9
Nate had een hekel aan ziekenhuizen. Ze brachten hem weer terug in het verleden. Na het schietincident had hij er te lang in doorgebracht. Zo lang dat de pijn, het verdriet en het berouw samensmolten tot de gapende leegte van een depressie.
Hij had het niet van zich af kunnen zetten. Hij had verlangd naar de vergetelheid van slaap, maar als hij sliep droomde hij en die dromen waren nog erger dan het zwarte gat.
Diep in zijn hart had hij de onuitgesproken wens gehad om te sterven. Om geluidloos weg te glijden. Zelfmoord kwam niet bij hem op. Dat zou te veel moeite en energie hebben gekost.
Niemand had hem de schuld gegeven van Jacks dood. Dat had hij liever gehad, maar in plaats daarvan waren ze met bloemen en medeleven naar hem toe gekomen, zelfs met bewondering. Dat was een loden last voor hem geweest.
Advies om in therapie te gaan of een kuur antidepressiva te nemen drong niet echt door. Hij had gedaan alsof, alleen maar om artsen en bezorgde vrienden gerust te stellen.
Maandenlang had hij gedaan alsof.
Nu was hij weer in een ziekenhuis en hij voelde de zachte plakkerige vingers van de wanhoop aan hem plukken. Het zou zoveel makkelijker zijn om eraan toe te geven, of gewoon weg te zinken in het zwarte gat.
“Sheriff Burke?”
Nate tuurde in de koffie in zijn hand. Zwarte koffie. Hij had er geen zin in. Wist niet eens meer hoe hij eraan was gekomen. Hij was te uitgeput voor koffie. Te uitgeput om op te staan en het weg te gooien.
“Sheriff Burke?”
Hij keek op en probeerde zich te concentreren op het gezicht voor hem. Vrouwelijk, in de vijftig, bruine ogen achter een klein zwart brilletje. Hij kon zich niet herinneren wie ze was.
“Ja, sorry?”
“Steven zou u graag willen zien. Hij is wakker en helder.”
Langzaam kwam alles terug, als gedachten die door modder sijpelen. De drie jongens, de berg. “Hoe is het met hem?”
“Hij is jong en sterk. Hij was uitgedroogd en moet misschien een paar tenen missen, hoewel dat niet zeker is. Dus, hij heeft geluk gehad. De twee anderen zijn onderweg. Ik hoop dat zij het ook redden.”
“Dus ze zijn gered. Van de berg.”
“Dat is me verteld. U kunt een paar minuten met Steven praten.”
“Bedankt.”
Toen hij met haar meeliep drongen de geluiden en geuren van de intensive care tot hem door. Stemmen, piepjes, erbarmelijk gehuil van een klein kind.
Hij liep een onderzoekkamer in en zag Steven in een bed liggen. Hij had weer wat kleur onder de ruwe plekken op zijn wangen. Zijn blonde haar zat aan zijn hoofd geplakt en zijn ogen waren donker van bezorgdheid.
“U hebt me gered.”
“Nate Burke. Ik ben de nieuwe sheriff in Lunacy.” Toen Steven zijn hand uitstak, drukte Nate hem voorzichtig vanwege de naald van het infuus. “Je vrienden zijn onderweg.”
“Dat heb ik gehoord. Maar niemand vertelt me hoe het met hen is.”
“Daar komen we wel achter als ze er zijn. Ze zouden niet hierheen onderweg zijn als jij ons niet had gewezen waar ze waren, Steven. Dat maakt bijna goed dat je zo stom was om die klimtocht te ondernemen.”
“Het leek zo’n goed idee.” Hij glimlachte zwakjes. “Alles ging mis. En ik denk dat er iets met Hartborne is gebeurd. We hebben hem maar voor de helft betaald om er zeker van te zijn dat hij terug zou komen.”
“Dat zoeken we uit. Wil je me zijn volledige naam geven, en alles wat je verder van hem weet?”
“Brad kende hem. Of eigenlijk, Brad kende iemand die hem kende.”
“Goed. Dan praten we met Brad.”
“Mijn ouders zullen woedend zijn.”
Ach, wat heerlijk om twintig te zijn en het ergste wat je kon overkomen de woede van je ouders was. “Reken daar maar op. Vertel me eens over de dode man in de grot, Steven.”
“Dat heb ik niet verzonnen.”
“Dat zeg ik ook niet.”
“We hebben hem allemaal gezien. We konden de grot niet uit vanwege Brads been, daarom besloten we dat ik terug zou gaan om Hartborne te treffen en hulp te halen. Zij moesten daar bij hem blijven. Bij de Ijsman. Hij zat daar maar te staren. Met de ijsbijl in zijn borst. Ik heb foto’s gemaakt.”
Hij sperde zijn ogen open terwijl hij probeerde rechtop te gaan zitten. “Ik heb foto’s gemaakt,” herhaalde hij. “De camera. Ik…ik geloof dat hij in de zak van mijn bodywarmer zit. Volgens mij hangt hij hier. Kijk maar.”
“Wacht even.” Nate liep naar de stapel kleren, graaide erin en trok de bodywarmer eruit. In de dichtgeritste binnenzak zat een kleine digitale camera, nauwelijks groter dan een bankpas.
“Ik weet niet hoe hij werkt.”
“Ik kan het u laten zien. U moet hem aanzetten, en dan…kijk, dit is de viewer. Je kunt de foto’s uit het geheugen opvragen. De laatste die ik heb genomen waren van die man. Ik heb er denk ik drie genomen, want ik wilde…Kijk!”
Nate bestudeerde de close-up van het gezicht in de kleine viewer. Het haar was misschien zwart of bruin, maar door het ijs en de sneeuw waarmee het bedekt was, zag het er zilverkleurig uit. Lang haar, bijna tot op de schouders, donkere bivakmuts laag eroverheen getrokken. Het gezicht was smal en bleek, met dikke bevroren wenkbrauwen. Nate had de dood vaak genoeg gezien om hem in die ogen te herkennen. Wijdopen en blauw.
Hij vroeg de foto ervoor op.
Daar was de man helemaal, leeftijd ongeveer, ruw geschat, tussen de twintig en de veertig. Hij zat met zijn rug tegen de ijswand, benen gespreid. Hij droeg een zwart met gele parka en een sneeuwbroek, bergschoenen, dikke handschoenen.
In zijn borst stak zo te zien een kleine ijsbijl.
“Hebben jullie hem aangeraakt?”
“Nee. Hoewel, we hebben hem…het gepord. Hij was helemaal bevroren.”
“Goed, Steven. Ik moet je camera meenemen. Je krijgt hem terug.”
“Oké. Geen probleem. Misschien zit hij daar al jaren, wie weet. Tientallen jaren of zo. We vonden het eng maar aan de andere kant leidde het ons af van onze eigen ellende. Denkt u dat ze al iets weten over Brad en Scott?”
“Ik ga erachteraan. Ik zal het de arts vragen. En ik zal nog een keer met je moeten praten.”
“Wanneer u maar wilt. Trouwens, bedankt dat u me hebt gered.”
“Pas voortaan beter op.”
Nate liep naar buiten en stak de camera in zijn zak. Hij zou contact moeten opnemen met de staatspolitie, dacht hij. Moord in de bergen viel niet onder zijn jurisdictie. Dat betekende echter niet dat hij geen afdrukken van de foto’s kon maken voor zijn eigen dossier.
Wie was die man? Hoe was hij daar terechtgekomen? Hoelang was hij daar al? Waarom was hij dood? Die vragen hielden hem bezig terwijl hij door de intensive care naar de verpleegsterspost liep, net toen het reddingsteam de andere twee jongens binnenbracht.
Hij vond dat hij het beste niemand voor de voeten kon lopen, en toen hij Meg achter het team aan binnen zag komen, liep hij naar haar toe.
“Het is hun geluksdag,” zei ze.
Nate zag een glimp van het gezicht van een van de jongens en schudde het hoofd. “Dat valt nog te bezien.”
“Elke dag dat je levend van de berg terugkomt is een geluksdag.” Ze was euforisch omdat ze hen levend had teruggebracht terwijl ze zich op lijken had voorbereid. “Ze moeten misschien een paar vingers missen, en de jongen met het gebroken been zal heel wat pijn te verduren krijgen en therapie moeten ondergaan, maar ze zijn niet dood. Het wordt alweer donker, en ik zie geen reden om zo laat nog te vliegen. Vanavond vliegen we niet terug. Ik ga een kamer voor ons reserveren in The Wayfarer. Het is er niet te duur en het eten is goed. Ga je mee?”
“Ik moet nog een paar dingen doen. Ik kom wel naar je toe.”
“Als het langer duurt dan twintig minuten zit ik in de bar. Ik wil alcohol, eten en seks.” Ze schonk hem een suggestief glimlachje. “Min of meer in die volgorde.”
“Dat is redelijk. Ik zal er zijn.”
Ze ritste haar jas dicht. “O, die glinstering die je zag? Dat was een neergestort vliegtuig. Waarschijnlijk van de man die de jongens erheen heeft gebracht. De berg heeft er toch een te pakken gehad.”
Het duurde bijna anderhalf uur in plaats van twintig minuten en Meg zat, zoals beloofd, in de bar.
Er was een houten lambrisering, het was rokerig en aan de muur hingen dierenkoppen. Ze zat aan haar tafel met een kopstoot en een schaal met iets wat op nacho’s leek. Haar voeten lagen op de andere stoel, maar ze haalde ze eraf toen Nate bij haar tafel was.
“Daar ben je dan. Stu? Hetzelfde voor mijn vriend, graag.”
“Alleen bier voor mij,” zei Nate. “Zijn die lekker?” vroeg hij terwijl hij een nacho pakte.
“Het vult de maag. Als we dronken genoeg zijn gaan we biefstuk eten. Ben je achtergebleven om te kijken hoe het met die jongens ging?”
“Ja, en nog wat andere dingen.” Hij zette zijn muts af en streek door zijn haar. “Is het reddingsteam niet in de grot geweest?”
“De jongens zijn zelf naar buiten gekomen toen ze het vliegtuig hoorden.” Meg schoof kaas, vlees en salsa op een nacho. “Het voornaamste was dat ze zo gauw mogelijk medische hulp kregen. Uiteindelijk zal er iemand de berg op gaan voor de spullen die ze achter hebben gelaten.”
“En het lijk.”
Ze trok haar wenkbrauwen op. “Geloof je dat verhaal?”
“Ja. Bovendien heeft Steven foto’s gemaakt.”
Ze tuitte haar lippen en stak een gevulde nacho in haar mond. “Dat meen je niet.”
“Het bier staat klaar,” werd er vanaf de bar geroepen.
“Blijf zitten,” zei ze tegen Nate. “Ik haal het wel.”
“Wil je er nog een, Meg?” vroeg Stu.
“Eerst moet hij me inhalen.” Ze pakte de bruine fles en liep ermee naar hun tafel.
“Heeft hij foto’s, zei je?”
Nate knikte en nam een slok bier. “Met een digitale camera gemaakt die hij in zijn zak had. Ik heb iemand in het ziekenhuis gevraagd om ze voor me te printen.” Hij tikte met zijn vingers op de bruine envelop die hij op tafel gooide. “Ik moest de camera aan de jongens van de staatspolitie afstaan. Misschien houden ze me op de hoogte, misschien ook niet.” Hij haalde zijn schouders op.
“Wil je op de hoogte gehouden worden?”
“Dat weet ik niet.” Opnieuw haalde hij zijn schouders op en tikte op de envelop. “Dat weet ik werkelijk niet.”
O, hij wilde het wel degelijk, dacht ze. Ze kon bijna zien dat hij in gedachten al een lijst had opgesteld. Een of andere politielijst. Als dat ervoor nodig was om die bedroefde grijze ogen een scherpe blik te geven, hoopte ze dat de jongens van de staatspolitie hem lieten meespelen.
“Waarschijnlijk was hij daar nog niet lang.”
Ze hief haar glas op. “Waarom zeg je dat?”
“Anders had iemand hem wel gevonden.”
Ze schudde het hoofd, nam een slok whisky. “Hoeft niet. Zo’n grot kan in de storm ondersneeuwen, door een lawine bedekt worden of over het hoofd gezien worden door bergbeklimmers. Weer een lawine, o, kijk, een grot. Dan hangt het ook nog af van waar hij zich in de grot bevond. Hoe diep. Hij kan er een seizoen zitten of een halve eeuw.”
“Hoe dan ook, ze zullen er de technische recherche op afsturen. Die kunnen hem dateren, en hopelijk zijn identiteit vaststellen.”
“Je bent al bezig de zaak op te lossen.” Geamuseerd gebaarde ze naar de envelop. “Laat eens kijken. Misschien worden we wel net zo’n stel als Nick en Nora Charles.”
“Het is geen film, en het is geen prettig gezicht, Meg.”
“Dat is het achtereind van een eland ook niet.” Ze nam nog een nacho en trok de envelop naar zich toe om hem te openen. “Als hij van hier is, herkent iemand hem misschien. Hoewel er elk jaar heel wat buitenstaanders No Name beklimmen. Zijn kleding kan een aanwijzing zijn…”
Hij zag dat ze wit wegtrok en dat haar ogen glazig werden, en vervloekte zichzelf. Maar toen hij de computerprint van haar wilde afpakken ging ze met een ruk rechtop zitten en duwde zijn arm weg.
“Je hoeft er niet naar te kijken. Ik zal ze opbergen.”
Ze moest kijken. Ook al kon ze bijna geen lucht krijgen en was het of ze een stomp in haar maag had gekregen. Maar kijken moest ze. Opzettelijk haalde ze de andere foto’s uit de envelop en legde ze naast elkaar op tafel. Toen pakte ze het glas whisky en dronk het in een teug leeg.
“Ik weet wie dit is.”
“Herken je hem?” Zonder na te denken schoof Nate zijn stoel dichter bij de hare zodat ze samen naar de foto’s keken. “Weet je het zeker?”
“O, heel zeker. Het is mijn vader.”
Ze stond op. Haar gezicht was doodsbleek, maar ze stond vast op haar benen. “Betaal jij de drankjes. Ik hoef even geen biefstuk.”
Hij reageerde snel, schoof de computerafdrukken in de envelop, legde een paar biljetten op tafel, maar ze was door de hal gelopen en was al halverwege de trap toen hij haar had ingehaald.
“Meg.”
“Laat me even met rust.”
“Ik moet met je praten.”
“Kom over een uur boven. Kamer 232. Ga weg, Ignatious.”
Ze liep verder de trap op, stond zichzelf niet toe na te denken of te voelen. Nog niet, pas als ze de deur achter zich op slot had gedraaid. Sommige dingen wilde ze alleen doormaken.
Hij liep haar niet achterna. Dat drong vaag tot haar door, en ze waardeerde zijn zelfbeheersing of misschien was het tact. Ze ging de kamer binnen waar ze haar spullen al had neergelegd, sloot de deur en schoofde ketting in het slot.
Toen liep ze naar de badkamer en gaf over.
Daarna bleef ze op de koude vloer zitten met haar voorhoofd op haar knieën. Ze huilde niet. Ze hoopte dat ze dat op een gegeven moment zou kunnen. Maar niet nu. Nu voelde ze zich rauw en geschokt, en goddank, woedend.
Iemand had haar vader vermoord en achtergelaten. Jarenlang. Jaren waarin ze zonder hem had geleefd. Waarin ze had geloofd dat hij haar zomaar in de steek had gelaten. Dat ze niet goed of belangrijk genoeg was. Niet slim of knap genoeg. Ze verzon van alles op de momenten dat ze hem zo miste dat het was of ze een gat in haar buik had.
Hij had haar echter niet in de steek gelaten. Hij was naar de berg gegaan, wat voor hem even natuurlijk was als ademen. En was daar gestorven. De berg had hem niet te pakken gehad. Dat zou ze als zijn lot, als bestemming hebben kunnen accepteren. Hij was vermoord, en dat was onacceptabel. Onvergeeflijk. En het mocht niet ongestraft blijven.
Ze stond op, kleedde zich uit, draaide de koude kraan open en stapte onder de douche. Ze liet het water over zich heen stromen tot het wazige gevoel in haar hoofd weg was. Toen kleedde ze zich weer aan en ging op bed liggen, in het donker, om na te denken over de laatste keer dat ze haar vader had gezien.
Hij was haar kamer binnengekomen waar ze deed alsof ze aan het studeren was voor een geschiedenisproefwerk. Zolang ze deed of ze studeerde, hoefde ze geen huishoudelijke klusjes te doen. Daar had ze een hekel aan.
Ze herinnerde zich zelfs nu nog hoe haar hart opsprong toen haar vader kwam kijken wat ze deed, en niet haar moeder. Hij zeurde nooit over huishoudelijke klusjes of studeren.
Hij was voor haar de knapste man ter wereld, met zijn lange donkere haar en vrolijke grijns. Hij had haar alles geleerd wat zij echt belangrijk vond. Over de sterren en bergbeklimmen, over overleven in de wildernis. Hoe je een kampvuur moest maken, moest vissen, en de vangst schoonmaken en bereiden.
Hij had haar meegenomen in het vliegtuig met Jacob, en het was hun geheim dat Jacob haar had leren vliegen.
Hij had naar het boek gekeken dat geopend op haar bed lag, zelf lag ze op haar buik. En had zijn ogen ten hemel geslagen. “Saai.”
“Ik heb een hekel aan geschiedenis. Morgen hebben we een proefwerk.”
“Lullig. Maar je doet het vast goed. Dat doe je altijd.” Hij was op bed gaan zitten en had haar in haar zij gekieteld. “Hé, meisje, ik moet er even tussenuit.”
“Waarom?”
Hij had een hand geheven en zijn duim en wijsvinger over elkaar gewreven.
“Waarom hebben we nu geld nodig?”
“Je moeder zegt het. Zij kan het weten.”
“Ik hoorde jullie ruziemaken, vanmorgen.”
“Dat was niets bijzonders. We maken graag ruzie. Ik zal werk zoeken en wat poen verdienen. Dan is iedereen weer blij. Een paar weken, Meg. Hooguit drie.”
“Ik heb niets te doen als je weg bent.”
“Je vindt wel iets.”
En ze wist, zelfs als dertienjarig meisje had ze dat geweten, dat hij in zijn hoofd al vertrokken was. Hij had haar afwezig over de bol geaaid, als een oom. “We gaan ijsvissen als ik terug ben.”
“Goed,” had ze schouderophalend gezegd voor hij haar van zich af kon schudden.
“Tot spoedig, liefje.”
Ze had zich moeten bedwingen om niet van het bed te springen, achter hem aan te rennen en hem te omhelzen voor hij wegliep.
Wel honderd keer sinds die middag had ze gewenst dat ze dat had gedaan, hen allebei dat laatste contact had gegund.
Nu wenste ze het ook, terwijl ze die laatste herinnering in het donker liet afspelen.
Ze bleef liggen tot ze het klopje op de deur hoorde. Berustend stond ze op, ze knipte lampen aan en streek een hand door haar haar dat nog niet helemaal droog was na de douche.
Toen ze de deur voor Nate opende had hij een blad bij zich, en een ander stond op de vloer voor de deur.
“We moeten iets eten.” Hij had het vreselijk gevonden als mensen eten of andere troostrijke zaken aan hem opdrongen tijdens zijn zwartste periode. Maar het werkte, en daar kwam het op aan.
“Oké.” Ze gebaarde naar het bed, het enige oppervlak in de kamer dat groot genoeg was om als eettafel te dienen. Toen bukte ze zich en tilde het blad van de grond.
“Als je straks liever alleen bent, kan ik een andere kamer nemen.”
“Laat maar.” Ze ging in kleermakerszit op bed zitten en sneed zonder aandacht aan de salade op haar blad te schenken meteen de biefstuk aan.
“Die is van mij.” Nate verwisselde de bladen. “Ze zeiden dat jij van rood vlees houdt. Ik niet.”
“Je denkt ook overal aan, hè? Alleen heb je koffie meegebracht in plaats van whisky.”
“Als je een fles wilt, haal ik er een voor je.”
Met een zucht sneed ze een stuk vlees af. “Dat zou je nog doen ook. Hoe ben ik hier in Anchorage verzeild met een aardige man met wie ik biefstuk eet?”
“Zo aardig ben ik niet. Ik heb je een uur alleen gelaten zodat je tot jezelf kon komen. Ik heb je eten gebracht zodat je iets te doen hebt terwijl je me over je vader vertelt. Het spijt me, Meg, het is een harde klap. Als je met mij gepraat hebt, moeten we het aan de rechercheur die met de zaak belast is vertellen.”
Ze sneed nog een stuk vlees af en stak haar vork in de slappe friet. “Vertel eens. Waar jij vandaan komt, was je daar een goede politieman?”
“Het is zo ongeveer het enige waar ik ooit goed in ben geweest.”
“Heb je moordzaken gedaan?”
“Ja.”
“Ik praat met degene die met de zaak belast is, maar ik wil dat jij het voor mij onderzoekt.”
“Ik zal niet veel kunnen doen.”
“Er is altijd iets te vinden. Ik betaal je.”
Hij at terwijl hij nadacht. “Het is een harde klap,” herhaalde hij. “Daarom zal ik je die belediging niet kwalijk nemen.”
“Ik ken niet zoveel mensen die geld beledigend vinden. Maar goed. Ik wil dat iemand die ik ken op zoek gaat naar de klootzak die mijn vader vermoord heeft.”
“Je kent me nauwelijks.”
“Ik weet dat je goed bent in bed.” Ze glimlachte flauwtjes. “Goed, een hufter kan ook fantastisch zijn in bed. Maar ik weet ook dat je koel blijft onder druk en toegewijd of stom genoeg bent om op een gletsjer te klimmen om een jongen te redden die je niet kent. En je bent zo attent dat je in het restaurant vraagt hoe Meg haar biefstuk wil. Mijn honden mogen je. Help me hiermee, sheriff.”
Hij stak zijn hand uit en streelde haar haar, een aai over het vochtige zwart. “Wanneer heb je hem voor het laatst gezien?”
“Op 6 februari 1988.”
“Wist je waar hij heen ging?”
“Hij zei dat hij werk ging zoeken. Hier in Anchorage, dacht ik, of in Fairbanks. Hij en mijn moeder hadden ruzie over geld en een aantal andere zaken. Dat was normaal. Hij zei dat hij een paar weken weg zou blijven en is nooit teruggekomen.”
“Heeft je moeder hem als vermist opgegeven?”
“Nee.” Toen fronste ze haar wenkbrauwen. “Ik dacht het niet, althans. We namen aan, net als iedereen, dat hij gewoon de benen had genomen. Ze hadden ruzie,” vervolgde ze, “misschien erger dan gewoonlijk. Hij was rusteloos. Zelfs ik kon dat zien. Hij was geen lieverdje, Nate. Geen man met verantwoordelijkheidsgevoel, hoewel hij voor mij altijd goed was, en we hadden nooit gebrek aan de essentiële zaken. Het was niet genoeg voor Charlene en ze hadden vaak ruzie.”
Ze at door omdat het voor haar neus stond. “Hij dronk, hij blowde, hij gokte als hij zin had, werkte als hij zin had, en vertrok als hij zin had. Hij was drieëndertig toen hij die middag wegging, en met de wijsheid en rijpheid die ik nu bezit zie ik dat hij er moeite mee had om drieëndertig te zijn. Om vader te zijn van een puberdochter en jaar in jaar uit bij dezelfde vrouw te zijn. Misschien voelde hij dat hij op een kruispunt in zijn leven stond. Misschien was die winterse klimtocht een laatste jeugdgril, of misschien wilde hij sowieso niet terug. Maar iemand heeft het besluit voor hem genomen.”
“Had hij vijanden?”
“Waarschijnlijk wel, maar niemand die hem kwaad wilde doen, naar mijn weten.”
“En je stiefvader?”
Ze prikte met haar vork een paar keer in haar salade. “Hoe bedoel je?”
“Hoe snel na de verdwijning van je vader is Charlene hertrouwd? Hoe heeft ze de scheiding erdoor gekregen?”
“In de eerste plaats had ze geen scheiding nodig. Zij en mijn vader waren niet getrouwd. Hij geloofde niet in een boterbriefje. Ze is ongeveer een jaar later met de oude Hidel getrouwd, iets minder dan een jaar. Als je soms denkt dat Karl Hidel No Name is opgeklommen en een ijsbijl in mijn vaders borst heeft geramd, kun je dat vergeten. Hij was achtenzestig en vijfentwintig kilo te zwaar toen Charlene hem aan de haak sloeg.”
Ten slotte pakte ze de kom salade en begon eruit te eten. “Hij rookte als een schoorsteen en kon nauwelijks de trap op, laat staan een berg.”
“Wie zou met je vader zijn meegeklommen?”
“Jezus, Nate, dat kan iedereen zijn. Iedereen die van de kick hield. Wat denk je van die jongens van vandaag? Geef ze wat tijd, dan praten ze over wat er daarboven gebeurd is alsof het een van de opwindendste gebeurtenissen uit hun leven was. Bergbeklimmers zijn nog gekker dan piloten.”
Toen hij niets zei, zuchtte ze even en nam nog een hap salade. “Hij was een goede klimmer, had een goede naam. Misschien had hij een baan als gids voor een groep die een winterse klim wilde maken. Of misschien kwam hij een paar vrienden en gelijkgestemde idioten tegen en besloten ze samen de dood te tarten.”
“Heeft hij ooit sterker spul gebruikt dan wiet?”
“Misschien. Waarschijnlijk. Dat weet Charlene wel.” Ze wreef zich in de ogen. “Shit. Ik moet het haar vertellen.”
“Meg, ging een van beiden met anderen om toen ze samen waren?”
“Als dit een tactvolle manier is om te vragen of ze vreemdgingen, dan weet ik het niet. Vraag het haar.”
Hij had geen vat meer op haar. Haar woede en ongeduld zouden het over een paar minuten onmogelijk maken om haar te ondervragen. “Je zei dat hij gokte.”
“Nee. Dat weet ik niet. Niet dat ik ooit hoorde. Hij vergokte wel eens een salaris als hij gewerkt had. Of maakte wat schulden, omdat hij niet vaak won. Maar niets heftigs. Niet plaatselijk tenminste. Ik heb nooit gehoord dat hij iets onwettigs deed behalve softdrugs gebruiken. En er zijn meer dan genoeg mensen die me dat graag hadden verteld als dat wel het geval was geweest. Niet omdat ze hem niet mochten. Dat deden ze wel. Gewoon omdat mensen je graag dat soort dingen vertellen.”
“Goed.” Hij wreef over haar dij. “Ik stel wat vragen en doe aardig tegen degene die de zaak gaat behandelen zodat ik op de hoogte word gehouden.”
“Goed. Laten we hier weggaan.” Ze rolde van het bed en liet haar half opgegeten maaltijd staan. Ze trommelde met haar handen op haar dijen. “Ik ken een leuk café. De muziek is er goed. We kunnen wat drinken, dan komen we terug om aan de luchter te hangen.”
In plaats van commentaar te geven op haar omgeslagen stemming keek hij op naar het oude krakkemikkige plafondlicht. “Die ziet er niet echt stevig uit.”
Dat bracht een lach op haar gezicht. “Dan doen we maar roekeloos.”