26

“Sheriff.” Peach bood hem al een suikerbroodje en een kop koffie aan toen hij nog maar nauwelijks binnen was.

“Als je al dat heerlijks blijft bakken, pas ik straks niet meer in mijn bureaustoel.”

“Er is wel wat meer voor nodig dan een paar suikerbroodjes om dat lekkere kontje van je vet te mesten. Bovendien is het omkoperij. Ik wilde vragen of ik morgen een uur langer lunchpauze kan nemen. Ik zit in het plancomité voor 1 mei. Morgen is het vergadering en willen we de organisatie voor de parade afronden.”

“De parade?”

“De 1-mei-parade, Nate. Het staat op je kalender en het duurt niet lang meer.”

Mei, dacht hij. Hij had die ochtend in Megs tuin met de honden gestoeid. Tot aan zijn enkels in de sneeuw, “i mei dus.”

“Of het nu vriest of dooit, de parade gaat door. De schoolband loopt mee. De autochtone Alaskanen dragen hun traditionele kledij en bespelen instrumenten. Alle sportteams doen mee en ook Dolly Manners’ danscursisten. De meeste mensen van hier doen mee en zijn geen toeschouwers, maar we krijgen toeristen en mensen overal vandaan.”

Ze herschikte de plastic narcissen in de vaas op haar bureau. “Het is echt leuk en de afgelopen jaren hebben we wat geadverteerd. Dit jaar meer, om aandacht van de media te krijgen en zo. Charlene zet het op de website van The Lodge en biedt all-in arrangementen aan. En Hopp heeft ervoor gezorgd dat we op de uitpagina van een paar tijdschriften staan.”

“Mooi zo!”

“Nou, het is écht enig. Het duurt de hele dag. En ‘s-avonds is er een vreugdevuur en nog meer muziek. Als het weer slecht is gaan we daarmee naar The Lodge.”

“Een vreugdevuur in The Lodge?”

Ze gaf hem een plagerige por. “Alleen de muziek.”

“Neem maar zo lang lunchpauze als je nodig hebt.”

Grote parade, dacht Nate. Reserveringen in The Lodge, gereserveerde tafeltjes, klanten in The Corner Store die het werk van de plaatselijke kunstenaars en ambachtslieden zouden bekijken. Meer geld, meer banktransacties, en meer klanten voor het benzinestation. Meer geld in het laatje, punt uit.

Dat zou flink verpest kunnen worden door te veel geruchten over moord en doodslag.

Hij keek op toen Otto binnenkwam. “Ben je vandaag niet vrij?”

“Ja.”

Nate zag iets in zijn ogen fonkelen maar hield het luchtig. “Kwam je speciaal voor de suikerbroodjes?”

“Nee.” Otto stak een bruine envelop uit. “Ik heb opgeschreven waar ik was, wat ik deed enzovoort in februari ‘88. Ook in de nacht dat Max stierf en toen Yukon is vermoord. Ik dacht dat het hoe dan ook beter was om het je te geven voor je erom zou vragen.”

“Kom even mee naar mijn kantoor.”

“Hoeft niet. Ik heb er geen moeite mee.” Hij blies zijn wangen bol. “Een beetje misschien, maar het was minder erg om het zelf te doen dan wanneer je erom had gevraagd. Ik heb geen waterdicht alibi voor alle drie de voorvallen maar ik heb toch alles opgeschreven.”

Nate legde zijn broodje neer om de envelop aan te nemen. “Dat stel ik zeer op prijs, Otto.”

“Nu ga ik vissen.”

Hij ging weg en liep langs Peter.

“Verdomme,” mompelde Nate.

“Je zit in een moeilijk parket.” Peach gaf hem een schouderklopje. “Doe wat je moet doen, ook al betekent het dat je mensen kwetst en tegen hun haren in strijkt.”

“Zeg dat wel.”

“Eh.” Peter keek van de een naar de ander. “Is er iets met Otto?”

“Ik hoop van niet.”

Peter wilde erop doorgaan maar Peach schudde snel het hoofd. “Ikben laat omdat mijn oom vanmorgen langskwam. Hij zei dat er een man in het noorden van de stad bij Hopeless Creek een hut heeft gekraakt. Een oude hut. Het ziet ernaar uit dat hij daar zijn intrek heeft genomen. Niemand maakte zich daar echt druk om maar nu denkt mijn oom dat er in zijn werkschuur is ingebroken en mijn tante zegt dat er etenswaren uit de voorraadkamer weg zijn.”

Hij pakte een suikerbroodje en nam een hap. “Hij, mijn oom, ging vanmorgen op onderzoek voor hij langskwam en hij zegt dat de man naar buiten kwam met een geweer en hem wegjoeg. Omdat hij mijn nichtje, Mary, bij zich had om haar naar school te brengen, heeft hij niet geprobeerd de man tot rede te brengen.”

“Goed. Dat gaan wij dan doen.” Nate zette zijn onaangeroerde kop koffie naast Otto’s envelop op de balie. Toen ging hij naar de wapenkast en haalde er twee geweren en munitie uit. “Voor het geval hij niet tot rede is te brengen,” zei hij tegen Peter.

De zon scheen fel. Het was bijna onvoorstelbaar dat hij pas een paar weken geleden die rit in het donker zou hebben gemaakt. De rivier stroomde koud en blauw parallel aan de weg, en vormde een kleurig contrast met de sneeuw die nog op de oevers lag. De bergen stonden als glazen monumenten scherp afgetekend tegen de lucht.

Hij zag een adelaar op een kilometerpaal zitten, als een gouden wachter van het bos achter hem.

“Hoelang staat die hut al leeg?”

“Officieel woont er niemand zo lang ik me kan heugen. Het is een krakkemikkig geval en staat te dicht bij de rivier zodat hij elk voorjaar onder water komt te staan. Wandelaars brengen er soms een nacht door, en eh, jongeren gaan er wel eens heen om…je weet wel.”

“Je bedoelt dat jij er geweest bent voor…je weet wel.”

Peter glimlachte maar werd toch rood. “Een paar keer misschien. Ik heb gehoord dat hij langgeleden door een paar cheechako’s is gebouwd. Ze zouden van het land leven en goud zoeken in de rivier. Ze dachten dat ze het wel konden redden en na een jaar bijstand konden innen. Ze hadden geen benul. Een van hen is doodgevroren, de andere werd gek van eenzaamheid. Misschien heeft hij de dode zelfs aangevreten.”

“Heel fijn.”

“Waarschijnlijk is het allemaal onzin, maar het geeft er wel een speciaal tintje aan als je er een meisje mee naartoe neemt.”

“Ja, heel romantisch.”

“Je moet daar afslaan,” gaf Peter aan. “Het is vrij onbegaanbaar.”

Na een paar meter schokken en schudden over een smalle besneeuwde weg concludeerde Nate dat Peter een kei in understatements was.

De dikke bomen hielden het zonlicht tegen zodat het leek alsof ze door een tunnel reden die door sadistische ijsdemonen was geplaveid.

Hij hield zijn tong achter in zijn mond zodat die niet tussen zijn tanden zou komen als die op elkaar klapten en hield het stuur in bedwang.

Het was niet echt een open plek. De vervallen vierkante blokhut stond op een plek waar wat bomen waren weggekapt tussen halfdode wilgen en miezerige heesters op de bevroren oever bij de monding van de rivier. De hut stond in de schaduw, een raam was dichtgetimmerd en het andere was beplakt met tape. Boven een paar opgestapelde B-2-blokken hing een verzakt terras.

Aan de voorkant stond een smerige Lexus met vierwielaandrijving en Californische nummerplaten. “Roep Peach op en laat haar die platen natrekken, Peter.”

Terwijl Peter de radio gebruikte dacht Nate na. Er kwam een pluimpje rook uit de scheve schoorsteen. Over een deurpost hing luguber een dood zoogdier.

Nate spande de haan van zijn pistool maar liet het in zijn holster toen hij uit de auto stapte.

“Geen stap verder!” De deur van het huisje zwaaide open.

In de duisternis zag Nate een man met een geweer staan.

“Ik ben sheriff Burke, Lunacy politie. Laat dat wapen zakken.”

“Het maakt me geen moer uit wie je zegt dat je bent of wat je wilt. Ik heb jullie trucs door, stelletje buitenaardse hufters. Ik ga niet meer naar boven.”

Buitenaardsen, dacht Nate. Te gek. “De buitenaardse machten in dit gebied zijn uitgeschakeld. Je bent hier nu veilig, maar je moet wel je wapen laten zakken.”

“Zeg jij.” Maar hij kwam een stap naar voren. “Hoe weet ik dat je niet bij hen hoort?”

Begin dertig, schatte Nate. Een meter tachtig, vijfenzeventig kilo. Bruin haar. Wilde blik in zijn ogen, huidskleur onduidelijk. “Ik heb mijn identiteitsbewijs met stempel en al bij me. Laat dat wapen zakken zodat ik dichterbij kan komen om het te laten zien.”

“Identiteitsbewijs?” Er verscheen een verwarde blik in zijn ogen en hij liet het geweer iets zakken.

“Gecertificeerd door de ondergrondse autoriteiten van de aardebewoners.” Nate knikte met een ernstig gezicht. “Je kunt tegenwoordig niet voorzichtig genoeg zijn.”

“Hun bloed is blauw, weet je. De laatste keer dat ze me meenamen heb ik er twee te grazen genomen.”

“Twee?” Nate trok zijn wenkbrauwen op alsof hij onder de indruk was en zag dat het geweer nog iets zakte. “Je opdracht is beëindigd. We zullen je meenemen naar de controlepost en je verklaring opnemen.”

“We mogen ze niet laten winnen.”

“Dat gebeurt ook niet.”

De loop van het geweer wees naar de grond en Nate stapte naar voren.

Het gebeurde te snel. Het ging altijd te snel. Hij hoorde Peter het portier van de auto openen en zijn naam roepen. Hij keek de man aan en zag paniek, razernij en doodsangst tegelijk in zijn ogen.

Hij vloekte en beval Peter om dekking te zoeken. “Liggen!” riep hij toen hij zijn pistool uit de holster trok.

Het geweerschot weergalmde in de lucht en joeg een vogel krijsend de bomen in. Een tweede schot doorboorde de stilte toen Nate onder de auto dook.

Hij wilde er aan de andere kant onderuit rollen toen hij het bloed in de sneeuw zag.

“Grote god. O nee, o nee. Peter.”

Hij verstarde en even kwam alles weer terug als een loden gewicht. Hij rook de steeg, de regen, stinkende vuilnis. Bloed.

Hij hapte naar adem, de paniek maakte hem licht in het hoofd en hij proefde de bittere smaak van wanhoop in zijn keel. Dat alles overmande hem toen hij door de sneeuw kroop.

Peter lag wijdbeens achter het open portier van de auto; zijn ogen waren wijdopen en glazig. “Ik geloof…ik geloof dat ik geraakt ben.”

“Blijf liggen.” Nate klemde een hand over Peters arm op de piekwaar zijn jack gescheurd en bloederig was. Met één oog op de hut gericht haalde hij een bandana tevoorschijn.

Als er al schietgebedjes door zijn hoofd flitsten, was hij zich er niet van bewust.

“Het is niet echt erg, hè?” Peter bevochtigde zijn lippen en keek omlaag. Hij werd lijkbleek. “Jezus.”

“Luister naar me. Luister!” Nate wond de bandana strak om de wond en tikte Peter zacht op de wang zodat hij niet buiten westen zou raken. “Blijf liggen. Alles komt goed.”

Niet doodbloeden. Niet in mijn armen sterven. Niet nog een keer. Alsjeblieft.

Hij trok Peters pistool uit diens holster en klemde Peters hand eromheen. “Heb je het vast?”

“Ik…ik ben rechtshandig. Hij heeft me neergeschoten.”

“Je kunt je linkerhand gebruiken. Als hij tepgs me komt, aarzel dan niet. Luister, Peter. Als hij naar buiten komt schiet je. Richt op zijn lichaam. En schiet tot hij neergaat.”

“Sheriff…”

“Doe wat ik zeg.”

Nate kroop terug naar de achterkant van de auto, opende het portier en kroop gebukt naar binnen. Hij kwam weer naar buiten met beide geweren. In het huisje hoorde hij de man razen en tieren. Af en toe een schot.

Weer hoorde hij de geluiden uit de steeg: de regen, de kreten, de rennende voetstappen.

Hij kroop terug naar Peter en legde een van de geweren in zijn schoot. “Niet buiten westen raken. Hoor je me? Blijf erbij.”

“Oké.”

Hij kon niet om versterking vragen. Dit was niet Baltimore en hij stond er alleen voor.

Op zijn hurken, het geweer in de ene en zijn dienstrevolver in de andere hand snelde hij over de ijzige rivier naar de bomen. Stukken bast vlogen hem om de oren. Een messcherpe houtsplinter raakte hem vlak onder zijn linkeroog.

Dat betekende dat de schutter zijn aandacht nu op hem had gericht, niet meer op Peter.

Beschut door de bomen kloste hij door de sneeuw.

Zijn partner was neergeschoten. Zijn partner lag op de grond.

Hijgend probeerde hij door de kniehoge sneeuw te rennen, om het huisje heen.

Tegen een boom geleund bestudeerde hij de omtrek van de hut. Geen achterdeur, zag hij, maar wel een raam aan de zijkant. Hij zag de schaduw van de schutter op het glas en wist dat hij daar stond te wachten tot hij iets zag bewegen.

Nate pompte het geweer met één hand en vuurde.

Het raam vloog aan stukken en hij liep over zijn eigen voetstappen terug naar de voorkant van het huisje.

Achter zich hoorde hij geschreeuw en schoten terwijl hij door het ijs en het ijskoude water van de rivier waadde en naar de voorkant van het huisje sprong.

Hij klom op het verzakte terras en trapte de deur open.

Allebei zijn wapens had hij op de man gericht en hij moest zich inhouden om ze niet leeg te schieten. Leg hem neer, leg hem om net zoals die moordlustige klootzak in Baltimore. De moordenaar die zijn partner had vermoord en zijn eigen leven naar de hel had geholpen.

“Rood.” In de janboel van de hut keek de man hem aan. Op zijn lippen verscheen een beverig glimlachje. “Jouw bloed is rood.” Toen liet hij het geweer vallen, zakte op de vloer en barstte in tranen uit.

Hij heette Robert Joseph Spinnaker, financieel consultant uit Los Angeles, en was sinds kort psychiatrisch patiënt. De afgelopen anderhalf jaar had hij beweerd dat hij vele malen door buitenaardse wezens was ontvoerd, dat zijn vrouw een reproductie was en had hij twee van zijn cliënten tijdens een afspraak aangevallen.

Hij werd al drie maanden vermist.

Nu sliep hij vredig in een cel, gerustgesteld door de kleur van het bloed op Nates gezicht en Peters arm.

Nate had hem zonder omhaal opgesloten om zo snel mogelijk terug naar de kliniek te kunnen gaan waar hij in de wachtkamer liep te ijsberen.

Hij liet de gebeurtenis steeds maar weer in zijn hoofd afspelen en elke keer zag hij zichzelf iets anders doen, een klein verschil maar, waardoor Peter niet gewond raakte.

Toen Ken naar buiten kwam zat Nate met zijn hoofd in zijn handen.

Hij sprong meteen op. “Hoe erg is het?”

“Neergeschoten worden is nooit goed, maar het had veel erger kunnen zijn. Hij moet een tijdje een mitella dragen. Gelukkig was het hagel. Hij is wat zwakjes en versuft. Ik hou hem nog een paar uur hier. Maar hij maakt het goed.”

“Gelukkig.” Nates knieën begaven het en hij zakte terug op de stoel. “Oké.”

“Waarom kom je niet even mee, dan kan ik die sneeën op je gezicht schoonmaken?”

“Het zijn maar een paar schrammen.”

“Die onder je oog is diep. Kom mee, je moet een dokter niet tegenspreken.”

“Mag ik hem zien?”

“Nita is bij hem. Je kunt naar hem toe als ik je behandeld heb.” Ken ging voor en gebaarde dat Nate op de onderzoektafel moest gaan zitten. “Hoor eens,” zei hij terwijl hij de wonden schoonmaakte, “het zou stom zijn om jezelf de schuld te geven.”

“Hij is een groentje. Hartstikke onervaren en ik nam hem mee naar een potentieel gevaarlijke situatie.”

“Als je zo praat getuigt dat van weinig respect voor hem of de baan waar hij voor getekend heeft.”

Nate zoog sissend zijn adem in toen de jodium onder zijn oog prikte. “Hij is nog zo jong.”

“Dat is hij niet. Hij is een volwassen man. Een goed mens. En dat jij jezelf de schuld geeft verlaagt wat hem vandaag is overkomen, hoe hij heeft gehandeld.”

“Hij stond op, stelde zichzelf bloot en ging achter me aan naar de deur. Hij kon nauwelijks lopen, maar hij kwam me dekken.”

Nates ogen ontmoetten die van Ken toen Ken een vlinderverband aanlegde. “Zijn bloed zat op mijn handen maar hij kwam door de deur om me te dekken. Dus misschien ben ik wel degene die niet weet hoe hij moet handelen.”

“Jij hebt het goed gedaan. Peter heeft me in grote lijnen verteld wat er gebeurd is. Hij vindt je een held. Als je hem wilt belonen voor zijn gedrag, bezorg hem dan geen desillusie. Zo.” Ken stapte achteruit. “Jij overleeft het wel.”

Hopp zat in de wachtkamer toen Nate naar buiten kwam, samen met Peters ouders en Rose. Ze gingen allemaal staan en begonnen door elkaar heen te praten.

“Hij rust. Het gaat goed met hem,” stelde Ken hen gerust. Nate liep door.

“Ignatious.” Hopp haastte zich naar hem toe. “Ik wil graag weten wat er gebeurd is.”

“Ik loop terug.”

“Dan loop ik met je mee, dan kun je het me vertellen. Ik hoor het liever rechtstreeks van jou dan via alle verhalen die op dit moment de ronde doen.”

Hij vertelde haar in het kort hoe het gegaan was.

“Kun je misschien wat langzamer lopen? Je benen zijn langer dan die van mij. Hoe kom je aan die wonden op je gezicht?”

“Rondvliegende bast, dat is alles.”

“Die bast vloog rond omdat hij op je schoot. Allemachtig.”

“Dat ik gewond ben was waarschijnlijk de reden dat Spinnaker en ik allebei nog leven. Gelukkig heb ik rood bloed.”

Peter ook, dacht hij. Hij had heel wat rood bloed verloren.

“Haalt de staatspolitie hem op?”

“Peach heeft contact met ze.”

“Tjonge.” Ze haalde diep adem. “Hij is al drie maanden gestoord en aan het zwerven. Wie weet hoelang hij daar al bivakkeerde. Misschien heeft hij die arme Yukon wel vermoord. Dat zou heel goed kunnen.”

Nate zocht in zijn zakken naar zijn zonnebril en zette hem op. “Zou kunnen, maar hij is niet de moordenaar.”

“Die man is gek, en het was een krankzinnige daad. Misschien dacht hij dat Yukon een buitenaards wezen was dat zich als hond had vermomd. Dat zou goed kunnen, Ignatious.”

“Alleen als je gelooft dat die vent een oude hond uit zijn huis heeft gehaald en meegenomen naar het stadhuis om hem daar voor de deur de keel door te snijden met een mes dat hij eerder gestolen had. Dat is voor mij te vergezocht, Hopp.”

Toen ze hem aan zijn arm trok bleef hij staan. “Misschien wil je graag iets anders geloven. Misschien omdat je daardoor iets hebt om je tanden in te zetten. Omdat je meer te doen wilt hebben dan wat vechtpartijen sussen of voorkomen dat Mike de dronkelap niet dood vriest. Is het ooit bij je opgekomen dat je al die verbanden legt en een moordenaar onder ons zoekt omdat je graag wilt dat het zo is?”

“Ik wil niet graag dat het zo is. Het is zo.”

“Verdomd koppige…” Ze klemde haar kaken op elkaar en draaide zich om tot ze haar woede bedwongen had. “Het wordt hier nooit meer rustig als jij de boel blijft oprakelen.”

“Het moet hier niet rustig worden tot de boel is opgelost. En nu ga ik mijn rapport schrijven.”

Nate bracht de nacht op het bureau voornamelijk door met luisteren naar Spinnakers ervaringen met buitenaardse wezens. Om hem rustig te houden, ook al was hij voortdurend aan het woord, zat Nate voor de cel en maakte aantekeningen.

Hij was dolblij toen de volgende morgen de staatspolitie hem van zijn gevangene kwam verlossen.

Tot zijn verbazing was Coben meegekomen.

“Je zou hier beter een kamer kunnen huren.”

“Ik dacht dat dit een gelegenheid was om het over wat andere zaken te hebben. Misschien kunnen we even naar je kantoor.”

“Zeker. Ik heb het rapport over Spinnaker voor je.”

Hij liep zijn kantoor in en pakte de papieren. “Geweld met poging tot doodslag op politie, enzovoort. De psychiaters zullen het afzwakken, maar mijn hulpsheriff is en blijft neergeschoten.”

“Hoe gaat het met hem?”

“Redelijk. Hij is jong en sterk. Hij is voornamelijk in het vlezige deel van zijn bovenarm geraakt.”

“Hij mag van geluk spreken.”

“In zekere zin.”

Coben liep naar het prikbord. “Ben je hier nog steeds mee bezig?”

“Ja.”

“Maak je vorderingen?”

“Hangt ervan af hoe je het bekijkt.”

Met getuite lippen wipte Coben op zijn hakken op en neer. “Een dode hond? Breng je dat ermee in verband?”

“Ach, je moet een hobby hebben.”

“Luister eens, ik ben niet helemaal tevreden met hoe mijn zaak is opgelost maar ik heb zo mijn beperkingen. Veel hangt af van hoe je het bekijkt. We kunnen het erover eens zijn dat er een onbekende derde man op die berg was toen Galloway vermoord werd. Dat betekent niet dat hij Galloway heeft vermoord of ervan wist. Het betekent ook niet dat hij nog leeft, trouwens, omdat het logischer is dat degene die Galloway heeft vermoord die derde man ook uit de weg heeft geruimd.”

“Niet als de derde man Hawbaker was.”

“Wij geloven niet dat hij het was. Maar als het zo is,” vervolgde Coben, “betekent dat zeker niet dat de onbekende derde iets met Hawbakers dood te maken heeft gehad, of met de dood van een hond. Ik heb een heel klein beetje ruimte, onofficieel, om de identiteit van de derde man vast te stellen, maar daar kom ik geen stap verder mee.”

“De piloot die hen naar boven bracht is vermoord aangetroffen en de dader is niet gepakt.”

“Toch zegt dat weinig. Ik heb het nagekeken. Kijinski betaalde wat schulden af en maakte er nog meer bij in de periode tussen Galloways dood en die van hemzelf. Dat is verdacht, dat geef ik toe. Maar niemand kan bevestigen dat hij inderdaad de piloot was.”

“Omdat ze op één na allemaal dood zijn.”

“Er zijn geen vlieglogboeken. Niets. En niemand die Kijinski kende, of dat wil toegeven, herinnert zich dat hij die vlucht geboekt had. Het is heel goed mogelijk dat hij de piloot was, en in dat geval is het vrij logisch om te veronderstellen dat Hawbaker hem ook vermoord heeft.”

“Lijkt misschien logisch. Alleen heeft Hawbaker geen drie man vermoord. En hij is ook niet uit het graf opgestaan om die hond de keel door te snijden.”

“Het gaat niet alleen om wat je intuïtie aangeeft. Ik moet iets tastbaars hebben.”

“Geef me wat tijd,” zei Nate.

Twee dagen later slenterde Meg het bureau in, wuifde naar Peach en liep door naar Nates kantoor.

Een blik op zijn bord deed haar pas inhouden. “Hallo, kanjer, ik kom je opeisen.”

“Pardon?”

“Zelfs toegewijde hardwerkende sheriffs hebben recht op een vrije dag. Je bent eraan toe.”

“Peter staat op non-actief. We komen een man te kort.”

“En jij zit daarover te piekeren en over allerlei andere zaken. Je moet je hoofd eens leegmaken, Burke. Als er iets gebeurt, rijden we terug.”

“Waarvandaan?”

“Dat is een verrassing. Peach,” riep ze terwijl ze naar buiten liep. “Je baas neemt de rest van de dag vrij. Hoe noemen ze dat bij NYPD Blue? ‘Tijd voor jezelf’.”

“Daar is hij wel aan toe.”

“Jij redt het wel, hè, Otto?”

“Meg…” begon Nate.

“Peach, wanneer heeft je baas voor het laatst een vrije dag genomen?”

“Drie weken geleden, of iets langer, volgens mij.”

“Je moet je hoofd leegmaken dus.” Meg graaide zijn jack van de haak. “We hebben mooi weer.”

Hij pakte een mobilofoon. “Een uur dan.”

Ze glimlachte. “Om te beginnen.”

Toen hij haar vliegtuigje op de steiger zag, bleef hij stokstijf staan. “Je zei niet dat ik moest vliegen.”

“Het is de beste methode. Gegarandeerd.”

“Kunnen we niet gewoon een rit in de auto maken en op de achterbank vrijen? Dat vind ik een prima methode.”

“Vertrouw me nou maar.” Ze hield zijn hand stevig vast en streek met de andere over de snee onder zijn oog. “Doet dat pijn?”

“Nu je het zegt, ik zou waarschijnlijk niet moeten vliegen met zo’n wond.”

Ze legde haar handen op zijn wangen en zoende hem lang, traag en diep. “Ga met me mee, Nate. Ik wil je iets laten zien.”

“Nou, als je het zó brengt.”

Hij stapte in het vliegtuig en deed zijn riem om. “Weet je, ik ben nog nooit vanaf water opgestegen. Niet als het…nat was. Er is nog wat ijs en het zou niet goed zijn om daar tegenop te vliegen, hè?”

“Een man die een gewapende gek aandurft hoort niet zo angstig te zijn om te vliegen.” Ze kuste haar vingers, raakte Buddy Holly’s lippen aan en startte het vliegtuig.

“Het is een beetje als waterskiën maar toch ook weer niet,” bracht Nate uit en hij hield zijn adem in toen het vliegtuig van het water opsteeg.

“Ik dacht dat je vandaag werkte,” zei hij toen hij dacht dat het veilig genoeg was om weer te ademen.

“Slomo neemt het van me over. Hij komt straks met spullen. Er komen dozenvol voor de parade en een hele kist insectendrugs.”

“Vervoeren jij en Slomo drugs voor insecten?”

Ze wierp hem een zijdelingse blik toe. “Insectenverdelger, jochie. Je hebt je eerste winter in Alaska overleefd. Nu zullen we eens zien hoe het je in de zomer vergaat. Met muggen zo groot als B-52’s. Zondej; insectenverdelger wil je nog geen meter uit je huis lopen.”

“Prima wat de insectenverdelgers betreft, maar ik eet geen èskïmo-ijs. Jesse zegt dat dat gemaakt is van opgeklopte zeehonden.”

“Olie,” zei ze grinnikend. “Zeehondenolie of elandtalg. En het is niet slecht als je er wat bessen en suiker door mengt.”

“Ik geloof je op je woord want ik eet geen elandtalg. Ik weet niet eens wat het is.”

Ze glimlachte want zijn schouders waren niet meer zo stijf opgetrokken en hij keek zelfs omlaag. “Mooi van hieraf, hè, met de rivier, het ijs en de stad allemaal achter elkaar?”

“Het ziet er rustig en simpel uit.”

“Maar dat is het niet. In de verste verte niet. De natuur ziet er vanuit de lucht ook rustig uit. Vredig en sereen. Ongepolijste schoonheid. Maar het is niet sereen. De natuur kan je in een oogwenk vermoorden, en heel wat akeliger dan een gek met een geweer. Ze is er niet minder mooi door, ik zou nergens anders kunnen leven. Nergens anders kunnen zijn.”

Ze zweefde over de rivier en het meer en hij zag de voortgang van de dooi, de gestage aantocht van de lente. Er verschenen groene stukken waar de zon de sneeuw bescheen. Een waterval stroomde langs een bergwand waar het ijs in diepe schaduwen glinsterde.

Onder hen liep een kleine kudde elanden over een veld. Boven hen straalde de lucht als een kronkelend blauw lint.

“Jacob was hier die februarimaand.” Ze wierp hem een blik toe. “Dat wilde ik even melden, zodat we het allebei uit ons hoofd kunnen zetten. Hij kwam me vaak opzoeken toen mijn vader weg was. Ik weet niet of mijn vader hem dat had gevraagd of dat hij gewoon zo was. Misschien heb ik hem af en toe een paar dagen niet gezien. Maar nooit zo lang als een week achter elkaar, niet zo lang dat hij met mijn vader mee had kunnen gaan klimmen. Ik wilde dat je dat wist, voor het geval je hem om hulp zou moeten vragen.”

“Het is langgeleden.”

“Ja, en ik was nog een kind. Maar dat herinner ik me wel. Toen ik eraan terugdacht herinnerde ik het me. Ik zag hem vaker dan Charlene in die eerste weken nadat mijn vader was vertrokken. Hij ging met me ijsvissen en jagen en toen het stormde, heb ik een paar dagen bij hem gelogeerd. Ik wil alleen maar zeggen dat je hem kunt vertrouwen.”

“Oké.”

“Kijk nu eens naar stuurboord.”

Hij keek naar rechts en zag dat ze langs de rand van de wereld over een kanaal met blauw water vlogen dat naar zijn smaak veel te dichtbij was. Voor hij er wat van kon zeggen zag hij een enorm stuk van die blauw-witte wereld afbreken en in het water vallen.

“Godallemachtig.”

“Dat is een actieve vloedwatergletsjer. En wat je ziet heet kalven,” zei ze toen er nog meer ijsblokken afbraken en vielen. “Waarschijnlijk omdat het in de seizoenencyclus meer op geboorte dan dood lijkt.”

“Het is prachtig.” Hij zat met zijn neus tegen het raam gedrukt. “Onvoorstelbaar. Jezus, sommige brokken zijn zo groot als een huis.” Hij lachte toen er nog een in de lucht vloog en merkte nauwelijks dat het vliegtuig in turbulentie terechtkwam.

“Ik word goedbetaald om mensen hieroverheen te vliegen, en dan zitten ze bijna de hele tijd door een videocamera te turen. Zonde vind ik dat. Als ze dit op film willen zien, moeten ze er een huren.”

Het was niet alleen het beeld, dacht Nate, het schouwspel. Het was die cyclus, gewelddadig, onvermijdelijk en magisch. Het beeld: gekartelde brokken blauw ijs die zich in de lucht verhieven. De geluiden die erbij hoorden: het splijten, de donder en kanonschoten. Hoe het water omhoogspoot over het witte ijs dat als een glinsterend eiland verder dreef.

“Ik moet hier blijven.”

Ze stuurde het vliegtuig omhoog en cirkelde zodat hij het vanuit een andere hoek kon zien. “Hier in de lucht?”

“Nee.” Hij draaide zich naar haar om en grinnikte zoals ze hem zelden zag doen: vrij, ontspannen en blij. “Hier. Ik wil ook nergens anders zijn. Ik ben blij dat ik dat nu weet.”

“Hier heb je iets wat goed is om te weten. Ik hou van je.”

Ze lachte toen het vliegtuig door een luchtzak schokte en ze schoot als een pijl uit een boog over het kanaal terwijl de ijsbrokken om hen heen omlaag vielen.