10
Toen hij wakker werd vervaagde de droom en liet alleen een bittere zoute smaak in zijn keel achter. Alsof hij tranen had ingeslikt. Naast hem hoorde hij Meg ademen, zacht en regelmatig. Een deel van hem dat worstelde onder het gewicht van zijn wanhoop wilde haar wakker maken. Voor de troost en vergetelheid van seks.
Ze zou warm zijn en hem weer tot leven wekken.
In plaats daarvan draaide hij zich om. En hij wist dat het slap was om in ellende te zwelgen. Toch stond hij alleen in het donker op en vond zijn kleren. Hij kleedde zich aan en liet haar slapend achter.
In de droom had hij de berg beklommen. Hij had zich een weg gebaand door ijs en steen, duizenden meters boven de grond. In de ijle lucht, waar elke ademtocht door zijn borst sneed. Hij moest naar boven, was gedwongen om nog een paar centimeter verder te klimmen, nog een halve meter, terwijl er onder hem niets dan een kolkende witte zee was. Als hij viel zou hij er geluidloos in verdrinken.
Daarom klom hij verder tot zijn vingers bloedden en rode vegen achterlieten op het met ijs bedekte steen.
Uitgeput en opgewonden tegelijk hees hij zich op een richel. En zag de opening van de grot. Er scheen licht naar buiten die de hoop in hem deed opleven toen hij naar binnen kroop.
De grot ging open en leek op een mythisch ijspaleis. Enorme ijsformaties hingen aan het plafond en uit de vloer rezen zuilen en bogen op, wit en spookachtig blauw en glinsterend als duizend diamanten. De wanden waren glad, glommen als spiegels en weerkaatsten hem ontelbare keren.
Hij ging staan en liep rond in die pracht, verblind door de glans, de ruimte en de glitter.
Hier zou hij kunnen wonen, in zijn eentje. Zijn eigen fort van eenzaamheid. Hier zou hij vrede vinden, in de stilte, de schoonheid, het alleen-zijn.
Toen zag hij dat hij niet alleen was.
Het lijk lag uitgezakt tegen de glanzende wand, was ermee versmolten door jaren van niet-aflatende kou. De ijsbijl stak uit de borst en het bevroren bloed glinsterde rood, rood, rood op de zwarte parka.
Zijn hart sloeg over toen hij besefte dat hij hier helemaal niet was om vrede te vinden, maar omdat het zijn plicht was.
Hoe moest hij het lijk beneden krijgen? Hoe kon hij het gewicht ervan torsen op die lange gevaarlijke reis terug naar de bewoonde wereld? Hij wist de weg niet. Hij had niet de vaardigheid, noch het gereedschap of de kracht.
Toen hij naar het lichaam liep vuurden de wanden en zuilen van de grot de spiegelbeelden op hem af. Honderd keer hijzelf, honderd doden. Overal waar hij keek, was de dood bij hem.
Het ijs begon te kraken. De muren begonnen te trillen. Er klonk een oorverdovend geraas toen hij op zijn knieën viel bij de voeten van het lijk. Galloway keek in de dood naar hem op, met ontblote tanden in een bloederige glimlach.
Het was Jacks gezicht, en Jacks stem sprak toen de ijspilaren instortten en de vloer van de grot begon te deinen. “Er is geen uitweg voor geen van ons beiden. We zijn hier allebei dood.”
Hij was wakker geworden toen de grot hem opslokte.
Meg was niet verbaasd dat Nate was vertrokken. Het was over achten toen ze wakker werd en ze nam aan dat het hem te lang had geduurd of dat hij wilde ontbijten zonder te wachten tot ze wakker werd.
Ze was hem dankbaar, voor zijn gezelschap en de vorm waarin hij zijn medeleven had verpakt. Hij had haar op haar eigen manier laten omgaan met de shock en het verdriet, en alles wat ze verder voelde. Dat beschouwde ze als een waardevolle eigenschap in een vriend of minnaar.
Ze was er vrij zeker van dat hij allebei was.
Nu moest ze zichzelf, haar moeder, iedereen in de stad confronteren. Met de politie praten.
Het had geen zin om er nu over te piekeren. Ze kon nog genoeg piekeren als ze terug was in Lunacy.
Ze rekende erop dat ze Nate zou treffen of dat hij haar zou zoeken voor het tijd was om terug te gaan. Ondertussen had ze zin in koffie.
De eetkamer was gedekt voor het ontbijt; er waren veel gasten. Goedkoop onderdak en goed eten sprak veel piloten en gidsen aan die Anchorage gebruikten als landingsplaats. Ze zag een aantal bekenden.
Toen zag ze Nate.
Hij zat alleen aan een tafeltje achter in een hoek. Omdat dat een gewilde plaats was moest hij er al een tijdje zitten. Hij had een beker koffie en een krant voor zich. Maar hij dronk noch las. Hij was in gedachten, ergens anders. Vol sombere droevige gedachten.
Toen ze hem in die drukke eetzaal zag zitten, wist ze dat ze nog nooit iemand had gezien die zo eenzaam was.
Wat zijn lange trieste verhaal ook mocht zijn, dacht ze, het zou heftig zijn.
Toen ze naar hem toe liep, riep iemand haar naam. Terwijl ze haar hand opstak als groet zag ze dat Nate weer terugkwam in de werkelijkheid. Ze zag dat hij gedecideerd zijn koffie pakte en zich vermande voor hij naar haar keek en glimlachte.
Een vlotte glimlach, onpeilbare ogen.
“Je hebt goed geslapen.”
“Voldoende.” Ze ging tegenover hem zitten. “Heb je al gegeten?”
“Nog niet. Wist je dat mensen uit Mondain hiernaartoe kwamen om in de conservenindustrie te werken?”
Ze keek naar het artikel in zijn krant. “Ja, dat wist ik. Het werd goed betaald.”
“Ja, maar een dagelijks gevecht met het spitsuur niet. Ik dacht dat men in Montana ging wonen om paarden of vee te fokken. Of misschien een trainingskamp voor paramilitairen op te zetten. Goed, dat is nogal een grove generalisatie, maar toch.”
“Je bent een echte East-Coastman. Hé, Wanda.”
“Meg.” De serveerster die eruitzag als een jaar of twintig zette een beker koffie neer en pakte haar notitieblok. “Wat mag het zijn?”
“Gebakken eieren om en om, bacon, aardappelkoek, volkorentoast. Hoe is het met Jocko?”
“Die heb ik de bons gegeven.”
“Ik zei je toch dat het een loser was. Wat wil jij, Burke?”
“Eh…” Hij wist niet of hij eetlust had, maar dacht dat de aanblik en geur van eten die wel wakker zou maken. “Ham-kaas-omelet en volkorentoast.”
“Prima. Ik heb nu een andere vriend, Byron,” zei ze tegen Meg. “Hij schrijft poëzie.”
“Dat kan alleen maar een verbetering zijn.” Meg bracht Nate op de hoogte toen Wanda wegliep: “Wanda’s ouders waren seizoensarbeiders toen ze klein was. Ze bracht de zomers hier door wanneer ze in de conservenfabriek werkten. Ze had het hier naar haar zin en is hier vorig jaar komen wonen. Heeft altijd verkeerde vriendjes, maar behalve dat is ze oké. Waar zat je aan te denken voor ik bij je kwam zitten?”
“Niets bijzonders. Ik zat wat in de krant te lezen.”
“Niet waar. Maar aangezien je mij gisteravond hebt gematst, zal ik er niet op doorgaan.”
Hij ontkende het niet; zij liet het rusten. En hoewel ze zich moest bedwingen, streelde ze hem niet over de wang. Als ze zelf zat te piekeren wilde ze ook niet getroost worden. Daarom gunde ze hem dezelfde terughoudendheid die ze van anderen verwachtte.
“Moeten we hier nog iets doen voor we teruggaan? Als het even duurt, wil ik dat er iemand naar mijn honden kijkt.”
“Ik heb de staatspolitie gebeld. Ene Coben heeft de leiding van het onderzoek, voorlopig althans. Hij zal waarschijnlijk met jou en je moeder willen spreken. Er zal niet veel gebeuren tot ze een team kunnen organiseren om het lijk terug te brengen. Ik heb het ziekenhuis gebeld. Alle drie de jongens zijn stabiel.”
“Je hebt het druk gehad. Vertel eens, sheriff, neem jij de zorg voor iedereen op je schouders?”
“Nee. Ik handel alleen details af.”
Ze had wel grotere onzin in haar leven gehoord, maar ze woonde dan ook in Lunacy. “Heeft ze je te pakken gehad? }e ex?”
Hij ging verzitten. “Waarschijnlijk wel.”
“Wil je erover praten? Haar bij het ontbijt de grond in boren?”
“Niet echt.”
Ze wachtte tot Wanda hun bestellingen bracht en koffie bijschonk. Meg sneed haar eieren en liet de dooier over haar bord lopen. “Toen ik studeerde ging ik naar bed met een jongen,” begon ze. “Echt een stuk. Niet superslim, maar hij kon goed vrijen. Toen begon hij me af te breken. Hij zei dat ik meer make-up moest gebruiken, me beter moest kleden, misschien moest ik niet zo tegen mensen in gaan. Bla bla bla. Niet,” zei ze, terwijl ze met haar vork zwaaide, “dat ik niet knap en sexy en intelligent was, o, zeker wel, alleen moest ik wat meer aan mijn uiterlijk doen en wat meegaander zijn.”
“Je bent niet knap.”
Ze lachte met pretlichtjes in haar ogen en beet in haar toast. “Hou je mond. Dit is mijn verhaal.”
“Je bent meer dan knap. Knap is alleen maar geluk hebben met je DNA. Jij bent…levendig,” zei hij. “Je hebt persoonlijkheid. Dat is iets wat van binnenuit komt, dus is het beter dan knap. Als je mijn mening tenminste wilt horen.”
“Zo!” Ze leunde achterover, zo verrast dat ze haar ontbijt vergat. “Als ik iemand anders was zou ik sprakeloos zijn na zo’n opmerking. Nu ben ik alleen de draad van mijn verhaal kwijt. Waar had ik het in vredesnaam over?”
Deze keer glimlachten zijn grijze ogen mee en kregen een warme gloed. “Die horkerige student met wie je naar bed ging.”
“O, ja.” Ze viel aan op de aardappelkoek. “Het waren er meer dan een, maar goed, ik was twintig, en de onderhuidse beledigingen van die jongen gingen me irriteren, vooral toen ik erachter kwam dat hij het met een hersenloze del deed met bakken geld en neptieten.”
Ze zweeg even en concentreerde zich op haar bord.
“En, wat heb je gedaan?”
“Wat ik gedaan heb?” Ze nam een slok koffie. “De volgende keer dat we naar bed gingen, neukte ik hem suf, waarna ik hem een paar slaaptabletten toediende.”
“Heb je hem gedrogeerd?”
“Ja, en?”
“Nee, niets.”
“Ik heb een paar jongens betaald om hem naar een collegezaal te dragen. Toen heb ik de zielepoot in sexy lingerie gekleed: beha, jarretellegordeltje, zwart slipje. Dat was een uitdaging. Ik maakte zijn gezicht op, en zette krullen in zijn haar. Ik nam foto’s om op internet te zetten. Hij sliep nog toen de eerste groep studenten om acht uur binnenkwam.” Ze nam een hap ei. “Het was echt een spektakel, vooral toen hij wakker werd, zag wat er aan de hand was en als een meid begon te krijsen.”
Nate genoot van haar verhaal, net zo van haar lef als van haar creatieve wraak. Hij hief zijn koffie in een toost. “Reken maar dat ik geen commentaar zal geven op je garderobe.”
“De clou van het verhaal: ik geloof in wraak. Voor onbenulligheden en voor belangrijke dingen. Voor alles ertussenin. Mensen over je heen laten lopen is gewoon lui en fantasieloos.”
“Je hield niet van hem.”
“Jee, nee. Als ik wel van hem had gehouden had ik hem niet gewoon voor schut gezet. Dan zou ik hem ook intense lichamelijke pijn hebben toegebracht.”
Hij schoof de rest van zijn omelet over zijn bord heen en weer. “Ik heb een vraagje. Hebben wij iets exclusiefs?”
“Ik beschouw mezelf als heel exclusief in alle opzichten.”
“Wat we samen hebben,” zei hij geduldig. “Is dat een exclusieve regeling?”
“Ben je daarnaar op zoek?”
“Ik was nergens naar op zoek. Plotseling was je er.”
“Aha.” Ze slaakte een zucht. “Goed zo. Het lijkt wel of je een hele voorraad goede antwoorden hebt. Ik heb er geen probleem mee om alleen met jou aan de kroonluchter te hangen, zolang we het allebei leuk vinden.”
“Oké.”
“Bedroog ze je, Burke?”
“Ja. Ja, inderdaad.”
Meg knikte en nam nog een hap. “Ik niet. Goed, soms speel ik vals met kaarten, gewoon voor de lol. En soms lieg ik als het zo uitkomt. Of als een leugen gewoon grappiger is dan de waarheid. Ik kan gemeen zijn als het uitkomt, en dat is vaak.”
Ze zweeg en raakte zijn hand aan om contact met hem te maken. “Maar ik trap niet na als iemand al op de grond ligt, tenzij ik degene ben die hem tegen de grond heeft gewerkt. Ik werk niemand tegen de grond tenzij hij het verdient. En ik hou me aan mijn beloftes. Dus beloof ik het jou. Ik zal je niet bedriegen.”
“Behalve met kaarten.”
“Nou, ja. Het wordt zo licht. We moeten maar eens opstappen.”
Ze wist niet hoe ze het Charlene ging vertellen. Wat voor invalshoek ze ook zou nemen, het resultaat zou hetzelfde zijn. Hysterie, beschuldigingen, woede, tranen. Het was altijd hetzelfde met Charlene.
Misschien kon Nate haar gedachten lezen, want hij hield haar tegen toen ze voor de deur van The Lodge stond. “Zal ik het haar maar vertellen? Ik heb eerder mensen dit soort nieuws moeten brengen.”
“Heb je mensen moeten vertellen dat hun geliefde al zestien jaar dood in een ijsgrot zit?”
“De manier waarop verandert weinig aan de klap.”
Zijn stem was vriendelijk, in contrast met de scherpe klank van de hare. Het kalmeerde haar. Sterker nog, besefte ze, het maakte dat ze op hem wilde leunen.
“Hoezeer ik dit ook aan jou zou willen overlaten, het is beter dat ik het doe. Je mag haar troosten als ik klaar ben.”
Ze gingen naar binnen. Een paar mensen zaten nog te treuzelen met hun koffie of aten een vroege lunch. Meg maakte haar jas open en wenkte Rose.
“Waar is Charlene?”
“In het kantoor. We hoorden dat Steven en zijn vrienden het goed maken. De wegen waren nog niet begaanbaar, maar Slomo is met Joe en Lara onderweg. Wil je koffie?”
Nate keek Meg na toen ze het kantoor binnenging. “Graag.”
Ze liep door de receptie, om de balie heen en ging zonder kloppen het kantoor in.
Charlene zat aan haar bureau te telefoneren. Ze begroette Meg met een ongeduldig zwaaiende hand.
“Zeg, Billy, als ik toch zo genaaid word, verwacht ik dat je me eerst mee uit eten neemt.”
Meg draaide zich om. Als haar moeder met haar leverancier over prijzen zat te staggelen had dat voorrang. Het kantoor maakte geen efficiënte indruk. Het zag eruit zoals Charlene: vrouwelijk, opzichtig en dwaas. Veel zuurstokroze katoenen stoffen, tientallen snuisterijen. Bloemenschilderijen in goudkleurige lijsten aan de muren, zijden kussens op de fluwelen bank.
Het rook er naar rozen, door de luchtverfrisser die Charlene elke ochtend kwistig sproeide als ze er binnenging. Het bureau was nepantiek dat ze via een catalogus voor te veel geld had gekocht. Gebogen poten en veel houtsnijwerk.
De bureauset was roze, evenals al haar persoonlijk briefpapier en Post-its. Op alles stond ‘Charlene’ in bijna onleesbare letters.
Naast de bank stond een staande schemerlamp, in goudverf met een roze kralenlampenkap die eerder in een bordeel thuishoorde dan in een kantoor, vond Meg.
Zoals zo vaak vroeg ze zich af hoe ze een moeder kon hebben wier smaak, geest en manier van doen zo volkomen tegengesteld waren aan de hare. Aan de andere kant, misschien was haar eigen leven niet meer dan een eindeloze rebellie tegen haar moeder.
Meg draaide zich om toen Charlene het gesprek met tevreden geluidjes beëindigde.
“Hij probeerde me te neppen met de prijs.” Met een korte lach schonk Charlene zich een glas water in uit de kan op haar bureau.
Het zag er niet efficiënt uit, dacht Meg, maar schijn bedroog. Als het op zakelijk inzicht aankwam, kon Charlene winst en verlies tot op de cent nauwkeurig berekenen, op elk tijdstip, dag of nacht.
“Ik heb gehoord dat je de heldin bent.” Charlene keek haar dochter aan terwijl ze dronk. “Jij samen met de sexy sheriff. Zijn jullie in Anchorage gebleven om het te vieren?”
“Het was al donker.”
“Juist. Laat me je een advies geven. Een man als Nate heeft een lading bagage. Jij reist graag snel en licht. Dat past niet bij elkaar.”
“Dat zal ik onthouden. Ik moet met je praten.”
“Ik moet bellen en papierwerk afhandelen. Je weet dat dit de drukste tijd van de dag is.”
“Het gaat over mijn vader.”
Charlene liet haar glas water zakken. Haar gezicht verstrakte en werd bleek, toen steeg alle kleur naar haar wangen. Zuurstokroze als het kantoor.
“Heb je iets van hem gehoord? Heb je hem in Anchorage gezien? Die hufter. Als hij maar niet denkt dat hij hier terug kan komen alsof er niets gebeurd is. Hij krijgt niets van me, en als jij enig verstand hebt, zeg je hetzelfde.” Ze schoof haar bureaustoel achteruit en ging staan, haar wangen werden steeds roder. “Niemand, niemand laat mij in de steek om weer terug te komen. Nooit. Pat Galloway kan de klere krijgen.”
“Hij is dood.”
“Hij probeerde natuurlijk een zielig verhaal op te hangen. Daar was hij altijd goed…Hoe bedoel je: hij is dood?” Meer kwaad dan geschokt schudde ze haar golvende haar naar achteren. “Dat is belachelijk. Wie heeft je zoiets stoms op de mouw gespeld?”
“Hij is dood. Het ziet ernaar uit dat hij al heel lang dood is. Misschien al een paar dagen nadat hij hier wegging.”
“Waarom zeg je zoiets? Waarom zeg je zoiets tegen mij?” De felle rode kleur was verdwenen en ze trok wit weg waardoor ze er plotseling oud uitzag. “Zo erg kun je me niet haten.”
“Ik haat je niet. Dat heb je altijd mis gehad. Misschien heb ik tegenstrijdige gevoelens voor je, maar ik haat je niet. Die jongens hebben een ijsgrot gevonden. Daar hebben ze gescholen toen ze niet weg konden van de berg. Hij was daar. Hij is daar geweest.”
“Dat is waanzin. Ik wil dat je nu weggaat.” Haar stem steeg tot een schrille schreeuw. “Verdwijn uit mijn ogen!”
“Ze hebben foto’s genomen,” vervolgde Meg, toen Charlene een presse-papier pakte en tegen de muur kwakte. “Die heb ik gezien. Ik herkende hem.”
“Dat is niét waar!” Ze draaide zich met een ruk om, graaide een snuisterij van een plank en smeet die weg. “Je verzint het om mij een hak te zetten.”
“Waarvoor?” Meg negeerde het briefpapier en glaswerk dat tegen muren en op de grond werd gesmeten, ook toen een splinter haar wang trof. Het was Charlenes gebruikelijke manier om haar woede te bekoelen.
Breken, kapotmaken. En dan iemand anders de scherven laten opvegen. En weer nieuwe spullen kopen.
“Omdat je een moeder van niks bent? Een slet? Omdat je met dezelfde man naar bed ging als ik om te bewijzen dat je niet te oud was om hem van me af te pakken? Misschien omdat je me elke keer weer hebt ingeprent wat een teleurstelling ik als dochter voor je was. Welke zonde zal ik uit de hoed trekken?”
“Ik heb je alléén opgevoed. Ik heb me opgeofferd om jou te geven wat je nodig had.”
“Jammer dat ik geen vioollessen mocht nemen. Dat zou nu goed van pas komen. En weet je, Charlene. Dit gaat niet over jou of mij. Het gaat over hem. Hij is dood.”
“Ik geloof je niet.”
“Iemand heeft hem gedood. Vermoord. Iemand heeft een ijsbijl in zijn borst geramd en hem op de berg achtergelaten.”
“Nee. Nee, nee, nee, nee!” Haar gezicht was verstard, stil en koud als de hemel achter haar. Toen verslapte haar gezicht en ze gleed op de vloer en bleef zitten tussen de scherven porselein en glas. “O, mijn god, nee. Pat. Pat.”
“Sta op, verdomme. Je bezeert je nog.” Nog steeds kwaad beende Meg om het bureau heen en hees Charlene bij de armen omhoog.
“Meg. Megan.” Charlene ademde hortend en stotend. Haar grote blauwe ogen stonden vol tranen. “Is hij echt dood?”
“Ja.”
De tranen stroomden over haar wangen. Ze liet haar hoofd op Megs schouder vallen en klampte zich aan haar vast.
Meg bedwong haar automatische reactie om haar weg te duwen. Ze liet haar moeder op haar schouder uithuilen. En besefte dat het de eerste oprechte omhelzing was die ze zich kon herinneren.
Toen Charlene bedaard was bracht ze haar via de achtertrap naar haar kamer. Het leek net een pop, dacht ze, toen ze haar moeder uitkleedde. Ze behandelde een paar kleine sneetjes en liet een nachthemd over Charlenes hoofd glijden.
“Hij is niet bij me weggegaan.”
“Nee.” Meg liep de badkamer in en keek in haar moeders medicijnkastje. Dat was altijd goed gevuld met pillen. Ze vond wat Zanax, en vulde een glas met water.
“Ik haatte hem omdat hij me in de steek had gelaten.”
“Dat weet ik.”
“Jij gaf mij de schuld.”
“Misschien wel. Hier, neem in.”
“Vermoord?”
“Ja.”
“Waarom?”
“Dat weet ik niet.” Ze zette het glas weg toen Charlene de pil had ingenomen. “Ga liggen.”
“Ik hield van hem.”
“Dat zal best.”
“Ik hield van hem,” zei Charlene opnieuw toen Meg haar toedekte.
“Ik haatte hem omdat hij me alleen liet. Ik kan niet tegen alleen-zijn.”
“Ga even slapen.”
“Blijf je?”
“Nee.” Meg trok de gordijnen dicht en sprak tegen de duisternis. “Ik kan wel tegen alleen-zijn. En dat heb ik nu nodig. Je wilt me toch niet om je heen hebben als je wakker wordt.”
Toch bleef ze tot Charlene sliep.
Ze kwam Sarrie Parker op de trap tegen toen ze wegging. “Laat haar maar slapen. Haar kantoor is een puinhoop.”
“Dat heb ik gehoord, ja.” Sarrie trok haar wenkbrauwen op. “Je moet iets gezegd hebben waardoor ze zo van streek raakte.”
“Kun je het opruimen voor ze weer beneden komt?”
Meg liep door, pakte haar jas en liep het restaurant in. “Ik moet gaan,” zei ze tegen Nate.
Hij liep bij de bar vandaan en hield haar bij de deur staande. “Waar ga je naartoe?”
“Naar huis. Ik wil naar mijn eigen huis.” De koele lichte wind was een verademing.
“Hoe gaat het met haar?”
“Ik heb haar een kalmerend middel gegeven. Als ze wakker wordt, zul jij de volle laag krijgen. Sorry.” Ze trok haar handschoenen aan en drukte haar handen tegen haar ogen. “God. God. Het was zoals ik verwachtte. Hysterie, razernij, waarom haat je me. De gebruikelijke riedel.”
“Je hebt een snee op je wang.”
“Een schram. Granaatscherven van een porseleinen poedel. Ze gooit met dingen.” Ze probeerde te ademen terwijl ze naar de rivier liep en zag hoe de wolkjes van haar adem verdampten. “Maar toen het tot haar doordrong en ze begreep dat ik haar niet voor de gek hield stortte ze in. Wat ik toen zag had ik nooit verwacht. Haar gezicht. Ze hield van hem. Daar had ik nooit bij stilgestaan. Ik dacht altijd dat ze niet van hem hield.”
“Volgens mij moeten jullie geen van beiden alleen zijn op dit moment.”
“Zij is niet alleen. En ik heb er behoefte aan. Geef me een paar dagen, Burke. Je zult hier je handen vol aan hebben trouwens. Over een paar dagen zal ik er een beetje aan gewend zijn. Kom langs. Ik zal voor je koken en met je naar bed gaan.”
“De telefoon doet het weer. Als je iets nodig hebt, kun je me bellen.”
“Ja, dat kan. Maar dat zal ik niet doen. Probeer me niet te redden, alsjeblieft.” Ze zette haar zonnebril op. “Hou je alleen met de details bezig.”
Ze draaide zich om, trok zijn hoofd naar zich toe en gaf hem een hete zoen. Toen maakte ze zich van hem los en klopte hem op de wang met haar gehandschoende hand.
“Een paar dagen maar,” zei ze weer en ze liep naar haar vliegtuig.
Ze keek niet achterom maar wist dat hij bij de rivier stond en haar nakeek tot ze was opgestegen. En over de toppen van de bomen scheerde, langs de rand van de hemel.
Pas toen ze de rookkringel uit haar eigen schoorsteen zag, en haar honden die als zilveren kogels over de sneeuw naar het meer spurtten, voelde ze de tranen achter in haar keel.
Pas toen ze de gestalte zag die uit haar huis kwam en langzaam achter de honden aan liep, welden de tranen in haar ogen op.
Haar handen begonnen zo te trillen dat ze zich moest schrap zetten om te landen. Hij wachtte op haar, de man die de rol van haar vader had overgenomen toen hij was verdwenen.
Ze stapte uit het vliegtuig, kon nauwelijks haar stem in bedwang houden. “Ik had je pas over een paar dagen verwacht.”
“Iets zei me dat ik nu moest komen.” Hij keek haar nauwlettend aan. “Er is iets gebeurd.”
“Ja.” Ze knikte, en bukte zich om haar enthousiaste honden te begroeten. “Er is iets gebeurd.”
“Kom binnen en vertel het me.”
Pas toen ze binnen was, waar het warm was, en hij thee voor haar zette en de honden water gaf, toen hij zonder commentaar luisterde, liet ze zich gaan en huilde ze.