8
Dertig uur lang viel er sneeuw en loeide de wind. De wereld was een koud wit beest dat dag en nacht tekeerging met ontblote tanden en klauwen om uit te halen naar iedereen die dapper of dwaas genoeg was om naar buiten te gaan.
Generatoren zoemden of raasden en communicatie ging alleen via radio’s. Reizen was onmogelijk terwijl dat beest over het binnenland en Zuidoost-Alaska trok. Auto’s en vrachtwagens waren begraven in de sneeuw, vliegtuigen bleven aan de grond. Zelfs de sledehonden wachtten tot het voorbij was.
Het stadje Lunacy was van de wereld afgesloten, als een bevroren eiland, midden in een verblindende witte zee.
Te druk om te piekeren of te vloeken, handelde Nate noodgevallen af: een kind dat tegen een tafel was gevallen moest naar de kliniek om gehecht te worden, een man die een hartaanval had gekregen toen hij zijn truck aan het uit graven was, een schoorsteenbrand, een familieruzie.
Hij had Mike de dronkelap in een onafgesloten cel gezet om zijn roes uit te slapen. Manny Ozenburger zat in een gesloten cel om na te denken over het feit dat hij met zijn Tundra pick-up over de Skidoo van zijn buurman was gewalst.
Hij liet ploegen op de hoofdwegen sneeuw wegschuiven en baande zich een weg door de opgeworpen ravijnen naar The Corner Store.
Daar trof hij Harry en Deb, die aan een kaarttafel voor de opgetaste blikken gin zaten te spelen terwijl Cecil in zijn mand lag opgerold.
“Helse storm!” riep Harry.
“De hel is er niets bij.”
Nate deed de capuchon van zijn parka af en bleef staan om Cecil te aaien. Hij was buiten adem en enigzins verbaasd dat hij nog leefde. “Ikheb wat spullen nodig. Ik blijf op het bureau kamperen tot het weer bedaard is.”
Debs ogen begonnen te glimmen. “O? Is er iets mis in The Lodge?”
“Nee.” Nate trok zijn handschoenen uit en begon een en ander te verzamelen om op de been te kunnen blijven. “Iemand moet de radio bemannen, en we hebben een paar gasten.”
“Ik heb gehoord dat Mike zich klem heeft gezopen. Met gin.”
“Gin? Jouw schuld, verdomme, Harry.”
“Hij heeft zich inderdaad klem gezopen,” bevestigde Nate terwijl hij brood, blikworst en chips op de toonbank legde. “En hij wankelde zingend over straat, hij zong Bob Seger. De sneeuwruimploeg zag hem en ze hebben hem opgeraapt toen hij midden op straat vooroverviel.” Nate pakte een six-pack cola. “Als ze hem niet hadden gezien en binnengebracht, zouden we hem tegen april gevonden hebben, net zo dood als Elvis.”
“Ik zal het op de rekening zetten, sheriff.” Harry pakte zijn kasboek en noteerde Nates inkopen. “En ik ben er niet van overtuigd dat Elvis dood is. Heb je hier genoeg aan?”
“Het zal wel moeten. Teruggaan wordt een avontuur.”
“Waarom ga je niet even zitten voor een kop koffie?” Deb was al opgestaan. “Ik zal een sandwich voor je maken.”
Nate keek haar verbaasd aan. Zo werd de arm van de wet gewoonlijk niet behandeld. “Bedankt, maar ik moet terug. Als je hulp nodig hebt, schiet dan maar een vuurpijl af.”
Hij trok zijn handschoenen weer aan, zette zijn capuchon op en tilde zijn zak boodschappen op.
Het was er in die vijf minuten buiten niet aangenamer op geworden. Hij voelde de tanden en klauwen weer toen hij met behulp van het touw en zijn instinct zich terug naar het bureau sleepte.
Hij had alle lichten aan gelaten, als baken.
In de verte hoorde hij het gedempte geronk van Bings ploeg en zei een schietgebedje dat Bing niet zijn kant op kwam en hem per ongeluk, of expres, zou pletten. Het beest, zoals hij de storm noemde, deed zijn best om de inspanningen van de sneeuwruimers te niet te doen, maar toch deden ze goed werk.
In plaats van door de sneeuw te zwemmen waadde hij er nu doorheen.
Hij hoorde geweerschoten. Drie achter elkaar. Hij bleef staan, probeerde uit te vissen waar ze vandaan kwamen, schudde het hoofd en liep door. Hopelijk lag er nu niemand in de sneeuw met een schotwond, want hij kon er nu niets aan doen.
Toen hij nog ongeveer drie meter naar het bureau te gaan had en zich op de lichtgloed concentreerde, met de bemoedigende gedachte aan de warmte binnen, kwam Bings sneeuwploeg uit het wit aan rollen.
Zijn hart stokte. Hij hoorde het letterlijk met luid geraas stoppen en het was of zijn bloed naar zijn voeten zakte. De ploeg was enorm, een hels gevaarte dat op hem afkwam.
Op een kwart meter van de neus van zijn schoenen stopte hij.
Bing leunde naar buiten; met zijn besneeuwde baard zag hij eruit als een krankzinnige kerstman. “Aan de wandel?”
“Ja. Ik kan er maar niet genoeg van krijgen. Heb je die schoten gehoord?”
“Ja. Hoezo?”
“Laat maar. Je bent toe aan een pauze. De verwarming staat aan. We hebben brood en beleg.”
“Waarom heb je Manny opgesloten? Tim Bower scheurt als een gestoorde puber met die verrotte sneeuwscooter rond steeds wanneer hij de kans krijgt. Misselijke lawaaimaker!”
Omdat hij het ijskoud had vond Nate het beter om het stuk over vernieling van privé-bezit en roekeloos rijden over te slaan. “Tim Bower zat op die verrotte sneeuwscooter op het moment dat Manny hem plette.”
“Hij is er toch op tijd van afgesprongen?”
Ondanks zichzelf moest Nate grinniken. “Hij is halsoverkop in een sneeuwhoop gedoken. Magere Jim heeft het gezien. Hij zei dat het leek op een salto mortale.”
Bing gromde wat, stak zijn hoofd naar binnen, en reed de ploeg achteruit.
Toen Nate binnen was smeerde hij boterhammen, bracht er een paar naar de verontwaardigde Manny en keek om de hoek bij Mike de dronkelap.
Hij nuttigde zijn eigen maaltijd bij de radio. Megs stem beurde hem op, en hij verlangde naar die vreemde sexy band. Het was lang geleden sinds hij met iemand kon praten over hoe zijn dag was geweest, sinds er iemand was met wie hij graag wilde praten. Het gesprek voegde wat toe aan zijn fantasieloze maaltijd en wat troost in de eenzaamheid.
“Tim heeft die sneeuwscooter vaker aan gort gereden dan ik kan tellen,” zei ze toen hij haar verteld had dat het ding nu echt total loss was. “Manny heeft iedereen een dienst bewezen. Over.”
“Misschien wel. Ik denk dat ik Tim uit zijn hoofd kan praten om aangifte te doen, als Manny betaalt. Ben je nog van plan naar de stad te komen als de storm voorbij is? Over.”
“Ik maak niet vaak plannen. Over.”
“Ik zou je popcorn graag willen proberen. Over.”
“Dat zou kunnen. Ik heb een paar opdrachten als ik weer kan vliegen. Maar ik hou van films. Over.”
Hij nam een paar slokken cola en stelde zich voor hoe ze bij de radio zat, met de honden aan haar voeten en het haardvuur achter zich. “Waarom spreken we het niet af? Over.”
“Ik maak geen afspraken. Over.”
“Nooit? Over.”
“Dingen gebeuren als het zo uitkomt. Aangezien we de seks allebei fijn vonden, zal er wel weer iets gebeuren.”
Omdat ze niet ‘over’ zei nam hij aan dat ze er over nadacht. Hij in elk geval wel.
“Ik zal je wat zeggen, Burke, de volgende keer dat er iets gebeurt kun je me je lange droevige verhaal vertellen. Over.”
In gedachten zag hij de rode tatoeage onder aan haar rug. “Waarom denk je dat ik een verhaal heb? Over.”
“Schattebout, je bent de droevigste man die ik ooit heb gezien. Jij vertelt me het verhaal en dan kijken we wel wat er gebeurt. Over.”
“Als we…verdomme.”
“Wat is dat voor geluid? Over.”
“Het lijkt erop dat Alco Mike wakker is en zijn cel onderkotst. Manny vindt dat natuurlijk niks,” vervolgde hij toen de geluiden van braken en gescheld uit de cellen klonken. “Ik moet gaan. Over.”
“Tjonge, het leven van een sheriff is vol gevaren. Over en uit.”
Onder de omstandigheden leek het Nate beter om zijn twee gevangenen met de ploeg naar huis te laten gaan. Daarna trotseerde hij de elementen en ging naar buiten om de generator bij te vullen.
Na een korte woordenwisseling droeg hij een bed uit een cel en zette het bij de radio. Daarna zocht hij door Peach’ bureaula en vond een van haar romantische pockets.
Hij installeerde zich met het boek—terwijl hij in zijn hoofd een wekker zette zodat hij het met sexy omslag en al terug kon leggen zonder dat iemand het wist—een blikje cola en het geraas van de storm.
Het boek was beter dan hij had verwacht en nam hem mee naar de weelderige groene vlakten van Ierland in de dagen van kastelen en burchten. Het verhaal bevatte een flinke dosis magie en fantasy en hij volgde de avonturen van Moira, de tovenares, en prins Liam met aanzienlijke belangstelling.
De eerste liefdesscène zette hem aan het denken toen hij zich voorstelde hoe de moederlijke Peach over seks las tussen het beantwoorden van de telefoon en het uitdelen van zoete broodjes door. Maar het verhaal liet hem niet los.
Hij viel in slaap met het boek opengeslagen op zijn borst en alle lichten aan.
De tovenares had Megs gezicht. Haar inktzwarte haar woei op als vleugels in de wind. Ze stond op een witte heuvel in een stralende zon die door haar dunne rode peignoir scheen.
Ze tilde haar armen op en liet de peignoir van haar schouders glijden zodat hij aan haar voeten viel. Naakt liep ze naar hem toe. Haar ogen waren ijsblauw en ze opende haar armen en omhelsde hem.
Hij voelde haar lippen op de zijne. Heet, gulzig. Hij lag onder haar, in haar. Toen ze zich oprichtte blies de wind wild door haar haren. Toen ze zich weer op hem liet zakken brandde hij zich bijna aan haar warmte.
“Waarom ben je zo bedroefd?”
Plotseling drong er pijn door het genot heen, abrupt en hevig. Hij verzette zich ertegen en zijn lichaam verstijfde. De brandende sensatie van kogels die het vlees binnendrongen.
Maar zij glimlachte slechts. “Je leeft toch?” Ze stak een hand op die besmeurd was met zijn bloed. “Als je bloedt, leef je.”
“Ik ben neergeschoten. Jezus, ik ben geraakt.”
“En levend,” zei ze, terwijl zijn bloed van haar hand op zijn gezicht drupte.
Hij was in de steeg, rook bloed en kruitdamp. Rook vuilnis en dood. Vochtige lucht van de regen. Kou, te koud voor april. Koud en nat en donker. Het was allemaal een waas, het geschreeuw, de schoten, de pijn waar de kogel in zijn been zat.
Hij was achteropgeraakt en Jack was al binnen.
Ze hoorden daar niet. Wat deden ze daar in godsnaam?
Meer schoten, lichtflitsen in het donker. Een plof. Was dat staal tegen vlees? Die verdovende obscene pijn in zijn zij waardoor hij weer viel. Daarom moest hij over het natte beton naar zijn partner kruipen, waar zijn vriend lag te sterven.
Maar deze keer draaide Jack zijn hoofd om en zijn ogen waren net zo rood als het bloed dat uit zijn borst stroomde. “Je hebt me vermoord. Stomme klootzak. Als er iemand had moeten sterven, was jij het. Zie maar of je daarmee kunt leven.”
Nate werd badend in het zweet wakker, terwijl de stem van zijn partner nog nagalmde in zijn hoofd. Hij ging op de rand van het bed zitten, met zijn hoofd in zijn handen.
Tot nu toe had hij er slecht mee kunnen leven, vond hij.
Hij dwong zich om op te staan en droeg het bed terug naar de cel. De gedachte aan de pillen die hij in zijn bureaula bewaarde drong zich op, maar hij liep zijn kantoor voorbij en ging naar buiten om het laatste beetje diesel in de generator te doen.
Pas toen hij weer naar binnen liep besefte hij dat het niet meer sneeuwde.
Het was rustig, stil. De maan scheen vaag over de bergen en zeeën van sneeuw zodat het wit een lichtblauwe gloed kreeg. Zijn adem kwam in wolkjes naar buiten terwijl hij daar stond, als een insect, dacht hij, dat vastzit in kristal in plaats van amber.
De storm was voorbij en hij leefde nog.
Zie maar of je daarmee kunt leven. Nou, dat zou hij doen. Hij zou blijven zien of hij ermee kon leven.
Binnen maakte hij koffie en zette de radio aan. Een slaperige stem die aankondigde Mitch Dauber te zijn: de stem van Lunacy, het plaatselijke nieuws, mededelingen en het weer.
Mensen kwamen naar buiten als beren uit hun hol. Ze schepten en ploegden. Ze zochten elkaar op voor een praatje, aten, liepen en sliepen.
Ze leefden.
The Lunatic
PolitiejournaalWoensdag, 15 januari, 9.12 uur. Er werd een schoorsteenbrand in de woning van Bert Myers gemeld. Vrijwillig brandweerman Manny Ozenburger en sheriff Ignatious Burke gingen eropaf. De brand was veroorzaakt door een overvloed aan creosoot. Myers liep een lichte brandwond aan zijn hand op toen hij brandende houtblokken uit de haard wilde halen. Ozenburger beschreef die actie als ‘stompzinnig’.
12.15 uur. Jay Finkle, vijfjaar oud, raakte gewond bij een val van zijn fietsje in de slaapkamer van zijn ouderlijk huis. Sheriff Burke hielp Paul Finkle, Jays vader, de gewonde jongen naar de kliniek van Lunacy te vervoeren. Jay kreeg vier hechtingen en een druivenlolly. Het fietsje was niet beschadigd en Jay zegt dat hij voortaan voorzichtiger zal rijden.
14.00 uur. Timothy Bower diende een klacht in tegen Manny Ozenburger. Volgens getuigen ramde Ozenburger zijn pick-up tegen Bowers sneeuwscooter terwijl Bower op genoemd voertuig zat. Hoewel een informele schatting aangeeft dat 52 procent van de plaatselijke bevolking gelooft dat Bower dat aan zichzelf te wijten had, moest Ozenburger de cel in. Leden van het vrijwillige brandweerkorps organiseren een ‘eet zoveel je kunt’–buffet om Manny vrij te krijgen.
14.55 uur. Kate D. Igleberry beweerde dat ze werd mishandeld door haar partner David Bunch, in hun huis aan Rancor Road. Tegelijkertijd beweert Bunch dat hij is aangevallen door Igleberry. Sheriff Burke en hulpsheriff Otto Gruber gingen erheen. Beiden hadden blauwe plekken op gezicht en lichaam, en bij Bunch stond de afdruk van tanden in de linkerbil. Er werd geen aangifte gedaan.
15.40 uur. James en William Mackie werden op roekeloos rijden en veel te hoge snelheden op sneeuwscooters betrapt. William Mackie bestrijdt dit door te zeggen dat sneeuwscooters verdomme geen auto’s zijn. Hij vindt dat ze als recreatievoertuigen vrijgesteld moeten worden van snelheidsbeperkingen en is van plan dit naar voren te brengen bij de volgende vergadering in het stadhuis.
17.25 uur. Sneeuwruimploegen ontdekten een man die verward op de weg liep in het zuidelijk deel van Rancor Woods. Men hoorde hem ‘A Nation Once Again’ zingen. Toen het duidelijk werd dat het om Michael Sullivan ging, is hij overgebracht naar het bureau van Lunacy en aan sheriff Ignatious Burke overgedragen.
Alleen in het bureau las Nate de rest van het journaal. Het ging verder met verslagen van openbare dronkenschap, zoek raken en terugvinden van een weggelopen hond, de oproep van iemand buiten de stad die gek was geworden van de eenzaamheid en beweerde dat er wolven op zijn terras zaten te pokeren.
Bij elk onderwerp stonden naam en toenaam vermeld, hoe gênant het ook voor de persoon in kwestie mocht zijn. Hij vroeg zich af hoe het geweest zou zijn als de Baltimore Sun bijvoorbeeld, net zo grondig en meedogenloos de telefoontjes, namen en ondernomen actie door de politie in Baltimore had afgedrukt.
Toegegeven, hij vond het enorm onderhoudend.
Max en Carrie moesten de krant hebben samengesteld en gedrukt zodra de storm voorbij was, dacht hij. De foto’s van de storm en de nasleep waren ook bijzonder goed. En het verhaal erbij, met Max’ commentaar, was bijna poëtisch.
Hij maakte zich niet zo druk om het interview met hem als hij verwacht had. Hij zou de krant zelfs bewaren, samen met zijn eerste twee exemplaren van The Lunatic.
Als hij weer naar Meg kon zou hij er een voor haar meenemen.
Een week nadat de storm was begonnen, waren de wegen goed begaanbaar. Bij haar langsgaan om een krant af te geven, kon je geen afspraak noemen.
Haar bellen om er zeker van te zijn dat ze thuis was en niet ergens in de lucht zat kon je geen plan noemen.
Het was gewoon uit praktische overweging.
Omdat hij verwachtte dat zijn personeel elk moment kon binnenkomen legde hij de krant in een la en vulde hij de houtkachel bij.
Hopp duwde de voordeur open.
“We hebben moeilijkheden,” zei ze.
“Groter dan de meterhoge sneeuw?”
De burgemeester deed haar capuchon af. Eronder was haar gezicht lijkbleek. “Drie vermiste jongens.”
“Geef me de details.” Hij verduidelijkte zich: “Wie, wanneer en waar ze voor het laatst zijn gezien.”
“Steven Wise, de zoon van Joe en Lara, zijn neef Scott uit Talkeetna en een van hun schoolvrienden. Joe en Lara dachten dat Steven en Scott in Prince William waren voor de wintervakantie. Scotts ouders dachten hetzelfde. Lara en Scotts moeder hadden gisteravond radiocontact om wat bij te praten, en toen ontdekten ze dat enkele dingen die de jongens gezegd hadden niet klopten. Ze werden zo achterdochtig dat Lara Steven op school belde. Hij was er niet, Scott ook niet.”
“Waar is de school, Hopp?”
“In Anchorage.” Ze wreef over haar gezicht.
“Dan moeten ze de politie in Anchorage inlichten.”
“Nee. Nee. Lara heeft Stevens vriendin gesproken. Die stomme jongens proberen de zuidelijke kant van No Name te beklimmen.”
“Wat is No Name?”
“Een berg verdomme, Ignatious.” Ze was duidelijk bang. “Een verdomd hoge berg. Ze zijn al zes dagen weg. Lara is gek van bezorgdheid.”
Nate liep naar zijn kantoor en pakte zijn landkaart. “Wijs me die berg aan.”
“Hier.” Ze priemde met haar vinger. “Het is de favoriet van de plaatselijke bevolking, en heel wat bergbeklimmers van buiten gebruiken hem voor de lol of om te trainen als voorproefje op Denali. Maar om in januari te gaan klimmen is oerstom, vooral voor drie onervaren jongens. We moeten de reddingsdienst inschakelen en zodra het licht wordt vliegtuigen de lucht in sturen.”
“Dan hebben we nog drie uur. Ik zal de reddingsdienst bellen. Pak een mobilofoon en bel Otto, Peter en Peach en zeg dat ze hiernaartoe moeten komen. Verder wil ik weten welke andere piloten er in deze streek zijn behalve Meg.”
Hij keek de lijst telefoonnummers door die Peach had samengesteld. “Hoe groot is de kans dat ze nog leven?”
Hopp plofte op een stoel met de mobilofoon in de hand. “Nihil tenzij er een wonder is gebeurd.”
Vijf minuten nadat ze het telefoontje had gekregen, was Meg aangekleed en gereedschap aan het inladen. Ze was in de verleiding om de radio-oproep van het bureau in Lunacy niet te beantwoorden, maar reageerde toch omdat het misschien over de vermiste klimmers ging.
“Met KUNA. Over.”
“Ik ga met je mee. Pik me op bij de rivier aan jouw kant. Over.”
De irritatie schoot door haar heen toen ze extra medische voorzieningen in haar tas stopte. “Ik heb geen co-piloot nodig, Burke. En ik kan geen tijd verspillen met een toeristische vlucht. Ik zal contact met je opnemen als ik ze gevonden heb. Over.”
“Ik ga met je mee. Die jongens verdienen dat er nog iemand mee kijkt, en ik heb goede ogen. Ik sta klaar als je hier bent. Over en uit.”
“Verdomme. Ik heb een hekel aan helden.” Ze hees de rugzak omhoog en liep naar buiten met de honden. Toen pakte ze de rest van haar spullen en liep in sneeuwschoenen met haar zaklamp naar het meer.
Ze had twee vluchten gemaakt sinds het niet meer sneeuwde en was blij dat ze nu geen uur nodig had om haar vliegtuig uit de sneeuw te bevrijden. Ze dacht niet aan de jongens die zich dood of levend op de berg bevonden. In plaats daarvan deed ze wat ze moest doen.
Ze verwijderde de vleugelbeschermers en borg die op. Dat was best veel werk, maar minder erg dan ijs van onbedekte vleugels te moeten schrapen. Nadat ze de vleugeltanks had geleegd van overtollig water, klom ze omhoog om met het blote oog het brandstofpeil te controleren. Ze vulde de brandstof bij.
Vervolgens liep ze om het vliegtuig heen en controleerde de vleugel- en achterkleppen, elk onderdeel dat bewoog, om er zeker van te zijn dat alles in orde was.
Een losse bout kon levens kosten, wist ze.
Geconcentreerd op de veiligheidscontrole liet ze haar propeller verschillende omwentelingen maken om eventuele olieplasjes te verwijderen.
Toen stapte ze in het vliegtuig, borg haar bagage op en deed haar veiligheidsriem om.
Ze stak de sleutel in het slot en zette de motor aan. De propeller begon te draaien, eerst traag, toen sloeg de motor aan met een stoot uitlaatgas. Terwijl de motor warmdraaide controleerde ze de meters.
Ze had alles goed op orde hier, voorzover dat menselijk mogelijk was.
De ochtendschemering was nog maar nauwelijks doorgebroken toen ze de remmen liet gaan.
De kleppen kwamen omhoog, klaar voor de start, en ze rukte aan het stuur terwijl ze uit haar raam keek om er zeker van te zijn dat de ailerons bewogen en de hoogteroeren reageerden. Tevreden ging ze rechtop zitten.
Ze kuste haar vingers en raakte de gemagnetiseerde foto van Buddy Holly aan die op het controlepaneel was geplakt. Toen gaf ze gas.
Ze was er nog niet zeker van of ze wel of niet naar Lunacy zou gaan. Terwijl ze over het meer cirkelde om snelheid voor het opstijgen te maken nam ze zich voor dat ze wel zou zien.
Misschien zou ze gaan, of misschien niet.
Net toen de zon in het oosten doorbrak steeg ze op. Toen haalde ze haar schouders op en zette koers naar Lunacy.
Hij stond waar hij gezegd had te zullen zijn. Aan de rand van het ijs met achter zich een berg sneeuw. Over zijn schouder hing een rugzak. Ze hoopte dat iemand de cheechako had verteld welke spullen hij mee moest nemen. Ze zag dat Hopp bij hem was en de moed zonk haar in de schoenen toen ze }oe en Lara herkende.
Het dwong haar om na te denken over wat ze konden aantreffen. Aan de lijken die ze eerder had vervoerd. De lijken die ze misschien dit keer moest vervoeren.
Ze landde op de ijsoever en wachtte met ronkende motor tot Nate bij haar was.
De wind van de propeller blies zijn jas en haar op. Toen klom hij het vliegtuig in, borg zijn rugzak op en deed zijn veiligheidsriem om.
“Ik hoop dat je beseft waar je aan begint.”
“Ik heb geen idee.”
“Misschien is dat’ wel beter.” Ze kuste haar vingertoppen en raakte Buddy aan. Zonder naar het doodsbange gezicht rechts van haar te kijken, taxiede ze weg om op te stijgen.
Met de handmicrofoon nam ze contact op met de verkeersleiding in Talkeetna en gaf haar gegevens door. Toen waren ze in de lucht, boven de bomen, en vlogen oost-noordoost naar de bleke opgaande zon.
“Je ogen en ballast, Burke. Als Jacob niet op bezoek bij zijn zoon in Nome was, had ik met geen van beide genoegen genomen.”
“Gesnapt. Wie is Jacob?”
“Jacob Itu. De beste piloot die ik ooit gekend heb. Hij heeft me het vak geleerd.”
“Was hij de man met wie je popcorn at tijdens de stadsvergadering?”
“Juist.” Ze kwamen in een luchtzak terecht en ze zag dat hij zijn vuisten balde bij de schokken. “Waag het niet om luchtziek te worden.”
“Wees maar niet bang. Ik heb gewoon een bloedhekel aan vliegen.”
“Hoe komt dat?”
“Door de zwaartekracht.”
Ze grinnikte terwijl ze op en neer schokten. “Als je last hebt van turbulentie zul je het lastig krijgen. Ik kan je nog terugbrengen.”
“Zeg dat maar tegen de drie jongens die we zoeken.”
Haar grijns verdween. Ze keek rtaar de bergen met de steile hellingen terwijl de grond onder hen een wazige vlek werd door de snelheid en laaghangende wolken. “Ben je daarom bij de politie gegaan? Is mensen redden je missie?”
“Nee.” Hij zweeg toen ze door een volgende luchtzak schudden. “Waarom heb je een foto van Buddy Holly in je cockpit?”
“Om me eraan te herinneren dat het fout kan gaan.” Toen de zon tevoorschijn kwam pakte ze een zonnebril uit haar zaken zette hem op. Onder zich zag ze de kronkelende sporen van hondensleeën, kringelende rook uit schoorstenen, een groepje bomen en een heuvel. Ze gebruikte die oriëntatiepunten net zoveel als haar meetinstrumentarium.
“In dat vakje zit een verrekijker,” zei ze. Ze stelde de propellersnelheid bij en gaf meer gas.
“Ik heb er zelf een bij me.” Hij ritste zijn parka los en trok de verrekijker die aan een koord om zijn hals hing tevoorschijn. “Zeg maar waar ik moet kijken.”
“Als ze de zuidkant wilden beklimmen, zouden ze op de Sun Glacier zijn afgezet.”
“Afgezet? Door wie?”
“Dat is de vraag, toch?” Ze klemde haar kaken op elkaar. “Een of andere zak die te veel in geld geïnteresseerd was om hun te vertellen dat het waanzin was. Veel mensen hebben een vliegtuig, en veel mensen vliegen ermee. Dat betekent nog niet dat ze piloot zijn. Degene die hen heeft gevlogen, heeft niets laten weten toen het ging stormen en hij heeft ze ook niet opgehaald.”
“Krankzinnig.”
“Het is oké om krankzinnig te zijn, maar niet oké om stom te zijn. En in die categorie valt dit. Er komt nog meer turbulentie als we bij de bergen zijn.”
“Begin alsjeblieft niet over turbulentie en bergen.”
Hij keek omlaag. Een strook bomen, een oceaan van sneeuw, de ijsvlakte van het meer, een stuk of vijf houten huisjes. Dat alles verscheen en verdween door het wolkendek. Hij had zich een kale ontheemde wildernis voorgesteld, en in plaats daarvan was het adembenemend. De lucht had al die felle diepblauwe kleur waartegen de bergen ruw en sierlijk tegelijk lagen uitgestrekt.
Hij dacht aan drie jongens, zes dagen gevangen in die wrede omgeving.
Ze maakte een scherpe bocht naar rechts en hij moest de moed om zijn ogen open te houden uit zijn tenen halen. De bergen, blauw, wit en monsterlijk namen het zicht in beslag. Toen ze door een opening vloog was het enige wat hij aan weerskanten zag gesteente, ijs en de dood. Boven het geronk van de motoren uit hoorde hij iets wat op onweer leek.
Toen zag hij een tsunami van sneeuw van de berg denderen.
“Wat is…?”
“Een lawine.” Haar stem was volkomen kalm toen het vliegtuig begon te schudden. “Hou je vast.”
De sneeuw rolde wit over wit over wit, een ijskoude vulkaan die openbarstte en de lucht vulde met het geraas van duizend treinen terwijl het vliegtuig als een pingpongbal van links naar rechts en op en neer ging.
Hij dacht dat hij Meg hoorde vloeken en voelde iets wat als afweergeschut tegen het vliegtuig sloeg. De storm die door de berg werd uitgekotst spuugde stukken puin over de voorruit. Toch voelde hij geen angst. Wel ontzag.
Metaal rinkelde en ratelde toen kogels van ijs en steen tegen het vliegtuig kaatsten. De wind zoog, beukte, en bestookte het tot het onvermijdelijk leek dat ze tegen de berg zouden vliegen of eenvoudig aan stukken worden gereten door het rondvliegende puin.
Toen koersten ze tussen ijsmuren door over een smalle bevroren vallei naar het blauw.
“Wauw!” Ze slaakte een overwinningskreet, gooide haar hoofd achterover en lachte luid. “Dat was me een ritje!”
“Ongelooflijk,” stemde Nate in en hij draaide zich om in zijn stoel om de rest van het natuurgeweld te kunnen zien. “Zoiets heb ik nog nooit gezien.”
“Bergen zijn grillig. Je weet nooit wanneer ze in de aanval gaan.” Ze liet haar blik over hem glijden. “Je houdt je aardig koel als je onder vuur ligt, meneer de sheriff.”
“Jij ook.” Hij leunde achterover in zijn stoel. En vroeg zich af of zijn bonzende hart zijn ribben had gebroken. “En…kom je hier vaak?”
“Als ik de kans krijg. Je kunt je verrekijker gebruiken. We moeten een groot gebied bestrijken, en we zullen niet de enigen zijn. Kijk goed uit.” Ze zette haar koptelefoon op. “Ik hou contact met de verkeersleiding.”
“Waarop moet ik mijn scherpe blik richten?”
“Daarop.” Ze stak haar kin vooruit. “Op één uur.”
Vergeleken bij Denali was het bijna tam, en de schoonheid wat gewoontjes naast de ontzagwekkende berg. Er waren kleinere pieken tussen wat ze No Name en Denali noemden, en grotere op de achtergrond, die allemaal een gekartelde gelaagde muur vormden, afgetekend tegen de lucht.
“Hoe hoog is het?”
“Ruim drie kilometer. Een goede uitdagende klim in april of mei. Gevaarlijker, maar niet onmogelijk, in de winter. Tenzij het om een groepje middelbare scholieren gaat die iets willen uithalen. Dan is het bijna suïcidaal. Als we te weten komen wie die drie jongens in dit weer heeft vervoerd en achtergelaten, kan die zijn borst maar beter natmaken.”
Hij herkende de toon in haar stem: vlak, emotieloos. “Jij denkt dat ze dood zijn.”
“Ja.”
“Maar toch blijf je zoeken.”
“Het is niet de eerste keer dat ik op zoek ben naar lijken, of ze gevonden heb.” Ze dacht aan de spullen die ze bij zich had. Noodrantsoenen, eerstehulpdoos, thermische dekens. En hoopte vurig dat ze die nodig zouden hebben.
“Kijk of je afval ziet. Tenten, lichamen. Er zijn yeel spleten. Ik zal er zo dicht mogelijk bij in de buurt proberen te komen.”
Hij wilde dat ze nog leefden. Hij had genoeg van de dood, genoeg van verspilling. Hij wilde niet naar lijken zoeken, maar naar levende jongens. Bang, verdwaald, misschien gewond, maar jongens die hij kon terugbrengen naar hun doodongeruste ouders.
Hij tuurde door zijn verrekijker en zag de misselijkmakende diepten, de smalle richels, de muren van ijs. Het had geen zin zich af te vragen waarom iemand zich gedwongen voelde lijf en leden te riskeren en onder vreselijke omstandigheden uitgehongerd de top te bereiken.
Mensen deden nog krankzinniger dingen voor de sport.
Hij registreerde de zware windvlagen en hoe dicht het kleine vliegtuig de meedogenloze witte muren naderde en sloot zich af voor zijn angst.
Hij keek tot zijn ogen gingen branden en liet de verrekijker zakken om met zijn ogen te knipperen. “Nog niets.”
“Het is een grote berg.”
Ze cirkelde en hij zocht terwijl ze steeds aan de controlepost de gegevens doorgaf. Hij zag nog een vliegtuig dat als een kleine gele vogel in westelijke richting vloog, en ook een brede helikopter. Vergeleken bij de berg was alles klein. Hij moest zich echter op de kleinste details richten om de jongens te vinden.
De berg bestond uit allerlei vormen: rimpelig ijs, sneeuwvelden, zwarte rotsblokken die als vuisten uit de rotswanden staken en bedekt waren met nog meer ijs, als suikerglazuur.
Hij zag schaduwen waarvan hij dacht dat de zon er nooit kwam en bodemloze afgronden. Uit een ervan scheen een lichtstraal naar hem toe, als zon die op kristal weerkaatst.
“Daar beneden is iets!” riep hij. “Metaal of glas. Iets spiegelends. In die kloof.”
“Ik zal omdraaien.”
Hij liet de verrekijker zakken om in zijn ogen te wrijven en wenste dat hij zijn zonnebril had meegenomen. Het licht was oogverblindend.
Ze steeg, maakte slagzij, en toen ze cirkelde zag Nate iets kleurigs in de sneeuw.
“Wacht! Daar! Wat is dat? Op ongeveer vier uur? Jezus, Meg, op vier uur.”
“Godallemachtig. Een leeft er nog.”
Hij zag het nu, het felle blauw, beweging, de vagelijk menselijke vorm die manisch met de armen maaide om aandacht te trekken. Ze zwenkte naar rechts en naar links om te keren.
“Dit is Beaver 9Z9AT. Ik heb er een,” zei ze in haar microfoon. “Hij leeft, net boven Sun Glacier. Ik ga erheen.”
“Ga je landen?” vroeg Burke toen ze haar oproep had herhaald en aangaf waar ze zich bevond. “Daar?”
“Ja, en jij gaat eruit,” zei ze. “Ik kan het vliegtuig niet uit, de zijwinden zijn te riskant en er is geen plek en geen tijd om het vliegtuig te laten staan.”
Hij keek omlaag en zag de gestalte struikelen, vallen en omlaag rollen en glijden waarna hij bijna onzichtbaar in de witte sneeuw bleef liggen.
“Vertel me dan maar gauw hoe.”
“Ik daal, jij stapt uit, klautert naar hem toe, brengt hem terug. Dan gaan we allemaal naar huis en nemen een enorm glas bier.”
“Dat was kort maar krachtig.”
“Meer kan niet. Laat hem lopen. Als hij dat niet kan, sleep hem dan mee. Neem een zonnebril mee. Die zul je nodig hebben. Er is niets aan. Het is net alsof je een vijver oversteekt en op een paar rotsblokken klimt.”
“Alleen enkele kilometers boven de zeespiegel in dit geval. Niets bijzonders.”
Haar tanden flikkerden toen ze grijnsde en moeite deed om het vliegtuig stabiel te houden. “Zo mag ik het horen.”
De wind trok aan het vliegtuig en ze vocht terug, trok de neus omhoog, hield de vleugels op een lijn. Zo koerste ze op haar doel af en nam gas terug.
Nate zag ervan af zijn adem in te houden omdat in- en uitademen dadelijk misschien niet meer zou kunnen. Meg zette het vliegtuig echter op de gletsjer, tussen het ravijn en de wand.
“Lopen!” beval ze, maar hij had zijn veiligheidsriem al los.
“Het is waarschijnlijk dertig graden onder nul daarbeneden, dus wees snel. Tenzij ik weer moet opstijgen, moet je hem geen eerste hulp geven voor we hem in het vliegtuig hebben. Pak hem vast, hijs hem omhoog en sleur hem naar binnen.”
“Gesnapt.”
“Nog één ding,” riep ze toen hij de deur opende en de wind naar binnen raasde. “Als ik moet opstijgen, geen paniek. Ik kom terug.”
Hij sprong op de berg. Er was geen tijd voor vragen of nadenken. De kou overviel hem als een lading scherpe messen en de lucht was zo ijl dat ze hem de adem benam. Bergen rezen op uit bergen, vol rimpelige ijsvlakten, kilometers schaduw en witte sneeuw.
In een sukkeldraf ging hij over de gletsjer in plaats van de snelle sprint die hij in gedachten had gehad.
Toen zijn voeten gesteente raakten volgde hij zijn instinct en klauterde als een geit naar boven en viel bijna tot zijn knieën in de sneeuw toen hij over de lage wand heen was.
Hij hoorde motoren, de wind en zijn eigen hijgende adem.
Toen was hij bij de jongen en voelde ondanks Megs instructies zijn pols. Het gezicht van de jongen was grauw, met op zijn kin en wang ruwe plekken.
Maar zijn ogen gingen open. “Gered,” zei hij schor. “Gered.”
“Ja. Laten we hier als de bliksem weggaan.”
“Ze zijn boven in de grot. Konden niet, konden niet mee. Scott is ziek. Brad…zijn been is waarschijnlijk gebroken. Ik ben hulp gaan halen. Ik ben…”
“Dat is je gelukt. Vertel ons maar waar ze zijn als we in het vliegtuig zitten. Kun je lopen?”
“Weet ik niet. Zal het proberen.”
Nate trok de jongen overeind. “Kom op, Steven. Een voet voor de andere. Je bent al zo ver.”
“Ik voel mijn voeten niet.”
“Til je benen op, een voor een. Dan gaat het vanzelf. Je moet naar beneden klimmen.” Hij voelde de kou al door zijn handschoenen bijten en wenste dat hij twee paar had aangetrokken. “Ik kan je niet naar beneden dragen. Leun op me en help me naar beneden te klimmen. We moeten naar beneden om je vrienden te redden.”
“Ik moest ze achterlaten om hulp te halen. Ik moest ze bij die dode man achterlaten.”
“Het komt allemaal goed. We gaan terug voor hen. We klimmen nu naar beneden. Klaar?”
“Ik kan het wel.”
Nate ging voor. Als de jongen struikelde, flauwviel, uitgleed, zou hij zijn val breken. Hij bleef naar hem roepen terwijl ze naar beneden liepen. Hij riep om de jongen bij zijn positieven te houden, en eiste antwoord om hem alert te houden.
“Hoelang geleden heb je je vrienden achtergelaten?”
“Weet ik niet. Twee dagen. Drie? Hartborne kwam niet terug. Of…Ik denk dat ik hem zag, maar misschien ook niet.”
“Goed. We zijn er bijna. Over een paar minuten wijs je ons waar je vrienden zijn.”
“In de ijsgrot met de dode man.”
“Welke dode man?” Nate sprong op de gletsjer. “Wie dan?”
“Weet ik niet.” Stevens stem klonk dromerig terwijl hij glijdend en struikelend door Nate werd opgevangen. “Hij lag in de grot. Een ijsman met starende ogen. Er zit een ijsbijl in zijn borst. Eng.”
“Dat zal wel.” Hij sleepte en droeg Steven naar het sidderende vliegtuig.
“Hij weet waar de anderen zijn.” Hij klom naar binnen om Steven het vliegtuig in te trekken. “Hij kan het ons wijzen.”
“Leg hem achterin onder de dekens. In mijn rugzak zit een eerste-hulpdoos. En een thermosfles met hete koffie. Zorg dat hij niet te veel drinkt.”
“Leef ik nog?” De jongen zat nu te rillen, klappertandend van de kou.
“Ja hoor.”
Nate legde hem op de vloer tussen de stoelen en bedekte hem met dekens terwijl Meg opsteeg.
Hij hoorde de wind en de motoren razen en vroeg zich af of ze ten slotte toch aan stukken zouden worden gereten.
“Je moet ons vertellen waar je vrienen zijn.”
“Dat kan ik aanwijzen.” Klappertandend probeerde hij de beker koffie aan te pakken die Nate had ingeschonken.
“Hier, ik hou hem wel vast. Neem kleine slokjes.”
Toen Steven een slok nam rolden de tranen over zijn wangen. “Ik dacht dat ik het niet zou halen. Dat ze daarboven zouden sterven omdat ik niet naar beneden kon komen, naar het vliegtuig.”
“Het is je toch gelukt.”
“Het vliegtuig was er niet. Hij was er niet.”
“Wij wel. Wij waren er.” Nate zette zich schrap tegen het schokken van het vliegtuig en hief voorzichtig opnieuw de beker.
“We waren bijna boven, maar Scott was ziek, en Brad viel. Hij is gewond aan zijn been. We kwamen bij de grot, die hadden we gevonden, en gingen naar binnen voor het begon te stormen. Daar zijn we gebleven. Er is een dode man.”
“Dat zei je al.”
“Het is echt waar.”
Nate knikte. “Je gaat het ons aanwijzen.”