de andere valt uw legermacht aan. Die wordt dan van twee kanten tegelijk belaagd en zal beslist in de pan worden gehakt. Daarna rekent Tasaio op zijn gemak af met heer Chipino's troepen.'  

'En jij stelt voor?' vroeg Lujan op dringende toon.

Kevin trok zijn wenkbrauwen op. 'Ik zou zeggen dat we een beperkte groep soldaten naar voren moeten sturen om heer Chipino te helpen. Met de rest van onze troepen marcheren we terug door de kloof die ons tot hier heeft gebracht. Dan sturen we een groep snelle soldaten en de cho-ja's achter de heuvels om naar de troepen die Tasaio daar ergens heeft verborgen. Die verrassen we door onze aanval, en we hebben het voordeel dat we van boven komen. We jagen ze de vallei in, waar ze door de rest van onze troepen en die van de Xacatecas worden opgewacht. Als we het goed timen kunnen onze boogschutters misschien al een derde deel uitschakelen voordat onze linies op elkaar botsen. Ook dan hebben we een veldslag in de vallei, maar deze keer een die we kunnen winnen, want we hebben de vijand dan aan twee kanten de doorgang versperd en kunnen hem recht in de speerpunten van heer Chipino's soldaten drijven.'

Lujan draaide zijn zwaard en verwijderde met een snelle slaande beweging het bloeddruppeltje van de punt - iets wat hij kennelijk al vaker op deze manier had gedaan. Er klonk afkeer in zijn toon toen hij op Kevins gewaagde plan reageerde. 'Jouw ideeën zijn weinig beter dan een droom. Alleen cho-ja's krijgen een zo snelle manoeuvre voor elkaar als door jou is beschreven, maar aan een compagnie hebben we niet genoeg om die kant van de heuvels af te grendelen en...'  

'We zullen het moeten proberen,' onderbrak Mara hem. 'Het enige alternatief is dat we in deze valstrik van de Minwanabi lopen en ons verbond met de Heer van de Xacatecas verbreken.'  

'Nee,' corrigeerde Kevin haar. Hij keek naar de helling waarop de cho-ja's roerloos als standbeelden stonden te wachten. Hij vroeg zich even af of die wezens misschien een lichtgeraakt gevoel van eigenwaarde hadden, maar schoof de kwestie toen als momenteel irrelevant terzijde. Als het leger van de Minwanabi de kans kreeg hun offensief geheel volgens plan uit te voeren zou iedereen hier in de pan worden gehakt, te beginnen met Mara zelf. En als dat door een of ander wonder niet zou gebeuren, zo bracht hij zichzelf in herinnering, dan zou deze Kevin van Zün in schande worden opgehangen omdat hij het mis had gehad! De Midkemiër zoog lucht naar binnen - het geluid was iets tussen een schor lachje en een fatalistische zucht in - en begon toen Mara en haar bevelhebber zijn bedoelingen nader uit te leggen.

 

Tasaio onderdrukte een beschamende lust om met zijn vuist tegen de rotswand te slaan. 'Verdomme, waarom laat die hoer haar troepen nou niet aanvallen? Haar vader en broer waren geen lafaards. Waarom aarzelt ze?'  

Op het vlakke deel van de kloof, onder de zinderende zon, hadden de troepen van de Xacatecas zich om defensieve redenen samengetrokken. Omsingeld als ze waren door vijandelijke krijgers, konden ze niets anders doen dan hun verliezen incasseren en hun positie zo goed en zo kwaad als het ging handhaven tot Mara haar compagnies zou sturen om hen te ontzetten. Hun geel-met-paarsrode banier met zijn trotse embleem werd koppig omhoog gehouden in het midden van de opeengedrongen mêlee van verdedigers, al verdween het wapperende symbool door het opwolkende stof soms uit het zicht. Tasaio tuurde met half dichtgeknepen ogen de kloof in, die bezaaid lag met de bebloede lijken van gesneuvelde nomaden en hier en daar een dode in het harnas van de Xacatecas, en staarde tot zijn ogen ervan traanden naar de heuvels in de verte, waar Mara's troepen zich bevonden. Hij zag ze als een donkere vlek - en het was een vlek die maar niet wilde uitvloeien.  

'Waarom blijft ze daar staan?' riep hij ongeduldig. 'Haar bondgenoot verkeert in levensgevaar en de hele eer van haar familie staat op het spel!'

In de zanderige, bloedhete vallei, omringd en op zijn plek vastgepind door vijanden, vroeg heer Chipino zich waarschijnlijk ongeveer hetzelfde af. Nu al voor de tweede keer bliezen de belegerden wanhopig op een hoorn - een roep om hulp - en nu maakte zich een donker vierkantje los van de donkere vlek op de heuvelhellingen in de verte, en het bewoog zich in de richting van de benarde Xacatecas.  

'Een halve compagnie, zo te zien,' zei de slagleider van de Minwanabi, in een poging om behulpzaam te zijn.

'Dat zie ik ook.' Tasaio streek over het foedraal van zijn zwaard, onderdrukte een kinderachtige neiging om te gaan ijsberen en zette in plaats daarvan zijn eenvoudige, ongepluimde helm op, die hij speciaal voor deze campagne in de woestijn had laten maken. 'Ik moet een beter uitkijkpunt hebben.' Hij deed de sluiting dicht en trok de kinriem aan. 'Haal wat koeriers. We moeten de compagnies die zich verscholen houden achter gindse rotsheuvels laten weten dat de strijd helemaal niet volgens onze plannen verloopt.'  

'Zoals u beveelt, meneer.' De slagleider haastte zich weg. Zijn bewegingen leken extra lomp in contrast met Tasaio's beheerste woede. De jonge officier liet zich echter niet ontmoedigen door de irritatie van zijn superieur. Het gebeurde wel vaker dat veldslagen niet volgens plan verliepen, maar was het niet juist het kenmerk van een briljante commandant, een meestertacticus, dat hij zulke tegenslagen tot zijn eigen voordeel kon ombuigen?

 

Lujan legde een trillende hand op het gladde, hoornige rugscild van de cho-ja. Hij weerstond zijn impuls om de insectachtige slagleider nogmaals te vragen of hij het niet erg vond een menselijke ruiter te moeten dragen. Dit schepsel en al zijn makkers hadden ingestemd met Kevins bizarre verzoek, en een herhaling van de vraag zou pas echt een inbreuk maken op hun waardigheid. 'Mox'l, zeg het me meteen als ik je last bezorg,' zei de bevelhebber van de Acoma dus maar bij wijze van compromis tegen zijn collega van de cho-ja's.  

Mox'l draaide zijn benige zwarte kop om. Zijn ogen lagen verscholen in de schaduwen onder zijn gepluimde helm. 'Ik heb kracht genoeg voor dit doel,' verklaarde hij op onbewogen toon. 'Misschien moet ik wat dieper bukken om u te laten opstappen?'

Lujan kromp bijna letterlijk ineen. 'Nee,' zei hij vlug, 'dat is niet nodig.' Hij brak liever zijn nek dan deze officier van de cho-ja's te vragen zich zo onderdanig te gedragen. Terwijl hij om zich heen keek om een geschikt opstapblok te zoeken, vroeg hij zich af of de menselijke krijgers van zijn leger zich in het omgekeerde geval even inschikkelijk zouden hebben betoond. Misschien had Kevin gelijk, en legde het Tsuranese eerconcept inderdaad een aantal nodeloze beperkingen op. Nu hij op het punt stond onhandig op de gladde, benige rug van zijn strijdros te klauteren zette Lujan die blasfemische gedachte echter ver van zich af. Dat soort dingen moest je zo kort voor een veldslag vooral niet denken! Als de Acoma om een of andere reden de wraak van de goden had verdiend, zou hij het gauw genoeg merken.  

In de greep van zenuwen - iets wat hij ter wille van zijn eer echter nooit mocht laten blijken - pakte Lujan zijn cho-ja achter het neksegment vast en zwaaide zijn been over het gebogen, lichtjes geribbelde rugpantser. Het schepsel verplaatste zijn zes benen en voeten om een nieuw evenwicht te vinden en Lujans gewicht te dragen. Om hem heen namen ook de andere cho-ja's een menselijke ruiter op hun rug, en als de soldaten iets te mopperen hadden, dan lieten ze daar niets van horen.

'Hoe voelt het aan, Mox'l?' vroeg Lujan.

Het antwoord klonk vreemd, omdat de stem van de cho-ja nu vanuit een lager gelegen punt ergens een eindje voor hem uit kwam. In normale omstandigheden liepen de cho-ja's rechtop wanneer er mensen in de buurt waren, en lieten ze zich alleen op alle zes hun ledematen zakken als ze zich snel moesten verplaatsen. 'Vriendelijk van u dat u het vraagt, bevelhebber. Ik ondervind geen last. Wel raad ik u aan uw onderbenen iets verder bij mijn scherpe voorste ledematen weg te schuiven, anders zou ik u per ongeluk kunnen bezeren wanneer we aan het rennen zijn.'  

Lujan keek naar beneden en zag dat zijn enkels en schenen inderdaad akelig dicht bij die messcherpe zwaardarmen hingen.

'Misschien mag ik voorstellen,' vervolgde Mox'l beleefd, 'dat u uw knie achter de zijwaarts gerichte knobbel op mijn rugschild haakt. Het uitsteeksel geeft u wat houvast.'

'Dank je, dat is een goed idee,' antwoordde Lujan, die zich aanpaste bij de beleefdheidsvormen van degenen die in een korf waren geboren. Lujan ging verzitten en vond inderdaad steun voor zijn knieën. Nu zocht hij de voorkant van het gladde rugschild nog af naar steun voor zijn handen.

Mox'l draaide zijn hoofd om. 'Bevelhebber, mijn lichaamsdelen zijn niet zacht, zoals de uwe,' zei hij. 'Uw handen mogen me gerust stevig bij de keel vastpakken. Mijn luchtpijp wordt door een buitenskelet beschermd.'

Aarzelend volgde Lujan de suggestie op, en meteen toen zijn vingers zich om de benige nek van de cho-ja hadden geklemd, draaide deze zijn hoofd en keek weer recht voor zich uit. 'We zijn klaar, bevelhebber. Nu is het tijd om ons te haasten.' En met de abruptheid die zijn ras zo kenmerkte kwam hij in beweging. Lujan wist maar amper zijn evenwicht te bewaren. Om hem heen deden de andere cho-ja's hetzelfde, zag hij. Zonder dat iemand een hoorbaar bevel had gegeven stelden ze zich in een marsorde op, waarna Mox'l geduldig wachtte tot Lujan het vertreksignaal zou geven. De bevelhebber van Mara's leger stond op het punt zijn arm omhoog te steken, toen iemand hem van opzij toeriep: 'Knijp je kuiten niet zo strak samen, anders land je straks zeker op je achterste!'

Lujan draaide zijn hoofd en zag dat de barbaarse slaaf van zijn vrouwe naar hem stond te kijken. De bevelhebber overwoog een gevat antwoord te roepen, maar besloot toen dat het waardiger was niette reageren. Kevin was een meester in grove scherts, maar de meer subtiele vormen van belediging gingen langs hem heen. Een beetje erg laat herinnerde Lujan zich opeens dat de barbaren op hun eigen wereld te paard ten strijde trokken, dus dat Kevins advies best wel eens oprecht en zinnig kon zijn. 'Maak je liever zorgen over de veiligheid van mijn vrouwe,' riep Lujan hem toe, waarna hij de cho-ja's en manschappen om hem heen alsnog het teken tot vertrek gaf.  

De meervoudig gelede, lange ledematen van de cho-ja's leken geen moeite te hebben met de oneffenheden in het terrein. De lichamen van de insectachtigen deinden onder het rennen een beetje van voor naar achter en omgekeerd, maar niet van links naar rechts. De ruiters voelden het neerkomen van de afzonderlijke voeten niet, maar leken boven het landschap te zweven. Ze bewogen zich voort met een ongekende snelheid en voelden de wind langs hun wangen strijken. Lujan zat breed te grijnzen, opgetogen als een kwajongen, en was zijn waardigheid als bevelhebber even geheel vergeten. Het lachen verging hem echter toen Mox'l aan het einde van het heuvelachtige terrein over een nogal steile, rotsachtige helling halsoverkop naar beneden denderde, zonder vaart te minderen. Lujan moest op zijn tanden bijten en zag dat ook de andere soldaten van de Acoma zich met bleke, angstige gezichten vastklampten aan hun cho-ja's, die met ware doodsverachting over greppels en rotsblokken en losse steenslag sprongen. De menselijke ruiters zouden aan een reguliere veldslag met ontblote zwaarden verre de voorkeur hebben gegeven boven deze levensgevaarlijke, halsbrekende dodenrit, maar ze hadden niets te kiezen en konden alleen maar hopen dat dit allemaal goed zou aflopen.  

Na een poosje werd het terrein vlak en zanderig. Als Mox'l moe was van zijn menselijke last, liet hij daar niets van blijken - althans niets wat een mens kon herkennen. Zijn benige lichaam zweette niet, zijn geharnaste flanken zwoegden niet, zijn hart bonkte niet en de cho-ja hijgde niet eens. Lujan kon zijn betraande ogen na wat knipperen weer open houden en keek om zich heen. Zijn medekrijgers zaten allemaal nog op de rug van hun cho-ja, al keek menigeen behoorlijk pips. Hij riep zijn onderbevelhebbers een paar bemoedigende woorden toe, en keek toen voor zich uit, tegen de verplaatsingswind die hem tegemoet leek te waaien in, om te zien waar ze waren.  

De cho-ja's hadden hun menselijke ruiters al meer dan drie mijl gedragen - veel sneller dan mensen konden rennen - en kwamen op dit vlakke terrein zelfs nog rapper vooruit. Hun efficiënte, geklauwde voeten wierpen slechts minimale stofwolken op. Lujan zag in de verte een eenzame gestalte rennen. Inmiddels vol zelfvertrouwen, om niet te zeggen opgetogen, boog hij zich naar voren en wees naast Mox'ls hoofd voor zich uit. De bevelhebber van de cho-ja's knikte zonder snelheid te minderen. 'Een boodschapper van de vijand vlucht voor ons uit,' legde Mox'l uit - met zijn facetogen zag hij beter dan een mens. 'We moeten hem inhalen, anders loopt het succes van onze missie gevaar.'

Lujan opende zijn mond alom iets instemmends te zeggen, maar kreeg toen opeens inspiratie. 'Nee,' zei hij. 'Laat die man maar ongedeerd en doodsbang zijn commandant bereiken. Wij volgen hem vlak op zijn hielen. Zijn paniek zal de vijand misschien demoraliseren.'

'Mensen kennen mensen het beste,' antwoordde Mox'l, en het klonk als een korfspreekwoord. 'We doen wat u het beste vindt, ter ere van uw vrouwe en onze koningin.'

 

De dolle rit eindigde aan de voet van een rij heuvels met rotsachtige hellingen waarin zich grote aantallen holen en grotten bevonden. Het gezamenlijke leger van de Acoma en de Xacatecas was er de dag tevoren vlak langs getrokken. Lujan zag de koerier nu als een haas een schemerige kloof binnen schieten, en even later kwamen er overal krijgers uit hun schuilplaats. De meeste waren nog bezig hun helm op te zetten of vast te binden. Ze waren ook verder niet in volle wapenrusting, want ze hadden verwacht over deze heuvels heen te moeten klimmen om dichter bij Mara's troepen te komen. Ze werden compleet verrast, en de opstelling die ze in de haast kozen, vloekend en wel, was een rommeltje.  

Lujans legermacht rende door tot ze vlak buiten het bereik van de boogschutters waren. Daar bleven de cho-ja's abrupt staan. De menselijke ruiters lieten zich van hun rugschilden zakken, vormden een aanvalslinie, met de cho-ja's aan beide flanken, en zetten de charge in. Het gebeurde allemaal zo soepel alsof de manoeuvre ettelijke keren was geoefend. Het was tevens een voorzichtige tactiek, geen blinde, roekeloze aanval. De soldaten van de Acoma hadden immers geen idee hoe talrijk de vijand was, dus zelfs de grootste heethoofden onder hen gedroegen zich gedisciplineerd en behielden hun plaats in de linie. Onder luid krijgsgehuil stormden ze op de tegenstanders af.  

Daarna was het snel afgelopen. Misschien waren ze in de minderheid, maar de soldaten van de Acoma waren zo verontwaardigd over de valstrik waarin men hun vrouwe had proberen te lokken, dat ze zeer geïnspireerd vochten. Ze hadden het onmogelijke gedaan - een enorme afstand overbrugd op de rug van de cho-ja's - en nu warèn ze lichamelijk nog helemaal fris. Tegelijk brandden ze van verlangen om wraak te nemen voor de vele maanden van onzekerheid die ze hadden moeten doorstaan. Eindelijk kreeg Mara's in het groen geharnaste legertje weer eens gewoon de kans om de vertrouwde militaire routine van aanvallen, uitwijken, terugtrekken en opnieuw aanvallen in de praktijk te brengen.  

De cho-ja's kenden zulke emoties niet, maar zaaiden met hun messcherpe zwaardarmen dood en verderf onder de als nomaden vermomde Minwanabi. Met hun klauwen doorkliefden ze schilden en reten ze buiken open, en zelf ontweken ze behendig de zwaaiende zwaarden van gevallen of gewonde tegenstanders, die hun zachtere, gesegmenteerde buiken van onder probeerden te raken.  

Lujan ontweek een speer, kapte een vijandelijke pols open en doodde de tegenstander tenslotte door een steek in de nekholte. Hij stapte over het lijk heen, zonder op het opspuitende bloed te letten, en stapte op de volgende vijand af. Links en rechts van hem rukten zijn soldaten samen met hem op. De Minwanabi, die zich lange tijd in de schaduw verscholen hadden gehouden, knipperden nog steeds met hun ogen tegen het felle zonlicht. Vooral in de eerste fase van de strijd profiteerden de soldaten van de Acoma van het verrassingselement, maar daarna moest worden afgewacht of de overmacht van de vijanden niet te groot was. Lujan nam niet de tijd om zich veel zorgen te maken. Hij was al eens eerder een grijze krijger geweest, zonder heer of vrouwe, en dat lot wilde hij niet nogmaals ondergaan. Liever zou hij sterven dan als overlever op welke wijze ook afbreuk doen aan de eer van zijn vrouwe. Hij vocht zo bezeten, zo fanatiek, dat hij zich slechts een vluchtig momentje afvroeg of de andere groep cho-ja's met soldaten van de Acoma, met zijn slagleider als commandant, aan de overkant van de vallei, bij die andere heuvels, een even doorslaand succes behaalde als hij hier. Of wat er met de patrouilles was gebeurd die hij via de route die ze gisteren hadden gevolgd terug had gestuurd. Als zij hun taak niet konden vervullen zou Mara zich nu als een weerloos offer op haar heuvel bevinden, helemaal alleen, slechts beschermd door een erewacht van twaalf. 

 

De genadeloos brandende middagzon stond op zijn hoogste punt boven de vlakte. De kleine, bijna symbolische versterking die de Acoma naar de troepen van heer Chipino had gestuurd had de krachtsverhoudingen niet wezenlijk veranderd, al had ze een deel van het overweldigende aantal aanvallers een eindje weggelokt. De soldaten van de Acoma waren al spoedig evenzeer omsingeld en in een benarde situatie gebracht als hun bondgenoten, maar er was een verschil: zij leken met hun wanhopige defensieve acties niet alleen hun lijfsbehoud na te streven, maar ook nog iets anders, want heel geleidelijk, stapje voor stapje, naderde hun vechtende kluwen dat van hun bondgenoten.  

Tasaio, die een oog had voor zulke dingen, zag het natuurlijk. De frons op zijn voorhoofd verdiepte zich. Dat de vijand onnodige verliezen scheen te accepteren enkel om een onbetekenend afstandje te overbruggen maakte hem ongerust. Hij kon Mara wel uitschelden voor een lafaard, omdat ze zo weinig versterking hierheen had gestuurd, maar in zijn koelbloedige hersens wist hij heel goed dat ze voor dat gedrag ook een heel andere reden kon hebben. Dat vermoeden werd even later bevestigd toen een boogschutter in het omsingelde, belegerde groepje van Mara's soldaten erin slaagde een signaalpijl af te schieten.  

Tasaio zag machteloos vloekend aan hoe de pijl een hoge boog door de lucht volgde en tenslotte midden in het gewemel van heer Chipino's mannen viel.

'Ik neem aan dat ze een boodschap heeft doorgegeven,' opperde de slagleider.

'Wat snugger van je,' snauwde Tasaio. Zijn planning ging mis, dat wist hij nu zeker. Ver weg, aan het einde van de vallei, was inmiddels een stofwolkje verschenen. Dat kon alleen maar betekenen dat ook daar een veldslag was ontbrand en dat zijn verborgen troepen dus ontdekt waren. Weliswaar verklaarde dat veel, maar tevens beloofde het weinig goeds.

'We moeten onmiddellijk de helft van de troepen die heer Chipino belegeren terugroepen,' besloot Tasaio. 'Onze beste kans is nu dat we Mara's commandopositie aanvallen, in de hoop dat ze de meeste van haar soldaten elders heeft ingezet. Als dat zo is, hebben we een goede kans om haar eregarde uit te schakelen en haar te doden. Als we snel genoeg optreden, zullen heer Chipino en dat belachelijk kleine legertje dat ze hem te hulp heeft gestuurd niet de kans hebben om zich vrij te vechten.'  

De slagleider holde weg om de juiste trompetsignalen te laten geven. Tasaio stond op en gordde de hem aangeboden riem met zijn zwaard om. Na een stijf knikje naar zijn wapenbediende, die te velde altijd bij hem was, liep hij weg om zich bij zijn krijgers te voegen. Deze keer zou er niets mis gaan, zwoer hij Turakamu de Rode. Wat er ook verder nog aan onverwachte dingen zouden gebeuren, en zelfs als het hem zijn leven zou kosten, nu ging heer Desio's neef persoonlijk de aanval op Mara leiden. Nu ging hij in eigen persoon op weg naar de smalle pas waarin zij haar toevlucht had gezocht.

'Je zult wel niet naar buiten komen, teef, maar dan stuur ik moordenaars naar binnen!' Tasaio trok zijn zwaard en stelde zich aan het hoofd van de troepen die door hun slagleiders in mars formatie werden gezet. 

 

De verkenner maakte een buiging voor Tasaio. 'Het is zoals u vermoedde, heer. Mara heeft al haar troepen om de heuvelrug heen gestuurd om ons verborgen leger aan te vallen. Ze heeft slechts één officier als erewacht bij haar draagkoets achtergelaten.'

'Dan hebben we haar!' Opgetogen en vol zelfvertrouwen stuurde Tasaio de helft van de soldaten die hij bij zich had weer terug naar de omsingelde legers van de Xacatecas en de Acoma. 'Aan een peloton moeten we genoeg hebben om die teef van de Acoma te doden.'

Daarna leidde Tasaio zijn groepje soldaten tussen twee heuvels door naar het plateau waar Mara en haar erewacht positie hadden gekozen. Tasaio deed geen poging om dat stiekem te doen, integendeel: hij vond het een aangename gedachte dat zijn tegenstandster misschien zou sidderen van angst en op het einde voor hem in het stof zou kruipen. Wat zou Desio genieten wanneer hij hem dat in geuren en kleuren zou kunnen vertellen!  

Toen zijn krijgers op het plateau arriveerden zag Tasaio dat de zijden gordijnen van de draagkoets gesloten waren en dat van Mara's gestalte slechts vage contouren zichtbaar waren. Ook zag Tasaio, die zijn ogen halfdicht moest knijpen tegen het felle zonlicht, dat de ene wachtpost die er stond uitzonderlijk groot was, en rood haar had. Zijn scheenplaten waren te kort voor zijn benen en de kinband van de helm op zijn slordige krulharen was niet dichtgegespt. En de ogen waarmee hij het peloton soldaten van de Minwanabi zag naderen hadden een zeldzame donkerblauwe kleur. Tot Tasaio's grote verbazing greep deze uitverkoren wachter uit Mara's leger niet meteen naar zijn wapens, maar trok hij het gordijntje half open en jammerde hij: 'Vrouwe, de vijand is hier!'  

Met volle teugen genietend van het moment, gaf Tasaio het teken tot de aanval. Zijn soldaten kwamen in beweging. De wachtpost van de Acoma bracht zijn speer in de aanslag, maar toen de aanvallers op een boogscheut afstand waren gekomen leek hij zich te bedenken, want hij liet de speer kletterend op het rotsgesteente vallen en rende weg.

Tasaio lachte. 'Grijp die heks!' riep hij. Zelf was hij echter als eerste bij de groen geschilderde draagkoets. Hij slaakte een woeste strijdkreet, rukte het zijden gordijntje open en stak de punt van zijn zwaard diep in de gestalte die binnen op de kussens zat.

Dat was tenminste de bedoeling, maar uit het dons dat opwolkte, ook na een tweede steek, bleek dat hij slechts kussens had doorstoken. Tasaio vergat alle decorum. Hij vloekte luid, en in een explosie van pure frustratie stak hij nog een derde keer toe. De koets bevatte alleen kussens, waarvan er een paar in een prachtige jurk van de vrouwe waren gepropt. De roodharige wachtpost was kennelijk een slaaf die als lokeend had gediend, en deze draagkoets was een valstrik.  

Tasaio's geest bleef koel, hoe onbeheerst zijn woede ook kolkte. Mara zat hem ginds ergens achter de rotsen natuurlijk uit te lachen. Tasaio keek om zich heen. Waar zou hij zijn soldaten naar toe sturen? Ze voelden zich even beschaamd als hij, en ze dorstten naar wraak. Achter de vluchtende slaaf aan? Dat leek hem geen goed idee. Mara zou natuurlijk...

En op dat moment troffen de eerste pijlen doel.

De man naast Tasaio werd vlak boven zijn kaakbeschermer in zijn wang geraakt. Hij greep naar zijn gezicht en viel op de grond. Tasaio zag dat ook andere krijgers getroffen werden en voelde zelf een pijl over zijn harnas schampen. Instinctief riep hij de bevelen die voor een ordelijke terugtocht nodig waren, en de ervaren soldaten die hij bij zich had gehoorzaamden meteen en trokken zich terug achter beschuttende rotsen. Tasaio zag van welke kant de pijlen kwamen, en begon een tegenaanval op de boogschutters te beramen.

Toen hoorde hij gekletter van los rotsgesteente in de kloof waardoor hij naar het plateau gekomen was, en toen hij zich omdraaide, afgeleid door dat geluid, zag Tasaio een glimp van een helmpluim. Daarna zag hij sluipende gestalten in groene harnassen, en hoorde hij het bekende geluid van zwaarden die uit hun schede werden getrokken. Gedempte stemmen deelden bevelen uit. De groep bereidde zich voor op een aanval.  

'Ze proberen ons af te snijden,' zei de slagleider van de Minwanabi meteen.  

'Onmogelijk!' snauwde Tasaio. Mara kon gewoon niet zo snel krijgers een omtrekkende beweging hebben laten maken om hem in zijn rug aan te vallen. 'Cho-ja's,' zei hij. 'Ze moet er een aantal achter de hand hebben gehouden.' De stemmen die hij hoorde waren echter onmiskenbaar die van mensen. Tasaio aarzelde nog maar heel even. Hij kon zich geen vergissing veroorloven. Als Mara hem hier in de val had gelokt, beschikte ze ongetwijfeld over voldoende middelen om hem en zijn mannen uit te schakelen. En dat zou een ramp zijn voor zijn meester, de Heer van de Minwanabi.  

Zijn gezicht was bekend - misschien niet aan Mara, maar zeker aan de Heer van de Xacatecas. Tasaio was een te prominente figuur in de Krijgspartij om op anonimiteit te mogen hopen. Het bezit van zijn lijk zou een onweerlegbaar bewijs van het verraad van de Minwanabi zijn: zij hadden met de woestijnmannen samengewerkt en derhalve de keizer aangevallen. Hoewel Tasaio persoonlijk bereid was - graag zelfs - zijn leven te riskeren voor de kans Mara naar Turakamu te kunnen sturen, mocht hij niet het risico lopen op die manier de eer van zijn voorouders grondig te bezoedelen. Nee, Mara had hem ook in dat opzicht in de klem. Hij had slechts één mogelijkheid, hoe walgelijk hij die ook vond.  

'Terugtrekken!' riep hij. 'In formatie, maar zo snel mogelijk. We mogen de vijand geen overwinning geven.'

De krijgers gehoorzaamden zonder vragen te stellen. Ze verlieten de veiligheid van hun schuilplaatsen en renden zigzaggend tussen de rotsen door terug naar de vlakte, nu opnieuw bestookt door boogschutters van de Acoma. Ze keken er onverstoorbaar bij, zoals het soldaten betaamde. Ook Tasaio's gezicht verried geen enkele emotie, maar elke stap die hij zette verergerde zijn brandende schaamte. Nog nooit was hij gedwongen geweest zich van een strijdtoneel terug te trekken! Het was zo oneervol dat het hem fysiek pijn deed. Tot nu toe had hij Mara gehoond omdat ze een vijand van zijn huis en zijn mensen was, maar vanaf dit moment kreeg zijn haat ook een persoonlijk karakter. Voor de schaamte die hij nu voelde, en die een gevolg was van zijn eigen domme tactiek, zijn gretigheid en zijn overmatige bloeddorst, zou de vrouwe ooit in de toekomst moeten boeten. Tasaio zou niet rusten voordat hij het haar betaald had gezet. Hij zwoer tijdens de vlucht dat hij met alle talenten waarover hij beschikte zou streven naar haar ondergang, om deze belediging te wreken.  

Onder de gesneuvelden bevond zich ook zijn militaire bediende. Tasaio vloekte toen hij merkte dat de man niet meer achter hem aan liep. Hij zou een nieuwe knecht moeten opleiden en dat was nogal een verspilling, want meestal kwamen er heel wat kandidaten om het leven voordat hij er weer een vond met reflexen die snel genoeg waren. Ook dit was een persoonlijke rekening die vereffend diende te worden, een extra reden om Mara te doen bloeden en lijden. Geabsorbeerd door zijn haat, bereikte Tasaio de vlakte zonder ook maar een keer omgekeken te hebben. Daarom merkte hij toen pas dat hij en zijn kleine strijdmacht niet omsingeld waren geweest door vijanden, zoals hij had gemeend, maar verslagen en nagezet door slechts een paar cho-ja's en een handvol soldaten, die helmen op stokken hadden gezet en onnodig veel kabaal hadden gemaakt om de schijn te wekken dat ze met velen waren.

Een slagleider was zo stom om een en ander onder woorden te brengen, en hoewel hij het op bekommerde toon deed, en beslist niet om te spotten, ontplofte Tasaio van woede.

'Leg die man het zwijgen op,' zei hij tegen de plaatsvervangende slagleider. 'Snij zijn keel door en neem zijn pluimen over. Vanaf nu ben jij gepromoveerd tot slagleider.'  

De man maakte een buiging voor zijn superieur, trok zijn zwaard en deed zonder een spier te vertrekken wat hem was gevraagd.

Tasaio tuurde naar de rotsen waarachter Mara en haar erewacht zich over zijn nederlaag moesten liggen te verkneukelen. Het feit dat hij de Xacatecas nog altijd omsingeld hield, zodat heer Chipino aan zijn genade was overgeleverd, verzachtte zijn leed niet in het minst. De dood van zijn voormalige slagleider deed hem niets. Zonder acht te slaan op het laatste gereutel van de soldaat begon Tasaio te bedenken hoe hij zo goed mogelijk kon redden wat er nog te redden was. Hij gaf opdracht tot een verhevigde aanval op heer Chipino en de halve compagnie die Mara hem ter versterking had gestuurd. Al kon hij Mara dan niet te pakken krijgen, door haar bondgenoot te verslaan zou hij ook haar eer aantasten.  

Maar toen laat in de middag de door stofwolken vertroebelde zon naar de horizon begon te zakken hielden heer Chipino's krijgers nog altijd stand. Vele waren er gesneuveld, maar de overlevenden verloren de moed niet. Tasaio's stemming werd nog slechter toen een uitgeputte koerier hem kwam melden dat de krijgers achter de westelijke heuvelrug waren aangevallen en gedecimeerd door troepen van de Acoma. De groep achter de oostelijke rug was misschien hetzelfde overkomen. Er arriveerde geen koerier om dat te bevestigen. Tasaio stuurde verkenners om het na te gaan, maar geen daarvan keerde terug.

'Dat komt allemaal door die verdomde cho-ja's van de vrouwe,' had de koerier gezegd. 'Zonder hen had ze nooit kunnen winnen.'

'Wat bedoel je?' had Tasaio geërgerd gevraagd, maar niet veel later had hij het met eigen ogen gezien. Er stormde een nieuwe groep Acoma-strijders over de vlakte om heer Chipino te helpen, en de mensen werden door de cho-ja's gedragen. Pas toen ze hun belaagde collega's hadden bereikt stapten de ruiters af en stelden zich op voor het gevecht.

Tasaio's krijgers hadden al de hele dag in de brandende zon gevochten, en ze hadden niet meer de energie om zich tegen deze nieuwe dreiging te weer te stellen. Daarentegen ontleenden de mannen van heer Chipino nieuwe moed en hoop aan deze versterking. Ze deden een uitbraak en de soldaten van de Minwanabi werden achteruit gedreven. Voor de tweede keer die dag moest Tasaio het bevel voor de terugtocht geven.  

Hij deed het met een schorre stem, doodsbleek, en bijna misselijk van gêne. Zijn mooie plannen in Dustari lagen in puin, en dat alles omdat ze hem op het slagveld te slim af was geweest, iets wat op Kelewan nog nooit iemand was gelukt, en ook tijdens de campagne van de Krijgsheer tegen de Midkemiërs niet. De smaak van de nederlaag was nieuw voor hem, en bleek buitengewoon bitter te zijn. Tasaio zag hoe zijn leger zich terugtrok - althans: het deel dat nog over was. Met een schok besefte hij dat het veel te klein was om hem in staat te stellen wraak te nemen. Hij kon niet in dit woestijngebied blijven. De woestijnmannen die door hem als lokaas waren gebruikt zouden dat verraad niet vergeven. De stammen zouden zich nu tegen hem keren, hun opperhoofden waren misschien zo kwaad dat ze bloedwraak hadden gezworen. Hoewel Tasaio alleen maar verachting had voor de zeden en gewoonten van de wilden en zich geen zorgen maakte over hun eventuele wraak op zijn huis, wist hij dat ze op hun terrein wel degelijk tot vergelding in staat waren. Op zijn hele tocht naar Banganok moest hij rekening houden met overvallen.  

Die avond na de verloren slag zat Tasaio in zijn eentje nieuwe plannen uit te broeden. Hij wilde geen wijn drinken om vergetelheid te vinden. Hij wilde de klagende stemmen van zijn soldaten niet horen, noch het kreunen van de gewonden, noch het slijpen van de zwaardensneden en de messen. En vooral wilde hij niet naar het westen kijken, waar de gloed van de vreugdevuren van de Acoma en de Xacatecas aan de hemel te zien was. Al spoedig zou er van die vuren alleen maar as over zijn, beloofde hij zichzelf. Spoedig genoeg zou Mara spijt krijgen van deze vluchtige overwinning, want de volgende keer dat hij tegenover haar kwam te staan zou hij de Acoma met wortel en tak uitroeien!

 

In de commandotent van de Heer van de Xacatecas, in het zachte schijnsel van olielampen, maakte Mara het soort buiging dat de ene heerser voor een andere reserveert. Hoewel zij die dag voor de triomf had gezorgd, had ze besloten daar geen nadruk op te leggen. Ze was ook niet hooghartig in haar tent gebleven om op de komst van de heer te wachten wiens huis nu bij het hare in de schuld stond, maar gedroeg zich verstandig en subtiel, want ze wist dat een nodeloos in zijn trots of ijdelheid gekrenkte Heer van de Xacatecas het huis Acoma meer kwaad dan goed kon doen. Ze kwam ook niet de loftrompet over zichzelf steken, maar deed alsof haar bezoekje een vriendelijk routinezaakje was.  

'Heer Chipino,' begon ze, heel licht glimlachend terwijl ze zich oprichtte, 'u toonde belangstelling voor mijn erewacht, in het bijzonder de soldaat die zo opzichtig de lafaard uithing dat Desio's veelgeprezen neef, Tasaio, vergat op zijn hoede te zijn.'

Heer Chipino wuifde een bediende weg die een heet compres op de gekwetste spieren van zijn rug en nek had gelegd. Ruikend naar massage-olie en zoete zalfjes wenkte hij een andere slaaf, die een lichte kamerjas over zijn schouders legde. 'Ja.' Chipino richtte zijn blik op de lange gestalte in de schaduwen achter Mara. 'Kom naar voren,' zei hij.

Kevin stapte naar voren. Hij was gekleed in een Midkemische broek en een los hemd, dat om zijn middel was samengebonden door een Tsuranese riem met sierschelpjes eraan. Zijn blauwe ogen twinkelden vrolijk toen hij met zijn handen op zijn heupen voor heer Chipino ging staan om zich te laten bestuderen.

De Heer van de Xacatecas keek een beetje verbaasd bij het zien van de slaaf, al was hij deze in Mara's tent vaak genoeg tegengekomen. Nu hij van de bevelhebber van de Acoma had vernomen dat Kevin de tactiek van die dag had uitgestippeld en dat ze zonder zijn barbarenlogica allemaal om het leven zouden zijn gekomen, bekeek hij de man met heel andere ogen. Beleefd schraapte hij zijn keel. Aangezien zijn cultuur geen protocol kende voor het aanspreken van een slaaf die zich heldhaftig had gedragen, beperkte hij zich tot een knikje. 'Geef de knaap een kussen,' zei hij.  

Er werd er een uit het slaapgedeelte van de tent gehaald, maar Chipino bleef onverstoorbaar en nodigde de slaaf uit om te gaan zitten. Pas toen hij er zich op zijn vaderlijke manier van had vergewist dat de slaaf zich op zijn gemak voelde, bracht Chipino het onderwerp ter sprake dat naar zijn mening uitermate gevoelig was. 1ij bent een slaaf, en daarom was je in staat laf voor de vijand weg te rennen, zoals je vrouwe je bevolen had, nietwaar?'

Tot Chipino's verrassing begon Kevin te lachen. 'Dat ik een slaaf ben heeft er niets mee te maken,' zei hij toen, met zijn diepe, volle stem. 'Alleen al het zien van de verbijstering op Tasaio's gezicht was een bevredigende beloning!'

Heer Chipino fronste zijn voorhoofd, maar verborg zijn verwarring achter het teshkopje dat hij van het tafeltje naast zijn elleboog oppakte. 'Toch was je een officier in het leger van je eigen land, zo hoorde ik van je meesteres. Voel je dan geen schaamte bij het tonen van lafheid?'

Kevin trok zijn wenkbrauwen op. 'Schaamte? Ofwel we hielden de vijand voor de gek, ofwel we kwamen om het leven. Ik vind schaamte een peuleschil in vergelijking tot de blijvende toestand van morsdood zijn.'  

'Zijn volk hecht veel meer waarde aan het leven dan wij doen,' kwam Mara tussenbeide. 'Ze erkennen het bestaan van het Wiel van het Leven niet en hebben geen begrip van de goddelijke waarheid. Ze snappen niet dat ze in hun volgende incarnatie zullen terugkeren op het eerniveau dat ze nu moeten verdienen.'

Kevin maakte een snuivend geluid. Jullie hebben een traditie hier, maar geen gevoel voor het ontwikkelen van stijl. En geen gevoel voor humor, zoals wij, in ons Koninkrijk der Eilanden.'

'Aha,' zei heer Chipino. Zijn gezicht klaarde helemaal op, alsof nu alles was opgehelderd. Je vluchtte bij Tasaio weg en je voelde geen schaamte, want je vatte die actie op als een grap.'

Kevin verborg zijn mengeling van geamuseerdheid en ergernis achter toegeeflijkheid. 'Zo is het misschien in versimpelde vorm samen te vatten.' Hij hield zijn hoofd schuin en duwde een paar rode lokken naar achter. 'Het moeilijkste deel van mijn rol was dat het me inspanning kostte om niet hardop te lachen. Gelukkig zaten de riemen van het harnas dat Lujan me had geleend vreselijk strak, anders zou ik vast in lachen zijn uitgebarsten.'

Chipino streek over zijn kin. 'Een grap,' concludeerde hij, hoewel het duidelijk was dat hij wederom in verwarring verkeerde. Jullie Midkemiërs hebben een rare manier van denken.' Hij richtte zijn aandacht op Mara en controleerde even of zijn bedienden goed voor haar hadden gezorgd en haar chocha naar haar smaak hadden gebracht. Zelf een man van subtiele finesse, had hij zijn bedienden getraind om zijn gasten perfect te verzorgen zonder dat hij daarvoor specifieke opdrachten hoefde uit te spreken. Die gewoonte leverde beloningen op. Het was verbazend hoe handelbaar een tegenstander kon worden wanneer hij zonder enige ophef werd bediend zoals hij dat thuis gewend was. Mara was natuurlijk geen vijand, maar heer Chipino besefte dat hij bij haar in het krijt stond en was begerig om een gunstige regeling te treffen. Hij koos zijn moment toen Mara haar eerste slokje chocha had genomen, maar nog geen tijd had gehad om eens goed na te denken.

'Vrouwe Mara, uw soldaten en uw briljante tactiek hebben voorkomen dat het huis Xacatecas vandaag nog tragischer verliezen heeft moeten lijden. Wij staan daarvoor bij u in de schuld en we zijn bereid een eervolle en faire beloning aan te bieden.'

De vrouwe was jong. Ze was talentvol, maar ze had nog heel wat harde lessen nodig voordat ze echt een meester werd in het Grote Spel. Dat bleek nu, want ze bloosde. 'Mijn heer, de soldaten van de Acoma hebben slechts datgene gedaan wat voor bondgenoten passend gedrag is. Er is dan ook weinig beloning nodig, afgezien van een formele, door getuigen gestaafde bevestiging van ons bondgenootschap, voor we naar onze landen terugkeren.'  

Ze zweeg, sloeg haar ogen neer en leek meer dan ooit op een jong meisje. Er verscheen een fronsje op haar voorhoofd, alsof ze bij nader inzien besefte dat ze nog iets meer van het huis Xacatecas moest vragen, omdat anders een sociaal hoger geplaatst iemand dan zijzelf met een onbevredigd schuldgevoel zou blijven zitten. Dat zou geen verstandig beleid zijn, en vriendschappelijke relaties in de weg kunnen staan. 'Heer Chipino,' vervolgde ze dus, alsof het onderwerp haar eigenlijk in verlegenheid bracht, 'als dank voor de acties van de Acoma ten behoeve van uw huis zou ik een cadeautje willen vragen. Dat u in de keizerlijke Hoge Raad, op een moment naar mijn keuze, een keer uw stem zult uitbrengen naar mijn wens. Is dat aanvaardbaar voor u?'  

Heer Chipino boog zijn hoofd, zeer in zijn schik. Het verzoek was uiterst bescheiden en het meisje toonde daarmee aan dat ze veel verstandiger was dan bij haar jaren zou passen. Hij gaf een bediende opdracht een klerk te halen om een en ander vast te leggen. Aan Mara's zeer adequate wens voegde hij toen uit zichzelf nog iets toe. 'Laat voorts een fijne wapenrusting maken voor deze slaaf, in de kleuren van de Acoma, zodat hij zijn meesteres wat dat betreft op nog passender wijze kan dienen wanneer zij hem weer eens als lokaas wil gebruiken.'

Kevin glimlachte waarderend om dit staaltje van Tsuranese humor: hij zou die wapenrusting natuurlijk nooit mogen dragen, maar het zou een soort trofee voor hem zijn. Nu de zaken geregeld waren, en de schuld op blijvende manier voldaan was, vond Chipino het tijd geworden om een hapje te eten. Hij klapte in zijn handen en liet zijn bedienden voedsel brengen. 'Laat ons samen dineren,' zei hij, en aan zijn handgebaar was te zien dat de uitnodiging ook aan de barbaarse slaaf gericht was. 'En samen met een heerlijk drankje vieren dat we onze vijanden hebben verslagen!'

 

Mara ontwaakte doordat iemand ruw aan haar schouder schudde. Ze rolde zich op haar zij. Haar zwarte haren vielen over haar ogen en ze zuchtte, nog half in slaap.

'Vrouwe, u moet wakker worden,' zei Kevin in haar oor.

Het was veel te knus en warm onder de deken. Met tegenzin kwam Mara in beweging. Hoewel ze nog moe was van de inspanningen van gisteren, om over de met heer Chipino genuttigde sa-wijn nog maar te zwijgen, dwong ze zich haar ogen te openen. 'Wat is er?'

Buiten - de tentflap hing half open om frisse lucht binnen te laten - was de ochtendhemel al grijs, zag ze. In de zandduinen van dit lage land zakte de temperatuur niet drastisch na zonsondergang, zoals in de bergen, maar werd het niettemin 's nachts flink koeler. Ze drukte zich dichter tegen Kevins warmte aan. 'Het is nog veel te vroeg,' zei ze, en ze begon hem provocerend te kietelen.

'Vrouwe,' zei de barbaar quasi bestraffend, 'Lujan staat te wachten met een boodschap.'

'Wat?' Klaarwakker nu, ging Mara rechtop zitten. Losse haarslierten hingen als linten over haar schouders toen ze in haar handen klapte om zich kleren te laten aanreiken. Lujan liep in de schemering aan de andere kant van het kralengordijn met grote passen heen en weer over de tapijten, met zijn officiershelm in de holte van een arm. Snel schoof de Vrouwe van de Acoma haar armen in de mouwen die haar werden voorgehouden. Kevin tastte nog rond naar zijn broek toen Mara zich al naar Lujan haastte.

'Wat is er mis?' vroeg ze ongerust, want ze zag dat Lujan opgewonden was.

De bevelhebber van de Acoma maakte een haastige buiging. 'Vrouwe, kom snel mee. Ik denk dat u het maar beter met eigen ogen kunt zien.' Toegeeflijk, omdat ze nieuwsgierig was, volgde Mara haar officier naar buiten, nadat ze snel een paar sandalen had aangeschoten.

Haar ogen moesten even wennen aan het grijze licht van de vroege ochtend en ze bleef abrupt staan, waardoor Kevin, die vlak achter haar liep en nog druk in de weer was met knopen en veters, tegen haar aan botste. Zijn onhandigheid bleef echter zonder commentaar, want Mara werd volledig in beslag genomen door de aanblik van zeven sjofel geklede figuren die vlak buiten haar kamp van een duinhelling afdaalden. Ze waren kort, van een bijna dwergachtig postuur. Hun kleren waren afgezet met kralen van glas, been en jade, en ze droegen hun haren in vlechten, waarvan de punten van kleurige kwastjes waren voorzien, hoewel de rest van hun kleren grauwen bruinachtig was. Om hun polsen droegen ze blauwe tatoeages die uit ingewikkelde patronen, allemaal verschillende, waren samengesteld.  

'Ze zien eruit als stamhoofden,' zei Mara verwonderd.

'Dacht ik ook,' zei Lujan. 'Toch komen ze alleen, en ongewapend.'

'Haal heer Cipino,' beval Mara.

Haar bevelhebber beperkte zich op zijn nuchtere manier tot een vluchtig knikje. 'Ik ben al zo vrij geweest.'

Toen bedacht Mara puur instinctief nog iets anders. 'Vraag onze wachtposten hun wapens neer te leggen. Nu. Meteen.'  

Lujan wierp een achterdochtige blik op de naderende gestalten en haalde toen zijn schouders op. 'Laten we maar hopen dat de goden met ons zijn. Na Tasaio's optreden gisteren zullen de clanhoofden weinig met hem op hebben.'  

'Dat is precies wat ik hoop,' zei Mara snel.

Ze bleef met gefronst voorhoofd staan kijken terwijl Lujan haar bevelen uitvoerde. Overal in het kamp deden de soldaten hun riemen en hun wapens af en legden ze op het woestijnzand.

'Denk je dat deze stamhoofden als vredesgezanten hierheen zijn gekomen?' vroeg Chipino. Zijn stem was nog hees van de slaap. Hij kwam naast Mara staan. Het koord van zijn kamerjas was niet goed vastgestrikt.  

'Dat is waar ik op reken,' mompelde Mara.

'En zo niet?' drong Chipino aan. Het klonk eerder nieuwsgierig dan bezorgd.

Mara keek hem glimlachend aan. 'U hebt goed geraden, mijn heer, dat ik niet helemaal naïef ben. Ik heb Lujan alleen opgedragen dat de wachtposten hun wapens moesten neerleggen. De andere soldaten worden op dit moment natuurlijk in volle wapenrusting achter de commando tent in reserve gehouden.'  

Lujan kwam op dat moment juist vanaf die plek weer in het zicht. Kennelijk had hij Mara's opmerking gehoord, want hij keek een beetje schaapachtig. 'Iemand moet toch altijd voorbereid zijn op problemen,' zei hij opgewekt. Toen liet hij zijn luchtige houding varen en tuurde net als de anderen in zuidelijke richting naar de zeven gestalten die netjes voor de rij wachtposten waren blijven staan, nadat de voorste, die de meeste kralen op zijn kleren droeg, een zwierig saluut had gebracht.

'Laat ze passeren,' riep heer Chipino. 'We zijn bereid te onderhandelen.'

De wachters maakten gehoorzaam vrij baan en de mannen uit de woestijn liepen zonder iets te zeggen op hun korte benen naar het kamp, zonder naar links of rechts te kijken, tot ze pal voor de heer en de vrouwe bij de tent waren gekomen. Daar bleven ze staan, opgesteld in een halve cirkel, en staarden zwijgend voor zich uit, als door zandstormen geboetseerde beelden terwijl hun kralen zachtjes rinkelden in het ochtendbriesje.

'Haal een tolk,' zei heer Chipino zachtjes tegen een van Mara's bedienden. Zelf nam hij de vrouwe bij de hand en deed samen met haar twee afgemeten passen naar voren. Daar bogen ze lichtjes hun hoofd en gebruikten de tekentaal van het woestijnvolk - uitgestoken armen, met open, naar boven gerichte handpalmen - om duidelijk te maken dat er een wapenstilstand gold.

Meteen herhaalde het leidende stamhoofd deze gebaren, zij het dat hij er symbolisch ook nog zijn neus, mond en oren bij betrok. Tenslotte maakte hij een buiging op de manier die in het keizerrijk gebruikelijk was - zo diep dat zijn oude botten ervan kraakten - waarna hij met groot enthousiasme en nog grotere rapheid begon te praten.

De tolk, een dik mannetje dat ze in Llama hadden aangeworven, was hijgend en wel net op tijd om de essentie van de boodschap op te vangen, want de spraakwaterval eindigde even abrupt als hij begonnen was.

'Wat zei hij?' vroeg Mara, die haar nieuwsgierigheid niet langer kon bedwingen.  

De tolk trok zijn zandkleurige wenkbrauwen op in een gebaar van oprechte verbazing. Hij scheen naar de juiste woorden te zoeken voordat hij antwoordde, alsof hij tegelijk nog even wilde controleren of hij het wel goed had verstaan. 'Dit zijn de hoofden van de Zeven Stammen van Dustari's noordelijke woestijn, die in hun taal Winden van Zand heet. Ze zijn hier om vijandschap en bloedwraak te zweren tegen de man die u kent als Tasaio van de Minwanabi. En omdat het land van de Minwanabi aan de andere kant van de oceaan ligt, en de krijgers van de Zeven Stammen niet in het keizerrijk mogen komen, zijn de hoofden hier tevens om van u een alliantie te vragen tussen uw stammen en de hunne.'  

Mara en heer Chipino keken elkaar tevreden aan. Toen boog Mara lichtjes haar hoofd, daarmee erkennend dat de Heer van de Xacatecas het recht had namens hen beiden te spreken. Heer Chipino gaf antwoord. Hij keek de leider van de stamhoofden daarbij recht in diens donkere, fonkelende ogen en bekommerde zich niet om pauzes ter wille van de zwetende tolk. 'Zeg de stamhoofden van Winden van Zand dat onze stammen een dergelijk bondgenootschap toejuichen. En dat de stammen van de Acoma en de Xacatecas beloven de zeven stamhoofden Tasaio's zwaard te zullen sturen als bewijs van het feit dat de bloedwraak ten volle voltrokken is.' Er mocht worden aangenomen dat de woestijnmannen de gewoonten in het keizerrijk goed genoeg kenden om te weten dat het zwaard van een krijger slechts uit diens dode handen afkomstig kon zijn. 'Maar voordat de Acoma en de Xacatecas deze overeenkomst met hun eed bekrachtigen, moeten de stamhoofden op het erewoord van hun clans beloven dat ze een verdrag met het keizerrijk zullen sluiten. De overvallen op de grensstreek moeten ophouden, want dan zijn de Acoma en de Xacatecas vrij om de stam van de Minwanabi te achtervolgen en de bloedwraak te voltrekken. Om te voorkomen dat de stammen van Winden van Zand een reden hebben om zulke overvallen te plegen, zullen we een buitenpost inrichten waar alle stammen vrij zullen kunnen handelen.' Hij glimlachte Mara toe. 'Wij zullen deze handelspost samen met de Acoma besturen.' Toen wendde hij zich weer tot de stamhoofden. 'Handelaren die zouden proberen onze nieuwe bondgenoten te bedriegen of te beroven zullen dan met de Acoma en de Xacatecas te maken krijgen.'  

De tolk haastte zich om ook de laatste zinnen te vertalen, en daarna bleef het even stil. De gezichten van de woestijnmannen bleven even ondoorgrondelijk als ze waren, maar toen stampte de leider met een voet op de grond en spuwde in het zand. Hij sprak een uiterst kort woordje uit, maakte rechtsomkeert en marcheerde weg. De anderen liepen in een rijtje achter hem aan.  

De tolk keek stomverbaasd. Hij wendde zich tot Mara en Chipino. 'Hij zei ja.'

De Heer van de Xacatecas lachte ongelovig. 'Dat was alles?'

De tolk maakte een gebaar dat verried dat ook hij nog ergens wat woestijnbloed in zijn aderen moest hebben. 'De leider van de Zeven Opperhoofden van Winden van Zand heeft water gespuwd!'  

Toen deze toelichting niet meteen voor iedereen helder bleek, zuchtte hij een beetje ongeduldig. 'Dat is een eed op het leven, voor het opperhoofd zelf en zijn hele stam. Hij en zijn erfgenamen en al zijn familieleden en stamgenoten zouden zich door rituele verhongering het leven benemen indien iemand van Winden van Zand deze overeenkomst zou schenden. Mijn heer, mijn vrouwe, u hebt zojuist een verbond met het woestijnvolk gesloten, en het is bindender dan ooit een verdrag in de lange geschiedenis van het keizerrijk is geweest.'

Dit moesten ze even tot zich laten doordringen. Toen grijnsde heer Chipino tevreden. 'Een royale tegenwaarde voor Tasaio's zwaard, zou ik denken. Dat deel van de overeenkomst zal niet moeilijk uit te voeren zijn.'  

Toen begon Kevin te juichen. Hij nam Mara in zijn armen en draaide haar rond. je kunt naar huis!' riep hij verrukt uit. 'Terug naar Ajiki!'

Lujan stond een beetje verwonderd voor zich uit te kijken en streek met zijn hand over zijn kin, maar Chipino vatte de situatie met zijn gewone droge ironie samen: 'Onze huizen zullen hiervoor eer en erkenning ontvangen van de keizer zelf. En heer Desio zal uit zijn vel springen als hij dat verneemt.' Toen leek hij opeens aan zijn eigen terugkeer naar huis te denken. 'Isashani zal woedend zijn als ze ziet hoe mager ik ben geworden. Kom, laten we in mijn tent samen gaan ontbijten.'