12 Midzomer
Ru wees.
'Zoiets hadden we in Ravensburg nooit, hè?'
'Dat kan je wel zeggen, ja,' zei Erik.
Onder aan het paleis was de binnenplaats gevuld met gasten van adel, in afwachting van het traditionele begin van het Festival van Banapis op het middaguur van midzomerdag. Met tegenstrijdige gevoelens keek Erik rond. Banapis was altijd de gelukkigste dag van het jaar, waarop iedereen in het Koninkrijk één jaar ouder werd, wat druk gevierd werd met drinken, gokken, dansen, vrijen en alle andere dingen die de mensen normaliter als genoegens beschouwden. Na het middaguur konden bedienden gaan en staan waar ze wilden en als de tafels eenmaal voor de edelen waren gedekt, konden ze zich onder hen begeven of de stad in gaan om deel te nemen aan de feestelijkheden daar.
In Ravensburg was het er altijd veel minder formeel aan toe gegaan.
De bedienden werkten de hele nacht en ochtend door om de maaltijden te bereiden, en de vooraanstaande burgers van de stad, de leden van het plaatselijke gilde van wijnbereiders, verlieten hun gebouw om het teken te geven dat de festiviteiten konden beginnen. In Ravensburg was iedereen die dag vrij en werd alles tussen arm en rijk gedeeld. Al wat er was, werd naar de gemeenschappelijke tafel gebracht, en op het middaguur begon het feest.
Hier waren er bedienden wier aandeel in de festiviteiten pas begon wanneer de prins en zijn familie zich voor de nacht hadden teruggetrokken. Sommigen kregen toestemming eerder te vertrekken om later terug te komen en de plaats van anderen in te nemen, want wat de traditie in de andere delen van het Koninkrijk ook voorschreef, de koninklijke familie moest worden bediend.
Aangezien hij betrokken was geweest bij het uitvaardigen van de bevelen, wist Erik dat de soldaten waren gewaarschuwd hun drinkgelag te beperken en dat eenieder die zichtbaar dronken in de kazerne terugkeerde de volgende dag zou worden gestraft. Gewoonlijk zou dat niet voldoende zijn geweest om de jongere soldaten in toom te houden, maar er was hun te verstaan gegeven dat die straf zou bestaan uit een volle dag werken met de dwangarbeiders aan de nieuwe pier in de haven.
Er hing een donkere schaduw over Eriks verder joviale stemming. Ergens achter in zijn hoofd dacht hij voortdurend aan de naderende strijd, en hij maakte zich grote zorgen dat Kitty er niet in zou slagen uit de stad te ontsnappen.
Hij worstelde met zijn geweten. Eigenlijk zou hij direct naar heer Robert hebben moeten gaan met het verzoek Kitty weg te sturen, maar uit vrees dat de hertog nee zou zeggen, had Erik zijn zwijgplicht min of meer gebroken. Hij kon zich natuurlijk verdedigen met de bewering dat er geen sprake van hoogverraad kon zijn omdat Robert niet expliciet had verboden dat Kitty Krondor mocht verlaten, maar Erik wist best dat hij de geest van Kitty's dienstverband aan heer Robert schond, zo niet de letter ervan. Maar een ander deel van hem kon dat niets schelen. Haar veiligheid was zijn grootste zorg, slechts geëvenaard door zijn vrees voor zijn moeder en Nathan, haar man. Nadat Ru haar onderdak had verleend, zou Kitty naar Ravensburg gaan met een door Erik geschreven brief, waarin hij Nathan zei met Freida naar het Oosten te gaan.
Als het Koninkrijk viel, zou het natuurlijk nergens op Midkemia meer veilig zijn, maar hij wist dat er uiteindelijk tot in Zwartheide zou worden gevochten, dus zelfs als het Koninkrijk won, dan nog lag Ravensburg aan de verkeerde kant van de bergen. Hoe dan ook zou het stadje door de aanvallers onder de voet worden gelopen.
'Wat is er toch?' vroeg Ru.
Op zachte toon zei Erik: 'Kom even met me mee.'
Ru gebaarde naar Karli dat hij even met Erik meeging. Ze knikte. De kinderen, keurig schoongeboend en aangekleed, gedroegen zich voorbeeldig, nu ze met papa mee hadden mogen gaan naar de besloten receptie die voorafging aan de festiviteiten, waar Ru en zo'n twintig andere vooraanstaande kooplieden zich mengden onder de adel als gasten van de prins.
Duncan Avery was in diep gesprek verwikkeld met Sylvia Esterbeek en even vroeg Erik zich af of Ru zijn boerse neef met opzet naar het meisje had gestuurd om ervoor te zorgen dat Karli geen argwaan kreeg.
'Wat is er nou?' vroeg Ru.
'Eh,' begon Erik. 'Ik zie dat je Helen Jacoby en haar kinderen hebt meegebracht.'
'Ja,' antwoordde Ru. 'Die zijn zo onderhand al bijna deel van het meubilair.' Hij grijnsde. 'In feite is Helen een fantastische vrouwen Karli en zij kunnen het samen goed vinden. En de kinderen spelen als poezen uit hetzelfde nest. Maar vertel me nu maar eens wat je werkelijk op je lever hebt. Je vraagt me niet even mee te komen om over Helen Jacoby te praten en ik zie dat je iets dwars zit. Ik ken je te goed, Erik von Zwartheide. Ik ben je beste vriend, weet je nog? Je wilt me vragen of ik iets voor je kan doen. Dat heb je nooit goed gekund, dus zeg het nou maar gewoon.'
'Ik wil dat je Kitty verborgen houdt,' zei hij zachtjes.
Ru's ogen werden groot. Van alle niet-leden van het prinselijke hof wist hij het beste wat er in het Koninkrijk omging. Hij had bij Caelis' korps gediend en de verwoestende kracht van de Smaragden Koningin gezien. Hij wist van de voorbereidingen op de komende oorlog, aangezien hij met zijn verscheidene bedrijven meer zaken met de Kroon deed dan alle andere vergelijkbare handelshuizen. En omdat het zijn wagens waren die de wapens en proviand door het Vorstendom vervoerden, kon hij vrij nauwkeurig inschatten welke verdedigingswerken er waar precies werden opgezet. Ook was hij op de hoogte van Kitty's status en wist hij wie ze was geweest voordat heer Robert haar gevangen had genomen, en bovendien was hij er goed van doordrongen wat het betekende om met de Hertog van Krondor in conflict te geraken.
Na slechts een korte aarzeling zei hij: 'Doe ik.'
Eriks opluchting werd hem bijna te veel. De tranen liepen hem in de ogen. Zijn emoties beheersend fluisterde hij: 'Dank je wel.'
'Wanneer wou je haar de stad uit smokkelen?'
Erik keek om zich heen om te zien of ze werden afgeluisterd. 'Met zonsondergang. Ik heb wat boerenkleding en een toneelpruik voor haar geregeld. Ze sluit zich aan bij de boeren die teruggaan naar de omliggende dorpen. Bij herberg De Stille Haan, bij het dorpje Essvoord, heb ik wat geld en een paard voor haar achtergelaten. De herbergier denkt dat ik ervandoor ga met de dochter van een rijke koopman en hij heeft bovendien genoeg betaald gekregen om geen vragen te stellen.'
Ru grijnsde. Twee jaar geleden had hij nog geld van Erik geleend om zijn onderneming op te starten, en dat relatief kleine beetje goud was in duizendvoud weer bij Erik teruggekomen. 'Dus je hebt eindelijk eens wat kunnen doen met het geld dat ik voor je heb verdiend?'
Erik wist een flauw glimlachje op te brengen. ja, eindelijk.'
'Nou, ik hoop maar dat je hem niet te veel hebt betaald. Het is een van mijn herbergen en je had dit ook gratis voor elkaar kunnen krijgen.'
Nu schoot Erik zowaar in de lach. 'Is er nog iets in Krondor wat niet van jou is?'
Ru wierp een blik op Sylvia, die moest lachen om iets wat Duncan had gezegd, en antwoordde: 'Ja, helaas wel.'
Erik negeerde de toespeling. 'Wanneer vertrekken jullie naar het landgoed?'
'Morgen. Kitty hoeft maar één nachtje in die herberg door te brengen. Morgen kan ze naar mijn huis komen. Ik zet haar wel aan het werk in de keuken en zeg tegen Karli en de rest van de staf dat ik haar een gunst bewijs.' Even dacht hij na. 'Ik verzin wel een verhaal dat ze van een van mijn andere herbergen komt - welke precies bepaal ik later nog wel- en dat ze daar heibel kreeg.' Op zachte toon voegde hij eraan toe: 'En later vertel ik Karli gewoon de waarheid. Ze is dol op romantiek, dus ze houdt haar mond wel.'
Erik schudde zijn hoofd. 'Als jij het zegt, Ru. En bedankt.'
'Kom,' zei de tengere koopman, 'laten we maar weer teruggaan naar de geneugten van de dag en ons onder de mensen begeven. Ik neem aan dat je nog naar Het Gespleten Schild gaat?'
'Zodra de beleefdheid me toestaat op te stappen.' Erik glimlachte. 'Ze zouden nog gaan denken dat we uit elkaar waren als ik Banapis niet samen met haar doorbracht.'
Ru kreeg een idee. 'Neem haar mee naar de tempel en trouw met haar,' fluisterde hij in Eriks oor. 'Als Robert erachter komt wat er op til is, zal hij het je minder snel kwalijk nemen als het je vrouw was die je van de komende slachting wilde redden.'
Erik stond versteld. 'Trouwen?' Hij keek zijn vriend aan. 'Daar heb ik nooit aan gedacht.'
Ru kneep zijn ogen tot spleetjes. 'Je bent al te lang soldaat, vriend.'
Ze begonnen te lachen. Toen Erik omkeek, zag hij Karli naar hen toe komen. 'Mevrouw Avery,' zei hij, 'ik draag uw man weer aan u over.'
'Dank je,' zei Karli glimlachend. 'De kinderen vervelen zich met al die grotemensen praat en we nemen ze mee naar de binnenplaats om naar de jongleurs en de narren te kijken.'
'Pas op voor die charlatans,' zei Ru. 'Niets kopen hoor! Ik kom ook zo.'
Erik zag dat hij een grapje maakte en Karli negeerde hem nadrukkelijk. Samen met Helen voerde ze de kinderen mee, nam afscheid van de vrouw van de hertog en vertrok.
Zowel Erik als Ru schrokken toen vrouwe Gamina haar blik op hen richtte. Beide mannen waren maar al te bekend met haar vermogen om andermans gedachten te lezen, en allebei wisten ze dat ze iets had gemerkt.
Even bleef ze staan, en er trok een uitdrukking van droeve berusting over haar gezicht. Toen kwam ze naar hen toe. Beiden maakten een buiging en Erik zei: 'Hertogin, welk een genoegen.'
'Een overtuigende leugenaar zul je nooit worden, Erik, dus probeer het gewoon niet,' zei vrouwe Gamina. Met een blik op Ru vervolgde ze: 'En waag het niet het hem te leren. Mensen die zo eerlijk zijn als Erik komen maar uiterst zelden voor.' Daarop keek ze Erik onderzoekend aan. 'Uit mezelf dring ik nooit in andermans gedachten, tenzij me dat uit staatsbelang door mijn man wordt gevraagd,' - haar ogen zinspeelden op enige spijt daarover - 'maar zo nu en dan vang ik onbedoeld iets op, gewoonlijk van mensen die niet in de gaten hebben dat ze hun bekommernissen "uitschreeuwen". Meestal heeft het te maken met een krachtige emotie.' Ze toonde een glimlachje. 'Dus waarom schreeuwde jij zo plotseling "trouwen", Erik?'
Erik kleurde dieprood. 'Het is alleen ... dat ik met Kitty ga trouwen.'
Gamina keek hem recht aan en glimlachte weer. 'Dus je houdt echt van haar?'
'Ja.'
De oude vrouw gaf Erik een vriendelijk klopje op de hand. 'Ga dan trouwen, jongeman. Ik weet niet hoe zinloos het is om iemand geluk te wensen in de komende dagen, maar pak ervan wat je pakken kan.' Met een blik op haar man, die omringd was door andere edellieden, zei ze: 'Geniet van je jeugd. En als alles goed afloopt, koester haar dan. Ik weet hoe moeilijk het is om in dienst van de koning te staan. En ik weet nog beter hoe het is om getrouwd te zijn met iemand die in dienst van de
koning staat.' Zonder een nader woord liep ze weg, naar haar man.
Ru keek Erik aan en gaf met een hoofdknikje te kennen dat ze de drukke receptiezaal moesten verlaten. In een beduidend minder drukke gang fluisterde hij: 'Denk je dat ze het weet?'
Erik knikte. 'Ik weet zeker dat ze het weet.'
'Maar ze zegt er niets over?'
'Ik denk niet dat ze tegen haar man zal liegen, niet voor jou of mij, maar ik denk ook niet dat ze uit zichzelf iets zal vertellen.' Met een peinzende blik zei hij: 'Ze heeft iets diep droevigs over zich.'
Ru haalde zijn schouders op. 'Als jij het zegt.' Hij wierp een blik door de deuropening van de receptiezaal. 'Ik ga maar even kijken wat Duncan aan het doen is.'
'Ja, ja,' zei Erik met een flinke dosis sarcasme. Hij begreep heel goed dat het Sylvia was naar wie Ru's belangstelling uitging. 'Ik heb nog een paar dingen te doen voordat ik naar Kitty kan.' Hij fluisterde in het oor van zijn vriend: 'Bedankt. Ik zal haar zeggen morgen naar je landgoed te gaan.'
'Ik kleed haar wel aan als een dienstmeisje wanneer we naar het oosten vertrekken, volgende maand,' fluisterde Ru terug.
'Is dat niet wat aan de late kant?'
'Eén dag eerder en de hertog vindt vast en zeker een smoes om me te arresteren.' Hij gaf Erik een kneepje in zijn arm en ging terug de zaal in.
Erik liep naar zijn verblijf, waar hij zich eerst wilde verkleden, aangezien hij op Banapis liever burgerkledij droeg. Toen hij zijn zwarte tuniek met de vlammende adelaar erop uittrok en opvouwde, keek hij even naar de rode vogel die op de voorkant was geborduurd en vroeg zich af wat Caelis deed op deze Banapis.
Caelis wees. 'Daar!'
Anthonie sloot zijn ogen en mompelde zachtjes een reeks klanken. Vlak voor hen begon de lucht te zinderen, schijnbaar buigend en samentrekkend, tot er plots een lens verscheen, waardoorheen ze duidelijk de vloot van de Smaragden Koningin door de Straat der Duisternis konden zien varen.
Even snakte de oude magiër naar adem. 'Dit is misschien wel het nuttigste wat ik ooit heb geleerd. De lucht wordt omgebogen tot een bolle lens om het inkomende licht te vergroten. Uiterst passief, dus we zullen op deze afstand niet worden opgemerkt, tenzij de Pantathiërs uitermate argwanend zijn.'
'Ga zitten,' zei Caelis. Je bent helemaal buiten adem.'
'Het is de hoogte,' zei Anthonie. De twee mannen stonden hoog op de meest zuidelijke bergpiek van de Grijze Torens, uitkijkend over de Straat. Terwijl hij plaatsnam, voegde de magiër eraan toe: 'En de ouderdom.' Hij keek naar de ochtendzon. 'En het feit dat ik op zo'n godenloos vroeg uur mee naar buiten ben gesleept om te gaan bergbeklimmen. Het was een grotere inspanning om ons hierheen te transporteren dan ik dacht.'
Anthonie was een slankgebouwde man van achter in de vijftig. Zijn haar, vroeger bleekblond, was tegenwoordig grijswit, al was zijn huid nog verhoudingsgewijs ongerimpeld. Hij slaakte een diepe zucht en zoog zijn longen weer vol. 'Vroeger kon ik hierheen klimmen zonder flauw te vallen.'
Glimlachend draaide Caelis zich om naar zijn oude vriend. 'Misschien overdrijf je een beetje? De zuidpas is. zeker drieduizend voet lager dan deze top. Ik betwijfel of je ooit hoger bent geweest.'
'Nou, goed dan, ik overdrijf een beetje.' De zwager van de Hertog van Schreiborg ging op zijn rug op de rotsen liggen in een poging het zich zo gemakkelijk te maken als de omstandigheden het toelieten. 'Ik ben te moe om te kijken. Wat zie je?'
'De voorhoede is door de Straat en heeft zich verspreid in aanvals-formatie. Hoe moet ik dat ding draaien?'
Ondanks de tijd van het jaar was de wind koud, want de bergtop was achtduizend voet hoog. 'Dat moet ik doen,' zei Anthonie. 'Welke kant op?'
'Eerst naar rechts. Ik wil zien hoe de vloot zich heeft opgesteld.' Anthonie hield zijn hand zodanig omhoog dat die parallel stond aan de luchtlens en draaide toen langzaam zijn hand in een halve boog. De lens beschreef een gelijke boog.
De twee mannen hadden elkaar goed leren kennen tijdens Caelis' eerste reis naar Novindus. Anthonie was toen de hof magiër geweest van hertog Martin en verliefd op diens dochter Margreet. Samen met Valentijn, Caelis en een paar anderen was hij op reis gegaan om de ontvoerde Margreet en andere gijzelaars te bevrijden, wat hen naar de andere kant van de wereld had gebracht.
'Had ik je al eens verteld dat het leven er altijd erg beroerd voor me uit gaat zien als jij in de buurt bent?' zei Anthonie.
'Toeval,' zei Caelis glimlachend. 'Daar ben ik vrijwel zeker van.' Hij keek naar de lens. 'Hou hem daar even stil.' Hij bestudeerde de opstelling van de vloot. 'Verdomme.'
'Wat is er?' vroeg Anthonie.
'Ze zijn heel erg voorzichtig.'
'Hoezo?'
'Ze hebben hun tirailleurs veel verder langs de kust gestuurd dan Valentijn had gedacht.'
'Niet zo mooi.'
'Dat betekent dat Valentijn tegen oorlogsschepen moet vechten. En ook wanneer hij wint, kan hij de vloot maar weinig schade toebrengen.'
'Dat is zeker niet zo mooi.' Anthonie snoof. 'Ruik jij ook iets?'
'Nee. Hoezo?'
'Ik vraag het maar; zei Anthonie en snoof nogmaals. 'Draai hem eens een stukje terug.'
Anthonie deed wat Caelis verlangde en hield op toen Caelis zei: 'Stop. De koningin heeft een cordon van oorlogsbodems rond haar schip en...' Hij zweeg even. 'Dat is raar.'
'Wat?'
'Kijk jij eens.'
Theatraal kreunend stond Anthonie op en keek over Caelis' schouder. 'Goden en vissen!'
'Wat zie je?'
'Ik zie een demon op een troon.'
'Volgens mij is dat gewoon vrouwe Anaïs,' zei Caelis.
'Ja, maar jij bent dan ook geen magiër.' Anthonie haalde een zakje poeder te voorschijn. 'Snuif dit eens op.'
Caelis deed het en moest niezen. 'Wat is dat?'
'Neem me niet kwalijk, een van de ingrediënten is peper. Niet in je
ogen wrijven.'
Caelis knipperde de tranen weg en keek door de lens. Even zag hij twee gedaanten op de verhoging midden op het schip, de illusie van de Smaragden Koningin en de demon. 'Dat verklaart misschien wat er met Puc is gebeurd.'
'Ik zou wel eens willen dat iemand me uit kon leggen wat er met Puc
is gebeurd,' zei Anthonie. 'Ik ben maar een eenvoudige magiër. Om je de waarheid te vertellen heb ik er niet veel meer aan gedaan sinds ik mijn titel kreeg.'
'Dat komt ervan als je in de adel trouwt,' zei Caelis.
'Er is niet veel vraag naar magie als je landgoederen te besturen hebt.'
'Tot dusver heb je Puc uitstekend weten te vervangen,' zei Caelis droog. 'Denk je dat je je daarheen kunt laten zakken om dat beest onschadelijk te maken?'
Anthonie deed zijn ogen dicht, zei zachtjes een spreuk en snoof toen krachtig de lucht uit zijn neus. 'Nee,' zei hij, zijn gezicht vertrekkend, 'en Puc volgens mij evenmin.'
'Echt waar? Waarom niet?'
'Ik mag dan niet zoveel macht hebben als Puc of zo slim zijn als die kerels op Sterrewerf, maar één ding waar ik heel goed in ben, is het ruiken van magie.'
'Kan je magie dan ruiken?'
'Niet naar vragen. Geheimen van het vak en zo.'
'Maar hoe bedoelde je dat dan?'
'Letterlijk,' zei Anthonie. 'Ik kan de stank helemaal hier ruiken en we zitten er mijlen ver vandaan. Er is iets gigantisch met dat schip gebeurd en het zou Puc niet geweest kunnen zijn. Als het alleen maar de restanten zijn die ik ruik, is het een ongelooflijk krachtige magische uitwisseling geweest. En aangezien dat monster er nog steeds zit en Puc nergens te bekennen valt, kunnen we alleen maar van het ergste uitgaan.'
Caelis slaakte een zucht. 'Zo is het met alles steeds geweest, nietwaar?'
'Kunnen we weg? Ik krijg het koud.'
'Straks. Schuif dat ding eens terug naar links. Ik wil langs de zuidwestelijke horizon kijken als je dat lukt.'
'Het is als met glas: je kunt hiervandaan net zover kijken als met je eigen ogen, als die zo scherp zouden kunnen zien. Voor wat jij wilt heb je een kristal nodig en die heb ik helaas niet meegenomen. Trouwens, al had ik een kristal, wat dus niet zo is, dan kreeg de eerste die hem op dat monster richtte waarschijnlijk blaren op zijn ogen voor de moeite.'
'Nou, zo ver die kant op als je kunt, dan,' zei Caelis, wijzend. Anthonie voldeed aan zijn verzoek en hoorde een tevreden "Ah" uit Caelis' mond ontsnappen.
'Wat?' vroeg de magiër.
'De koningin stuurt een tirailleurslinie langs de noordkust naar Tulan. Maar haar zuidelijke flank is niet al te zwaar bewaakt.'
'Ach, ten zuiden van de Straat liggen alleen wat verlaten eilanden en de Trollenbergen. Ik denk niet dat ze erg bang hoeft te zijn voor een trollen-zeemacht, aangezien ze daar sinds heugenis geen blijk van hebben gegeven.'
'Nee, maar het Keshische Elarial ligt slechts een week varen verderop langs de kust, en LiMeth is maar twee dagen verwijderd ten westen van haar voorhoede. En die verlaten eilanden zijn voor piraten uitstekende plekken om zich te verbergen.'
Een tijdlang was Anthonie stil. 'Robert?' zei hij toen.
'Absoluut zeker. Al sinds maanden verspreidt hij het gerucht dat er een goudvloot uit een legendarisch land hierheen op weg is.'
'Wat een slinkse smeerlap is hij toch, hè?'
'Ik geloof dat ik zeilen zie,' zei Caelis. Hij bewoog zijn hand naar het
zuidoosten. 'Draai de lens eens die kant op, alsjeblieft.'
'Ik krijg iedere keer hoofdpijn als ik het doe.'
'Alsjeblieft,' herhaalde Caelis.
'Goed dan.'
Toen Anthonie gedaan had wat hem was gevraagd, zei Caelis: 'Het is een piratenvloot uit Durbin en LiMeth! Zeker honderd krijgsschepen!' Hij begon te lachen. 'Dat zijn vast alle Keshische piraten tussen Elarial en Durbin.'
Anthonie keek. 'En sommigen schijnen nogal geërgerd vanwege het feit dat de buren ook op bezoek gaan.'
'De kapiteins van Durbin zijn de helft van de tijd nou niet direct wat je noemt welkome gasten in LiMeth. Breng de lens nog even daarheen, alsjeblieft.' Caelis bleef kijken terwijl de lens draaide naar een plaats iets ten noorden van het westen. 'Aha, de Queganen!'
'Hoe ver?'
'Twee dagen ongeveer, als ik de vergroting goed inschat.'
Anthonie zwaaide met een hand en de lens verdween. 'Mooi. Kunnen we nu naar huis?'
'Ja. Ik moet mijn vader spreken. Als er iets met Puc is gebeurd, zal hij het beslist als eerste weten.' In stilte hoopte hij ook dat zijn vader wist of er iets gebeurd was met Miranda. Nakur had aangegeven dat Puc en Miranda samen waren gegaan en iets in het daarop volgende stilzwijgen van het mannetje had Caelis zorgen gebaard. In zijn mantel tastend haalde hij een vreemd ogende metalen bol te voorschijn. Hij beduidde Anthonie naast hem te gaan staan. De magiër legde een hand op de arm van zijn vriend en Caelis bediende met zijn duim een hendel in de zijkant van de bol.
In een oogwenk zweefden ze door de leegte en belandden ze, een beetje duizelig, op de achter-binnenplaats van Kasteel Schreiborg, waar drie mensen stonden te wachten.
'Wat hebben jullie gezien?' vroeg hertog Markus. Hij was even lang als Caelis en was eens krachtig gebouwd geweest, maar waar de ouderdom weinig invloed op de half elf had gehad, was die voor de vijftigjarige hertog minder vriendelijk geweest. Markus was nog steeds een kloeke man, maar zijn spieren waren al plaats aan het maken voor vet en zijn haar was nu helemaal grijs.
Achter hem stonden twee vrouwen. Een ervan was Margreet, Markus' zus en Anthonies vrouw; De verwantschap tussen haar en Markus was duidelijk zichtbaar. Ze had dezelfde ·rechte neus als haar broer en haar ogen stonden kalm, zonder te knipperen, en hadden een opvallende bruine kleur. Ondanks de rimpels van ouderdom en zon zag zij er sterk uit voor haar leeftijd.
Ze vroeg: 'Anthonie?'
'Het is er koud, lieverd,' zei hij glimlachend, 'ook in deze tijd van het jaar.'
Ook Markus glimlachte. 'Dus het is jullie gelukt er te komen?'
'Eerst wat te drinken, dan praten we verder,' stelde de magiër voor.
De tweede vrouw; hertogin Adelinde, zei: 'Er is een maaltijd opgediend. We wisten niet hoelang jullie weg zouden blijven.' Markus' vrouw miste de uiterlijke kenmerken van vitaliteit die haar man en diens zuster vertoonden, maar haar tred was vief en haar tengere figuur had de soepele kracht van een danseres. Ze glimlachte en beduidde Caelis en haar zwager mee te komen door de achteringang van het kasteel.
'Zoveel was er eigenlijk niet eens te zien,' zei Anthonie. 'De strijd is nog niet begonnen.' Kijkend naar de stand van de zon vervolgde hij: 'En dat zal morgen pas zijn. Hoe ver zei je dat de Queganen nog verwijderd waren?' vroeg hij Caelis. 'Twee dagen?'
'Queganen?' vroeg Margreet.
'We leggen binnen alles wel uit,' zei Caelis.
Ze beklommen de trap naar de centrale veste. Voor Caelis was Schreiborg zijn tweede thuis geweest. Jaren geleden hadden zijn grootouders hier gewoond en zijn vader had er zijn jeugd doorgebracht met werken in de keuken en spelen op de binnenplaats.
Dertig jaar geleden, ten tijde van de overval op de Verre Kust, was het kasteel geheel uitgebrand. Kort daarop was Caelis voor het eerst naar het verre vasteland gereisd, destijds alleen als waarnemer namens zijn vader en moeder, en sindsdien was hij nog verscheidene malen hier teruggeweest, tot zijn grote smart en spijt.
Via een lange gang liepen ze naar de eetzaal, die in de oude hofstijl was ingericht. Er stonden vier tafels in een vierkant, en een ervan, lang genoeg om plaats te bieden aan twintig gasten, vormde het hoofd van het vierkant. De hertog en zijn vrouw aten in het midden van de hoofdtafel terwijl de gasten en hoffunctionarissen aan weerszijden en langs de zijtafels een plaats kregen, in aflopende rang, vanaf het midden van de hoofdtafel tot aan de verst verwijderde zetel.
Caelis keek de zaal rond. Helder gekleurde banieren hingen op de plaatsen waar de oude, verschoten exemplaren hadden gehangen die hij zich uit zijn kindertijd herinnerde. Dat waren de krijgstrofeeën van de eerste drie hertogen van Schreiborg geweest.
'Het wordt nooit meer zoals vroeger, hè?'
'Nee.'
'Hoe is het met vader?' vroeg Margreet.
'Uitstekend,' zei Caelis. 'De laatste keer dat ik hem zag tenminste nog wel, wat inmiddels meer dan een jaar geleden is. Maar hij leeft een gemakkelijk leventje en ik denk niet dat er veel is veranderd. Als er iets was gebeurd, dan zou mijn moeder jullie onmiddellijk bericht hebben gestuurd.'
'Weet ik wel,' zei Margreet, 'maar we missen hem.'
'Ja, maar het is beter dat hij daar is, levend en wel, dan hier in deze graftombe,' zei Markus.
'Ach, als deze kwestie achter de rug is, kunnen jullie op bezoek gaan,' zei Caelis. 'Moeder en Tomas zullen daar beslist blij mee zijn.' Toen Markus glimlachte, merkte Caelis meteen op: 'Dat moet je vaker doen, dan lijk je meer op Martin.'
Op Markus' instructies was de linkerhoek van de hoofdtafel en een gedeelte van de zij tafel gedekt, zodat ze met zijn vijven dicht bijeen
konden zitten. Wijn, bier en koude en warme spijzen stonden al gereed. 'Ah, van een beetje wijn krijg ik het vast wel weer warm,' zei Anthonie. 'Het is nog vroeg,' zei Adelinde, 'dus niet te veel of je slaapt al voordat het festival half om is.'
Markus gaf aan dat ze konden gaan zitten. 'We moeten voortmaken, want ik word op het middaguur op de binnenplaats verwacht om de boel te laten beginnen.'
'Veel is er niet te vertellen,' zei Caelis, een stuk brood afbrekend. 'Eigenlijk precies wat we hadden verwacht, op één uitzondering na.'
'Wat dan?' vroeg de hertog.
'Waar de Smaragden Koningin hoorde te zitten, in het midden van het grootste schip van de vloot, hurkte een oerlelijke demon. Iets dat leek op een soort mystieke ketting liep van hem naar de halzen van de "raadslieden" die bij hem stonden.'
'Een demon!' Markus' gezicht drukte verrassing uit.
'Wel, we wisten dat er demonen in het spel waren, na die laatste kwestie in Novindus waar ik je van heb verteld.'
'Maar we dachten dat ze de Pantathiërs verslonden, niet dat ze hen onder controle brachten.'
Anthonie nam een slokje van zijn wijn. 'Misschien zijn er verschillende demonen bij betrokken wier belangen strijdig zijn.'
'Mogelijk,' zei Caelis, zijn beker leegdrinkend. 'Mensen voeren genoeg politieke spelletjes om de wereld voortdurend in staat van oorlog te houden. Waarom zouden demonen niet ook aan politiek doen?'
'Lijkt mij wel,' zei Markus.
'Nou, ik ga. Ik moet met mijn moeder praten,' zei Caelis en stond op. 'En jij moet een festival openen. Als mijn gevoel voor tijd me niet bedriegt, is het nu bijna noen, en het volk zal niet blij zijn als je te laat komt.' Hij stak zijn hand uit. 'Bedankt voor de hulp, Markus. Mag ik een paard van je lenen?'
'Maak je geen gebruik van dat Tsuranese transportding om naar Elvandar te gaan?' vroeg Anthonie.
Caelis wierp het hem toe. 'Hou jij hem maar. Jij weet hem beter te gebruiken dan ik, magiër. En gebruiken moet je hem. Slaap vannacht, want morgenvroeg ga je meteen terug naar die top waar we net zijn geweest. Neem Markus mee en kijk naar de slag. Als je me snel wilt he richten, stuur dan een koerier naar de oever van de Schrei. Binnen een week kan ik hier terug zijn. Ik ga te paard, en als Puc of Miranda in Elvandar is, kan die me terug naar Krondor brengen. Zo niet, dan kom ik weer hierheen om dat ding te gebruiken.'
'Tot ziens, Caelis,' zei Markus. 'Jouw bezoeken zijn veel te zeldzaam.'
Margreet en Adelinde kusten hem allebei op de wang en Anthonie gaf hem een hand.
Markus gaf een jonker het teken met Caelis mee naar de stallen te gaan om hem het paard van zijn keuze mee te geven. Daarna repten de Hertog van Schreiborg en zijn familie zich naar de hoofdingang van het kasteel om het festival van Banapis en het komende jaar in te luiden.
Tegen zonsondergang begonnen de boeren en burgers die buiten de stadsmuren woonden de stad door de poort te verlaten. De wachters stonden er passief bij, slechts oppervlakkig kijkend. Diep in de schaduw van een steegje hield Erik zijn armen stevig om Kitty heen geslagen.
'Ik hou van je,' fluisterde Kitty tegen zijn borst.
'Ik ook van jou,' zei Erik terug.
'Kom je naar me toe?'
'Altijd,' zei Erik. 'Wat er ook gebeurt, ik zal je weten te vinden.'
Toen de lantarens werden ontstoken en de winkels die toch nog zaken trachtten te doen hun deuren openzetten om het licht binnen te laten, werd het geluid van verkeer minder. Weliswaar zou het feestvieren doorgaan tot diep in de nacht, maar de wat meer nuchtere zielen wisten dat er de komende ochtend moest worden gewerkt en dat ze een goede nachtrust nodig hadden om de volgende dag op hun best te kunnen zijn.
Erik hield Kitty op armlengte afstand. Onder de eenvoudige kap van een grove wollen boerenmantel piekte een donkere pruik. De jurk die ze had uitgezocht was al even onopvallend. Voor iemand die niet beter keek, zag ze eruit als een gewone boerendochter die met haar familie op weg was naar huis. Ze hield onder de mantel een kleine reistas vast met daarin een bescheiden fortuin aan gouden munten, zo veel van Eriks persoonlijke rijkdom als hij op korte termijn bij elkaar had kunnen krijgen. Ook had ze een paar dolken bij zich.
'Als er iets mis gaat, ga dan naar mijn moeder in Ravensburg.' Hij grinnikte. 'Zeg haar maar dat je mijn vrouw bent, en doe dan snel een paar stappen achteruit.'
Kitty legde haar hoofd weer tegen zijn borst. 'Jouw vrouw.'
Ze konden het geen van beiden geloven. Ze waren gewoon de tempel van Sung de Reine binnen gewandeld om zich aan te sluiten in de rij van paren die zich wilden laten huwen. Het was niets ongewoons dat mensen op Banapis impulsief besloten te trouwen. Nadat de priester hun nadrukkelijk had gevraagd of ze onder invloed verkeerden en hoelang ze elkaar al kenden, had hij ermee ingestemd hen in de echt te verbinden. De hele plechtigheid had nog geen vijf minuten geduurd, waarna ze naar buiten werden geduwd door een acoliet die ruimte trachtte te maken voor het volgende paar.
'Zorg dat je klaar staat,' zei Erik.
'Ja.' Kitty begreep dat er ieder moment een groep boeren kon komen die Erik geschikt achtte en ze zou zonder aarzelen moeten handelen. 'Ik wil niet bij je weg.'
'Ik wil ook niet dat je weggaat.' Op intense toon voegde hij eraan toe: 'Maar ik wil al helemaal niet dat je doodgaat.'
'Ik wil ook niet dat jij doodgaat,' antwoordde ze, en hij voelde haar tranen op zijn blote arm vallen. 'Verdomme. Ik vind het altijd zo erg als ik huil.'
'Hou er dan mee op,' zei hij op luchtige toon. Ze wilde iets terugzeggen, maar hij zei: 'Nu!'
Zonder zelfs een afscheidskus draaide ze zich om en liep het zijstraatje uit naar een jonge vrouw die naast een hooiwagen liep met daarop zeker zes kinderen. De wagen werd gereden door een oude man. Erachter liepen nog drie mannen en een vrouw;
'Mag ik je wat vragen?' zei Kitty tegen de jonge vrouw.
Terwijl ze naar de poort liepen, werd Kitty door de wagen aan de blik van de wachter aan de linkerkant onttrokken, en voor de wachter aan de andere kant was het alsof ze in gesprek verwikkeld was met de jonge vrouw;
Erik hoorde haar zeggen: 'Je komt toch niet uit Jenksoord, hè?'
'Nee,' antwoordde de jonge vreemdelinge. 'Onze boerderij is maar een paar mijl hiervandaan.'
'O, ik dacht even dat je iemand was die ik nog uit Jenksoord kende. Je lijkt op haar, alleen ben jij knapper.'
Het meisje begon te lachen. 'Je bent de eerste die dat tegen me zegt,' zei ze luchtig terwijl de wagen door de poort reed.
Erik spitste zijn oren om te horen wat er nog meer werd gezegd, maar hun stemmen gingen verloren in het feestgedruis. Kort daarop wist hij zeker dat Kitty veilig door de poort was, buiten het blikveld van de wachters. Hij wachtte nog een volle minuut, half in de overtuiging dat er alarm zou worden geslagen, maar al wat hij hoorde was een feestende stad. Nadat hij zichzelf had gedwongen een keer langzaam en diep adem te halen, draaide hij zich om en liep terug naar het paleis. Hij kon zich maar het beste zo veel mogelijk laten zien. En als iemand naar Kitty vroeg, zou hij zich er wel uitkletsen met een aannemelijke smoes - dat ze even een praatje maakte met iemand anders of naar het privaat was. Het was in het paleis druk genoeg, dus het was best mogelijk dat er de hele avond niemand naar haar informeerde.
Toen Erik verdween in de menigte, doken er twee gedaanten op die zich verborgen hadden gehouden in de schaduwen aan de overkant van de straat. Dash keek zijn broer aan. 'Ik volg het meisje.'
'Waarom zou je? Ze gaat of naar Avery's landgoed, of naar Ravensburg. Ergens anders zou hij haar nooit naar toe sturen.'
'Omdat grootvader het wil weten,' zei Dash tegen Jimmy.
Jimmy haalde zijn schouders op. 'Mij best, maar dan mis je het hoogtepunt van het feest.'
'Het is niet de eerste keer dat ik vanwege grootvader de lol mis,' zei Dash. 'Als vader naar me vraagt, verzin dan maar een smoes. Als het meisje op weg is naar Ravensburg, ben ik over een week pas terug.' .
Jimmy knikte en verdween in de menigte. Zijn jongere broer dramde zich om en liep door de poort, de hooiwagen verderop in het oog houdend.
De volgende dag viel de eerste zonnegloed op twee strijdende vloten, die al schermutselden sinds het eerste grauwe licht van de dageraad. Zodra de nachtelijke duisternis was begonnen te minderen, in de uren voordat de zon daadwerkelijk opkwam, hadden ze elkander in het oog gekregen. Nu de zon nog steeds schuilging achter de bergen in de verte maar de ochtend reeds verlichtte, was de slag al vrijwel beslist.
Valentijn vloekte en riep: 'Belfors en zijn drie schepen moeten windwaarts! Ze drukken ons tegen de kust!'
'Tot uw orders, admiraal!' riep de seiner hoog boven hem en begon met zijn seinvlaggen te zwaaien. Weldra riep hij terug: 'Bevelen bevestigd, admiraal!'
De slag verliep slecht. Als hij nog meer schepen verloor, moest Valentijn zich terugtrekken en al twijfelde hij er niet aan dat hij aan zijn tegenstander kon ontsnappen, van het mislukken van zijn plan kreeg hij een vieze smaak in zijn mond.
Van al zijn vaders zoons was Valentijn degene die het meeste op hem leek waar het het bereiken van een gesteld doel betrof, en hij was van plan geweest de vloot van de Smaragden Koningin de grond in te boren. Ze kende de Verre Kust goed genoeg om te weten dat het gevaar voor haar vloot afkomstig zou zijn uit Tulan. Valentijns enige hoop op winst voor het Koninkrijk kwam voort uit het geloof dat Roberts plan werkte en de vloot ook werd aangevallen door flottieljes uit Kesh en Queg.
Het stak hem dat hij alleen maar krijgsschepen tegenover zich vond zonder ooit het troepentransport in zicht te krijgen. De enige troost die hij had was de gedachte dat er minder bescherming over was wanneer de Queganen of de Keshiërs deze vloot onderschepten.
Aangezien hij het nut er niet van in zag te sneuvelen of anderen dat lot te laten ondergaan, riep Valentijn:' 'Bericht aan de vloot! Terugtrekken!'
Er werd een rode banier gehesen terwijl de uitkijk verwoed seinde met de vlaggen. Twee schepen waren halverwege een enterproces en konden zich niet veilig terugtrekken.
Valentijn overwoog snel zijn mogelijkheden en gaf toen het bevel hen aan hun lot over te laten. Elk van zijn schepen had twaalf tonnen petroleum in het ruim, en als ze werden ingenomen, lieten de kapiteins ze in brand steken om de vijand geen Koninkrijkse trofee te gunnen, met bovendien de hoop dat het langszij vastliggende vijandelijke schip mee naar de kelder zou gaan.
De vloot van de Verre Kust telde de beste oceaanmatrozen en de wendbaarste schepen ter wereld. Zodra het bevel was gegeven, draaiden de schepen als een goed geoefende eenheid windwaarts om zich met volle zeilen los te maken van de tragere schepen van Novindische makelij. Een paar galeischepen konden de Koninkrijkse schepen korte tijd bijhouden, maar zodra de slaven aan de roeiriemen uitgeput raakten, waren ook die geen partij voor de Koninkrijkse oorlogsbodems.
Toen Valentijn zag dat zijn vloot ontkwam, vroeg hij: 'Kapitein Reeves, wat is de opbrengst?'
Zijn onderbevelhebber, de zoon van de baron van Cars, al zijn hele
leven zeeman, was officieel de kapitein van de Koninklijke Draak, ook al zou hij zelf geen enkel bevel uitvaardigen zolang de admiraal aan boord was. Beide mannen droegen het officiersuniform van de Koninkrijkse vloot - blauw jasje en witte broek, pas ingesteld op Patricks bevel - maar zelfs de Prins van Krondor kon Valentijn niet dwingen de nieuwe langwerpige steek te dragen. In plaats daarvan droeg hij meestal een breedgerande zwarte hoed met een zeer verschoten rode pluim, een overblijfsel van zijn eerste reis als jongen met de legendarische Emus Trask. Niemand in heel de vloot grapte ooit over die hoed.
'Zeven van de vijand gezonken, drie brandend, nog eens vijf zwaar beschadigd,' zei Reeves.
'En van onszelf?'
'We zijn er zes kwijt en nog eens vijf dobberen gehavend langs de kust richting Cars.'
Valentijn vloekte. Minstens vijfenzestig schepen waren er tegen de zestig van hem noordwaarts getrokken en het was weinig meer geweest dan een schermutseling. Hij keek naar de ochtendzon. 'Bevelen, kapitein Reeves.'
'Ja, mijn heer?'
'Sein de vloot westwaarts. Laat hen denken dat we vluchten naar de Avondroodeilanden.' Hij greep de reling van het halfdek. 'Na zonsondergang draaien we zuidwaarts. Voor zonsopgang morgenvroeg gaan we naar het oosten en vallen hen aan terwijl ze staan afgetekend tegen de rijzende zon en wij ons nog in het donker bevinden.'
'Begrepen, admiraal!'
Valentijn keek naar de logge schepen van de Smaragden Koningin, die steeds verder achterop raakten tot ze uiteindelijk zuidwaarts zwenkten, hun poging stakend de Koninkrijkse schepen in te halen. Toen keek hij in oostelijke richting, waar een van zijn achtergelaten schepen langzaam zonk terwijl het andere geënterde schip in brand stond. 'De strijd is nog lang niet gestreden,' zei hij tegen niemand in het bijzonder.