27 Waarheid
De strijd woedde hevig.
Het was een tafereel uit de hel, zoals de mannen tekeergingen in de door fakkels verlichte straten. Het kasteel had standgehouden tot het vallen van de avond, maar de vijand had zich niet teruggetrokken onder de dekking van de duisternis. Het was Erik duidelijk dat er een verandering in de bevelvoering had plaatsgevonden, want al waren het nog steeds dezelfde ongeregelde huurlingen als in het begin van de oorlog, nu handelden ze gecoördineerd en benutten ze hun numerieke overmacht om de verdedigers uit te putten.
Erik dirigeerde zijn mannen langs de zuidmuur van de veste. De aanvallers trachtten de slotgracht op te vullen met alles wat maar bruikbaar was om de muur te bereiken. Meubels, kapotte wagens, zand, alles wat ze konden vinden werd in het water gegooid. De verdedigers schoten zo veel pijlen naar beneden als maar enigszins mogelijk was, maar de aanval hield onverminderd aan.
Manfred gluurde over de muur naar de krioelende massa van duizenden soldaten, oprukkend naar de oude veste. 'Veelbelovend ziet het er niet uit,' zei hij.
'Er kan veel van je worden gezegd,' zei Erik, 'maar niet dat je neigt tot overdrijven.' Hij legde een hand op Manfreds schouders en duwde hem zachtjes omlaag.
Manfred bukte zich en een tel later suisden er stenen over hen heen, geworpen door slingeraars op de daken van de gebouwen aan de andere kant van de slotgracht.
'Hoe doe je dat toch?' vroeg Manfred.
'Wat?'
'Weten wanneer je moet bukken.'
Erik glimlachte. 'Ik zag die slingeraars met zonsondergang op het dak klimmen en sindsdien heb ik hen in de gaten gehouden. Dat wordt vanzelf een gewoonte.'
'Als je lang genoeg leeft.'
'Hoe staan we er eigenlijk voor?' vroeg Erik.
'Ik heb de prins net gezegd dat we het zonder al te veel moeite tot morgenochtend moeten kunnen volhouden, mits we voorkomen dat er ladders tegen de muur worden gezet. Het wordt pas echt lastig als we naar de oostpoort moeten om het Leger van het Oosten binnen te laten.'
'Ik heb Patrick gezegd dat ik vlak na zonsopgang met een compagnie een uitval ga doen,' zei Erik.
Manfred begon te lachen. 'Dat heb ik ook gezegd.'
'Maar jij kunt niet gaan.'
'Waarom niet?'
'Omdat jij de baron bent en ik gewoon een...'
'Bastaard?'
'Ja.'
'Maar jij hebt een vrouwen ik niet,' zei Manfred.
'Dat zegt niets,' kaatste Erik terug, maar hij wist dat de woorden Manfred even hol in de oren klonken als hemzelf.
'Je zult toch met een beter argument moeten komen,' zei Manfred.
'Wat dacht je dan hiervan? Jij bent een edelman en ik niet. Mensen zijn afhankelijk van jou.'
'Van jou niet dan?' zei Manfred. 'Trouwens, heeft een Ridder-Kapitein in het leger van de Prins niet automatisch de rang van hofbaron?'
'Dat is iets anders. Ik heb geen landgoederen en pachters die ik moet beschermen. Ik hoef geen recht te spreken of wetsbesluiten te nemen wanneer de gerechtshoven er niet uit komen. Ik heb geen steden, dorpen en nederzettingen - het is heel anders.'
Glimlachend keek Manfred hem aan. 'Weet je zeker dat je niet liever toch baron was?'
'Jij hebt vaders titel!' zei Erik.
'Dat is waar.' Manfred wierp weer een blik over de muur. 'Komt er geen einde aan die zee van mensen?'
'Zo te zien niet.'
Een tijdlang bleven ze zitten, met hun rug tegen de muur. 'Hoe komt het dat je nooit bent getrouwd?' vroeg Erik toen. 'Ik dacht dat de Hertog van Ran iemand voor je in gedachten had.'
Manfred begon te lachen. 'Toen die dame me kwam bezoeken, heb ik geloof ik niet zo'n goede indruk op haar gemaakt.'
'Dat kan ik maar nauwelijks geloven,' zei Erik.
Manfred keek zijn halfbroer aan. 'Ik dacht dat je zelf al tot de conclusie was gekomen, maar kennelijk niet.' Hij keek rond om zich ervan te vergewissen dat er nergens iemand over de muur klom. 'Met een moeder als de mijne ontwikkel je een wat vervormde visie op vrouwen. Stefan deed hen graag pijn. Ik ga hen liever uit de weg.'
'O,' zei Erik.
Manfred begon weer te lachen. 'Ik zal je eens wat vertellen. Als we dit overleven, mag je me een dienst bewijzen. Ik trouw met de bruid die de prins voor me uitkiest en jij mag de volgende erfgenaam van de baronie Zwartheide verwekken. Het blijft ons geheimpje en de dame in kwestie zal me vast en zeker dankbaar zijn dat ik jou naar haar slaapkamer heb gestuurd.'
Zich bukkend voor de pijlen die overscheerden begon Erik te lachen. 'Ik geloof nooit dat mijn vrouw dat goed zou vinden.' Hij zweeg even. 'Maar er is iets wat je niet over het hoofd mag zien.'
'Wat dan?' vroeg Manfred.
'Je hebt een neefje.'
Manfred sloot zijn ogen even. 'Dat was ik gemakshalve vergeten.'
'Dat kan wel zijn, maar Rosalyns kind is Stefans zoon.'
'Is dat zeker? Valt dat niet te betwijfelen?'
'Eén blik is genoeg,' zei Erik. 'Hij is een Von Zwartheide.'
'Wel, dat verandert de zaak.'
'Hoe dan?'
'Dat betekent dat minstens één van ons dit moet overleven, want anders is die knul overgeleverd aan de genade van mijn moeder.'
Enk schoot in de lach. 'Alleen als je het haar vertelt.'
'O, uiteindelijk komt ze er toch wel achter. Mijn moeder mag dan gek zijn, maar ze heeft goede betrekkingen en geniet van haar intriges.' Alsof iemand hen kon afluisteren zei hij op zachte toon: 'Soms denk ik wel eens dat mijn moeder de hand in vaders attaques heeft gehad.'
'Denk je dat ze hem heeft vergiftigd?'
'Help me herinneren dat ik je een keer de familiegeschiedenis van mijn moeder vertel,' zei Manfred. 'Vergif speelde een grote rol in haar overgrootvaders opmars naar de adeldom.'
Op dat moment sloeg er een groot rotsblok tegen de citadel. De buitenmuur schudde ervan.
'Zo,' zei Manfred, het stof van zich af kloppend, 'het schijnt dat onze gasten een katapult hebben gevonden.'
Over de muur glurend, zag Erik dat de krijgsmachine de Hoogstraat op was gesleept. Hij wenkte een soldaat. 'Ga sergeant Jadow vertellen voor die katapult te zorgen.' Er dreunde een tweede rotsblok tegen de muur en de soldaten op straat achter de slotgracht begonnen te juichen. 'Vlug!'
De soldaat rende de veste in.
'Ze zijn vrij rechtlijnig, hè?' zei Manfred.
'Wat?'
'Ze breken een gat in de muur, vullen de slotgracht met wat ze er maar in kunnen smijten en komen binnenzwermen.'
'Daar komt het in het kort wel op neer,' zei Erik.
'Nou, laten we het eens wat interessanter maken.' Manfred wenkte een andere soldaat en zei: 'Zeg sergeant Macafee de petroleum weg te laten lopen.'
De soldaat rende weg.
'Ga je de slotgracht in de fik steken?' vroeg Erik.
'Waarom niet?' zei Manfred.
Erik leunde met zijn rug tegen de muur. 'Hoelang kan je de petroleum op de gracht brandende houden?'
'Drie tot vier uur.'
Weer sloeg er een rotsblok tegen de muur. Erik riep: 'Jadow!'
Als reagerend op Eriks stem loosde een katapult boven op de vestetoren zijn lading van zes vaten petroleum, die rond de katapult op straat te pletter sloegen, de machine en de bemanning doorwekend. De vijandelijke katapultbemanning zette het op een lopen. De petroleum die zich over straat verspreidde, bereikte al gauw een van de vele vuurhaarden vlakbij en ineens stond de krijgsmachine in lichterlaaie. Eriks mannen op de muren van de citadel lieten een gejuich horen.
'Nou, dat was dat,' zei Erik.
'Als de petroleum in de slotgracht is uitgebrand, gaan ze hem weer volgooien,' zei Manfred.
'Maar daar zijn ze dan tot zonsopgang wel zoet mee.'
'Ja,' zei Manfred. 'En dan hebben we nog steeds een probleem.'
De halfbroers keken elkaar aan en op hetzelfde moment zeiden ze allebei: 'De oostpoort.'
'Verjonging is allemaal wel leuk en aardig,' zei Puc, 'maar ik ben moe.'
'Ik heb behoefte aan slaap,' zei Tomas.
'Iedere minuut sneuvelen er mensen,' merkte Caelis op.
Tomas keek zijn zoon even aan. 'Ik weet het. Al bestaat de Levenssteen niet meer, er is nog steeds een heel groot leger dat Zwartheide in wil nemen.'
'En ook al verkeert hij nu niet meer onder de invloed van de demon,' zei Caelis, 'Fadawah is er niet de persoon naar om er gewoon mee op te houden en zich stilletjes terug te trekken.' Hij zuchtte. 'Alleen wij in deze grot en een handjevol anderen weten wat er werkelijk op het spel staat, maar nu zitten we met een sluwe, gevaarlijke leider die nog steeds over het grootste deel van zijn leger beschikt en bovendien het Westelijke Rijk grotendeels in handen heeft.'
'Dit is niet zomaar voorbij,' zei Puc.
'In ieder geval kunnen we de Saaurs laten stoppen met vechten,' bracht Miranda hen in herinnering.
'Als ik hen ervan kan overtuigen dat het waar is wat Hanam me heeft verteld,' merkte Puc op.
'We kunnen het in ieder geval proberen,' zei Tomas.
'Hoe komen we daar?' vroeg Nakur.
'Niet,' zei Puc. 'Tomas en ik gaan naar Zwartheide. Voordat er een einde aan deze oorlog is gemaakt, heeft het geen zin om jullie ook in gevaar te brengen.'
'Denk eraan,' zei Caelis, 'ik ben de bijzondere gezant van de prins.'
'En je laat mij hier niet achter,' eiste Miranda.
Nakur gebaarde naar Sho Pi, toen naar Dominicus, grijnsde en haalde zijn schouders op. 'Wij ook.'
Puc slaakte een licht geïrriteerde zucht. 'Nou, goed dan. Kom bij ons staan.'
Miranda draaide zich om naar de leider van de bedienden van het orakel en zei: 'Bedankt voor uw hulp.'
De oude man maakte een buiging. 'Nee, wij danken u, omdat u ons hebt gered.'
Daarop voegde Miranda zich aan Pucs zijde en de magiër zei: 'Hou elkaar vast.'
Ze gaven elkaar allemaal een hand en ineens stonden ze in de binnentuin van Villa Beata op het Tovenaarseiland. 'Dit is Zwartheide niet,' zei Miranda.
'Nee,' zei Puc. 'Ik ben nog nooit in Zwartheide geweest. Dus als je liever niet midden op het slagveld of ergens in een stenen muur terecht wilt komen, geef me dan een uurtje.'
Gadhis repte zich het huis uit om hen welkom te heten. 'Over korte tijd kan er een warme maaltijd worden opgediend,' zei hij, hen mee naar binnen nemend.
Tomas nam Puc apart. 'Is dit nou waar je woont?'
'Meestentijds,' antwoordde Puc.
Rondkijkend over het prachtige landgoed, genietend van de zachte zomerbries die van de oceaan over de weilanden woei, zei hij: 'Ik had je lange tijd geleden al eens moeten bezoeken.'
'We zijn veranderd,' reageerde Puc. 'Tot vanmorgen kon je jezelf er niet toe brengen Elvandar te verlaten.'
'We hebben allebei veel verloren,' zei Tomas. 'Mijn ouders zijn dan wel gezegend geweest met een lang leven, maar iedereen die we als kinderen in Schreiborg hebben gekend is allang dood. En jij, met het verlies van je kinderen...'
Puc knikte. 'In de afgelopen jaren was ik al tot het besef gekomen dat ik hen allebei zou overleven, aangezien Gamina en Wiliam ouder werden en ik niet.' Hij keek naar de grond en zweeg een tijdlang, in gepeins verzonken. 'Maar ook al wist ik het, het verdriet is er niet minder om. Ik zal mijn kinderen nooit meer zien.'
'Ik denk dat ik het wel begrijp,' zei Tomas.
Geruime tijd bleven de twee oude vrienden zwijgend staan, tot Puc opkeek naar de sterren. 'Het is zo'n immens en uitgestrekt heelal. Soms voel ik me zo onbeduidend.'
'Als Nakurs vermoedens omtrent de aard van dat heelal juist zijn, zijn we allemaal, stuk voor stuk, tegelijkertijd onbeduidend en belangrijk.' Puc begon te lachen. 'Alleen Nakur kan zoiets verzinnen.'
'Jij kent hem al een tijdje,' zei Tomas. 'Wat vind jij van hem?'
Puc legde een hand op de arm van zijn vriend en nam hem mee naar het huis. 'Dat vertel ik je wel terwijl ik me erop voorbereid om ons naar Zwartheide te brengen. Hij is ofwel de grootste zwendelaar in de geschiedenis of het meest briljante en originele brein dat ik ooit heb ontmoet.'
'Of allebei?' zei Tomas.
Puc schoot in de lach. 'Of allebei,' stemde hij in terwijl ze het huis betraden.
Puc bewoog zijn handen in een cirkel en er verscheen een enorme bol van blauwachtig licht, waarin gouden spikkels glinsterden. De bol was meer dan manshoog en zo breed als een koets voor zes personen.
'Wat is dat?' vroeg Miranda.
'Hiermee gaan we naar Zwartheide,' antwoordde Puc. 'Ik weet te weinig over Zwartheide om ons binnen veilige afstand van de stad te brengen. Als ik geen patroon heb om me op te richten, een plek die ik goed genoeg ken - wel, laten we zeggen dat het dan gewoon te gevaarlijk is.'
'De methode is mij bekend,' zei Miranda snibbig. 'Alleen dacht ik dat we hierheen kwamen om een van die Tsuranese apparaten op te halen.'
'Heb je niets aan,' zei Nakur terwijl hij er een uit zijn rugzak haalde, 'als je hem niet kunt instellen op een plek die je bekend is.' Hij schudde ermee. 'Vooropgesteld dat hij het nog doet.' Hij stopte het toestel terug en zette zijn grijns op. 'Ik vlieg wel met jullie mee in die luchtbel.'
'Hoe komen we erin?' vroeg Miranda.
'Gewoon instappen,' zei Puc en hij deed het voor. Ze volgden zijn voorbeeld. 'Ik moest de bezwering om dit ding te maken eerst weer uit een boek opdiepen, maar toen ik eenmaal weer wist hoe het moest was het simpel.' Hij wuifde met zijn handen en de bol kwam van de grond. Gadhis zwaaide gedag toen de bol hoog boven het dak van het landgoed wegvloog, met een brede boog in de richting van Krondor. 'Het is het makkelijkst als ik bekende oriëntatiepunten volg, zoals de Koningsheerbaan.'
'Hoelang duurt het voor we in Zwartheide zijn?' vroeg Caelis.
'We zijn er kort na zonsopgang,' antwoordde Puc.
Ze snelden over zee, honderd voet boven de wit schuimende golven. Toen de laatste van Midkemia's drie manen in het westen onderging, werd de hemel alleen nog verlicht door sterren. Het waaide, maar daar hadden ze in de bol geen last van. Ze stonden in een cirkel, met voor elk genoeg bewegingsruimte.
'Het zou leuk zijn als we konden zitten,' merkte Miranda op.
'Als we klaar zijn, mag je het boek van me lenen waar ik deze bezwering uit heb gehaald,' zei Puc. 'Als je hem zodanig kunt aanpassen dat er ook zitplaatsen verschijnen, ga je gang.'
Nakur begon te lachen.
'Hoe snel gaan we?' vroeg Tomas.
'Zo snel als de snelste vogel,' zei Puc. 'Binnen het uur zijn we bij Krondor.'
De tijd verstreek en de hemel veranderde van inktzwart naar donkergrijs. Bij het aanbreken van de ochtend zagen ze het vlokschuim op de toppen van de golven beneden hen, grijs op grijs in de onder hen kolkende zee.
'Weet je zeker dat die demon dood is?' vroeg Nakur.
'Heel zeker,' antwoordde Puc. 'Water is een banvloek voor zijn soort. Hij was machtig genoeg om er een tijdlang tegen te kunnen, maar niet vanaf die diepte met de wonden die Tomas hem had toegebracht.'
'Kijk,' zei Miranda. 'Krondor.'
Puc stuurde hen in een rechte lijn vanaf het Tovenaarseiland, zodat ze de prinsestad vanuit het westen naderden.
'O, goden!' riep Miranda uit.
In de verte, waar eens een grote stad had gewemeld van het leven, doemde nu een dode zwarte vlek op aan de horizon. Zelfs op dit uur van de ochtend hadden de straten verlicht moeten zijn voor de arbeiders die in de ochtendschemering op weg waren naar hun werk. Er hadden boten moeten vertrekken uit de vissersdorpen buiten de noordmuur, en in de haven hadden op uitvarende schepen de zeilen moeten worden gehesen.
'Er is niets meer van over,' zei Nakur.
'Daar beweegt iets.' Caelis wees naar de kust en in het schemerige licht zagen ze een groot ruiterkorps over de zeeweg naar het noorden trekken. 'Zo te zien deserteurs uit het leger van de koningin,' zei Sho Pi.
'Nu ze niet meer onder de heerschappij van de demon staan, zullen dat er wel meer worden,' merkte Puc op.
Ze vlogen over de buitenste zeewering van de haven van Krondor, waar de masten van verbrande schepen boven het water uitstaken als een woud van zwartgeblakerde beenderen, naar de hemel reikend. Op het land was alles afgebrand. De steigers waren weg, evenals de meeste gebouwen. Hier en daar stond nog een stuk muur overeind, maar het meeste was puin. Het paleis van de prins was herkenbaar aan zijn ligging boven de zuidpunt van de haven, hoog op de heuvel waarvandaan de eerste Prins van Krondor het bevel over de haven had gevoerd.
'Het zal heel lang duren voordat die haven weer kan worden gebruikt,' zei Caelis.
Tomas legde een hand op de schouder van zijn zoon. Hij wist dat de verwoesting van de stad die hij had gezworen te beschermen hem diep stak. Ook wist hij dat Caelis als geen ander begreep wat er was bereikt met de vernietiging van de Levenssteen, maar niettemin veel verdriet voelde over de hoge prijs die door velen was betaald.
Met zijn wilskracht stuurde Puc de bol langs de Koningsheerbaan. Mijl na mijl zagen ze niets dan verwoesting. Alle boerderijen en huizen waren afgebrand en er lagen zoveel lijken langs de weg dat de gieren en kraaien niet meer konden vliegen van het schransen.
'We moeten zo veel mogelijk geestelijken sturen, want op zo'n slachtpartij volgt beslist een epidemie,' zei Dominicus.
'Iedereen van de Orde van Arch-Indar komt helpen,' zei Nakur.
'Wat, jullie allebei?' zei Miranda.
Ondanks de algehele verwoesting moest Puc erom lachen.
'Veel priesters zullen zijn gesneuveld tijdens de verwoesting van de stad,' zei Tomas.
'Dat valt wel mee,' zei Caelis. 'Maanden geleden al hebben we de verschillende tempels bericht gegeven en langzaam hebben ze hun geestelijken in veiligheid gebracht. Hertog Robert wist dat we later veel hulp nodig hadden, als we het zouden overleven.'
'En het helpt om de tempels te vriend te houden,' merkte Miranda op.
Puc schudde zijn hoofd. 'In al mijn zorgen over de dreiging die de Smaragden Koningin en de demon voor de Levenssteen vormden, heb ik het simpele feit uit het oog verloren dat het Koninkrijk is aangevallen door een heel groot leger.'
'Ik niet,' zei Caelis. Hij wees verderop. 'Kijk.'
Ze bereikten het voorgebergte en Puc zag een zee van kampvuren, veldtenten, en hier en daar een officiers tent. Ineens vlogen ze over een bevelvoerderspaviljoen, zo groot als een heel huis. Hoe dichter ze bij Zwartheide kwamen, des te meer mobilisatie ze zagen. 'Mijn goden,' zei Tomas. 'Ik heb nog nooit zo'n groot leger gezien. Zelfs tijdens de Oorlog van de Grote Scheuring kwamen de Tsurani niet met meer dan dertigduizend man, en nooit allemaal op dezelfde plaats.'
'Ze hebben bijna een kwart miljoen man over zee gebracht,' zei Caelis, en emotieloos voegde hij eraan toe: 'Hier beneden is de helft die we nog niet hebben gedood.'
'Zoveel doden,' zei Nakur en hij slaakte een diepe, droevige zucht. 'En niet eens om een goede reden.'
'Puc heeft me meer dan eens horen vragen of er wel een goede reden voor een oorlog bestaat,' zei Tomas.
'Vrijheid,' reageerde Caelis meteen. 'Behoeden wat van ons is.'
'Dat zijn goede redenen om terug te vechten,' zei Puc. 'Maar zelfs die redenen zijn niet goed genoeg om een oorlog te beginnen.'
Terwijl het terrein steeg, hield Puc de bol op gelijke hoogte, maar toen er beneden steeds meer mannen naar hen gingen wijzen en sommigen zelfs hun pijlen op hen richtten, bracht Puc de bol omhoog.
Net onder de wolken hadden ze een weids uitzicht over het slagveld in de diepte. 'Ongelooflijk,' zei Dominicus.
Onder hen lag een leger van tachtig- tot negentigduizend man, als mieren op een heuvel. Boven op de heuvel stond de stad Zwartheide. Behalve de buitenstad scheen ook een groot deel van de binnenstad in vijandelijke handen te zijn en in de rest van de stad werd fel gevochten.
'Kunnen we er iets tegen doen?' vroeg Miranda.
'Ik betwijfel het,' zei Caelis. 'De indringers zitten vast aan de verkeerde kant van de oceaan, zonder voedsel.' Een blik op Puc werpend vervolgde hij: 'Tenzij je hen met magie kunt terugbrengen naar Novindus.'
'Een paar tegelijk, misschien,' zei Puc. 'Maar... niet zoiets.'
'Dan zullen we een einde aan de gevechten moeten maken en de zaak uitpluizen zodra ze elkaar niet langer doodmaken.'
'Zie je de Saaurs ergens?' vroeg Puc.
Tomas wees naar een hoek van de stad in het zuidwesten, waar een klein marktplein met de enorme groene ruiters stond volgepakt. Puc stopte de bol en zei: 'Laten we eens zien of we hun aandacht kunnen krijgen.'
Langzaam liet hij de bol zakken. Zodra de Saaurs hen zagen, schoten ze hun pijlen op de mensen af. Maar de pijlen ketsten af op het oppervlak en Puc liet de bol verder dalen. Toen duidelijk werd dat het magische toestel geen directe dreiging bood, werd het vuren gestaakt.
Puc zette de bol op de grond voor een groep ruiters met in hun midden een Saaur met een opvallend grote paardenstaart op zijn helm, een rijkelijk versierd schild en een zwaard dat er erg oud uitzag. 'Bereid je vast voor op de mogelijkheid dat het verkeerd uitpakt,' zei Puc.
Toen de bol verdween, sprak Puc in de taal van Yabon, die nauw verwant was aan het Novindische dialect. 'Ik zoek Jatuk, Sha-shahan van alle Saaurs!'
'Ik ben Jatuk,' zei de indrukwekkende ruiter. 'Wie ben jij, tovenaar?'
'Mijn naam is Puc. Ik ben gekomen om vrede te stichten.'
Het gezicht van de Saaur was slecht te lezen, maar Puc voelde dat hij met argwaan werd bekeken. 'Weet dat wij trouw aan de Smaragden Koningin hebben gezworen en niet afzonderlijk van haar vrede kunnen sluiten.'
'Ik breng bericht van Hanam,' zei Puc.
Toen bleek het reptielengezicht wel degelijk in staat expressie te tonen, want zijn geschoktheid was onmiskenbaar. 'Hanam is dood! Hij is gesneuveld op mijn geboortewereld!'
'Nee,' zei Puc. 'Uw vaders leermeester heeft zijn kunsten aangewend om de geest en het lichaam van een demon in bezit te nemen, en in dat lichaam is hij naar dit land gekomen. Ik heb met hem gesproken. Inmiddels is hij dood, maar zijn ziel is terug op Shila en rijdt met de Hemelse Horde.'
Jatuk reed op zijn paard naar voren. Toen hij vlak voor Puc stond, keek hij omlaag, boven de magiër uittorenend. 'Zeg wat u te zeggen hebt.'
Puc begon te spreken over de aloude oorlog tussen goed en kwaad, de krankzinnigheid van de priesters van Ahsart en het verraad van de Saaurs door de Pantathiërs. Eerst keken de Saaurs bedenkelijk, maar uiteindelijk kwam Puc bij de woorden van de leermeester in demonen-gedaante. 'Hanam zei me u te vertellen dat niet alleen u, maar ook Shadu, uw leermeester, Chiga, uw bekerdrager, en Monis, uw schilddrager, moeten weten dat ik de waarheid spreek. De eer van uw ras vereist dat u de waarheid aanvaardt, en het verraad van uw volk gaat verder dan leugens alleen. De Pantathiërs, de Smaragden Koningin, de demonen, zij allen hebben u van uw thuiswereld beroofd. Zij zijn het die Shila hebben verwoest en u voor altijd uw geboorterecht hebben ontnomen.'
De Saaurs gromden ontzet. 'Leugens!' riep er een. 'Sluwe onwaarheden van een meester in de kwade kunsten!' zei een ander.
Maar Jatuk hief een hand op. 'Nee. Het klinkt oprecht. Als u bent wie u zegt te zijn, als u bericht hebt van Hanam, dan moet hij u ook iets hebben verteld om mij te laten weten dat dit geen sluwe leugen is.'
Puc knikte. 'Hij zei me u te herinneren aan de dag dat u uw vader ging dienen. U was de laatste van uw vaders zonen. Al uw broers waren dood. Bevend zag u de ontmoeting met uw vader tegemoet, maar er was iemand die u apart nam en u in uw oor zei dat alles goed kwam.'
'Dat is waar,' zei Jatuk. 'Maar spreek de naam van degene die mij toen heeft gerustgesteld.'
'Kaba, uw vaders schilddrager, die u heeft verteld wat u tegen uw vader moest zeggen. Hij zei u te zeggen: "Vader, ik ben hier, om het ras te dienen, om mijn broers te wreken en om uw wil te gehoorzamen.'" Jatuk leunde achterover, wendde zijn gezicht naar de hemel en brulde.
Het was een dierlijk geluid van pure razernij en leed. 'Wij zijn verraden!' schreeuwde hij.
Zonder nog een woord tot Puc te zeggen wendde hij zich tot zijn gevolg. 'Hierbij verklaar ik onze banden verbroken! Wij dienen niemand buiten de Saaurs! Laat dood en verderf de beloning zijn voor degenen die ons onrecht hebben gedaan! Dood aan de Pantathiërs. Laat geen slang in leven! Dood aan de Smaragden Koningin en haar dienaren!'
Verscheidene Saaurse ruiters keerden hun paard en reden weg naar de stadspoort. Jatuk zei: 'Mens, als dit gedaan is, komen we terug om vrede met u te sluiten, maar eerst moet er een verschrikkelijke schuld met bloed worden betaald!'
'Sha-shahan,' zei Tomas. 'Uw krijgers hebben al zo lang gevochten. Leg de wapens neer. Trek u terug uit deze strijd. Er is een leger op weg om de indringers terug te drijven. Houd u afzijdig en laat uw vrouwen en kinderen weten dat hun vaders levend naar hen terugkeren.'
Jatuk hield zijn zwaard vast als was het een levend wezen. Zijn ogen vonkten. 'Dit is Tual-masok, Bloeddrinker in onze oude taal. Meer dan wat ook is dit het symbool van mijn functie en het insigne van de eer van mijn volk. Hij wordt pas opgeborgen als dit onrecht is bestreden.'
'Weet dan dat de Smaragden Koningin dood is,' zei Puc. 'Ze is vernietigd door een demon.'
Jatuk keek alsof hij zich maar amper kon beheersen. 'Een demon! Onze wereld is door demonen verwoest!'
'Ik weet het,' zei Puc, 'en de demon is ook dood.'
'Wie is er dan nog om de prijs te betalen?' vroeg de Sha-shahan op harde toon.
Tomas stak zijn zwaard in de schede. 'Niemand. Ze zijn allemaal dood. Als er nog Pantathiërs leven, dan houden die zich verborgen onder de rotsen van een ver land. De enigen die er nog over zijn, zijn de slachtoffers, de werktuigen en degenen die anderszins benadeeld zijn.'
De Saaurleider krijste zijn frustratie ten hemel. 'Ik eis mijn wraak!'
Puc schudde zijn hoofd. 'Spaar uw volk, Jatuk!'
'Ik eis bloed om bloed!'
'Ga dan,' zei Tomas, 'maar laat deze stad met rust.'
Met zijn zwaard wees Jatuk op Tomas. 'Mijn soldaten vertrekken en we zullen u hier niet langer lastig vallen. Maar wij zijn een volk zonder thuisland en onze eer is aangetast. Alleen met bloed is deze smet uit te wissen.' Hij wendde zijn paard in de richting van de stadspoort en zette zijn reusachtige rijdier met een ferme tik van zijn hielen in beweging. De rest van zijn compagnie volgde hem, en al raasde de oorlog in de stad nog steeds voort, in de zuidwestelijke hoek van Zwartheide werd het plotseling stil.
Vanachter de barricade klonk een stem: 'Zijn ze weg?'
Puc wenkte en Owen Grijslok klom over een stapel van meubels, graanzakken en een deel van een wagenbak. 'Magiër!' riep Owen. 'Ik geloof dat we u dank verschuldigd zijn.'
'Niet nodig,' zei Puc. 'Er wordt nog steeds gevochten.'
'Als u ervoor hebt gezorgd dat we de Saaurs kwijt zijn, hebt u onze dank.' Owen schudde zijn hoofd. 'Verdomme, wat zijn die lastig.'
'Nu alleen nog maar voor de vijand,' zei Tomas. 'We hebben hen laten weten dat ze zijn verraden en daar zijn ze helemaal niet blij mee.'
'Dat kan ik me voorstellen,' zei Owen glimlachend. 'Ik heb maar een paar Saaurs van dichtbij gezien, maar het lijken me geen jongens met enig gevoel voor humor.' Hij draaide zich om naar de mannen achter hem en zei: 'Verspreiden. Kijk of je nog meer van onze jongens kunt vinden. De citadel wordt aangevallen en ik wil de vijand van achteren te grazen nemen.'
Tomas trok zijn zwaard. 'Misschien kan ik van dienst zijn.'
'Welkom,' zei Owen en nam Tomas' indrukwekkende zes voet en zes duim lengte in ogenschouw: 'Hoe hou je al dat wit zo mooi schoon?' Tomas schoot in de lach. 'Dat is een lang verhaal.'
'Na de slag mag je het me vertellen,' zei Owen en met een handgebaar naar zijn groepje soldaten trok hij naar de gevechten rond de citadel.
'We zien je later wel,' zei Puc.
'Waar ga je heen?' vroeg Tomas.
'De veste in om te kijken of ik een einde aan deze waanzin kan maken.' Tomas knikte, draaide zich om en rende naast Owen Grijslok mee.
Puc beduidde de anderen elkaar een hand te geven. Hij richtte zijn blik op de citadel in de verte en ze waren allemaal verdwenen.
Zowel Manfred als Erik keken op toen er van boven werd geroepen. 'Wat nu weer?' vroeg Erik zich af terwijl hij zijn zwaard trok.
Op het dak werd geschreeuwd, maar de klank was eerder verrast dan geschrokken. Ook Manfred trok zijn zwaard en stelde zich op tussen prins Patrick en de deur, voor het geval de citadel werd bestormd.
In de gang aan de voet van de oude trappen-toren zag Erik Caelis de stenen treden afrennen, met Nakur, Miranda en de anderen achter zich aan. Erik grijnsde. 'Kapitein!'
Caelis glimlachte terug en zei: 'Dag, kapitein.'
'Wat ben ik blij u te zien,' zei Erik. 'Hoe bent u hier gekomen?' Caelis wees naar Puc.
'Magiër!' riep Erik uit. Hij keek opgelucht. 'Kunt u niet iets doen?'
'Jawel,' zei Puc, 'ik zou iedereen buiten de muren kunnen doden, maar er bevinden zich daar ook Koninkrijkse soldaten die van huis tot huis vechten. Liever verzin ik een manier om het moorden te staken. De demon die het leger van de Smaragden Koningin leidde is dood. De Levenssteen bestaat niet meer. Er is geen reden meer tot vechten.'
'Vertel dat maar eens aan die moordenaars daarbuiten,' merkte Erik op.
'Dat is het probleem,' zei Puc. 'Ook al deden we dat, zouden ze dan luisteren?'
'Nee,' zei Caelis meteen. 'Zoals ik al zei, ze hebben honger en ze weten wat er achter hen ligt. Ze kunnen niet eens meer terug.'
'Als die demon waar u het over had dood is, wat is er dan met de Smaragden Koningin gebeurd?' vroeg Erik.
'Die is al maanden dood,' antwoordde Puc. 'We leggen het later wel uit.'
'En Fadawah?' zei Erik. 'Misschien kunnen we met hem een wapenstilstand overeenkomen. Het is een moorddadige schoft, maar hij is bekend met de oude afspraken van Novindus.'
'Op dit moment heeft Fadawah zijn handen vol aan een leger pisnijdige Saaurs die op zoek zijn naar iemand om hun woede op te koelen,' zei Caelis. 'Hij is hun beste kandidaat. Als hij maar half zo slim is als ik denk, is hij nu al op zoek naar een plekje om zich voor de winter in te graven.'
'De winter!' riep Nakur uit.
'Ja?' vroeg Puc.
Nakur wrong zich langs Caelis en zei tegen Erik: 'Het oorspronkelijke plan was om dit leger tegen te houden tot de winter viel, toch?'
'Ja. Als het eenmaal begint te sneeuwen, moeten ze zich wel terugtrekken.'
Nakur draaide zich om naar Puc. 'Als we naar Sterrewerf gaan, kan jij ons dan hier terugbrengen?'
'Jawel,' zei Puc. 'Waarom?'
'Geen tijd om het uit te leggen. Doe het nou maar!'
Puc wierp een blik op Miranda, Caelis en de anderen, haalde zijn schouders op en legde een hand op Nakurs schouder. Ze verdwenen.
'Waar ging dat over?' vroeg Patrick, toen hij met Manfred de gang betrad.
'Hoogheid, baron,' zei Caelis, knikkend ter begroeting.
'Kapitein,' zei Patrick terug. 'Ik hoop dat je ons goed nieuws te brengen hebt.'
'Nou, om te beginnen is de grootste dreiging voor ons allemaal afgewend.'
'De Levenssteen is in veiligheid?' vroeg Patrick.
'Die bestaat niet meer,' zei Caelis. 'Hij is veilig ontmanteld en kan niet langer worden gebruikt om iemand kwaad te doen.'
'De goden zij dank!' zei Patrick. Alle leden van het koninklijk huis wisten precies wat er op het spel stond sinds de Levenssteen vijftig jaar geleden onder Sethanon was ontdekt. 'Ik heb zin om een feestje te laten bouwen.' Het gedreun van een katapult klonk boven het geschreeuw van de aanvallers uit. 'Maar misschien ben ik daar nog iets te vroeg mee. We wachten op het Leger van het Oosten.'
Manfred legde een hand op Eriks schouder. 'Mijn broer en ik zijn er nog niet uit wie van ons de oostpoort gaat openmaken om het Leger van het Oosten in staat te stellen ons te komen redden. Hebt u een beter plan?'
'Nee, maar Nakur hopelijk wel,' zei Caelis.
'Ik ga naar het dak om te kijken of het Leger van het Oosten eigenlijk wel buiten de oostpoort is,' zei Miranda. Ze keek naar Manfred en Erik alsof ze een paar niet al te snuggere kinderen waren. 'Het geeft geen pas te sneuvelen om die poort open te doen als het Leger van het Oosten niet aan de andere kant staat, wel?'
Erik en Manfred keken elkaar verbaasd aan, maar Miranda liep de trap al op naar de top van de veste.
'Ik ben zo terug, mijn heer, kapitein,' zei Caelis en rende haar achterna. Ze bereikten de top van de oude veste, een relatief klein deel van de uitgestrekte citadel. Er waren twee uitkijkposities bemand om aanwijzingen te geven aan twee grote katapults op een plat dak twaalf voet lager. Miranda keek naar het oosten en begon zachtjes, vrijwel onhoorbaar, te zingen. Toen ze haar ogen opendeed, zag Caelis tot zijn verrassing dat die waren veranderd. Donkergeel waren ze, met verticale spleten, als die van een roofvogel. Geruime tijd speurde ze de horizon af, sloot haar ogen en wreef erin. Toen ze ze opendeed, waren ze weer normaal. 'Het Leger van het Oosten marcheert in vol ornaat richting stad. Ik zou haast zeggen dat ze hier tegen zonsondergang wel kunnen zijn, maar morgen met zonsopgang is waarschijnlijker.'
Caelis vloekte. 'Als we dit allemaal overleven, help me dan herinneren dat ik een hartig woordje met de koning heb te wisselen over het gevoel voor haast van bepaalde oosterse edellieden.' Hij leunde over de rand van de muur en keek naar de gevechten die onverminderd doorgingen, waarbij mannen stierven bij hun pogingen de slotgracht op te vullen en anderen in hun streven dat te verhinderen. 'Het is allemaal zo zinloos!'
Miranda sloeg haar armen rond zijn middel. 'Je kunt hen niet allemaal redden,' zei ze.
Caelis draaide zich om en nam haar in zijn armen. 'Ik heb je zo ontzettend gemist.'
'Je weet dat ik met Puc ga,' zei Miranda.
'Ja, dat weet ik.'
'Hij is mijn andere helft. Ik heb veel van mijn leven voor je verborgen gehouden en op een dag, als er tijd is, zal ik je vertellen wie ik precies ben en waarom ik heb gelogen om mijn geheimen te bewaren, maar wat ik je nu zeg is de waarheid: ik hou van je, Caelis. Jij bent een van de beste mannen die ik in een erg lang leven heb gekend.'
Caelis keek haar aan, haar gezicht met zijn ogen aftastend als wilde hij het in zijn geheugen prenten. 'Maar je houdt meer van Puc.'
Ze knikte. 'Ik weet alleen niet of "meer" wel het juiste woord is. Ik heb hem nodig. Hij heeft mij nodig, al is hij daar zelf nog niet achter. Hij heeft nog steeds veel te veel weggestopt verdriet.'
Caelis knikte en hield haar zodanig vast dat haar gezicht tegen zijn borst lag. 'Wiliam,' zei hij zacht.
'En Gamina. Zij en Robert zijn in Krondor gebleven.'
Caelis deed zijn ogen dicht. 'Dat wist ik niet.' Hij slaakte een zucht.
'Het zal even duren, maar hij komt er wel bovenop,' zei ze. Toen maakte ze zich van hem los. 'En jij ook.'
'Met mij is niets aan de hand,' zei Caelis glimlachend.
'Wel degelijk.' Ze prikte met een vinger in zijn borst. 'Je moet me iets beloven.'
'Wat dan?'
'Als we klaar zijn met deze oorlog, moet je naar huis gaan om je moeder te bezoeken.'
Caelis begon te lachen. 'Waarom?'
'Beloof het nou maar gewoon.'
Hij haalde zijn schouders op. 'Goed. Ik zal met mijn vader mee naar huis gaan en mijn moeder bezoeken. Verder nog iets?'
'Ja, maar dat vertel ik je later wel. We moeten de prins gaan vertellen dat we voorlopig geen hulp aan de oostpoort hoeven te verwachten.'
Ze gingen naar de vergaderzaal, waar iedereen rond een tafel zat. Buiten klonk het geluid van de gevechten, een onophoudelijk zacht gedreun. Miranda vertelde Patrick wat ze had gezien en de prins zei: 'Nou, dan moeten we maar wachten tot Puc dit probleem heeft opgelost.'
Een uur later verschenen Puc, Nakur en zes mannen in gewaden in de gang buiten de zaal. Nakur rende naar binnen. 'Jullie moeten dit komen zien!'
Prins Patrick en de anderen repten zich naar Puc en de andere mannen in de gewaden. Een van hen zei: 'Ik protesteer!'
'Protesteer maar tot je een ons weegt, Chalmes,' zei Nakur, 'maar jij bent de beste weerheks van Midkemia, ook al ben je een lastpost eersteklas. Vooruit, nu!'
Met een priemende vinger wees Chalmes naar Nakur. 'Je houdt je aan de afspraak?'
'Ja,' antwoordde Nakur, 'natuurlijk. Maar eerst moeten we een einde maken aan deze oorlog.'
'Goed dan.' De oudste magiër van Sterrewerf draaide zich om naar de vijf anderen die hem vergezelden. 'Als het eenmaal is begonnen, word ik zwak. Als ik inzak, moeten jullie het van me overnemen tot ik bijkom.' Hij wendde zich weer tot Nakur. 'Ik heb een tafel nodig.'
'Deze kant op,' zei Nakur.
Chalmes volgde de anderen terug de vergaderzaal in en nam de omgeving in zich op. Hij vroeg: 'Neem me niet kwalijk?'
'Ja?' zei de Prins van Krondor.
'Kunt u voor mij een brandende waspit halen?'
Patricks wenkbrauwen gingen omhoog en Manfred zei: 'Ik zal ervoor zorgen.'
Chalmes maakte de draagzak open die hij bij zich had. Hij haalde er een kaars en wat andere spullen uit en vroeg: 'Mag ik de waspit?' Een bediende kwam ermee aangelopen en Chalmes stak de kaars aan. Met een waskrijtje maakte hij een cirkel en zette de kaars erin. Hij sloot zijn ogen en begon te prevelen. Even later woei er een koel briesje door het raam naar binnen.
Nakur grijnsde. 'Het werkt.'
Miranda ging naast Puc staan en sloeg een arm om zijn middel. 'Waarom kon jij dit niet?'
'Ik had een orkaan kunnen oproepen, maar daar zouden we allemaal van te lijden hebben gehad,' antwoordde Puc. 'Ik heb nooit weermagie bestudeerd. Jij?'
'Ik ook niet,' zei Miranda. Ze legde haar hoofd op zijn schouder en keek toe.
Chalmes concentreerde zich en degenen in de kamer met een magische opleiding voelden de opbouw van energie terwijl de lucht om hen heen geladen werd.
En koeler.
Met de minuut werd het kouder en buiten klonken gealarmeerde kreten boven het strijdgewoel uit. Het werd steeds frisser in de kamer en uiteindelijk liet Manfred mantels halen.
Toen begon het te sneeuwen. Aan weerskanten van de slotgracht werd er verbaasd geroepen.
'Laat onze mannen weten dat wij dit doen, Hoogheid,' zei Erik.
Prins Patrick knikte en gaf een bediende de opdracht het bericht rond te laten gaan dat het ongebruikelijke weer deel uitmaakte van de verdediging van het kasteel.
Manfred liep naar het raam en zei: 'Kijk!'
Ze gingen naar het grote balkon dat uitkeek over de voorhof en de muur boven de slotgracht. Tegenover de veste renden wat vijandelijke soldaten over de gladde daken. Erik zag een van hen zich omdraaien, zijn boogpees spannen en schieten. 'Bukken!' schreeuwde Erik, maar de pijl sloeg al in.
Eriks ogen werden groot van schrik toen hij zag dat Manfred in de hals was getroffen. Puc vuurde een energiestraal af en de boogschutter viel van het dak. Anderen namen de prins mee terug naar binnen tot het gebied buiten vrij was gemaakt van andere schutters.
Manfred zeeg neer aan de balkonrand en Erik ving hem op. Hij hoefde zijn halfbroer niet te onderzoeken om te weten dat hij dood was. Manfred vasthoudend zei Erik zachtjes: 'Verdomme.'
Binnen het uur was het duidelijk dat het invasieleger zich in verwarring terugtrok. De verdedigers op de muren van de citadel hadden gehoord dat het weer bij het plan van de prins hoorde en juichten.
Chalmes' knieën begonnen te knikken en Puc hielp hem naar een stoel terwijl een andere magiër de weermanipulatie overnam. Terwijl een van de bedienden naar voren kwam met wat gekruide wijn voor de verzwakte Chalmes, vroeg prins Patrick aan Puc: 'Hoe groot is het gebied waar de sneeuw valt?'
'Ongeveer vijf mijl in de omtrek, maar dat kunnen we vergroten als je wilt.'
Verwonderd schudde Patrick zijn hoofd. 'Hoelang kunnen jullie het laten duren?'
Puc glimlachte. 'Dat hangt ervan af hoeveel magiërs ik uit Sterrewerf hierheen moet slepen.'
Patrick wreef met een hand over zijn gezicht, waar vermoeidheid donkere kringen onder zijn ogen had geëtst. 'Neef Puc,' zei hij, 'neem me niet kwalijk dat ik het zeg, maar... ben je jonger dan ik me herinner?'
Weer moest Puc glimlachen. 'Dat is een lang verhaal. Ik vertel het je vanavond wel.'
Een uur lang bleef het hevig sneeuwen, tot het in kniehoge hopen langs de stadsmuren lag. De hemel was helemaal grijs en de vogels zaten verward op de muren van de citadel, zich afvragend of ze nu wel of niet naar het zuiden moesten trekken.
Toen kwam er een groepje mannen over de boulevard aangesjokt en Erik zag dat ze werden geleid door Owen Grijslok, met naast hem Tomas. 'Laat die ophaalbrug eens neer!' riep Owen naar boven. 'Het is verrekte koud hierbuiten!'
Lachend van opluchting leunde Erik over het balkon en riep: 'Ophaalbrug neer!'