Proloog
Logboekfragment • 12 februari 1988
Omstreeks het middaguur op Sun Glacier geland. De vlucht erheen heeft me door al het geschud en geschok volledig van mijn kater verlost en de wurgende tentakels van de werkelijkheid, de wereld onder me, doorkliefd. De lucht is zo helder als blauw kristal. Het is zo’n lucht die ze op ansichtkaarten zetten om toeristen te lokken, compleet met glinsterende bijzon om de kille witte bol. Dat beschouw ik als teken dat deze klim voorbestemd was. De wind is ongeveer tien knopen. Temperatuur zacht: min twintig graden. De gletsjer is zo breed als de kont van Kate de Hoer, en net zo ijzig als haar hart.
Toch heeft Kate ons gisteravond goed uitgezwaaid. Gaf ons zelfs een soort groepskorting.
Geen idee wat we hier doen, behalve dan dat je ergens iets moet doen. Een winterse klimtocht op No Name is oké en beter dan veel andere bezigheden.
Een man heeft af en toe een spannend weekje nodig, avontuur zonder beroerde sterkedrank en loslopende vrouwen. Hoe kun je anders genieten van drank en vrouwen als je daar niet af en toe van afblijft?
Dat ik toevallig nog een paar man uit Lunacy tegenkwam, bracht me niet alleen geluk aan de goktafel, maar gaf mijn algehele stemming een opsteker. Aan weinig heb ik zo de pest als aan werken als een van de vele loonslaven, maar vrouwen dwingen je er wel toe.
Mijn mazzel zal mijn meisjes zeker blij stemmen, en daarom pak ik nu een paar dagen voor mezelf met wat maats.
Dit is iets wat ik moet doen: naar boven klimmen tegen de elementen in, lijf en leden riskeren in het gezelschap van andere mannen die net zo dwaas zijn, alleen om te voelen dat ik leef. Niet om geld, niet omdat het moet, niet omdat een vrouw aan je kop zeurt, maar alleen uit pure dwaasheid, dat houdt de geest scherp.
Het wordt te druk daarbeneden. Er lopen wegen die er vroeger niet waren, en waar het eerst verlaten was, wonen nu mensen. Toen ik er voor het eerst kwam, waren er niet zoveel, en die vervloekte ambtenaren hadden niet overal regeltjes voor.
Een vergunning om te klimmen? Om op een berg te lopen? Mooi niet, en die kleinzielige ambtenaren met hun regels en papierwerk kunnen doodvallen. De bergen waren hier lang voordat een of andere regeringsbureaucraat een manier verzon om er wat aan te verdienen. En ze zullen hier nog altijd zijn wanneer hij in de hel regeltjes zit uit te schrijven.
Nu ben ik hier, op dit land dat niemands bezit is. Heilige grond kan dat nooit zijn.
Als het mogelijk was om op de berg te leven zou ik er mijn tent opzetten en nooit meer weggaan. Maar heilig of niet, ze wordt je dood, sneller dan een zeurend wijf, en genadelozer.
Dus hou ik deze week voor mezelf, en ga ik met gelijkgestemde mannen die bergtop beklimmen die geen naam heeft en uitsteekt boven de stad, de rivier en de meren, buiten de grenzen van de ambtenaren valt en de spot drijft met hun miezerige pogingen om te bedwingen en behouden.
Alaska behoort alleen aan zichzelf toe, hoeveel wegen, borden of regels er ook op haar worden aangebracht. Ze is de laatste wilde vrouw, en moge God daarom van haar houden. Dat doe ik tenminste wel.
We hebben ons basiskamp opgezet, en de zon is al achter de enorme pieken gezakt en heeft ons in winterse duisternis gedompeld. Samen in onze tent eten we goed, we geven een joint door en we praten over morgen.
Morgen gaan we klimmen.