1
Op weg naar Lunacy • 28 december 2004
Vastgegespt in het sidderende soepblik dat voor een vliegtuig door moest gaan, schokkend door de luchtzakken in het schrale winterlicht, door de openingen en spleten tussen besneeuwde bergen laverend naar een stad met de naam Lunacy, realiseerde Ignatious Burke zich plotseling iets.
Hij was er nog lang niet klaar voor om te sterven.
Dat was nogal wat om dat te beseffen terwijl zijn lot in handen lag van een vreemde in een kanariegele parka wiens gezicht vrijwel schuilging achter een paarse bivakmuts met daar bovenop een afgedragen leren hoed.
In Anchorage had de man een competente indruk gemaakt, en hij had Nate een ferme schouderklop gegeven alvorens met zijn duim naar het soepblik met propellers te wijzen.
Vervolgens had hij tegen Nate gezegd: “Ik heet Slomo.” Vanaf dat moment had Nate zich niet meer op zijn gemak gevoeld.
Hoe stom moest je zijn om je in een vliegend soepblik te laten vervoeren door een piloot die Slomo heette?
Vliegen was echter de enige zekere manier om Lunacy zo laat in het jaar te bereiken. Dat had burgemeester Hopp hem althans verzekerd toen hij met haar zijn vervoer besprak.
Het vliegtuig dook met een schok naar rechts, en toen Nates maag dat voorbeeld volgde, vroeg hij zich af wat burgemeester Hopp precies met ‘zeker’ had bedoeld.
Hij had altijd gedacht dat het hem eigenlijk geen zier kon schelen. Leven of sterven, wat maakte het uit in het grote plan des levens? Toen hij op Baltimore-Washington aan boord van de grote jet was gestapt, had hij erin berust dat hij sowieso koers zette naar het eind van zijn leven.
De zielknijper van zijn bureau had hem ervoor gewaarschuwd geen belangrijke beslissingen te nemen zolang hij depressief was, maar hij had alleen maar gesolliciteerd naar de functie van sheriff in Lunacy omdat hij de plaatsnaam toepasselijk vond.
Hij had de functie met een onverschillig schouderophalen geaccepteerd.
Toch besefte hij nu, kotsmisselijk en huiverend vanwege zijn nieuw-verworven inzicht, dat hij niet zozeer bang was om dood te gaan als wel voor de manier waarop. Hij wilde gewoon niet dat het allemaal ophield door in dat sombere rotweer tegen een berg te pletter te vliegen.
Als hij in Baltimore was gebleven, iets meer had meegewerkt met de zielknijper en de hoofdinspecteur, had hij in het harnas kunnen sterven. Dat zou niet zo erg zijn geweest.
Maar nee, hij had ontslag genomen en zijn schepen onherroepelijk achter zich verbrand. En nu zou hij eindigen als een bloedvlek ergens in de bergen van Alaska.
“We krijgen wat zwaar weer,” zei Slomo met een lijzige Texaanse tongval.
Nate slikte gal weg. “En tot nu toe is het zo rustig geweest.”
Slomo grinnikte met een knipoog. “Dit is nog niets. }e zou het eens moeten meemaken met wat tegenwind.”
“Nee, bedankt. Hoelang nog?”
“Niet lang meer.”
Het vliegtuig dook en schudde. Nate gaf het op en sloot zijn ogen. Hij hoopte dat hij niet over zijn schoenen zou kotsen om zijn onwaardig einde nog banaler te maken.
Hij zou nooit meer in het vliegtuig stappen. Als hij het overleefde, zou hij uit Alaska wegrijden. Of lopen. Of kruipen. Maar hij zou niet meer de lucht in gaan.
Het vliegtuig maakte een schokkerige beweging waardoor Nates ogen openschoten. Door het raam zag hij de triomfantelijke overwinning van de zon, een wonderbaarlijke opening in de duisternis waardoor de lucht een paarlemoeren glans kreeg en de wereld onder hem eruitzag als lange stroken wit en blauw, gelardeerd met pieken, glinsterende bevroren meren en besneeuwde bomen.
In het oosten werd de lucht vrijwel volledig aan het zicht onttrokken door de massieve vorm die de plaatselijke bevolking Denali noemden, of gewoon de Berg. Zelfs in zijn schamele oriëntatielectuur stond dat alleen buitenstaanders hem McKinley noemden.
Zijn enige samenhangende gedachte toen ze door de lucht voortschokten was dat zoiets enorms niet echt kon zijn. Terwijl de zon als Gods vingers door de donkere lucht eromheen straalde verspreidden de schaduwen zich langzaam blauw over wit en het ijzige oppervlak glinsterde.
Het deed iets met hem, zodat hij even zijn oprispende maag, het constante gebrul van de motor, en zelfs de kou die als mist in het vliegtuig hing, vergat.
“Groot gevaarte, hè?”
“Ja.” Nate zuchtte. “Een groot gevaarte.”
Ze koersten in westelijke richting, maar Nate verloor de berg niet uit het oog. Hij zag nu dat wat hij voor een weg had aangezien een kronkelende bevroren rivier was. Naast de oever lag bewoond gebied met huizen, gebouwen, auto’s en vrachtwagens.
Nate moest aan een sneeuwbol denken die geschud moest worden, waarin alles nog stil, wit en afwachtend was.
Hij hoorde een klap onder het vliegtuig. “Wat was dat?”
“Het landingsgestel. Dat is Lunacy.”
Het vliegtuig schoot bulderend omlaag in een afdaling waarbij Nate zijn stoel vastgreep en zich schrap zette. “Hè? Zijn we aan het landen? Waar? Waar dan?”
“Op de rivier. Een ijsbaan in deze tijd van het jaar. Maak je geen zorgen.”
“Maar…”
“We gaan op de ski’s.”
“Ski’s?” Nate herinnerde zich ineens dat hij een bloedhekel had aan wintersporten. “Zou het niet logischer zijn om te schaatsen?”
Slomo schaterde het uit toen het vliegtuig op het ijslint afvloog. “Moet je dat horen, een schaatsvliegtuig! Vet gaaf.”
Het vliegtuig hotste, slipte en remde synchroon met Nates maag. Toen kwam het sierlijk tot stilstand. Slomo zette de motor af, en in de plotselinge stilte hoorde Nate zijn hart in zijn oren bonken.
“Ze kunnen je niet genoeg betalen,” wist hij uit te brengen. “Ze kunnen je onmogelijk genoeg betalen.”
“Ach wat.” Slomo sloeg Nate op de schouder. “Het gaat niet om het geld. Welkom in Lunacy, sheriff.”
“Zeg dat wel.”
Nate zag ervan af de grond te kussen. Niet alleen zou hij zich belachelijk maken, maar hij zou er waarschijnlijk aan vast vriezen. In plaats daarvan zwaaide hij zijn benen naar buiten in de onvoorstelbare kou en hoopte dat hij overeind zou kunnen blijven tot hij ergens was waar het warm, stil en normaal was.
De lastigste opgave was om het ijs over te steken zonder zijn benen of nek te breken.
“Maak je geen zorgen over de bagage,” riep Slomo. “Daar zorg ik wel voor.”
“Bedankt.”
Terwijl Nate zijn evenwicht hervond zag hij iemand in de sneeuw staan. De persoon was ingepakt in een bruine parka met capuchon afgezet met een rand van zwart bont en rookte met korte ongeduldige trekken. Met dat als gidspunt liep Nate zo waardig mogelijk over het bobbelige ijs.
“Ignatious Burke.”
De stem was schor en vrouwelijk en bereikte hem in een wolk van damp. Hij gleed uit, speelde het klaar overeind te blijven en stapte met bonzend hart op de oever.
“Anastasia Hopp.” Ze stak hem haar in een want gehulde hand toe, en drukte de zijne stevig. “Je ziet er wat pips uit. Slomo, heb je onze nieuwe sheriff bang gemaakt onderweg?”
“Nee, burgemeester. Maar we hadden wel wat ruw weer.”
“Zoals gewoonlijk. Je bent een knapperd. Zelfs zo pips. Hier, neem een slok.”
Ze haalde een zilveren flacon uit haar zak en stak die Nate toe.
“Eh…”
“Kom op. Je bent nog niet in functie. Een slok cognac zal je goed doen.”
Hij vond dat het geen kwaad kon, draaide de dop van de flacon, nam een slok en voelde de warmte rechtstreeks naar zijn rillende maag gaan. “Bedankt.”
“We installeren je in The Lodge, dan kun je even op adem komen.” Ze ging hem voor over een veelbetreden pad. “Ik zal je de stad laten zien als je hoofd weer helder is. Het is een lange reis vanuit Baltimore.”
“Ja, inderdaad.”
Het leek wel een fïlmset. De groen met witte bomen, de rivier, de sneeuw, gebouwen van gespleten boomstammen, rook die uit schoorstenen en buizen walmde. In een dromerig waas besefte hij hoe uitgeput en misselijk hij zich voelde. Hij had op geen van de vluchten kunnen slapen en berekende dat het bijna vierentwintig uur geleden was dat hij voor het laatst had gelegen.
“Het is goed helder weer,” zei ze. “De bergen zijn prachtig. Precies het beeld dat toeristen trekt.”
Het was een plaatje en een tikje overweldigend. Alsof hij inderdaad een film was binnengewandeld, of iemand anders zijn droom.
“Het doet me deugd dat je je warm hebt aangekleed,” zei ze met een kritische blik. “Er komen hier heel wat lieden uit de Lower 48 in modieuze jassen en laarzen die half doodvriezen.”
Hij had alles wat hij droeg via internet bij Eddie Bauer besteld, tot aan het thermisch ondergoed en het meeste wat er in zijn koffer zat aan toe. Dit alles nadat hij van burgemeester Hopp een e-mail had ontvangen met een hele lijst suggesties.
“Uw instructies waren bijzonder gedetailleerd.”
Ze knikte. “Ook gedetailleerd aangaande wat wij hier nodig hebben. Stel me niet teleur, Ignatious.”
“Nate. Dat ben ik niet van plan, burgemeester Hopp.”
“Zeg maar Hopp. Zo noemt iedereen me.”
Ze liep een lang houten terras op. “Dit is The Lodge. Hotel, bar, restaurant en club. Je hebt hier een kamer, als onderdeel van je salaris. Als je liever ergens anders wilt wonen, is dat jouw zaak. Het hotel is van Charlene Hidel. Ze heeft een goede keuken en het is er schoon. Charlene zal goed voor je zorgen. Ze zal ook proberen je te versieren.”
“Pardon?”
“Je ziet er goed uit en Charlene heeft een zwak voor mannen. Ze is te oud voor je, maar dat zal ze zelf niet vinden. Kijk maar of je daar ook zo over denkt.”
Toen glimlachte ze en hij zag dat haar gezicht onder de capuchon zo rimpelig als een appel was en ook die vorm had.
“We hebben hier een mannenoverschot, net als bijna overal in Alaska. Maar dat betekent niet dat de vrouwen niet aan je zullen snuffelen. Je bent nieuw, en er zullen er heel wat zijn die je willen uitproberen. Doe wat je wilt in je vrije tijd, Ignatious. Pak de meiden alleen niet onder werktijd.”
“Dat zal ik opschrijven.”
Haar lach klonk als een misthoorn: twee korte stoten. Om haar woorden kracht bij te zetten porde ze hem in de arm. “Misschien ben je wel geschikt.”
Ze trok de deur open en ging hem voor de weldadige warmte in.
Hij rook houtvuur en koffie, iets met gebakken uien en een verleidelijk vrouwenparfum.
Het was een ruime kamer met een informele afscheiding naar een restaurant met twee- en vierpersoonstafels, vijf banken met tafels en een bar met krukken waarvan de rode bekleding in het midden versleten was van alle achterwerken die zich er al jarenlang op nestelden.
Rechts was een brede doorgang waardoorheen hij een pooltafel, een tafelvoetbal en de knipperende lichten van een jukebox zag.
Links was nog een doorgang naar wat eruitzag als een receptie. Hij zag een stuk balie, vakjes met sleutels en wat enveloppen en briefjes.
Er brandde een knapperend haardvuur en de ramen aan de voorkant boden een spectaculair uitzicht op de bergen.
Een hoogzwangere serveerster met een lange glanzend zwarte vlecht had dienst. Haar gezicht was zo opvallend sereen mooi dat hij met zijn ogen knipperde. Hij vond dat ze eruitzag als een Alaskaanse versie van de madonna, met haar zachte donkere ogen en gebronsde huid.
Ze schonk koffie bij voor twee mannen die op een bank zaten. Een jongetje van een jaar of vier zat aan een tafel in een kleurboek te kleuren. Een man in een tweedjasje zat aan de bar te roken terwijl hij een stukgelezen pocket van Ulysses las.
Aan een tafel verderop zat een man met een bruine baard, die op zijn verschoten geruite flanellen overhemd viel, kwaad in zichzelf te praten.
Hoofden draaiden zich in hun richting en Hopp werd van alle kanten begroet toen ze haar capuchon van haar springerige zilvergrijze haardos afschudde.
Op Nate werden blikken gericht die varieerden van nieuwsgierig tot speculerend. De baard keek openlijk vijandig.
“Dit is Ignatious Burke, onze nieuwe sheriff,” zei Hopp, terwijl ze haar parka openritste. “Daar op de bank zitten Dex Trilby en Hans Finkle en dat is Bing Karlovski, met dat chagrijnige gezicht, of wat ervan te zien is. Rose Itu bedient hier. Hoe gaat het vandaag met de baby, Rose?”
“Rusteloos. Welkom, sheriff Burke.”
“Dank je.”
“Dit is de Professor.” Hopp liep naar de bar en tikte de man in het tweedjasje op de schouder. “Is er iets veranderd in dat boek sinds je het de laatste keer hebt gelezen?”
“Altijd wel iets.” Hij zette zijn leesbril met metalen montuur lager op zijn neus om Nate beter te kunnen bekijken. “Het was zeker een lange reis?”
“Inderdaad,” zei Nate.
“En nog niet voorbij.” De Professor schoof zijn bril terug en verdiepte zich weer in zijn boek.
“En deze knapperd is Jesse, de zoon van Rose.”
Het jongetje zat met zijn hoofd over zijn kleurboek gebogen maar keek nu op met grote donkere ogen vanonder dikke zwarte lokken. Hij stak zijn hand uit en trok aan Hopps parka, en ze bukte zodat hij in haar oor kon fluisteren.
“Maak je maar niet ongerust. We zorgen dat hij er een krijgt.”
De deur achter de bar zwaaide open en een grote zwarte man met een enorm wit schort voor kwam tevoorschijn. “Dikke Mike,” zei Hopp.
“Hij is de kok. Hij was bij de marine tot zijn oog op een van de meisjes viel toen hij in Kodiak was.”
“Ze heeft me als een snoek binnengehaald,” zei Dikke Mike met een grijns. “Welkom in Lunacy.”
“Bedankt.”
“Onze nieuwe sheriff snakt naar een goede warme maaltijd.”
“Het vispotje van vandaag is goed,” zei Dikke Mike tegen haar. “Dat zal er wel in gaan. Tenzij je meer van rood vlees houdt, sheriff.”
Het duurde even voor Nate zich aangesproken voelde. Op dat moment voelde hij alle ogen in de ruimte op zich gericht. “Het vispotje is prima. Lijkt me lekker.”
“Komt voor mekaar.” De kok liep terug naar de keuken en Nate hoorde zijn diepe bariton zingen: ‘Baby It’s Gold Outside’.
Een filmset, een ansichtkaart, dacht Nate. Of een toneelstuk. Hoe je het ook bekeek, hij voelde zich een stoffig rekwisiet.
Hopp stak een vinger op om Nate te manen te blijven staan terwijl ze naar de receptie liep. Hij zag dat ze achter de balie glipte en een sleutel uit een van de vakjes graaide.
Terwijl ze dat deed ging de deur achter de balie open. En een stoot kwam de ruimte binnen.
Ze was blond—zoals Nate vond dat dat bij een stoot hoorde—met weelderig goudblond haar dat over zeer indrukwekkende borsten viel, geaccentueerd door het lage decolleté van haar strakke blauwe trui. Hij zag niet meteen haar gezicht omdat de trui in de spijkerbroek zat die zo strak was dat er waarschijnlijk verschillende inwendige organen werden bekneld.
Niet dat hij bezwaar maakte tegen het beeld.
Ze had helderblauwe ogen met een onschuldige uitdrukking die een fel contrast vormden met de volle rode lippen. Ze was nogal royaal opgemaakt en deed hem denken aan een barbiepop.
Een mannenverslindende barbie.
Ondanks haar strakke kleding, deinde alles wat kon deinen toen ze op hoge hakken met een bandje om de balie heen naar het restaurant liep. En zwoel tegen de bar aan leunde.
“Hallo, kanjer.”
Haar stem was hees—ze had er vast op geoefend—gemaakt om het hoofd van een man op hol te brengen en zijn gezond verstand naar de achtergrond te dringen.
“Charlene, gedraag je.” Hopp liet de sleutel rammelen. “Deze man is doodop. Hij heeft geen energie om zich nu met je te bemoeien. Sheriff Burke, dit is Charlene Hidel. Zij is de eigenares. De stad betaalt je pension als deel van je salaris, dus voel je niet verplicht om iets in ruil daarvoor te doen.”
“Hopp, je bent echt erg.” Maar Charlene glimlachte als een katje dat gestreeld wordt. “Zal ik u mee naar boven nemen, sheriff Burke, en u uw kamer laten zien? En daarna brengen we u iets warms te eten.”
“Ik neem hem mee naar zijn kamer.” Gedecideerd klemde Hopp haar hand om de sleutel en liet het grote zwarte kamerlabel bengelen. “Slomo brengt zijn bagage. Rose kan hem het vispotje dat Mike voor hem opschept brengen. Kom mee, Ignatious. Je kunt pas gezellig doen als je niet meer doodop bent.”
Hij had zelf zijn mond open kunnen doen, maar zag er het nut niet van in. Als een gehoorzame pup liep hij achter Hopp aan door de deur naar boven.
Een man mompelde ‘Cheechako’ op een toon alsof hij bedorven vlees uitspuugde. Hij nam aan dat het een belediging was, maar zei er niets van.
“Charlene bedoelt het goed,” zei Hopp. “Maar ze drijft een man graag tot het uiterste als ze de kans krijgt.”
“Maak je om mij maar geen zorgen, mam.”
Opnieuw lachte ze haar misthoornlach en ze liet de sleutel in het slot van kamer 203 glijden.
“Haar man is er een jaar of vijftien geleden vandoor gegaan, liet haar achter met een dochter die ze alleen moest opvoeden. Dat is haar overigens goed gelukt met Meg, hoewel ze elkaar regelmatig in de haren vliegen. Sindsdien heeft ze heel wat mannen versleten, en ze worden elk jaar jonger. Ik zei toch dat ze te oud voor je was.” Hopp keek achterom. “Maar eigenlijk ben jij te oud voor haar zoals zij tekeergaat. Tweeëndertig toch?”
“Toen ik uit Baltimore vertrok wel ja. Hoeveel jaar is dat geleden?”
Hopp schudde het hoofd en duwde de deur open. “Charlene is minstens twaalf jaar ouder. Ze heeft een volwassen dochter van ongeveer jouw leeftijd. Denk daaraan.”
“Ik dacht dat vrouwen het juist toejuichten als een van hen een jonge man aan de haak slaat.”
“Je weet kennelijk niets van vrouwen. Het maakt ons juist pissig, omdat wij hem niet als eerste tussen de lakens hebben gekregen. Kijk, dit is de kamer.”
Hij stond in een gelambriseerde kamer met een ijzeren bed, een kaptafel met spiegel tegen een muur, en een kleine ronde tafel, twee stoelen en een bureautje tegen de andere muur.
Hij was schoon, leeg en dertien in een dozijn.
“Hier is een keukentje.” Hopp liep naar een blauw gordijn, dat ze terugtrok waarna een minikoelkast, een gasstel met twee pitten en een gootsteen onthuld werden. “Tenzij koken je passie of hobby is, zou ik in het restaurant hier eten. Het eten is goed. Het is niet het Ritz, en Charlene heeft mooiere kamers, maar we moeten binnen ons budget blijven.” Ze liep naar de andere kant en trok een deur open. “De badkamer. Met wc.”
“Tjonge.” Hij stak zijn hoofd om de deur.
De wastafel was groter dan de gootsteen, maar het scheelde niet veel. Er was geen bad, maar de douchecabine was in orde.
“Hier is de bagage, sheriff.” Slomo droeg twee koffers en een plunje-zak naar binnen alsof ze niets wogen. Hij liet ze op het bed vallen waar ze door hun gewicht een kuil in de matras maakten. “Als je me nodig hebt, ik ga beneden eten. Vannacht slaap ik hier en morgen vlieg ik terug naar Talkeetna.”
Hij salueerde als groet en liep weg.
“Hé, wacht even.” Nate graaide in zijn zak.
“Ik geef hem wel een fooi,” zei Hopp. “Zolang je nog niet officieel bent begonnen, ben je een gast van het stadsbestuur van Lunacy.”
“Bedankt.”
“Het is de bedoeling dat je ervoor gaat werken, dus we zullen wel zien hoe het gaat.”
“Room service!” zong Charlene terwijl ze met een blad de kamer in kwam. Haar heupen deinden als een metronoom toen ze naar de tafel liep en het neerzette. “Hier is dat heerlijke vispotje, chef, en een lekkere flinke sandwich. De koffie is vers gezet.”
“Het ruikt goed. Dank u, mevrouw Hidel.”
“O, zeg maar Charlene.” Ze knipperde met haar ogen en jawel, dacht Nate, ze oefende erop. “We zijn hier gewoon één grote familie.”
“Als dat zo was zouden we geen politie nodig hebben.”
“Ga hem nou niet afschrikken, Hopp. Is de kamer naar je zin, Ignatious?”
“Nate. Ja, prima. Bedankt.”
“Eet wat en rust uit,” zei Hopp. “Als je je weer mens voelt, bel me dan. Ik zal je een rondleiding geven. Je eerste officiële taak is een vergadering in het stadhuis morgenmiddag, waarbij we iedereen die komt opdagen aan je voorstellen. Daarvoor wil je natuurlijk het bureau zien en kennismaken met je twee hulpsheriffs en Peach. En je krijgt die ster.”
“Ster?”
“Jesse wilde per se dat je een ster kreeg. Kom, Charlene. Laten we hem met rust laten.”
“Bel naar beneden als je iets nodig hebt.” Charlene schonk hem een uitnodigende glimlach. “Wat dan ook.”
Achter Charlenes rug sloeg Hopp haar ogen ten hemel. Kordaat klemde ze haar hand om Charlenes arm en ze trok haar mee naar de deur. Geklik van hakken op hout, een vrouwelijk gilletje, toen sloeg de deur achter hen dicht.
Nate kon nog horen dat Charlene met gedempte stem beledigd zei: “Wat is er met jou aan de hand, Hopp? Ik was alleen maar vriendelijk!”
“Er is vriendelijk als pensionhoudster, en er is vriendelijk als bordeelhoudster. Ooit zul je het verschil begrijpen.”
Hij wachtte tot hij er zeker van was dat ze weg waren waarna hij naar de deur liep om hem op slot te doen. Toen trok hij zijn parka uit, liet die op de grond vallen, deed zijn bivakmuts af en liet ook die vallen. Deed zijn sjaal af, liet hem vallen. Ritste zijn bodywarmer open en gooide hem op de stapel.
In zijn overhemd, broek, thermisch ondergoed en schoenen liep hij naar de tafel, hij pakte de kom en een lepel en liep ermee naar de donkere ramen.
Halfvier ‘s middags, volgens de klok op het nachtkastje, en zo donker als middernacht. Er brandden straatlantaarns, zag hij terwijl hij zijn vispotje at, en hij ontwaarde de contouren van gebouwen. Kerstversiering van gekleurde lampjes, plastic kerstmannen en rendieren op daken.
Alleen geen mensen, geen leven, geen beweging.
Hij at mechanisch, te moe en te hongerig om echt iets te proeven.
Buiten dat raam was er niets dan de filmset, dacht hij. De gebouwen konden net zo goed decorstukken zijn, het handjevol mensen dat hij beneden had gezien personages in de illusie.
Misschien was het allemaal een gecompliceerde hallucinatie, ontstaan door depressie, verdriet, woede, wat voor akelige combinatie dan ook die hem als een spiraal de leegte in had gezogen.
Hij zou in zijn eigen huis in Baltimore wakker worden en proberen de energie te vinden om weer een dag te doen alsof.
Hij pakte de sandwich, at die ook staand voor het raam op, terwijl hij naar de lege zwartwitwereld keek met die uit de toon vallende kerstverlichting.
Misschien zou hij naar buiten lopen, die lege wereld in. Dan zou hij een personage in de vreemde illusie worden. Dan zou hij tot zwart vervagen als op de laatste rol van een oude film. En dan was het afgelopen.
Toen hij daar stond, denkend dat het afgelopen kon zijn en bijna wensend dat het zo was, liep er een gestalte het visioen binnen. Het droeg rood, fel en gedurfd, dat uit dat kleurloze landschap leek te springen.
De persoon liep gedecideerd. Snelle zelfverzekerde stappen door de sneeuw die een schaduw van voetsporen achterlieten.
Ik was hier. Ik leef en was hier.
Hij kon niet zien of het een man, vrouw of kind was, maar er was iets aan de opvallende kleur en de zelfverzekerde pas wat zijn aandacht trok.
Alsof de gestalte zijn blik voelde, bleef die staan en keek omhoog.
Weer kreeg Nate de indruk van zwart-wit. Wit gezicht, zwart haar. Maar zelfs dat bleef onduidelijk door de duisternis en de afstand.
Enkele ogenblikken van stilstand, van stilte. Toen liep de gestalte verder naar The Lodge en verdween uit het oog.
Nate trok de gordijnen dicht. Na een korte aarzeling trok hij zijn koffers van het bed en liet ze onuitgepakt op de grond liggen. Hij kleedde zich uit, merkte de kou in de kamer en op zijn naakte huid en kroop onder de berg dekens zoals een beer in zijn winterhol kruipt.
Daar lag hij, een man van tweeëndertig met een dikke warrige bos kastanjebruin haar dat om een lang mager gezicht golfde dat slap was van de uitputting en een wanhoop die zijn donkergrijze ogen dof maakte. Onder de baardstoppeltjes was zijn huid bleek en vermoeid. Hoewel het eten het rauwe gevoel in zijn maag had verzacht, leek het of zijn hele lichaam traag was, alsof hij een zware griep had die maar niet wilde overgaan.
Hij wenste dat Barbie—Charlene—hem een fles drank had gebracht in plaats van koffie. Hij was geen drinker, en dat had hem, dacht hij, ervoor behoed om alcoholist te worden, afgezien van de rest. Toch zouden een paar flinke borrels helpen om zijn gedachten uit te schakelen en de slaap te vatten.
Plotseling hoorde hij de wind. Die was er eerst niet geweest, maar gierde nu langs de ramen. Ook hoorde hij het gebouw kreunen en het geluid van zijn eigen ademhaling.
Drie desolate geluiden, een eenzame drie-eenheid.
Sluit je ervoor af, maande hij zichzelf. Luister er niet naar.
Hij zou een paar uur slapen. Dan zou hij douchen om het reisvuil van zich af te spoelen en zoveel mogelijk koffie drinken om overeind te blijven.
Daarna zou hij besluiten wat hij in vredesnaam ging doen.
Hij draaide het licht uit zodat het plotseling donker werd. Enkele seconden later sliep hij.