19
Hij vertelde Meg niet over het logboek. Als een vrouw, aan het eind van een emotievolle dag moe en prikkelbaar is, is het niet verstandig daar iets aan toe te voegen wat het nog erger maakt.
Hij moest haar nageven dat ze de armen uit de mouwen had gestoken in The Lodge en ook de volgende ochtend vroeg was opgestaan om het ontbijt op te dienen. Dat was des te bewonderenswaardiger omdat de spanning tussen haar en Charlene om te snijden was.
Toch liep ze toen hij aanschoof met een koffiekan naar hem toe. “Hallo. Ik ben Meg en ik ben vandaag uw serveerster. Omdat ik op een vette fooi uit ben, zal ik wachten tot u klaar bent met eten voor ik deze kan op Charlenes hoofd stuksla.”
“Dat stel ik op prijs. Wanneer komt Rose weer terug?”
“Pas over een week of twee, en dan laat Charlene haar zichzelf inroosteren tot ze er weer aan toe is om fulltime te werken.”
“Dat is in elk geval sympathiek tegenover Rose.”
“O, voor Rose heeft ze alles over.” Ze wierp een bittere blik in Charlenes richting. “Ze is dol op haar. Ik ben degene die ze niet kan uitstaan. Wat mag het voor je zijn, kanjer?”
“Als ik zou zeggen dat jullie eigenlijk allebei op hetzelfde uit zijn, maar dan anders, ga je die koffiekan dan op mijn hoofd stukslaan?”
“Misschien wel.”
“Dan neem ik havermout.”
“Eet jij havermout?” Ze trok haar sexy scheve neusje op. “Zonder dat iemand je een mes op de keel zet?”
“Het plakt zo lekker.”
“O, ja, wekenlang.”
Schouderophalend liep ze weg om andere bestellingen op te nemen en koffie bij te schenken.
Hij keek graag naar haar als ze liep. Snel, niet gehaast, sexy maar niet goedkoop. Ze droeg het gebruikelijke flanellen overhemd open over een wit thermisch hemdje. Tussen haar borsten deinde een zilveren hanger aan een ketting.
Ze had haastig wat make-up opgedaan, dat wist hij omdat hij het haar had zien doen. Snel, efficiënt en verstrooid: een paar vegen kleur op haar wangen, wat oogschaduw en wat nonchalante halen mascara over haar lange donkere wimpers.
En als het een man opviel hoe een vrouw met haar mascara omging bedacht Nate, was hij verkocht.
Charlene kwam binnen met een bestelling en Meg liep naar de keuken met haar bestelboekje. Ze keurden elkaar geen blik waardig, maar de sfeer om hen heen leek ineens aanzienlijk koeler.
Hij pakte zijn koffie en haalde zijn notitieblok tevoorschijn om te gebruiken als Charlene zijn richting uit kwam. Zelfs een man die verkocht was, had genoeg gevoel voor zelfbehoud om niet tussen twee vrouwen die elkaars bloed wel konden drinken bekneld te willen raken.
“Zal ik dat voor je bijschenken? Heeft ze je bestelling genoteerd? Ik snap niet waarom ze niet wat aardiger tegen de klanten kan zijn.”
“Nee, dank je. }a, dat heeft ze gedaan. En ze was aardig.”
“Tegen jou misschien, omdat je met haar naar bed gaat.”
“Charlene.” Hij hoorde het onverhulde gnuiven vanaf de plek waar Hans en Dexter gewoonlijk zaten. “Jezus.”
“Nou, het is niet bepaald een geheim, ofwel?”
“Niet meer,” mompelde hij.
“Ze heeft vannacht toch op jouw kamer geslapen?”
Hij zette zijn koffie neer. “Als dat een probleem voor je is kan ik mijn spullen naar haar huis overbrengen.”
“Waarom zou ik daar moeite mee hebben?” Hoewel hij het had afgeslagen schonk ze automatisch zijn koffie bij. “Waarom zou ik ook maar ergens moeite mee hebben?”
Tot zijn afgrijzen sprongen de tranen haar in de ogen. Voor hij iets kon bedenken om te zeggen of doen, haastte ze zich weg, de koffie klotsend in haar kan.
“Vrouwen,” zei Bing aan de tafel achter hem. “Niets dan ellende.”
Nate keek achterom. Bing was bezig aan een bord eieren, worstjes en verse friet. Hij had een brutale grijns op zijn gezicht, maar in zijn ogen meende Nate een glimp van sympathie te bespeuren.
“Ben jij ooit getrouwd geweest, Bing?”
“Ja. Het ging mis.”
“Dat kan ik me nauwelijks voorstellen.”
“Ik zit erover te denken om het nog eens te proberen. Misschien neem ik wel zo’n Russische via een postorderbedrijf, net als Johnny Triviani.”
“Zet hij dat door?”
“Ja zeker. Volgens de laatste berichten zijn er twee over tussen wie hij gaat kiezen. Ik wil zien hoe het hem vergaat, en dan doe ik het misschien ook wel.”
“Aha.” Aangezien ze nu toch een gesprek voerden, besloot Nate verder te vragen. “Doe jij aan bergbeklimmen, Bing?”
“Vroeger wel eens. Niet echt iets voor mij. Als ik vrij ben ga ik liever jagen. Zoek je iets als hobby?”
“Wie weet. De dagen worden langer.”
“Je ziet er echt uit als een stadsmens, weinig vet. Hou het bij de stad, sheriff, dat is mijn advies. Ga breien of iets dergelijks.”
“Macramé leek me altijd wel iets.” Toen Bing hem niet-begrijpend aankeek, glimlachte hij. “Waarom heb je geen vliegtuig, Bing? Voor iemand als jij die graag onafhankelijk is en verstand heeft van machines ligt dat toch voor de hand.”
“Veel te veel werk. Als ik werk, blijf ik graag aan de grond. Bovendien moet je gestoord zijn om piloot te zijn.”
“Zo te horen wel. Iemand had het over een of andere piloot met een grappige naam. Six-Toes of zoiets.”
“Two-Toes bedoel je. Aan één voet was hij er drie kwijtgeraakt door bevriezing of zoiets. Dat was nog eens een gestoorde gek. Hij leeft niet meer.”
“O, nee? Is hij neergestort?”
“Nee. Doodgeslagen bij een ruzie. Of nee…” Bing fronste zijn voorhoofd. “Doodgestoken. In de stad. Dan moet je maar niet met zoveel mensen tegelijk willen leven.”
“Precies. Ben je ooit met hem naar de bergen geweest?”
“Eén keer. De idioot. Hij vloog een stel van ons daarnaartoe om kariboes te schieten. We wisten niet dat hij zo stoned als een garnaal was tot hij ons bijna de dood in joeg. Ik heb hem een blauw oog geslagen,” zei Bing zelfvoldaan. “Stomme klootzak.”
Nate wilde erop doorgaan maar Meg kwam de keuken uit en de voordeur ging open.
“Sheriff Nate!” Jesse rende naar binnen, voor David uit. “Je bent er.”
“Jij ook.” Nate gaf een tikje tegen zijn neus. “Hallo, David. Hoe gaat het met Rose, en de baby?”
“Goed. Heel goed. We hebben haar even met rust gelaten om te gaan ontbijten als mannen onder elkaar.”
“Kunnen we bij je zitten?” vroeg Jesse. “Want wij zijn allemaal mannen.”
“Natuurlijk.”
“En de knapste mannen in Lunacy.” Meg zette havermout, een bord volkorentoast en een kom gemengd fruit voor hem neer. “Heb je al een rijbewijs, Jesse?”
Hij lachte en schoof op de bank naast Nate. “Nee. Mag ik met je vliegtuig meevliegen?”
“Als je met je voeten bij de pedalen kunt. Koffie, David?”
“Graag. Heb je geen bezwaar als we erbij komen zitten?” vroeg hij Nate.
“Helemaal niet. Ik heb mijn ontbijtmaatje gemist. Hoe is het om grote broer te zijn?”
“Weet ik niet. Ze huilt. Heel hard. En dan slaapt ze. Veel. Maar ze heeft mijn vinger vastgehouden en ze zuigt aan mama’s tiet voor melk.”
“Goh,” was het enige wat Nate kon bedenken.
“Zal ik voor jou ook wat melk halen, in een glas?” Meg schonk koffie in voor David.
“Rose hoorde dat je voor haar invalt.” David deed suiker in zijn koffie. “Ik moest zeggen dat ze daar blij mee is. Wij allemaal, trouwens.”
“Graag gedaan.” Meg keek op toen Charlene weer binnenkwam. “Ik haal melk, dan kunnen jullie beslissen wat jullie als mannen onder elkaar willen eten.”
Nate liet zijn jeep voor Meg achter en liep naar het bureau. De zon was bleek maar fel. De bergen waren in nevelen gehuld, het soort wolken waarvan hij inmiddels wist dat er sneeuw in zat. De snerpende wind en de kou die ermee gepaard gingen, waren afgenomen. De wandeling maakte zijn spieren los en zijn hoofd helder.
Hij passeerde bekenden, groette nonchalant zoals mensen die elkaar bijna elke dag zien dat doen.
En hij bedacht enigszins verbaasd dat hij zich thuis begon te voelen. Dat hij het hier niet als ontsnappingsroute, vlucht of tijdelijk onderkomen beschouwde, maar als een thuis.
Hij kon zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst had overwogen om weg te gaan of gewoon naar een andere stad en een andere baan te dwalen. Het was dagen geleden dat hij zich ‘s-morgens moest dwingen om zijn bed uit te komen of uren in het donker had gezeten, bang om in slaap te vallen vanwege de nachtmerries.
De zware druk kon nog altijd terugkomen in zijn hoofd, op zijn schouders en in zijn buik, maar het kwam minder vaak voor en was draaglijker.
Hij keek weer naar de bergen en wist dat hij Patrick Galloway iets verschuldigd was. Omdat hij voor een opening in de duisternis had gezorgd zodat hij zijn zoektocht naar gerechtigheid niet zou opgeven.
Hij bleef staan toen Hopp in haar terreinwagen naar hem toe reed. Ze draaide haar raam open. “Ik ben op weg naar Rose en de baby.”
“Doe hen de groeten.”
“Je zou zelf eens langs moeten gaan. En dan nog even iets. Ze gaan overmorgen een lawine forceren, dus de weg tussen hier en Anchorage is dan geblokkeerd.”
“Pardon?”
“Af en toe een lawine, om de berg wat op te schonen. Er staat er een gepland voor overmorgen, om ongeveer tien uur ‘s-morgens. Peach heeft het bericht net doorgekregen en vertelde het me toen ik langsging. Je moet een bulletin uitgeven.”
“Ik zal ervoor zorgen.”
“En er loopt een eland over het schoolplein. Toen een paar kinderen hem opjaagden ramde hij een stuk of wat geparkeerde auto’s en rende weer terug. Ze hebben de kinderen binnengehaald, maar die eland is pissig. Waarom grijns je zo?” wilde ze weten. “Heb je nooit een pissige eland gezien?”
“Nee, mevrouw, maar dat staat kennelijk te gebeuren.”
“Als je hem niet de stad uit kunt jagen zul je hem moeten neerschieten.” Ze knikte toen de grijns van zijn gezicht verdween. “Anders zullen er gewonden vallen.”
“Laat het maar aan mij over.”
Hij zette de pas erin. Hij vertikte het om een stomme eland neer te schieten, vooral niet op een schoolplein. Als dat zijn imago van chee-chako versterkte, moest dat maar zo zijn.
Toen hij het bureau inliep zag hij zijn personeel en Ed Woolcott. Otto’s gezicht was rood van woede en het scheelde niet veel of Ed en Otto gingen op de vuist.
Lawines, een pissige eland, een pissige hulpsheriff, een pissige bankier. Een bevredigende ochtend.
“Het werd verdomme tijd,” begon Ed. “Ik moet eens met u praten, sheriff. In uw kantoor.”
“U zult moeten wachten. Peach, stuur de informatie over de geplande lawine door naar KLUN. Ik wil dat het bericht de hele dag om het halfuur wordt uitgezonden. En maak wat nieuwsbriefjes die in de stad kunnen worden opgehangen. Peter, neem de auto en licht iedereen persoonlijk in die ten zuiden van Wolverine woont. Zeg dat die lawine er aankomt en dat ze afgesneden zijn tot de wegen weer schoon zijn.”
“Komt in orde.”
“Sheriff Burke.”
“Een minuutje nog,” zei hij tegen Ed. “Otto, we hebben een kwade eland bij de school. Er is al wat schade aan voertuigen.” Terwijl hij sprak liep hij naar de wapenkast, en pakte een geweer hoewel hij hoopte dat hij het niet zou hoeven gebruiken.
“Ik wacht al tien minuten,” klaagde Ed. “Uw hulpsheriffs zijn echt wel in staat om een simpele situatie met een wild beest af te handelen.”
“U kunt hier wachten en anders kom ik langs op de bank als we de situatie onder controle hebben.”
“Als loco-burgemeester…”
“Bent u echt een lastpak,” maakte Nate zijn zin voor hem af. “Otto, we nemen jouw auto. Die van mij staat nog bij The Lodge. Kom mee.”
“Hij zag eruit als een vis op het droge, zo hapte hij naar adem,” zei Otto toen ze buiten waren. “Hier zal hij je voor terugpakken, Nate, neem dat van mij aan. Ed houdt er niet van om tegengesproken te worden.”
“Het gaat hem niet aan. De burgemeester heeft me opgedragen om iets aan de eland te doen, en dat doe ik nu.” Hij stapte in Otto’s auto. “We gaan hem niet afschieten.”
“Waarom heb je dan het geweer bij je?”
“Ik wil hem bang maken.”
De school van de stad bestond uit een drietal met elkaar verbonden kleine lage gebouwen met aan een kant een mooi parkje en aan de andere kant een strak grasveld. Hij wist dat de jongste kinderen twee keer per dag in de pauze het veld op mochten, als het weer het toeliet.
Omdat de meeste kinderen in Lunacy geboren waren, moest het wel heel bar weer zijn om in de pauze niet naar buiten te kunnen.
De middelbare scholieren hingen voor en na een les graag rond in het parkje, om te roken of wat te dollen. Er was een vlaggenstok en op dit tijdstip van de dag hoorde zowel de Amerikaanse als de Alaskaanse vlag te wapperen. In plaats daarvan hingen ze nog niet halfstok en bolden af en toe op in de zwakke wind.
“De kinderen waren zeker bezig de vlaggen te hijsen toen ze de eland zagen,” mompelde Nate. “Toen gingen ze hem opjagen.”
“Dat maakt zo’n beest alleen maar nijdig.”
Nate keek naar de twee ingedeukte auto’s op de kleine parkeerplaats. “Zo te zien wel.”
Nu zag hij de eland die aan de rand van het parkje zijn gewei tegen de boomstammen stond te schuren. Hij zag ook een licht bloedspoor. Omdat niemand een verwonding had gemeld, nam hij aan dat het van de eland was.
“Op dit moment ziet hij er niet agressief uit.”
“Waarschijnlijk heeft hij zich verwond toen hij op de auto’s inbeukte, dus hij zal niet in een goede stemming zijn. Als hij hier wil blijven zal hij problemen veroorzaken, vooral als een kind langs de leraar glipt om hem nog eens op te jagen, of thuis een geweer gaat halen om erop te schieten.”
“Verdomme. Probeer zo dicht mogelijk bij hem in de buurt te komen, misschien gaat hij dan vanzelf weg.”
“Hij zal eerder aanvallen.”
“Ik schiet niet op een eland die aan een boom zijn gewei staat te scherpen, Otto.”
“Dan doet iemand anders het wel als hij in de stad blijft. Elandvlees is lekker.”
“Ik doe het niet en verder ook niemand in de stad!”
Toen ze dichterbij kwamen draaide de eland zich om, en tot zijn schrik zag Nate bepaald geen slome blik in de donkere ogen maar een woeste glinstering. “Verrek. Shit. Verdomme. Druk op de claxon.”
Elanden waren helemaal niet traag. Waar had hij dat idee vandaan gehaald? Het beest galoppeerde op hen af, blijkbaar uitgedaagd door het geluid van de claxon in plaats van geïntimideerd. Nog steeds vloekend hees Nate zich uit het raam, richtte het geweer in de lucht en vuurde. De eland trok zich er niets van aan en Otto begon nu ook te vloeken en week uit om een botsing te voorkomen.
Nate schoot weer in de lucht.
“Schiet dat rotbeest neer!” riep Otto terwijl hij zo hard aan het stuur trok dat Nate bijna uit het raam viel.
“Geen denken aan.” Nate vuurde opnieuw in de besneeuwde grond, een kwart meter voor de eland.
Deze keer draaide het beest zich om en rende in een lompe draf naar de bomen.
Nate schoot nog twee keer om hem verder weg te jagen.
Toen liet hij zich op de stoel vallen en zuchtte een paar keer diep. Achter hen hoorde hij gejoel en gelach van kinderen die door de deuren naar buiten renden.
“Je bent gek.” Otto zette zijn pet af om over zijn stekelhaar te wrijven. “Je moet stapelgek zijn. Ik weet dat je in Baltimore een vent hebt doodgeschoten en naar de hel hebt gezonden. Kun je dan niet wat hagel in een eland schieten?”
Nate haalde nog eens diep adem en zette het beeld van de steeg uit zijn hoofd. “De eland was ongewapend. Kom, we gaan, Otto. Ik moet naar de loco-burgemeester. Je kunt mee om de verslagen te schrijven.”
De loco-burgemeester had niet de moeite genomen om te wachten. In feite, hoorde Nate van Peach, was hij weggestormd na een korte maar krachtige tirade waarom het stom was geweest om een luie arrogante buitenstaander in dienst te nemen.
Hij maakte zich er niet druk om, gaf het geweer aan Otto, pakte een mobilofoon en liep naar de bank.
Ergens in de wijde wereld moest er een plek zijn die kouder was dan Lunacy in februari, zo stelde hij zich voor. Hij hoopte dat hij daar nooit heen zou hoeven.
De lucht was opgeklaard, wat betekende dat de kou was teruggekeerd. Maar de zon scheen, dus met een beetje geluk kon het wel een zinderende middag van min vijf graden zijn. De zon had een regenboog om zich heen, een kleurig halo van rood, blauw en goud. Dat heette een bijzon, had Peter hem verteld.
Er waren nogal wat mensen op de been die profiteerden van de heldere ochtend om in actie te komen. Sommigen riepen hem een groet toe of staken hun hand op.
Hij zag Johnny Triviani, de hoopvolle aanstaande bruidegom, die op het trottoir met Bess Mackie stond te praten, en Deb stond de ramen van de winkel aan de buitenkant te lappen alsof het een warme lentedag was.
Hij hief zijn hand op naar Mitch Dauber die voor het raam van KLUN platen draaide en het leven in Lunacy observeerde. Hij verwachtte dat Mitch in de loop van de dag wel een filosofisch getinte opmerking over de eland zou maken.
Februari. Ineens drong dat tot hem door toen hij op de hoek van Lunatic en Denali stond. Op de een of andere manier was de maand al zo ver gevorderd dat het bijna maart was. Zijn zestig dagen proeftijd waren bijna voorbij. En hij was nog steeds hier.
Meer dan dat, dacht hij. Hij begon zich thuis te voelen.
Nadenkend stak hij over en liep de bank binnen.
Er stonden twee cliënten bij de balie, en een andere haalde post op bij het postkantoor. Te zien aan de manier waarop zij en de kasbedienden naar hem keken, vermoedde Nate dat Ed nog steeds woedend was geweest toen hij terug was gekomen.
In de stilte die viel knikte hij hen toe en liep door het lage zwaaideurtje dat de balie van de kantoren scheidde.
De bank had geen oprit en er stonden geen geldautomaten maar er lag mooie vloerbedekking, er hingen wat schilderijen van plaatselijke kunstenaars aan de muur en er heerste een sfeer van efficiency.
Hij liep naar een deur met een glimmend bronzen plaat waarop Ed Woolcotts naam stond en klopte aan.
Ed opende zelf de deur; hij snoof schamper. “U zult moeten wachten. Ik ben aan het bellen.”
“Prima.” Toen de deur voor zijn neus werd dichtgetrokken stak Nate zijn handen in zijn zakken en bekeek de schilderijen.
Hij zag een totem in een besneeuwd bos dat was gesigneerd door Ernest Notti. Familie van Peter? vroeg hij zich af. Hij wist nog lang niet alles over zijn stadje.
Hij keek om zich heen. Er was geen afscheiding tussen de kasbedienden en de cliënten, maar er hingen wel beveiligingscamera’s. Dat had hij al eerder opgemerkt toen hij zelf een rekening opende.
Gesprekken werden weer hervat en hij ving flarden op. Filmavond, een ophanden zijnde bakwedstrijd om geld voor de schoolband in te zamelen, het weer, de Iditarod. De beslommeringen van een klein stadje, in schel contrast met wat hij zou hebben gehoord als hij bij een filiaal van zijn bank in Baltimore was binnengelopen.
Ed liet hem tien minuten wachten, om te laten zien wie er de baas was. Met een stalen gezicht, hoewel iets rood aangelopen, opende hij de deur.
“Ik heb een formele klacht ingediend bij de burgemeester.”
“Juist.”
“Uw houding bevalt me niet, sheriff Burke.”
“Begrepen, meneer Woolcott. Als dat alles is wat u me wilde zeggen, ga ik weer terug naar het bureau.”
“Ik wil weten wat u gaat doen in verband met mijn gestolen eigendommen.”
“Otto behandelt dat.”
“Mijn eigendom is beklad en beschadigd. Er is duur visgerei gestolen. Ik vind dat ik recht heb op de aandacht van de sheriff zelf.”
“Die hebt u. Er is een officiële aangifte opgenomen en de betreffende hulpsheriff houdt zich met de zaak bezig. De diefstal wordt door mij noch door mijn personeel gebagatelliseerd. We hebben een gedetailleerde beschrijving van het gestolen materiaal en als de dief stom genoeg is om het te gebruiken, erover te praten, of probeert te verkopen binnen mijn jurisdictie zullen we hem arresteren en uw eigendommen in beslag nemen.”
Eds ogen knepen zich tot spleetjes in zijn verweerde gezicht. “Misschien zou u meer belangstelling tonen als ik een vrouw was.”
“Eerlijk gezegd denk ik niet dat u mijn type zou zijn, meneer Woolcott,” antwoordde Nate. “U bent van streek en kwaad. Daar hebt u alle recht toe. Er is bij u ingebroken. Hoewel het hoogstwaarschijnlijk gewoon baldadige jongelui waren, maakt dat het niet minder erg. We zullen alles doen om uw spullen terug te krijgen. Ik bied u mijn excuses aan dat ik net kortaf tegen u was. Ik was bang dat er kinderen gewond zouden raken, dat had voorrang. U hebt zelf twee kinderen op die school. Ik neem aan dat hun veiligheid voor u ook belangrijker is dan de laatste informatie over wat we aan de inbraak doen.”
De rode kleur was gezakt en een diepe zucht maakte Nate duidelijk dat de crisis beslecht was. “Hoe dan ook, u was grof.”
“Inderdaad. En afgeleid. Eerlijk gezegd heb ik veel aan mijn hoofd, momenteel. De moord op Patrick Galloway, de veronderstelde zelfmoord van Max.” Hij schudde het hoofd, alsof hij het haast niet kon geloven. “Toen ik deze baan aannam verwachtte ik op z’n ergst te maken te krijgen met het soort inbraak dat u nu is overkomen.”
“Ja, het is erg tragisch allemaal.” Ed ging zitten en had het fatsoen om Nate te gebaren hetzelfde te doen. “Verdomd tragisch en schokkend. Max was een goede vriend van me.” Hij wreef over zijn nek. “Ik dacht dat ik hem kende en ik had geen idee, geen enkele aanwijzing, dat hij aan zelfmoord dacht. Om zijn vrouw en kinderen zo achter te laten!” Hij hief zijn handen in een stilzwijgende verontschuldiging. “Het grijpt me waarschijnlijk meer aan dan ik wilde toegeven, en het vreet aan me. Ik moet u ook mijn verontschuldigingen aanbieden.”
“Niet nodig.”
“Ik heb die inbraak nogal opgeblazen. Als afweermechanisme. Het is makkelijker om me daar druk om te maken dan aan Max te denken. Ik heb Carrie geholpen met het regelen van zijn herdenkingsdienst en het een en ander van de financiën. Bij een sterfgeval komt altijd veel papierwerk kijken. Het is moeilijk. Bijna niet te verwerken.”
“Er is niets moeilijker dan een vriend begraven. Hebt u hem lang gekend?”
“Heel lang. Gouden tijden. Onze kinderen zijn van dezelfde leertijd. En dan dit boven op wat er met Pat is gebeurd…”
“Kende u hem ook?”
Ed produceerde een glimlachje. “Voor ik met Arlene trouwde. Of zoals zij zou zeggen, voor ze me temde. Ik ben niet altijd zo’n rechtschapen burger en huisvader geweest. Pat was…avontuurlijk. Het waren goede tijden. In zekere zin.”
Hij keek om zich heen in zijn kantoor alsof het van iemand anders was, en hij zich niet helemaal kon herinneren hoe hij er terechtgekomen was. “Het is zo onwaarschijnlijk allemaal.”
“Het is voor iedereen een schok geweest om te vernemen wat er met Galloway is gebeurd.”
“Ik dacht, zoals iedereen, dat hij de benen had genomen, wat me niet verbaasde. Niet echt. Hij was rusteloos en roekeloos. Daardoor was hij zo aantrekkelijk.”
“U hebt met hem geklommen.”
“Inderdaad.” Ed leunde achterover. “Ik vond het heerlijk om de bergen in te gaan. De spanning en het afzien. Ik doe het nog steeds graag, maar maak er zelden tijd voor. Ik heb mijn zoon een paar keer meegenomen.”
“Ik heb gehoord dat Galloway er goed in was.”
“Zeker. Hoewel hij ook daarin roekeloos kon zijn. Iets te veel van het goede voor mij, zelfs toen ik dertig was.”
“Hebt u enig idee wie er in februari dat jaar met hem mee is gegaan?”
“Geen idee, en geloof me, ik heb mijn hersens gepijnigd sinds ik het nieuws hoorde. Ik vermoed dat hij iemand, of een groep, heeft opgepikt en met hen is gaan klimmen, als gids. Zoiets deed hij wel vaker impulsief, om wat extra’s te verdienen, en voor de kick. En een van hen heeft hem vermoord, god weet waarom.” Hij schudde het hoofd. “Maar ligt dat onderzoek niet bij de staatspolitie?”
“Inderdaad. Ik ben gewoon nieuwsgierig, onofficieel.”
“Ik betwijfel of ze er ooit achter zullen komen wie het gedaan heeft, of waarom. Na zestien jaar. Allemachtig, wat verandert alles,” mompelde hij. “Het gebeurt ongemerkt. Weet u, ooit bestierde ik de bank in mijn eentje, ik woonde hier ook. Het geld bewaarde ik in die kluis daar.”
Hij gebaarde naar een zwarte vloerkluis.
“Dat wist ik niet.”
“Ik was zevenentwintig toen ik hier belandde. Ik was van plan er mijn stempel op te drukken, er iets van beschaving in te brengen.” Hij glimlachte. “En dat is ook gelukt. Weet je, de familie Hopps en rechter Royce waren mijn eerste cliënten. Ze hebben me veel vertrouwen geschonken door hun geld aan mij toe te vertrouwen. Dat ben ik nooit vergeten. We hadden een visioen hoe we deze stad konden opbouwen.”
“Het is een fijne stad.”
“Inderdaad, en ik ben er trots op dat ik eraan mee heb gebouwd. De oude Hidel, de eerste eigenaar van The Lodge, bankierde na een tijd ook bij mij. Er kwamen steeds meer mensen bij. Peach met haar derde, nee, haar tweede man. Ze woonden een tijd buiten de stad en kwamen af en toe hiernaartoe om inkopen te doen en even onder de mensen te zijn. Toen hij was overleden, kwam ze hier voorgoed terug. Otto, Bing, Deb en Harry kwamen hier. Het getuigt van karakter en visie om hier een leven op te bouwen.”
“Dat is waar.”
“Nou…” Hij haalde diep adem. “Pat had een heel eigen visie; hij was een persoonlijkheid. Ik zou niet zeggen dat hij een sterk karakter had. Je kon wel ontzettend met hem lachen. Ik hoop dat dit hele geval snel wordt gesust. Denkt u dat we ooit zeker zullen weten wat er daarboven gebeurd is?”
“Het ziet er niet echt naar uit. Maar ik denk dat Coben het zo grondig mogelijk zal onderzoeken. Hij zal op zoek gaan naar de piloot en iedereen die Galloway kort voor hij de berg op ging heeft gezien. Misschien willen ze ook met u praten, vragen wie hij meestal als piloot gebruikte.”
“Meestal Jacob. Alleen als Jacob hem naar boven had gebracht, zou hij het hebben aangegeven als Pat niet terug was gekomen.” Hij haalde zijn schouders op. “Dus moet het logischerwijs iemand anders zijn geweest. Eens denken.”
Hij pakte een zilveren pen en tikte daarmee verstrooid op zijn vloeiblad. “Als we met Jacob klommen gebruikte hij soms, hoe heet-ie ook weer, Vietnam-veteraan, Lakes…Loukes. Dat is hem. Dan had je ook nog die maniak. Two-Toes werd hij genoemd. Vindt u dat ik die Coben moet bellen om hem dat te vertellen?”
“Dat kan geen kwaad. Ik moet eens terug naar het bureau.” Nate stond op en stak zijn hand uit. “Ik hoop dat het nu in orde is, meneer Woolcott.”
“Ed. Het is in orde. Die verdomde grondboor. Ik heb er te veel voor betaald, daarom is het helemaal vervelend. Hij is verzekerd, net als de hengels, maar het gaat om het principe.”
“Dat begrijp ik. Goed, Ed. Weet je wat, ik zal naar je hut rijden en een kijkje nemen. En zeg maar Nate.”
Ed keek nu helemaal tevreden. “Dat stel ik werkelijk op prijs. Ik heb er een nieuw slot op gezet. Ik pak de sleutels even voor je.”
Nu Nate zich niet meer druk hoefde te maken om elanden en opvliegende loco-burgemeesters, ging hij bij Rose langs. Hij liet naar hij hoopte de juiste complimentjes over de baby horen, die eruitzag als een zwartkoppige schildpad gewikkeld in een roze dekentje.
Hij seinde naar Peach dat hij naar het meer ging om nog een kijkje te nemen bij Eds hut bij het meer. In een impuls stopte hij bij de hondenkennel in The Lodge, liet Rock en Buil los en nam ze met zich mee zodat ze een uurtje konden uitrennen.
Het was een prettige rit, nadat hij op de radio in plaats van Otto’s favoriete countryzender zijn eigen voorkeurzender met alternatieve rock had ingesteld. Hij reed naar het meer op het aanstekelijke ritme van blink-182.
Eds hut stond als enige op een gerimpeld ijsoppervlak en was ongeveer zo groot als twee aan elkaar gebouwde hutten, waarschijnlijk gemaakt van cederafval. Hij was luxer dan Nate zich had voorgesteld; de wanden hadden een verweerde zilverkleur en hij had een puntdak.
Hij stond op flinke afstand van een groep andere hutten.
Net het herenhuis tussen de dorpswoningen, dacht hij geamuseerd.
De honden spurtten over het ijs als een paar kinderen op schoolvakantie terwijl Nate voorzichtig over het ijs liep en zijn best deed om niet uit te glijden.
Het was verbazingwekkend stil, zoals in een kerk, met een lichte bries die als zachte muziek door de besneeuwde bomen blies. De bijzon glinsterde in de ijzigblauwe lucht en zette het bevroren meer in een schitterende gloed.
Hij ging zo op in de stilte en eenzaamheid dat hij schrok en naar zijn pistool greep toen hij boven zich een lange galmende kreet hoorde.
Afgetekend tegen de lucht cirkelde een goudbruine prachtige adelaar. De honden botsten speels tegen elkaar aan en doken in de sneeuw aan de rand van het meer.
Van hieraf kon hij Megs vliegtuig zien, besefte hij. Een rode stip net bij de lange ronding van het bevroren water. En andere glimpen van de bewoonde wereld als hij goed keek: een rookpluim uit een schoorsteen, een huis in de verte achter de dichte bomen, zijn eigen ademdamp.
Hij lachte hardop. Misschien zou hij dat ijsvissen toch eens moeten proberen. Er viel iets te zeggen voor de primitieve kick die het moest geven om een hengel door een gat in het ijs te laten zakken en in alle stilte op een bevroren watervlakte te zitten turen.
Hij stak over naar de hut en zag slordige letters in felgele spuitverf: OETLUL! boven de deur staan.
Nog een teken van de bewoonde wereld, dacht Nate toen hij de sleutels uit zijn zak viste.
Ed had twee nieuwe hangsloten bevestigd, allebei met een dikke glimmende ketting.
Hij opende ze en stapte naar binnen.
De graffitikunstenaars waren daar flink bezig geweest. Op alle muren schreeuwden obscene teksten hem tegemoet. Nu begreep hij beter waarom Ed zo kwaad was geweest. Hij zou ook behoorlijk pissig zijn geweest als hij iets dergelijks in zijn privé-eigendom had aangetroffen.
Hij zag het rek waarop de hengels hadden gelegen, en ook hoe pijnlijk netjes alles moest zijn geweest voor de vandalen hadden toegeslagen.
Het andere visgerei, het Colemanfornuis en de stoelen waren onaangeroerd, maar een kast waarin hij vermoedde dat de whisky had gestaan, Glenfïddich, volgens Otto’s verslag, en wat voedselvoorraden, was leeg en stond open.
Hij vond noppen die je aan je schoenen kon bevestigen en prentte in zijn geheugen er zelf een paar te kopen. Verder vond hij een eerste-hulpdoos, extra handschoenen, een muts, een oude versleten parka, sneeuwschoenen en een paar thermische dekens.
De sneeuwschoenen hingen aan de muur, net boven de schreeuwend gele letters KLOOTZAK. Nate kon niet vaststellen of ze onlangs waren gebruikt.
Er was brandstof voor de kachel, een vis en een paar vervaarlijk uitziende messen. Een paar tijdschriften en een draagbare radio. Een voorraadje batterijen.
Niets, veronderstelde hij, wat je niet zou verwachten in een vishut in Alaska.
Toen hij weer naar buiten liep, maakte hij een rondje. Hij keek in de richting van Megs vliegtuig, en naar de overkant waar haar stuk bos begon.
Hij probeerde zich voor te stellen hoe Ed Woolcott, pompeus maar gehard, in het bos op sneeuwschoenen rondsloop.