10 Toewijding

 

Miranda geeuwde.

Na de eerste schok van de monsterachtige taak die voor hen lag, trad verveling in. Macros, Puc en Dominicus hadden besloten de Tuin van de Eeuwige Stad pas te verlaten als er een soort plan was uitgewerkt.

Urenlang hadden ze gesproken - in ieder geval had Miranda een paar keer honger gekregen en een dutje gedaan. De enige die de hele ervaring buitengewoon boeiend scheen te vinden, was Nakur.

Het mannetje zat op een bank, schijnbaar in gepeins verzonken, toen Miranda naar hem toe liep met een arm vol peren. 'Ook een?' vroeg ze hem.

Grijnzend knikte hij en nam er een in ontvangst. 'Mijn sinaasappeltrucje doet het ook nog steeds, als je er eentje wilt.'  

'Nee, dank je, later misschien.' Toen vroeg ze: 'Maar hoe kan het dat hij nog steeds werkt?'

'Weet ik niet,' antwoordde hij met een ontwapenende glimlach. 'Misschien maakt het voor het spul dat ik verplaats niets uit waar ik me bevind.'  

'Maar we zijn nergens.'

'Nee,' sprak Nakur tegen, 'we zijn wel degelijk ergens, we hebben alleen geen idee waar.'

'En ook geen referentiekader,' voegde ze eraan toe.

'Ja, je snapt het.'

'Je bent zeldzaam opgewekt voor iemand die zojuist te horen heeft gekregen dat hij tegen een god moet vechten.'

Terwijl het perensap langs zijn kin droop, schudde Nakur zijn hoofd. 'Nee, nog niet. En ik denk ook niet dat dat ooit gebeurt. We moeten een manier zien te verzinnen om zijn plannen te verijdelen, niet hemzelf. Als vier Hogere Goden deze ene niet kunnen vernietigen, wie zijn wij dan? En trouwens, het plan is er allang, we moeten alleen nog beseffen wat het is.'

'Ik weet niet of ik dat wel begrijp.'

Hij stond op. 'Kom maar mee, dan leg ik het uit.' Hij ging haar voor naar de plek waar Puc, Macros en Dominicus zaten te overleggen, onder een grote boom met een vreemdsoortig blad. 'Hoe gaat het hier?' vroeg hij.

'We hebben het probleem keer op keer geherformuleerd,' zei Puc, 'maar weten nog steeds niet wat we moeten doen.'

'O, maar dat is niet zo moeilijk,' zei Nakur.

Macros' wenkbrauwen gingen omhoog. 'O nee? Zou je dat inzicht dan misschien met ons willen delen?'

Nakur knikte en ging in een enkele vloeiende beweging met gekruiste benen op de grond zitten. 'We moeten maken wat kapot is.'

'Daar is de Orde van Ishap al heel lang mee bezig,' zei Dominicus.

'Weet ik,' reageerde Nakur, 'maar ik bedoel alles. Kijk, het duurt nu eenmaal even om een dode god terug te brengen. Dat is geen gemakkelijke taak.'  

De oude abt kneep zijn ogen tot spleetjes. 'Bedankt voor het begrip,' zei hij droog.

'Maar sinds dit allemaal is begonnen, is er een hoop onheil aangericht waar we nu iets aan moeten doen!' zei Nakur.  

'Zoals?' vroeg Puc.

'Nou, die demonen bijvoorbeeld,' antwoordde Nakur. 'Die kunnen we niet zomaar rond laten lopen. Die bezorgen veel te veel last. Zelfs de kleintjes kunnen erg gevaarlijk zijn.'

'Ik weet nog dat Murmandamus' magiërs jaren geleden wat vliegende demonen hadden binnengelaten, voordat de Grote Opstand werd neergeslagen. Toen had ik al kunnen weten dat er iets mis was, maar ik hield het voor een gewone ontbiedingsbezwering,' gaf Puc toe.  

'We kunnen ons hele leven over van alles en nog wat blijven treuren,' zei Macros, 'als we onszelf dat toestaan.' Hij keek zijn dochter aan, die met een neutraal gezicht zijn blik beantwoordde.

'Ja,' zei Nakur, 'treuren is zinloos. Maar wat je andere vraag betreft: zo moeilijk is het niet om de hele zaak recht te zetten. We verslaan de Smaragden Koningin, laten dat invasieleger omkeren en naar huis gaan, doden alle Pantathiërs die nog leven - omdat we hun aard niet kunnen veranderen - en zorgen dat er niemand bij de Levenssteen kan komen. O ja, en we jagen alle demonen terug naar hun eigen rijk.'

'Is dat alles?' vroeg Miranda sarcastisch, haar ogen groot van gespeelde verbazing.  

'Nakur,' zei Dominicus, 'je stelt buitengewoon goede vragen, komt met intrigerende oplossingen, maar geeft maar weinig raad inzake het daadwerkelijk bereiken van die oplossingen.'

'Da's makkelijk,' zei Nakur. 'We moeten dat gat dichtstoppen.'

'Welk gat?' vroeg Macros.

'Waar die demonen doorheen komen. Dat zou er anders in korte tijd wel eens lelijk uit kunnen gaan zien.'

Puc zuchtte. 'Hij heeft gelijk. Het leger van de Smaragden Koningin is een ramp, maar vergeleken met een grootschalige invasie van demonen is dat maar een stelletje straatschooiers dat een dronken man probeert te beroven.'

'Maar ik denk dat dat kan wachten tot we de Smaragden Koningin hebben verslagen,' zei Nakur. 'Wat we tot dusver van de demonen hebben gezien, wijst erop dat ze nog niet volledig tot dit rijk zijn doorgedrongen. En al hebben ze invloed op de Smaragden Koningin, zij is degene die daadwerkelijk hier is. Voor zover wij weten, kan ze de Levenssteen, als ze die eenmaal heeft, best gebruiken om de demonen naar onze wereld te halen.'  

'We missen nog iets,' zei Miranda.

'Hoe bedoel je?' vroeg Puc.

'Weet ik niet,' zei ze met een duidelijk bezorgd gezicht. 'Ergens in dit alles ontbreekt een stuk, iets wat te maken heeft met de vraag waarom we niet op de invasievloot af duiken zodra die het diepste deel van de oceaan bereikt om het hele zaakje te laten zinken.'

'Er zitten vrij veel Pantathiërs op die schepen,' zei Nakur. 'Ze mogen dan niet zo sterk zijn als Puc of als Macros of als jij, maar samen-'

'Puc kan hen in een paar seconden vernietigen,' onderbrak Miranda. 'Ik heb gezien wat hij in de Hemelstad heeft gedaan. Ik ben geen beginneling, ik heb al tweehonderd jaar magie gestudeerd, maar wat hij deed ging mijn vermogens zo ver te boven dat het gewoonweg verbijsterend is.'  

Macros knikte. 'Hij drong zich in mijn geest... in Sarigs geest, en rukte me weg alsof het een kurk uit een fles betrof. Dat was geen kleinigheid.'

'Zo simpel is het anders niet,' zei Puc.

'Zo simpel is het wel,' zei Miranda. 'Maar hoe dan ook, als we niets doen, zullen er veel mensen sterven.'

'En als we ons vergissen?' vroeg Puc. 'Als we er het leven bij laten?' 'Het leven zit vol risico's,' antwoordde Macros' dochter, en heel even zag Puc de gelijkenis tussen vader en kind.

'Als wij omkomen,' zei Puc, 'is er niemand meer om te beletten dat de Smaragden Koningin bij de Levenssteen komt.'

'Tomas is er ook nog,' zei Miranda.

Daar dacht Puc geruime tijd over na. 'Eerst moeten we ervoor zorgen dat Tomas weet wat we gaan doen,' zei hij toen.

'Akkoord,' zei Macros. 'Stuur Nakur en Dominicus naar Tomas.'

'Nee!' riep Nakur uit. 'Ik wil zien wat jullie gaan doen.'

'Jouw nieuwsgierigheid is grenzeloos,' zei Puc, 'maar we gaan het opnemen tegen iets wat naar alle maatstaven ontzagwekkend is.' Toen Nakur begon te protesteren, hief Puc een hand op om hem tot zwijgen te brengen. 'Jij zegt altijd dat magie niet bestaat, maar je hebt meer verstand van de werking ervan dan ieder ander op Midkemia, behalve Macros, Miranda en ik.'  

Nakur kneep zijn ogen tot spleetjes. 'Dat heb ik je altijd nog willen vragen,' zei hij. 'Lang geleden heb jij tegen Robert gezegd dat hij mij moest zeggen dat magie niet bestaat om mij naar Sterrewerf te laten komen. Daar heb ik altijd al meer over willen weten.'

Puc glimlachte. 'Dat zal ik je vertellen als dit allemaal voorbij is.' Nakurs grijns keerde terug. 'Goed, maar eerst hebben we wat probleempjes op te lossen, voordat we teruggaan.'  

'Ja,' zei Dominicus. 'Niemand mag terug naar Midkemia met kennis van Nalar of zelfs de wens te ontdekken dat die kennis bestaat. De God van het Kwaad mag dan zijn opgesloten, maar Midkemia is zijn thuiswereld en hij zal zijn invloed afstemmen op eenieder die ervoor ontvankelijk is, net zoals Sarig Macros al die jaren geleden tot dienaar heeft gemaakt.'

'Heb je de middelen om de herinnering aan Nalar uit te wissen, Dominicus?' vroeg Puc. 'We kunnen een blokkade op onze eigen geest aanbrengen, zodat de kennis niet boven komt, maar er nog wel is.'

Dominicus knikte. 'In onze orde zijn we gewend met dat soort problemen om te gaan, aangezien we het geheim van Ishap en de andere regulerende goden niet bekend mogen laten worden. Als jullie doen wat ik zeg, vertrekken we hier zonder van Nalar te weten.' Hij keek Macros aan. 'Het heeft gevaarlijk weinig gescheeld of u was Nalars werktuig geworden. U mag dan de bescherming genieten van Sarigs magie, maar die duurt niet eeuwig.'

'Ik weet het,' zei Macros, 'maar we moesten weten wie we tegenover ons hadden.'

'Dat ben ik met u eens,' zei Dominicus, 'al zal de vader-prelaat te Rillanon het moeilijk vinden mij op mijn woord te geloven.'

'Hebt u daarom die verzegelde kist verzonden?' vroeg Miranda.

Dominicus knikte. 'Iedere abt van Sarth bereidt zich voor op de tijd van grote beproeving, wanneer we de abdij verwoest zien worden. Met het oog op die dag werken we aan een andere plek, die genoemd wordt:

Dat Wat Eens Sarth Was. De bewaarplaats is al klaar en we wachtten alleen nog op het voorspelde teken.'

'En dat teken waren wij?'

Opnieuw knikte Dominicus. 'In onze omgang met de Hogere Goden hebben we ons een begrip kunnen vormen van hun beperkingen zowel als hun macht. Ze communiceren met ons op een manier die alleen maar onsamenhangend kan worden genoemd. Eén ding echter was onmiskenbaar: ons allereerste contact, eeuwen geleden, toen we werden gewaarschuwd dat er iemand zou komen, in gezelschap, die het geheim kende, en dat in die tijd de wereld zou veranderen. Ja, jullie komst is het teken dat we nodig hadden om de grote bibliotheek van Sarth te gaan verplaatsen naar Dat Wat Eens Sarth Was.'  

'Waar brengt u de bibliotheek dan naartoe?' vroeg Miranda.

'Naar een plek hoog in de bergen van Yabon, waar hij veilig is.'

'Nou ja, als de Smaragden Koningin de Levenssteen tenminste niet in handen krijgt,' merkte Puc op.

'Laten we dan maar eens beginnen met het vergeten van de reden achter deze gruwelen,' zei Miranda.

Dominicus gaf aan dat ze moesten plaatsnemen in een kring en elkaars hand vasthouden. 'Sluit je ogen en stel je geest voor me open,' zei de oude abt. 'Als we klaar zijn, weten jullie niets meer over Nalar. Jullie weten dan alleen nog dat je iets bent vergeten, maar in plaats van nieuwsgierig zullen jullie je opgelucht voelen. Ook zul je weten dat het van vitaal belang is je de herinnering niet meer te binnen te brengen, want het gevaar daarvan is groter dan je je kunt voorstellen. Je zult je genoeg herinneren van hetgeen we hebben besproken om je bewust te zijn van je gekozen handelswijze, maar van Nalar zul je alleen nog weten dat er ergens ver weg een groot gevaar op de loer ligt waarvoor je altijd waakzaam moet blijven, doch wat je nimmer werkelijk mag kennen.'  

Dominicus begon met zijn spreuk, en allemaal voelden ze een vreemde kracht in hun geest komen die kennis begon te ordenen. Heel even ervoeren ze ieder een licht onbehagen en een flits van angst, die echter ogenblikkelijk werden vervangen door een kalme geruststelling, en toen, ineens, was het voorbij.  

Puc knipperde met zijn ogen. 'Was het dat?'

'Ja,' zei Dominicus. 'Je herinnert je wat je je moet herinneren en de rest is veilig afgesloten. Zo moet het zijn.'

Ze geloofden hem op zijn woord.

'Nu moeten we gaan,' zei Dominicus.

'Eerst zal ik jou en Nakur naar Elvandar brengen,' zei Puc. Hij keek van Miranda naar haar vader. 'Daarna gaan we het opnemen tegen de Smaragden Koningin.'

 

Tomas stond te wachten in de contemplatiehof waar Tathar en Acaila voor hun bescherming hadden gezorgd. Hij zag er schitterend uit in zijn wit-met-gouden wapenrusting. Achter hem stonden de krijgers van Elvandar, met Caelin en Roodboom aan het hoofd.  

'Is het tijd?' vroeg Tomas zodra ze waren gematerialiseerd.

'Nog niet,' zei Puc, 'maar het duurt niet lang meer. Stuur bericht naar Stenenberg en de Grijze Torens. Roep de dwergen ten strijde. Je weet waarheen je hen kunt brengen wanneer ze zich hebben verzameld.'

Tomas knikte en begon instructies te geven aan elfenkoeriers die vlakbij paraat stonden. Puc had hen geattendeerd op hun komst met behulp van een mentale roep die de twee jeugdvrienden jaren geleden al hadden afgesproken. Nakur en Dominicus liepen een eindje bij de drie magiërs vandaan en Puc voegde zich bij Tomas. 'We gaan de Smaragden Koningin aanvallen voordat ze onze kust bereikt. Mocht het mislukken, dan komt de oorlog uiteindelijk toch jullie kant op. Je weet wat er op het spel staat. Je zult Dolgan en ook Halfdan in Dorgin ervan moeten overtuigen het Koninkrijk te hulp te schieten.'

Tomas knikte. 'Dolgan komt wel. Er heeft zich tussen hem en mij al zoveel afgespeeld dat hij mijn roep niet zal negeren. En Halfdan komt omdat Dolgan komt.' Hij glimlachte, en even zag Puc zijn jeugdvriend weer opduiken van achter het masker van de mysterieuze krijger. 'De dwergen uit Dorgin hebben Dolgan nooit vergeven dat hij hen bij de vorige oorlog niet had uitgenodigd.'

Alsof hij de kalme schoonheid nog eenmaal in zich op wilde nemen, keek Puc de hof rond. Het was vroeg in de avond in Elvandar, dus zou het ochtend zijn op de plek waar de invasievloot zich bevond. Hij greep Tomas' hand. 'Vaarwel, mijn vriend.'

Tomas kneep zacht. 'Het ga je goed. Ik zie je wel weer wanneer we deze overwinning vieren.'

Puc knikte slechts, draaide zich om en liep naar Macros en Miranda.

Hij pakte hun handen en ineens waren ze verdwenen.

'We hebben veel te doen en lang niet zoveel tijd als we graag zouden willen,' zei Nakur.

Tomas knikte. 'Ik vrees dat je gelijk hebt.'

'Ik ga naar onze abdij in de Grijze Torens,' zei Dominicus. 'Daarvandaan kunnen onze broeders me transporteren naar iedere plek in het Koninkrijk waar we een abdij of een tempel hebben staan.'  

Tomas wenkte een elf. 'Galain, zorg morgenvroeg voor paarden.' Tegen Nakur en Dominicus zei hij: 'Eet mee, rust uit, en vertrek in de ochtend.'  

'Nee,' zei Nakur. Zijn eeuwige grijns was verdwenen. 'Sho Pi en ik blijven hier. Ik denk dat we hier binnenkort nodig zijn.'

Dominicus vroeg: 'Ben je ergens bang voor?'

'Ja,' zei het mannetje. 'Ik weet waarom Puc dit gaat doen en ik vind het niet verstandig. Hij doet het evenzeer om Miranda zijn liefde te bewijzen als om de vijand te verslaan, en al geloof ik best dat ze gelijk heeft met haar inschatting van zijn macht, ik vrees dat ze de macht van de Smaragden Koningin en de Pantathiërs onderschat.' Op zachte toon voegde hij eraan toe: 'Om nog maar te zwijgen van de derde partij.'  

Dominicus' ogen werden groot, en terwijl de elfen verder liepen, trok hij Nakur opzij. 'Wat kan je je herinneren?'

'Alles,' zei Nakur. Er brandde een vreemd lichtje in de ogen van het mannetje. 'Ik heb zo mijn eigen manieren om mijn geest te beschermen, abt, evenals u. Die drie magiërs mogen dan graag denken dat ze een heleboel weten over al die paden van magie, maar ze denken nog steeds te veel langs één pad. U en ik weten dat er vele paden zijn, vele wegen van benadering. Of helemaal geen paden, als je het van de andere kant bekijkt. Maar u hoeft zich geen zorgen te maken dat ik onder invloed van de Naamloze kom te staan.'  

'Wie ben jij?' vroeg Dominicus.

Er verscheen een brede grijns op Nakurs gezicht. 'Gewoon een gokker die wat trucjes kent.'  

Even was Dominicus stil. 'Als het niet duidelijk was dat u aan onze kant stond, zou ik u vrezen, denk ik.'

Nakur haalde zijn schouders op. 'Wie niet mijn vriend is doet er goed aan mij te vrezen, want zoals ik al zei, ik ken een paar trucjes.'

Met die raadselachtige verklaring liep Nakur achter de elfen aan, een zeer geschokte abt achterlatend met veel om over na te denken.

 

'En nu?' vroeg Miranda.

Macros wees omlaag. 'Daar!'

De drie magiërs hingen hoog boven de wolken, terwijl onder hen glinsterend water zich honderen mijlen in alle richtingen uitstrekte. Puc richtte zijn blik op de plek die Macros aangaf en zag de vloot van de Smaragden Koningin.

'Gigantisch,' zei Miranda.

'Meer dan zeshonderd schepen,' zei Macros. 'Eerder zevenhonderd.'

'Ze moeten hebben gebouwd op plaatsen waar we niets van wisten,' concludeerde Puc. Evenals Miranda was hij op de hoogte gehouden van de inlichtingen die afkomstig waren van Caelis' mensen in Novindus. 'We hebben een plan nodig,' zei Miranda.

'Wat dacht je hiervan,' zei Puc. 'Ik duik omlaag naar de Smaragden Koningin en haar Pantathische bedienden. Als ze de val die ze voor me hebben opgezet laten dichtklappen, komen jullie hen verrassen.'

'Nee,' zei Macros, 'ik kom alleen.' Toen Miranda begon te protesteren zei hij: 'Het is jouw taak ons hiervandaan te halen als het niet lukt.'

Even dacht ze na, terwijl haar haren op de wind achter haar uitwaaierden. Puc bedacht dat ze er nog nooit zo mooi had uitgezien. 'Nou, goed dan,' zei ze.  

Vlug gaf Puc haar een kus. 'Plaats ons eerst onder een terugroepingsbezwering.'  

'Waar gaan we heen als we haastig weg moeten?' vroeg Miranda.

Daar had Puc al over nagedacht. 'Elvandar,' zei hij. 'De elfen hebben de beste genezers ter wereld en die zullen we misschien nog hard nodig hebben. Ook beschikken ze over de beste magische afweertechnieken, voor het geval we worden achtervolgd.'

Ze knikte. 'Zeggen dat je voorzichtig moet zijn is natuurlijk het toppunt van dwaasheid.' Ze gaf haar vader een zoen op zijn wang. 'Wees voorzichtig.' Toen zoende ze Puc hartstochtelijk. 'Niet doodgaan.' 

Terwijl Puc en Macros zich lieten zakken naar de vloot vroeg Macros: 'Word ik binnenkort schoonvader?'

'Als we dit overleven,' antwoordde Puc. 'Daar zal ik dan maar voor zorgen.'

'Daar reken ik op.'

Macros begon te lachen. 'Wat ben je van plan?'

'Ik denk dat een directe benadering de beste is.' Even dacht Puc na. 'Ze verwachten me beslist ergens tussen hier en de Straat.'

'Misschien pas bij de Straat.'

'Dat is te laat. Als het mislukt, is er geen tijd meer om te hergroeperen, maar als ik nu kom...'

'Wat moet ik doen?'

'Klaar staan met een afleidingsmanoeuvre. Ze weten niet dat je terug bent.' Binnensmonds voegde hij eraan toe: 'Dat hoop ik tenminste.' Toen sprak hij weer op hoorbare toon. 'Als ik in moeilijkheden kom, doe dan iets om me de kans te geven weg te vluchten, maar breng jezelf niet in gevaar. Vertrouw er maar op dat Miranda ons er allebei uithaalt.'

'Ik zal doen wat nodig is.'

'Dan gaan we beginnen,' zei Puc.

Hij verdween uit het zicht en Macros begreep dat hij zo dicht mogelijk bij het schip met de Smaragden Koningin trachtte te komen alvorens zichzelf te openbaren. Door zijn zintuigen uit te breiden wist hij Puc terug te vinden en zag hem op de vloot af gaan.

Puc scheerde laag over de voorhoede van de vijandelijke zeemacht.

Twintig oorlogsschepen vormden een Vaan de kop van de vloot. Langs beide flanken werd de armada beschermd door nog eens twintig schepen en achteraan kwam een eskader van snellere oorlogsschepen, telkens laverend, klaar om naar voren te snellen en een van de flanken steun te verlenen zodra het nodig was.

Pal in het midden van een enorme zwerm transportvaartuigen zag Puc het schip van de Smaragden Koningin, een schommelende galei met aan weerszijden drie roeibanken. Gebruik makend van zijn magische zicht zocht hij naar zijn prooi en zag haar zitten op een troon, midscheeps. Rondom haar stond een erewacht van de meest kwaadaardig uitziende wezens die Puc ooit had gezien. Elk ervan straalde een bedorven atmosfeer uit die als een rookwolk achter hen hing.  

Aan weerskanten van de koningin stonden twee mannen. Rechts van haar stond een mens van wie Puc aannam dat het generaal Fadawah was. In heel zijn uiterlijk of houding was niets zachts te bekennen. Hij zag eruit alsof hij uit bikkelhard steen was gehouwen. Zijn hoofd was kaal geschoren, op een enkele pluk na die van boven af in een gebonden staart over zijn rug viel. De littekens op zijn gezicht herkende Puc - die waren hem eens beschreven door de mensen die de moredhel-hoofdman Murad hadden gezien, toen prins Arutha op speurtocht was gegaan naar zilverdoorn, de plant die hij nodig had om het leven van zijn verloofde te redden.  

Aan de andere zijde van de koningin stond een gedaante in een mantel, waarschijnlijk een Pantathiër, hoewel Puc geen gelaatstrekken kon bespeuren onder de kap van het wezen. Voorzichtig zond Puc wat energie omlaag naar het schip in een poging te zien wat voor tegenmaatregelen er waren getroffen. Er vloeide een stroom van communicatie tussen het schip en andere krachtvelden, zowel dichtbij als ver weg. En er waren waarschuwings-bezweringen, die hij echter zonder moeite wist te mijden.  

Dat wekte argwaan in hem op, en hij zocht dieper achter de bezweringen. Zoals hij al vermoedde, was er een tweede reeks bezweringen, slim verscholen achter de onhandig aangebrachte dekmantel, en het had niet veel gescheeld of hij had ze in werking gesteld.  

Nadat hij de verdediging van zijn vijand had onderzocht, maakte hij zich op voor de aanval.

Puc verzamelde zijn energie om het schip volledig te verwoesten. Over de andere schepen en de serpentpriesters maakte hij zich wel druk nadat hij de koningin onschadelijk had gemaakt. Terwijl de energie zich rondom hem ophoopte, voelde Puc een vreemde energie van onbekende herkomst naar hem tasten.

Ineens werd er aan boord van het schip druk heen en weer gelopen en gewezen. Er verscheen een handvol gedaanten in mantels aan dek, die een beschermingsspreuk begonnen te zingen.

Maar ze waren te laat, want Puc liet een enorme stoot mystieke energie de vrije loop, genoeg om het hele schip in een brandstapel te veranderen. Van zijn vingers schoot een vuurrode vlammenbal die als een komeet des doods afsuisde op het schip van de Smaragden Koningin. Op het moment dat de oorverdovende en verblindende ontploffing plaatsvond, bemerkte Puc zijn fout.

'Vluchten!' zond hij naar Macros en Miranda. 'Het is een val!'

De energiestoot trof een tegenbezwering, geweven in het materiaal van het schip zelf Weken van uitvoering waren hiermee gemoeid geweest en het was het meest subtiele werk dat de Pantathiërs hadden ondernomen sinds Puc het jaren geleden voor het eerst tegen hen had opgenomen. Het doek van de zeilen, de teer in het dek, de spijkers in de romp, het hout van de ra's - alles was doordrenkt van tegenmagie. En de beschermings-bezweringen waren slechts een list geweest om de zichtbare sporen van deze subtiele magie te verbergen.  

Pucs verdediging was nauwelijks paraat toen zijn eigen magie naar hem werd teruggekaatst. De vuurbal vloog langs dezelfde koers omhoog, op zoek naar zijn bron. Een felle ontploffing van energie was het gevolg, zo krachtig dat hij bijna het bewustzijn verloor en zijn zintuigen als verdoofd waren. Zijn reflexen namen het over en hij trachtte afstand te scheppen tussen hemzelf en het schip. Rode vlammen begonnen Puc te verteren, en alleen zijn eigen ongelooflijke macht en zijn instinct voorkwamen dat hij in een oogwenk werd verkoold.

Toen zetten de opvarenden aan boord van het schip zelf hun aanval in en Puc leed.

Terwijl hij worstelde om de volgende golf van pijn te ontwijken, werd er op mystiek niveau tegen hem gesproken. 'Nietige tovenaar! Dacht je dat we niets hadden gemerkt van je armzalige plan? Je bent niet meer dan een pion in een spel dat immens veel groter is dan jij je kunt voorstellen. Sterf nu!'

Op dat ogenblik zag Puc het gezicht van zijn ware vijand. Waar de Smaragden Koningin had gezeten, werd de illusie doorgeprikt, en hij zag dat op de gouden troon onder het baldakijn aan dek van de galei een demon hurkte. Vanuit zijn klauwen liepen mystieke ketenen naar magische banden rond de halzen van de Pantathiër en generaal Fadawah. Ze verkeerden duidelijk in de macht van de demon en beiden keken hulpeloos omhoog.  

'Ik ben Jakan,' zei de demon, 'en ik zal hier regeren!'

Een folterende pijn schoot door iedere vezel van Pucs wezen toen zijn bescherming werd weggerukt. De kleren aan zijn lichaam barstten in vlammen uit, en zijn haar en huid begonnen te branden. Uit verschroeide en verzengde longen ontsnapte een kreet en zijn ogen verschrompelden in hun kassen. Hij vocht om te ontsnappen, maar de pijn was zo overweldigend dat hij alle macht over zichzelf verloor. Zijn geest vluchtte weg voor de pijn en terwijl de duisternis zich rondom hem sloot, voelde hij zich door de lucht tuimelen.  

Toen werd hij gegrepen door een paar armen en terwijl hij kreunde van de pijn, werd hij omhoog gedragen, iedere beweging een helse kwelling voor hem. Macros zond bericht naar Miranda: 'Breng ons hier vandaan!'  

Zelfs de koele lucht deed zijn brandende huid pijn. Toen zonk Puc weg in duisternis.

 

'Haalt hij het?' vroeg Miranda met een door angst getekend gezicht.

'Ik weet het niet,' antwoordde Tathar.

Vol afgrijzen keken Dominicus en Nakur naar het ding dat Puc was geweest. Zijn lichaam was geblakerd en rookte, en op verscheidene plaatsen was wit bot te zien.  

'Het is een wonder dat hij nog leeft,' zei Acaila.

'Het leven is sterk in deze man,' zei Nakur, zich naar voren dringend. 'En hier in Elvandar zal het zich ook sterk houden. Wij moeten het helpen.' Hij hief zijn handen boven zijn hoofd en begon zachtjes te zingen. Toen legde hij zijn handen op Pucs borst, op de plaats van zijn hart. 'Ik heb alle kracht nodig die jullie kunnen missen.'

Ogenblikkelijk begonnen de Machtswevers van Elvandar hun magie te spinnen. Dominicus sprong bij met een genezings-bezwering, de krachtigste die hij kende.  

Nakur voelde de energie door hem heen stromen, via zijn armen naar Pucs borst. Vaag voelde hij onder zijn rechterhand de zwakke slag van Pucs hart. Langzaam werd die krachtiger, alsof hij de energie van Nakur en de anderen opzoog als een droge spons water. Nakur zelf voelde zijn hele lichaam tintelen van de energie-stroom, maar hij bleef zich concentreren en probeerde de energie-plekken in Pucs lichaam te zien. 'Een van jullie, leg je handen op zijn hoofd,' zei hij.  

Acaila deed wat er was gezegd en Nakur sloot zijn ogen.

Steeds meer elfen kwamen de hof in om getuige van het genezingsproces te zijn. Tomas beende naar de kring van toeschouwers, die uiteen weken om hem bij zijn vriend te laten.  

Nakur opende zijn ogen. 'Mooi,' zei hij. 'Leg je handen op zijn keel. Zijn longen zijn verbrand en ik heb hulp nodig.' Weer sloot hij zijn ogen en richtte de energie op Puc.

De tijd verstreek en de nacht maakte plaats voor daglicht. Nog steeds zwoegden ze voort, urenlang neerknielend om de genezende energie van hun eigen lichamen samen met de oeroude magie van Elvandar naar de zwaargewonde magiër te laten overvloeien.

Tegen het middaguur zakte Nakur ineen. Een paar vertrouwde handen grepen hem bij een arm. 'Meester?' informeerde Sho Pi.  

'Ik red me wel,' zei Nakur. 'Ik moet alleen even rusten.'

'Ik neem het wel over,' zei Nakurs leerling. Hij stapte op de plaats die zijn meester had verlaten en legde zijn handen op Pucs borst.

Miranda kwam naar hem toe en aan haar bleke gezicht en rode ogen zag Nakur dat ze had gehuild. 'Haalt hij het?'

'Ik weet het niet,' zei Nakur. 'Een minder sterke man zou ogenblikkelijk zijn gestorven. De meeste sterke mannen zouden nu al dood zijn geweest, maar iets in hem blijft zich vastklampen.' Kijkend naar de man die op het gras van de contemplatiehof lag, merkte hij op: 'Wat ziet hij er nu klein en kwetsbaar uit, hè?'  

'Ja,' zei Miranda, haar stem hees van emotie.

Nakur slaakte een zucht. Zijn inspanningen hadden hem duidelijk uitgeput. 'Hoe langer hij zich blijft vastklampen, des te groter is de kans dat hij het overleeft. We leiden allemaal genezende energie naar hem toe en zolang hij de wil heeft om te blijven leven, blijft hij ook leven. Ik heb Valentijn eens verteld dat in sommige mensen het leven zwak is en in anderen sterk. In iemand als ikzelf, jouw vader of jij, moet het wel sterk zijn, anders zouden we allang geleden zijn gestorven. Maar in Puc is het nog iets meer.' Op geruststellende toon voegde hij eraan toe: 'Ik denk dat hij het wel haalt.'

Miranda keek hem in de ogen. 'Dat denk je niet echt, hè?'

Nakur trachtte een grijns te laten zien, maar slaagde daar niet in. 'Nee, eigenlijk niet. We doen wat we kunnen, maar ik heb nog nooit iemand van zulke ernstige verwondingen zien herstellen.' Zijn ogen verrieden een zweem van diepe spijt, maar toen drukte hij die twijfels weg en nam zijn gebruikelijke opgewekte houding aan. 'Maar wat weet ik daar nou van? Ik ben alleen maar een gokker die wat trucjes kent, en Tathar en de andere Machtswevers zijn naarstig aan het werk.' Op vaderlijke wijze klopte hij haar op de hand. 'Hij komt er vast wel weer bovenop.'

Ze keek Nakur aan en zag dat het holle woorden waren, maar ze stelde het gebaar op prijs en knikte. Toen ging ze weer bij haar vader staan.

Nakur keek haar na, keek toen naar Pucs gezicht, de etterende huid, de zwartgeblakerde armen en benen, en zei: 'Maar áls hij erbovenop komt, duurt het nog een hele lange tijd voordat hij weer kan vechten.'

 

De dagen verstreken en Pucs conditie bleef ongewijzigd. De Machtswevers, Nakur en Sho Pi wisselden elkaar steeds af om zo veel mogelijk genezende magie in de bewusteloze magiër te laten stromen. Uitsluitend als ze door uitputting overmand werden, weken ze van zijn zijde. Toen Nakur na een halve dag genezen bij Puc vandaan kwam, liet hij zich neerploffen naast Macros en Miranda, die bij een vuurtje hun avondmaaltijd aten.

'Hoe is het met hem?' vroeg Miranda.

'Hetzelfde,' zei Nakur, zijn hoofd zachtjes schuddend. 'Ik vrees dat hij zwakker wordt.'

Miranda's ogen vulden zich met tranen. 'Hij komt er niet meer bovenop, hè?'  

Nakur haalde zijn schouders op. 'Ik weet het niet. Het kan nog lange tijd duren voordat we dat weten.'

Macros legde een hand op zijn dochters schouder. 'En zo lang hebben we de tijd niet, wel?'

'Nee,' zei Nakur hoofdschuddend. 'En weer zien we ons voor een nieuw mysterie gesteld.'

'Ja,' verzuchtte Macros.

'Ik ga een poosje slapen,' zei Nakur. 'Daarna moeten we overleggen met de koningin en Tomas.'

'Inderdaad,' sprak Macros.

Gedrieën stonden ze op en gingen uiteen om hun slaapplaatsen op te zoeken. Korte tijd later keerde Nakur toch weer terug naar de hof om even naar Puc te kijken. De magiër lag nog steeds roerloos en het enige teken van het feit dat hij nog leefde, was het trage rijzen en dalen van zijn geblakerde borst, met daarop de handen van Sho Pi, die doorging met werken. Misschien was de wens de vader van zijn gedachten, maar toch meende Nakur dat Pucs ademhaling iets dieper en regelmatiger was dan voorheen. Voor de zoveelste keer verbaasde hij zich over Pucs kracht en zijn wil om te leven.

 

Aglaranna keek de kring rond. 'Tathar zegt dat hij het haalt,' zei ze. 'Het zal lange tijd duren voordat hij bij bewustzijn komt en nog langer voordat hij geneest, maar met onze kunsten kunnen we zijn beschadigde huid en haar, de gebroken botten en het verbrande weefsel herstellen.'

De opluchting in de raad was bijna tastbaar, vooral op de gezichten van Tomas en Miranda.

'Puc had gelijk en wij niet,' zei Macros.

Aan Miranda was te zien dat ze zich vreselijk schuldig voelde over haar aandeel in Pucs overhaaste aanval. 'Het is mijn schuld.'

'Het is de schuld van niemand of van iedereen,' zei Nakur. 'Niemand heeft Puc, jouw vader en jou gedwongen de Smaragden Koningin aan te vallen. We dachten dat het gevaarlijk was en dat was het ook.'

'Ze waren beter voorbereid dan we dachten,' zei Miranda.

'Meer dan dat,' zei Macros. Hij keek Miranda aan. Je was te ver van het gevecht verwijderd om te zien wat Puc en ik zagen, dus je kunt het onmogelijk weten.'

'Wat?'

'De vrouw die je moeder was, is slechts een lege huls, een illusie. Ik vermoed dat ze al lange tijd dood is. Het wezen aan het hoofd van dit leger is een demon. Hij heeft zich aan Puc bekendgemaakt als Jakan.'

'Jakan?' zei Nakur.

'Heb je van hem gehoord?' vroeg Miranda.

'Via een omweg,' zei het mannetje. 'Het is een demonenhoofdman, niet zo'n grote als Tugor, opperdienaar van Maarg, de Heerser van de Vijfde Cirkel, maar wel eentje met een reputatie.'

'In de geschiedenis van ons ras zijn wij maar een keer of twee met hen in aanraking gekomen,' zei Tathar. 'Hoe komt u aan de kennis over hen, mens?'

Nakur haalde zijn schouders op. Je hoort wel eens wat, hier en daar.'

'Wat ben je toch een zeldzaam irritant mannetje,' zei Miranda. Nakur grijnsde. 'Dat zei je moeder ook al toen we getrouwd waren.' Hij zuchtte. 'Ik wou dat ik een dochter zoals jij had gehad.'

'Dat lijkt me niet,' zei Macros.

Ineens werd er gelachen in de raad, evenzeer uit opluchting om Pucs klaarblijkelijke herstel als om de kwinkslag. Toen stond Nakurs gezicht weer ernstig. 'Zo'n honderd jaar geleden vond ik een toegang tot de Galerij der Werelden en bracht ik wat tijd door bij Eerlijke Jan. Dat is een goede openbare gelegenheid om te gokken.' Hij trok een zuur gezicht. 'Moeilijk om vals te spelen. Maar in ieder geval, tijdens mijn verblijf daar hoorde ik over problemen met de demonen.'

'Zoals?' spoorde Macros aan.

'Dat iemand bezig was hen op te porren en dat ze probeerden vanuit de Vijfde Cirkel door te breken naar de hogere rijken.'

'Iemand heeft hen een handje geholpen,' opperde Macros.

'Dat is precies wat mij zorgen baart,' zei Tomas. 'In de heugenis van de Valheru vochten we met de demonen, en onder onze vijanden waren alleen de drochten sterker. Maar de drochten en de demonen waren gebonden aan rijken die ver van de onze verwijderd zijn. Dat ze hier zijn gesignaleerd, zowel ten tijde van de Oorlog van de Grote Scheuring als nu, betekent dat er een grote macht achter dit alles schuilgaat.'

Macros en Miranda keken elkaar aan. 'Ik voel dat we iets weten' zei Miranda.

'Iets wisten,' verbeterde Macros. Hij wendde zich tot de koningin en Tomas. 'Er zijn hier grotere machten in het spel, maar ik heb zo'n idee dat we beperkt zijn in ons handelen. Ik stel voor dat we in overweging nemen wat de te volgen koers het beste kan zijn.'

'Het is duidelijk dat de vloot goed is beschermd en dat een tweede aanval van het soort dat Puc heeft gepleegd, onverstandig is,' bracht Tomas naar voren.

'Akkoord,' zei Macros. 'Wellicht zijn ze niet op de hoogte van mijn en Miranda's vermogens, maar ze moeten weten dat Puc bondgenoten met enige macht heeft, en ze hebben voorbereidingen getroffen. Deze demon, die de plaats van de Smaragden Koningin heeft ingenomen, mag dan geen grote opperdemon zijn, maar hij heeft de lieden om hem heen wel stevig in zijn macht, te oordelen naar het weinige dat ik heb gezien toen ik Puc redde. We zullen er rekening mee moeten houden dat de demonen in staat zijn meer hoofdmannen en opperdemonen naar Midkemia over te brengen. Daar zullen we iets tegen moeten doen, al acht ik het verstandig om de meer wereldse kanten van de invasie over te laten aan degenen die daar het beste voor zijn toegerust: prins Patrick, hertog Robert en Ridder-Maarschalk Wiliam.'  

'Dat doen we ook,' zei Tomas, 'al zullen we hen helpen wanneer het zover is.'

'Ik begrijp het,' zei Macros. Hij stond op en liep naar het midden van de kring. 'Nu Puc gewond is, moet ik mezelf weer in het middelpunt van deze strijd plaatsen.'

'Jaren geleden kwam u al bij ons om ons behulpzaam te zijn bij het behouden van onze woonplaats, Macros,' zei Aglaranna. 'Uw wijsheid is hier altijd welkom.'

Macros wreef over zijn baard. 'Mijn wijsheid schiet momenteel wat te kort, vrouwe. Voorheen had ik van Sarig de vermogens om de toekomst te schouwen en naar believen te reizen door de tijd. Maar aangezien onze band gebroken is, heb ik tot mijn vrees slechts een vaag idee waar te gaan zoeken om een koers te bepalen.'

'Wel,' zei Miranda, 'we moeten de scheuring zien te vinden en hem voor altijd afsluiten.'

Tathar nam het woord. 'Misschien moet u zoeken op de plek waar Caelis en Miranda de besmette artefacten hebben gevonden. Ik heb de voorwerpen die Caelis heeft gestuurd uitvoerig bestudeerd, en al kan ik geen naam verbinden aan de vreemde kracht die ze heeft aangeraakt, ik weet wel dat die erg machtig is. En wat er is, is goed verborgen. Het is beslist het werk van demonen. Waar ze zijn gevonden moet dus de plek zijn waar de demonen onze wereld betreden.'

Acaila hief zijn hand op en knikte. 'Absoluut. Tathar en de Machtswevers hebben aangegeven dat deze magie zeer krachtig en. subtiel is, en bovendien goed verborgen, slim van opzet en ontworpen om de herkomst ervan te verhullen.'  

'Dat klinkt zeer aannemelijk,' zei Macros.

'Ik ga met jullie mee,' zei Tomas.

'Ik dacht dat u Elvandar nooit verliet?' merkte Miranda op.

'Ik heb gezworen nimmer weg te gaan, behalve in grote nood.' Hij keek zijn vrouw aan. 'De tijd is daar.'

Het gezicht van de elfenkoningin was een uitdrukkingsloos masker, maar haar ogen verrieden een flits van emotie. 'Ik weet het,' zei ze kalm.

'Zal ik een draak roepen?' vroeg Tomas aan Macros.

'Nee, Miranda weet waar de ingang van de grotten is.' Hij keek haar aan en zei: 'Als jij me de weg wijst, kan ik ons drieën erheen brengen.'

'Niet nodig,' zei Miranda. 'Dat kan ik zelf ook.'

'Blijf en wacht,' zei Tomas tegen zijn vrouw, 'en koester hoop in je hart. Ik kom terug.'

Niemand sprak een woord, tot Tomas een paar minuten later weer verscheen, en al had hij hem eerder zo gekleed gezien, toch werd Macros met ontzag vervuld.

Tomas had zich gestoken in een gouden wapenrusting, helm met kap, maliënkolder en maillot. Zijn witte wapenkleed met het embleem van een gouden draak erop was om zijn middel gesnoerd met een zwarte riem en ook zijn laarzen waren van zwart leer. Zijn zwaardschede was wit en leek uit ivoor te zijn gesneden, maar hij was leeg.

Caelin kwam naar voren, trok zijn zwaard en gaf het aan de echtgenoot van zijn moeder. 'Te leen,' zei hij.  

Tomas nam het aan, knikte eenmaal met het hoofd en liet hem in de schede glijden. 'Ik blijf niet lang weg,' zei hij en hij draaide zich om naar Macros en Miranda. 'Kom,' zei hij, 'het is tijd.'

Hij gebaarde en Miranda stond op, pakte zijn hand en die van Macros, sloot haar ogen en ze waren verdwenen.

Kijkend naar de verlaten plek zei Roodboom: 'Totdat ik hem in die wapenrusting zag, had ik mijn twijfels. Maar hij is een Valheru.'

'Niet helemaal,' zei Acaila, 'en daar mogen we allemaal eeuwig dankbaar voor zijn.'  

Niemand zei een woord.

 

Er joeg een kille wind over de bergen toen ze verschenen. Na het zachte avondschijnsel van Elvandar knipperde Miranda met haar ogen tegen het felle zonlicht. De opkomende zon scheen precies in haar ogen. 'Daar.' Ze wees naar een grotopening.

Vlug liepen ze naar het donkere gat en gingen naar binnen, waar het huilen van de wind ophield. 'Ik kan zien in het donker,' zei Tomas, 'maar hoe zit dat met jullie?'

Macros hief een hand op en hij werd omringd door een halo van licht die de ingang van de grot verlichtte. Hij keek rond.

'Deze tunnel heb ik per ongeluk gevonden,' zei Miranda. 'Terwijl Boldar Bloed de serpentkrijgers versloeg die ons de weg wilden versperren, zag ik van boven t:en zwak schijnsel komen.'

Bij het horen noemen van de naam van de huurling uit de Galerij der Werelden zei Macros: 'Ik zou zijn zwaard nu best bij ons willen hebben.'

'Om nog maar te zwijgen over al die andere buitenissige wapens die hij heeft,' voegde Miranda daaraan toe.

'Maar niet tegen de prijzen die hij rekent, wed ik,' mompelde Macros zachtjes.

Tomas schoot in de lach. Je hebt nog steeds hetzelfde gevoel voor humor, oude vriend.'

'Nou,' zei Miranda, 'verderop zal je het lachen wel vergaan. Deze kant op.'

Ze ging hun voor door een tunnel die zo laag was dat Tomas er gebukt moest lopen. Half klauterend liepen ze langs een smalle, steile helling naar beneden en betraden een andere tunnel door bijna zijwaarts in een nis te schuifelen die zo'n zes voet boven een grotere tunnel uitkwam.

Na de sprong naar de bodem van de tweede tunnel zei Macros: 'Wat een wonder dat je die ingang in het oog kreeg.'

'Ik was sterk gemotiveerd,' zei Miranda. 'Boldar is een geduchte tegenstander, maar de enige reden dat ik hem levend en wel mee naar Elvandar kon nemen, was dat we ons vechtend terugtrokken langs die smalle kruipgang. Anders zouden we zijn overmand.'

Macros keek rond. Op de vloer lagen wat beenderen en iets wat leek

op een afgebroken zwaardgevest. 'De meeste rommel is al opgeruimd.'

'Aaseters?' opperde Tomas.

'Wellicht,' antwoordde Macros. 'Waarheen?' vroeg hij aan Miranda.

Ze wees en ging op weg zonder een woord te zeggen.

 

Tweemaal hadden ze een rustpauze genomen, al ging het er meer om dat ze zich konden oriënteren dan dat een van hen moe was. De ene keer haalde Macros uit een kleine rugzak die hij droeg wat reepjes reiskost die door de elfen was bereid. De andere keer dronken ze uit de waterzak die Miranda bij zich had.

Kort daarna bereikten ze de eerste grote galerij van de Pantathiërs. 'We zijn niet alleen,' zei Tomas met zachte stem.

'Ik voel ook iets,' zei Macros.

'Dan zijn we het met elkaar eens,' merkte Miranda op. 'We moeten daarheen.' Ze wees de zaal door, waar een laag stof was neergedaald, maar waar het de vorige keer toen ze erdoor kwam vol had gelegen met dode en stervende Pantathiërs. 'Vanaf daarboven kwamen we hier binnen. Hier op de vloer zagen we de demon vechten met de Pantathiërs.' Ze wees naar de richel die boven hun hoofden de galerij rond liep. 'Daarlangs zijn we overgestoken en daar hebben we ons via een touw laten zakken.' De aangewezen plek was herkenbaar aan een lage deur, die open stond. 'Er waren wat Saaurs en Pantathiërs die bezwaar maakten en we moesten vechten om die tunnel door te komen.' Rondkijkend concludeerde ze: 'Ik had niet in de gaten dat we bijna waren omgedraaid en teruggegaan in dezelfde richting als waaruit we kwamen, toen we die gang door vluchtten.'  

'Ik zal je op een dag eens vertellen over de keer dat ik door een schim achterna werd gezeten in het eeuwenoude Mordeensens Kadaal,' zei Tomas. 'De enige reden dat ik dat toen heb overleefd, was dat ik kon teruggaan in dezelfde richting als waaruit ik gekomen was en de schim vervolgens in die wirwar van tunnels af kon schudden.'

'Het verbaast me dat je hier hoe dan ook de weg kunt vinden,' zei Macros. 'Je bent hier maar één keer eerder geweest en dat is al meer dan een jaar geleden.'

'Je staat versteld van wat je je allemaal weet te herinneren als je leven op het spel staat,' zei Miranda droog. Ze ging hun voor naar de openstaande deur. 'Langs deze weg vonden we de artefacten.'  

'Daar kunnen we later nog naar toe,' zei Tomas. 'Ik wil eerst wel eens weten wie of wat we daarboven voelen.' Hij wees naar de tunnelopening waarlangs Miranda met Caelis' gezelschap het jaar ervoor dit gebied had betreden.

'Dat is een tunnel naar een centrale doorgang, een grote verticale schacht die vanuit het diepst van deze berg naar de top voert.'

'Dat weet ik,' zei Tomas. 'In alle Valheruaanse woningen in de bergen kwamen die dingen voor. Het was de enige weg waarlangs een draak de grote zaal kon bereiken.'

Miranda ging voorop en zij volgden, en weldra bevonden ze zich in een andere donkere gang.

 

Terwijl de tijd ongemerkt verstreek, liepen ze zonder pauze door. Bij twee gelegenheden vroeg Macros aan Miranda of ze wilde rusten, een vraag die ze met een sarcastische opmerking beantwoordde. Na de tweede opmerking besloot Macros het maar niet meer te vragen. Het liefst had Miranda gezien dat ze zich met behulp van magie verplaatsten, maar ze hadden besloten dat de kans dan te groot was dat ze iets over het hoofd zouden zien. En zonder de plek waarheen ze op weg waren goed genoeg te kennen, bestond altijd het gevaar in massief steen te materialiseren.

Ze daalden af langs de grote schacht die Miranda had beschreven. Alsof de kern van de berg was uitgehold, liep er een brede spiraal omhoog en omlaag, uitgehakt in het gesteente. Er was geen balustrade of andere borstwering, en de windvlagen waren soms zo sterk dat ze het gevoel kregen over de rand te worden geblazen. Op verscheidene plekken waren grote ruimten uitgehouwen - met welk doel wist wellicht Tomas alleen. Misschien dat Macros het hem eens zou vragen, maar op het moment was de magiër niet geneigd te spreken als daar geen strikte noodzaak voor bestond. Dit was niet de plaats noch de tijd voor loos gebabbel.  

Bij een andere grote tunnel die op de schacht uitkwam, roken ze een vage, onwelriekende geur.

'We zijn er bijna,' fluisterde Tomas toen ze de brede gang in liepen.

Macros snoof en herkende de stank als iets dat rotte. 'Een hol?' fluisterde hij terug.

Tomas zei niets, maar trok zijn zwaard en liep verder. Macros liet Miranda volgen en nam de achterhoede voor zijn rekening. De in wit-met-goud gestoken krijger kwam als eerste in een andere grote galerij, nabij de bodem van de cirkelvormige schacht.  

Macros zag Miranda onmiddellijk opzij stappen om plaats voor hem te maken op het moment dat Tomas een strijdkreet slaakte en over de rand sprong. Vlug deed Macros een stap naar voren en wat hij zag, deed hem een ogenblik aarzelen.

Beneden zat een geschubd wezen op zijn hurken te knagen aan een bot. Over zijn zwart glimmende schubben lag een groene glans. Twee grote vleermuisachtige vleugels lagen gevouwen op zijn rug en zijn kop was een vreemde variant op die van een krokodil, maar dan als van grijs steen en met een hertengewei op de schedel. De huid over die schedel, zo strak gespannen dat die op het eerste gezicht niet eens zichtbaar was, week zo ver terug dat de indrukwekkende reeks tanden in de muil altijd waren ontbloot. Krachtige schouders liepen over in lange armen die uitkwamen in handen met nagels zo groot als dolken.

'Een demon,' zei Miranda.

Voordat Tomas op de stenen vloer voor het monster was beland begon Macros al aan een spreuk, bedoeld om het wezen buiten gevecht te stellen. Toen de demon zich verhief, bleek hij een volle kop groter te zijn dan de halfmenselijke krijger en even maakte Macros zich zorgen over Tomas' veiligheid.

Maar in plaats van aan te vallen, drukte het wezen zich tegen de muur en sprak.

Het was een enkel woord, in een taal die Miranda niet kende, maar het had een onmiddellijke uitwerking op zowel Macros als Tomas. Macros staakte zijn spreuk en Tomas wendde zijn aanval halverwege de slag af, zodat de kling van Caelin' zwaard niet het lijf, maar de stenen vloer naast het wezen trof. De vonken spatten tegen de muur toen de punt van het wapen een kerf in het gesteente sneed. Het monster trachtte Tomas' zwaardslag te ontwijken en Macros sprong naar beneden om zijn metgezel bij te staan. Opnieuw klonk het vreemde woord en Tomas deed een stap achteruit.  

'Wat is er?' riep Miranda van boven.

Macros bleef naast Tomas staan, zonder zijn blik een moment van de demon af te wenden. Het angstwekkende monster bleef roerloos staan, alsof het afwachtte wat er ging gebeuren. Tomas zei: 'Hij geeft zich over!'

'Hoe weet je dat?' vroeg Miranda.

Tomas keek naar boven. 'Dat riep hij. Hij geeft zich over.'

Miranda sprong ook naar beneden, neerkomend naast Macros. 'Ik spreek twaalf talen, maar dat woord heb ik nog nooit gehoord. Wat betekent het?'

Tomas' verwarring was duidelijk te zien op zijn merkwaardig gevormde gezicht. 'Het komt uit de taal van de Valheru. Het is de rituele frase voor onderwerping. De aan ons ondergeschikte rassen zeiden het bij wijze van groet.'  

Kijkend van Tomas naar de ineengedoken demon slaakte Miranda een langgerekte, diepe zucht, ondertussen hopend dat haar hart vlug ophield zo hard tegen haar ribbenkast te slaan. 'Wat zeg je me daarvan?'