21

De opkomst was groot in het stadhuis voor de gedenkdienst voor Max Hawbaker. Het was de enige plek die ruimte kon bieden aan zoveel mensen. Nate keek met belangstelling naar de vele aanwezigen, in werkkleding of speciaal aangekleed, in Alaskaanse smoking of bontlaarzen. Ze kwamen omdat Max een van hen was geweest, en zijn vrouw en kinderen dat nog steeds waren. Ze waren er, dacht Nate, ongeacht of ze Max als hun gewaardeerde stadsgenoot of als moordenaar beschouwden.

En velen geloofden het laatste. Nate zag het aan hun ogen of ving het op uit gespreksflarden. Hij liet het maar zo.

Max werd met warmte en humor herdacht, en de naam Patrick Galloway werd zorgvuldig vermeden.

Toen was het voorbij. Sommigen gingen weer aan het werk, anderen gingen naar Carrie om na te praten.

Nate ging weer aan het werk.

Charlene klampte Meg aan toen ze boodschappen uit haar vliegtuig haalde. Ze greep haar bij de arm en trok haar weg bij Jacob. “Ik moet hem zien.”

“Waar heb je het over?”

“Dat weet je heus wel. Ik wil dat je me naar Anchorage vliegt, naar het mortuarium waar hij tot de lente blijft. Daar heb ik recht op.”

Meg keek Charlene aan. “Dat kan ik niet. Het is te laat om nog naar Anchorage te vliegen, en ik heb een volle agenda. Binnenkort is er de Iditarod. Mensen willen over de route vliegen en foto’s maken.”

“Het is mijn recht…”

“Wat heeft dit teweeggebracht?”

“Dat we niet getrouwd waren betekent niet dat ik niet zijn vrouw was. Ik was wel echt zijn vrouw, net als Carrie en Max.”

“O, shit.” Meg liep twee keer een rondje. “Weet je, ik vond het heel stijlvol van je dat je naar de herdenkingsbijeenkomst bent gegaan en Carrie aankeek en haar condoleerde. En nu ga je hier staan klagen dat zij alle aandacht kreeg.”

“Daar gaat het niet om.” Of alleen gedeeltelijk, gaf Charlene toe. “Ik wil hem zien, kost wat kost. Als jij me niet wilt brengen bel ik Slomo in Talkeetna, dan betaal ik hem om me erheen te vliegen.”

“Je hebt erop zitten broeden sinds de herdenkingsbijeenkomst, hè? Sindsdien heeft het je niet meer losgelaten. Wat wil je ermee bereiken, Charlene?”

“Jij hebt hem wel gezien.”

“Dat is één punt voor mij.”

“Hoe weet ik dat hij dood is? Hoe weet ik dat hij het is als ik hem niet met mijn eigen ogen kan zien? Carrie heeft Max wél gezien.”

“Ik kan je niet brengen.”

“Wil je dat ik met een vreemde ga?”

Meg keek naar de rivier. Die was licht overstroomd. Scheuren en spleten in het schuivende ijs waardoor het water eronder naar boven was gekomen en licht was bevroren. Gevaarlijk omdat het nieuwe ijs er precies zo uitzag als het oude en onder je zou barsten als je eroverheen liep.

Dat wat je als veilig beschouwde zou je dood worden.

Nate had met de hand geschreven waarschuwingsborden laten neerzetten, wist ze. Hij was een man die alles wist van dun ijs en de gevaren van wat op het oog veilig en normaal was.

“Neem je geen genoegen met een afbeelding, een foto?”

“Hoe bedoel je?”

Ze draaide zich om. “Als ik je een foto van hem liet zien, zou je dan tevreden zijn?”

“Als je erheen kunt om foto’s te nemen, waarom…”

“Dat hoeft niet. Nate heeft foto’s. Ik kan er een halen en aan je laten zien.”

“Nu?”

“Nee, niet nu.” Meg deed haar muts af en streek haar vingers door haar haar. “Hij zou het niet goedvinden. Omdat het bewijs is of zoiets. Maar vanavond kan ik er wel een meenemen. Dan kun je ernaar kijken, en dan neem ik hem weer mee terug.”

Meg stond voor het politiebureau, ging haar sleutels na tot ze de sleutel waarop PB stond te pakken had. Ze had Nate slapend achtergelaten en hoopte dat hij niet wakker zou worden voor ze terug was. Ze wilde deze krankzinnige daad niet aan hem uitleggen.

Ze opende de deur en pakte haar zaklamp. Ze zou graag willen rondneuzen en genieten van het gevoel dat ze ergens was waar ze niet mocht zijn. Nog liever wilde ze echter dat dit voorbij was en ze weer naar bed kon.

Ze liep naar Nates kantoor. Daar nam ze het risico om het plafondlicht aan te knippen waarna ze naar het afgedekte prikbord liep.

Voorzichtig trok ze de deken weg. Die viel uit haar handen op de vloer toen ze trillend een stap achteruit deed.

Ze had eerder doden gezien en het was nooit een prettig gezicht geweest. Maar door die niets verhullende beelden van Max Hawbaker stokte haar adem.

Ze kon er maar beter niet aan denken, nu niet althans. Nu moest ze een foto van haar vader meenemen—de beelden van zijn dood waren gelukkig niet bloederig—voor Charlene.

Ze liet de foto in haar jaszak glijden, deed de lichten uit en ging naar buiten zoals ze binnen was gekomen.

Charlene was in haar kamer en deed in een gebloemde peignoir de deur open. Om haar heen hing een geur van whisky, rook en parfum.

“Ik hoop dat je alleen bent,” zei Meg.

“Ik ben alleen. Ik heb hem weggestuurd. Waar is de foto? Heb je hem bij je?”

“Je mag kijken, dan neem ik hem mee terug en dan wil ik er niets meer over horen.”

“Laat zien. Laat me naar hem kijken.”

Meg haalde de foto tevoorschijn. “Nee, je mag er niet aan komen. Stel dat er een kreukel in komt of zoiets, dan weet Nate het.” Ze hield Charlene de foto voor.

“O. O!” Charlene deinsde achteruit, zoals Meg bij het prikbord had gedaan. “God. Nee!” Ze hief haar hand om te voorkomen dat Meg de foto weer wegstopte. “Ik moet…”

Ze stapte weer naar voren en hield na Megs waarschuwende blik haar handen op haar rug. “Hij…Hij ziet er hetzelfde uit. Hoe kan dat? Hij ziet er hetzelfde uit. Na al die jaren is hij niet veranderd.”

“Hij heeft nooit de kans gehad te veranderen.”

“Het is vast snel gegaan, denk je niet? Zou het snel zijn gegaan?”

“Ja.”

“Hij droeg die parka toen hij wegging. Die droeg hij de laatste keer dat ik hem zag.” Ze draaide zich om en greep haar ellebogen vast. “Ga nu maar weg.” Ze huiverde en drukte haar handen tegen haar mond. “Meg,” begon ze en ze draaide zich om.

Maar Meg was al weg.

Toen ze alleen was, liep Charlene naar de badkamer, knipte het licht aan en bekeek zichzelf in de spiegel.

Hij had er hetzelfde uitgezien, dacht ze weer. Zo jong.

Zij niet. Zij zou er nooit meer jong uitzien.

Het was maart in Alaska, maar de langere dagen gaven Nate geen lentegevoel, hoe dicht de kalender ook naar de officiële dag toe kroop.

Nu was het al licht als hij wakker werd, meestal aan de linkerkant van Megs bed. Als hij door de stad liep zag hij veel meer onbedekte gezichten en minder capuchons.

De plastic paaseieren die aan de takken van besneeuwde bomen hingen en de plastic paashazen op witte gazons gaven ook niet echt een lentegevoel.

Maar de eerste dooi die hij meemaakte wel.

Vol verwondering keek hij naar de kleine scheurtjes die als ritssluitingen over de hele lengte van de rivier verschenen. In tegenstelling tot het overstroomde water vroren ze niet dicht. Het intrigeerde hem zo dat hij wel een halfuur bleef kijken voor hij terugliep naar het bureau.

“Er zijn scheurtjes in de rivier,” zei hij tegen Otto.

“O ja? Het is nog wat vroeg voor de dooi maar we hebben een warme periode gehad.”

Misschien, dacht Nate, zou hij, als hij heel lang in Lunacy woonde, een paar vochtige kille dagen met een temperatuur van vijf tot tien graden als een warme periode beschouwen. “Er moeten waarschuwingsborden worden neergezet, net als tijdens de overstroming. Ik wil niet dat een stel kinderen ijshockey gaan spelen en door het ijs zakken.”

“Kinderen weten wel beter.”

“Ik wil dat er borden worden neergezet, net als bij de overstroming, maar nu nog meer. Ga naar de Corner Store en haal borden. Peach of Peter kan de tekst schrijven. Eh, iets als ‘Niet schaatsen, dun ijs’.”

“Het is niet zozeer dun, als…”

“Otto, ga gewoon een heel stel borden halen.”

Morrend deed Otto wat hem was opgedragen. Nate zag dat Peach uit alle macht een glimlach probeerde te onderdrukken.

“Wat is er?”

“Niets. Niets hoor. Ik vind het een prima idee. Het laat zien dat we bezorgd zijn om onze inwoners. Maar ik denk dat je beter kunt schrijven: ‘Dooi, mijd het ijs’.”

“Schrijf maar op wat je het beste lijkt. Als het maar gebeurt.” Hij liep naar het achtergedeelte van het bureau om te kijken of daar iets was wat hij als palen kon gebruiken. “Laat het niet door Otto opschrijven.”

Toen hij zeker wist dat de borden er kwamen tikte en printte hij op zijn computer flyers en ging op pad om ze te verspreiden.

Hij prikte ze op in het postkantoor, de bank en de school en ging op weg naar The Lodge.

Daar kwam Bing naar hem toe, hij las de tekst mee over zijn schouder en lachte schamper. Zonder iets te zeggen las Nate zijn eigen woorden.

DOOI.

VERBODEN TE SCHAATSEN, TE LOPEN OF ANDERE ACTIVITEITEN OP DE RIVIER UIT TE VOEREN, OPVERORDENING VAN DE SHERIFF VAN LUNACY

“Heb ik iets verkeerd gespeld, Bing?”

“Nee. Ik vraag me alleen af of je denkt dat er iemand zo stom is om op de rivier te gaan schaatsen tijdens de dooi.”

“Er zijn ook mensen zo stom om van een dak te springen om te zien of ze kunnen vliegen nadat ze een paar Supermanstrips hebben gelezen. Hoelang blijft het dooien?”

“Hangt ervan af. De winter is vroeg begonnen, dus de lente ook. We zullen moeten afwachten. De rivier ontdooit elk jaar, net als het meer. Niks nieuws.”

“Als een kind niet oplet en door het ijs zakt, kunnen we naar de volgende herdenkingsdienst.”

Bing tuitte nadenkend zijn lippen toen Nate wegliep.

Hij liep nog steeds flyers te verspreiden toen hij beweging zag achter de etalage van The Lunatic.

Hij stak over, trof de deur gesloten aan en klopte.

Carrie keek door het raam en deed open.

“Carrie, mag ik zo’n ding bij jou voor het raam leggen?”

Ze pakte een flyer van hem aan, las hem en liep naar haar bureau om plakband te pakken. “Ik zal hem voor je ophangen.”

“Fijn.” Hij keek om zich heen. “Ben je hier alleen?”

“Ja.”

Hij had haar twee keer ondervraagd sinds de herdenking en beide keren waren haar gedachten en antwoorden vaag en chaotisch geweest. Hij had haar wat uitstel gegund, maar de tijd begon te dringen. “Heb je je nog iets kunnen herinneren uit die februarimaand?”

“Ik heb het geprobeerd, thuis dingen opgeschreven, zoals je had gezegd.” Ze plakte de flyer op met de tekst naar buiten gekeerd. “Daar lukte het niet. Bij mijn ouders ging het ook niet toen ik daar een paar weken met de kinderen was. Ik weet niet hoe dat komt. Ik kan gewoon nergens op komen of woorden op papier krijgen. Daarom ben ik weer hier. Ik dacht dat misschien…”

“Maak je geen zorgen.”

“Ik wist niet zeker of het wel zou lukken. Ik weet dat Hopp en nog wat vrouwen hier zijn geweest en…hebben schoongemaakt na…toen het mocht, maar ik wist niet of ik het aankon.”

“Het is moeilijk.” Hij was teruggegaan naar de steeg, had zich ertoe gedwongen. Het enige wat hij had gevoeld was doffe wanhoop.

“Ik moest wel. Er is geen krant uitgekomen sinds…het duurt al te lang. Max werkte zo hard en de krant betekende heel veel voor hem.”

Ze draaide zich om, deed haar best kalm en beheerst te ademen en keek om zich heen. “Het lijkt eigenlijk nergens op. Het lijkt niet eens op een echte krantenredactie. Max en ik zijn naar Anchorage, Fairbanks, en zelfs Juneau geweest om bij een echte krant rond te kijken, echte nieuwsredacties te zien. Dan lichtten zijn ogen op. Het stelt niet veel voor hier, maar hij was er trots op.”

“Ik ben het niet met je eens. Ik vind dat het heel wat voorstelt.”

Ze glimlachte moeizaam en knikte. “Ik ga ermee door. Dat heb ik vandaag besloten. Net voor jij langskwam. Eerst wilde ik het opgeven, ik dacht dat ik het niet zonder hem zou kunnen. Maar toen ik hier vandaag weer was wist ik dat ik ermee door moest gaan. Ik ga een krant samenstellen en vragen of De Professor tijd heeft om me te helpen. Misschien weet hij een paar leerlingen die willen werken, wat journalistieke ervaring willen opdoen.”

“Dat is goed nieuws, Carrie.”

“Ik zal iets voor je opschrijven, Nate, dat beloof ik. Ik zal terugdenken en proberen me iets te herinneren. Ik weet dat je zijn papieren wilde inzien en zo. Daar heb ik nog niets mee gedaan.”

Ze hoefde niet naar het kantoor achterin te kijken om Nate duidelijk te maken dat ze de ruimte bedoelde waar ze Max aangetroffen had.

“Ga je gang als je wilt.”

De staatspolitie had dat kantoor doorzocht, wist Nate. Hij wilde er ook nog onderzoek doen, maar niet nu. Niet als iedereen die voorbijliep hem binnen zou zien en zich zou afvragen waarom dat was.

“Daar kom ik wel een keer voor terug. Had hij thuis ook een kantoor?”

“Een klein kamertje. Ik heb zijn spullen nog niet bekeken. Ik stel het steeds uit.”

“Is er nu iemand bij je thuis?”

“Nee. De kinderen zijn op school.”

“Vind je het goed als ik nu een kijkje neem? Als ik iets moet meenemen zal ik een ontvangstbewijs voor je uitschrijven.”

“Doe maar.” Ze liep naar haar tas, haalde haar sleutels eruit en haalde er een van de ring af. “Deze is van de achterdeur. Hou hem maar zolang het nodig is.”

Hij wilde niet voor het huis van de Hawbakers parkeren. Te veel mensen zouden over zoiets onbenulligs kletsen.

In plaats daarvan parkeerde hij bij een bocht in de rivier. Hier zag hij geen scheuren in het ijs en vroeg zich af of hij te snel was geweest met waarschuwingen in de stad te verspreiden. Hij liep achterlangs door een stuk bos. Hier onder de bomen was het kouder, merkte hij op, omdat de zon er niet doorheen kon komen. Er waren sporen van sneeuwscooters en ski’s. Waarschijnlijk een crosscountryteam van de middelbare school. Er waren ook andere niet-menselijke sporen en hij hoopte dat hij niet oog in oog zou komen te staan met de eland die hij had weggejaagd.

Hij wist niet genoeg van elanden af om er zeker van te zijn dat ze geen wrok koesterden.

De sneeuw lag dikker dan hij had verwacht en hij vervloekte zichzelf dat hij zijn sneeuwschoenen niet had ondergebonden. Daarom gebruikte hij zoveel mogelijk de sporen.

Hij dacht dat hij een vos voorbij zag flitsen en toen hij even bleef staan om op adem te komen zag hij een kudde langharige herten. Ze sjokten niet meer dan vijf meter bij hem vandaan. Hij nam aan dat ze hem niet roken omdat ze hem geen blik waardig keurden, en bleef ze nakijken tot ze uit het zicht waren verdwenen.

Hij liep door naar Carries achterdeur, langs een tuin- of gereedschapsschuur en om het gebouw op palen dat hun bergplaats moest zijn. Iemand had de achterstoep schoongemaakt en bij de deur lag een stapel brandhout bedekt met zeildoek.

Hij gebruikte de sleutel om binnen te komen en stapte in een wasruimte waar ook laarzen en buitenkleding werden bewaard. Omdat zijn schoenen nat en besneeuwd waren deed hij ze uit en liet ze met zijn jas achter.

De keuken was vlekkeloos schoon. Misschien was dat wat vrouwen—sommigen althans—deden om hun verdriet te vergeten. De reiniger en de mop tevoorschijn halen. En de stofdoek, dacht hij toen hij verder door het huis liep, en de stofzuiger. Er was geen stofje te bespeuren. Noch enige normale gezinsrommel.

Misschien ging het daar juist om. Ze was er nog niet aan toe om het leven weer op te pakken.

Hij ging naar boven en zag welke de kinderkamers waren door de posters aan de muren en de rommel op de vloer. De ouderslaapkamer waar het bed zorgvuldig was opgemaakt en een patchwork sprei over een stoel was gedrapeerd, liet hij links liggen.

Sliep ze daar nu, tegen haar zin, omdat ze eigenlijk niet in het bed wilde of kon liggen waar ze met haar in man had gelegen?

Naast de slaapkamer was het kantoor van Max. Hier was het wel stoffig met overal alledaagse rommel. Op een van de naden van de bureaustoel was een stuk tape geplakt, een typische doe-het-zelf-reparatie, het bureau zelfwas een oud beschadigd geval, duidelijk een tweede- of derdehands aankoop. Maar de computer zag er nieuw uit.

Er was een bureaukalender: een kubus met een thema die elke dag een plaatje en een grap leverde. Die van Max had het thema vissen, en op het plaatje stond een man die een klein visje omhooghield en beweerde dat het groter was toen hij het aan de haak had geslagen.

De datum was 19 januari. Max was niet naar huis teruggekeerd om het eraf te scheuren voor de grap van de volgende dag.

Er stond geen mededeling op, geen handige clou zoals: “middernacht afspraak met (vul naam van moordenaar in”).

Nate bukte zich om de prullenbak onder het bureau te doorzoeken. Hij vond verschillende blaadjes van de kubus, sommige met aantekeningen.

Iditarod kunst—mbt hond?

Badkamerkraan lekt. Carrie pissig. Maken!

En het blaadje van de dag voor zijn dood, bedekt met krabbels van een woord: Pat.

Nate pakte het op en legde het op het bureau.

Hij vond verschillende enveloppen die aangaven dat Max kort voor zijn dood daar had gezeten en rekeningen had betaald, en een paar snoepwikkels.

Hij doorzocht de bureauladen, vond een chequeboek met een balans van $ 250,06 nadat alle rekeningen waren betaald, twee dagen voor zijn dood. Drie bankboekjes voor spaarrekeningen. Een voor elk van zijn kinderen, een gezamenlijke voor hem en zijn vrouw. Hij en Carrie hadden een bedrag van $ 6010,—.

Er waren enveloppen en adresetiketten. Elastiekjes, paperclips, een doosje nietjes. Niets ongewoons.

In de onderste la vond hij vier hoofdstukken van een manuscript. Op de bovenste pagina stond:

Een winterse periode

Roman

Auteur: Maxwell T. Hawbaker.

Nate legde het op het bureau en stond op om de plankenunit die een hele muur besloeg te doorzoeken. Hij voegde een doosje floppy’s en een plakboek met krantenartikelen bij zijn stapel.

Toen ging hij zitten om zijn computervaardigheid te testen.

De computer had geen wachtwoord, wat hem duidelijk maakte dat Max niet vond dat hij iets te verbergen had. Toen hij de documenten doornam leverde dat een spreadsheet op waarop Max nauwgezet hypotheek- en periodieke betalingen had ingevoerd. Een echte pater familias, dacht Nate, verantwoordelijk met geld.

Nergens in de financiën kon hij grote sommen of iets ongewoons ontdekken. Als Max zijn moordenaar had gechanteerd had hij dat inkomen niet naast zijn maandelijkse uitgaven genoteerd.

Hij vond nog meer van de roman en het begin van twee andere. Een van de floppy’s liet zien dat Max alles nauwgezet had bewaard. Er waren een paar favoriete sites, merendeels over vissen.

Hij vond wat bewaarde e-mails: visvrienden, reacties van een paar mensen betreffende sledehonden. Follow-ups, nam Nate aan op het geplande artikel over de Iditarod.

Hij nam nog een uur alles door maar er sprong niets uit wat ‘hebbes’ schreeuwde.

Hij pakte bijeen wat hij opzij had gelegd en nam het mee naar de wasruimte waar hij een lege doos pakte om alles in te doen.

Toen liep hij terug naar de keuken. De keukenkalender had een vogelthema. Niemand had eraan gedacht of de moeite genomen om hem naar februari laat staan maart om te draaien.

Op meer dan de helft van de vierkantjes stonden aantekeningen. Ouderavond, hockeytraining, boekverslag moet af zijn, tandartsafspraak. Normale gezinsroutine. De tandartsafspraak was voor Max geweest, zag Nate, en hij had twee dagen na zijn dood moeten gaan.

Hij bladerde verder en wierp een blik op februari en maart. Ook daar veel aantekeningen met VISSEN in grote hoofdletters over het tweede weekend in maart.

Nate liet het blad weer vallen. Routine. Gewoon. Normaal.

Er was echter dat ene kalenderblaadje uit de prullenbak boven, volgekrabbeld met de naam Pat.

Er hingen vier paar sneeuwschoenen in de wasruimte.

Hij bekeek ze terwijl hij zijn schoenen en jas aantrok, pakte de doos op en liep naar buiten.

Weer was hij in het bos, tot over zijn enkels in de sneeuw, toen het schot de stilte verbrak. Hij liet automatisch de doos vallen en voelde onder zijn jas naar zijn wapen. Terwijl hij het vastpakte dreunde de aarde. Een enkel hert, een stevig mannetje met een flink gewei sprong tevoorschijn en galoppeerde op hoge poten verder.

Met bonzend hart liep Nate in de richting waaruit het schot gekomen was. Ongeveer twintig meter verder zag hij een gestalte tussen de bomen vandaan komen, met een lang jachtgeweer.

Ze bleven even in de galmende stilte staan, elk met een wapen in de hand. Toen hief de gestalte zijn linkerhand op en schoof zijn capuchon naar beneden.

“Hij rook je,” zei Jacob. “Hij werd bang en ging ervandoor terwijl ik schoot. Dus ik miste.”

“Miste,” zei Nate.

“Ik had gehoopt Rose wat wild te kunnen brengen. David heeft de laatste tijd niet kunnen jagen.” Hij liet zijn blik traag en opzettelijk omlaag glijden naar Nates hand. “Jaag je, sheriff Burke?”

“Nee. Maar als ik een geweerschot hoor ga ik niet ongewapend op zoek naar degene die vuurde.”

Jacob vergrendelde opvallend de veiligheidspal. “Je hebt hem gevonden, en ik ga zonder vlees naar huis.”

“Sorry.”

“Het was kennelijk de geluksdag van het hert, niet van mij. Weet je hoe je terug moet?”

“Jawel.”

“Nou.” Jacob knikte, draaide zich om en verdween sierlijk en met het grootste gemak op zijn sneeuwschoenen tussen de bomen.

Nate liep terug met zijn pistool in de hand en raapte de doos op die hij had laten vallen. Hij stak het pistool pas in zijn holster toen hij terug in zijn auto was.

Hij reed naar Megs huis om daar de doos achter in een kast te zetten. Het was iets wat hij in zijn eigen tijd moest doornemen. Aangezien zijn broek tot op de knieën nat was kleedde hij zich om en ging hij voor hij naar de stad terugreed met de honden naar het meer om te zien of het dooide.

“De borden staan er,” meldde Otto hem.

“Dat heb ik gezien.”

“We hebben al twee klachten dat we ons met onze eigen zaken moeten bemoeien.”

“Moet ik met iemand praten?”

“Nee.”

“Je hebt twee telefoontjes gehad, sheriff, van verslaggevers.” Peach wees naar de roze memo’s op haar bureau. “Over Pat Galloway en Max. Ze willen een follow-up, zeiden ze.”

“Dan moeten ze me toch eerst te pakken zien te krijgen. Is Peter nog op patrouille?”

“We hebben hem weggestuurd voor de lunch. Hij was aan de beurt.” Otto krabde aan zijn kin. “We hebben voor jou pizza met kaas en saus besteld.”

“Prima, bedankt. Zou een man een kilometer of vier, vijf van zijn eigen huis gaan jagen, terwijl er vlakbij uitgestrekt jachtgebied is?”

“Dat ligt eraan.”

“Waaraan?”

“Waar hij op joeg, bijvoorbeeld.”

“Ja. Dat is zo.”

De scheuren in de rivier werden langer en breder naarmate de temperatuur boven het vriespunt bleef. Vanaf de oevers zag Nate voor het eerst de koude donkerblauwe glinstering tussen het ijs. Geboeid zag hij hoe die zich uitbreidde, wat gepaard ging met een geluid als artillerievuur. Of de beukende vuist van God.

Hele ijsoppervlakken kwamen omhoog, omgeven door dat blauwe water, en bleven dan vredig drijven als pas ontstane eilanden.

“Voor het eerst hier dooi meemaken heeft bijna iets goddelijks,” zei Hopp die naast hem kwam lopen.

“De eerste keer dat ik me waar ik vandaan kom iets van dooi herinner maakte Pixie Newburry het met me uit, en dat was verre van goddelijk.”

Hopp bleef stilstaan terwijl het ijs kraakte en dreunde. “Pixie?”

“Ja. Ze had grote amandelvormige ogen, daarom noemde iedereen haar Pixie. Ze liet me vallen voor een jongen wiens vader een boot had. Voor mij was het de eerste golf in een zee van gebroken harten.”

“Zo te horen was ze oppervlakkig. Je had niets aan haar gehad.”

“Op mijn twaalfde vond ik dat niet. Ik wist niet dat de dooi zo snel ging, trouwens.”

“Als de natuur eenmaal in beweging komt, is er geen houden meer aan. En je kunt erom wedden dat ze ons eerst nog om de oren slaat met wat winterse kou voor ze klaar is. Maar het begin van de dooi wordt in deze omgeving gevierd. Vanavond is er een informeel feestje in The Lodge. Je komt vast ook wel.”

“Oké.”

“Je bent vaker bij Meg dan in The Lodge, om te slapen, bedoel ik.” Ze glimlachte toen hij haar zwijgend aankeek. “Er wordt hier en daar over gefluisterd.”

“Is mijn beslissing waar ik slaap een probleem, officieel gesproken?”

“Nee, zeker niet.” Ze vouwde haar hand beschuttend om een sigaret en stak hem met een dikke zilveren Zippo aan. “Persoonlijk denk ik dat Meg Galloway niks van Pixie Newburry heeft. Er wordt ook hier en daar gefluisterd dat het licht bij Meg behoorlijk laat nog aan is.”

“Misschien lijden we aan slapeloosheid.” Ze was de burgemeester, overwoog Nate. In Galloways logboek werd geen vrouw vermeld. “In mijn vrije tijd hou ik me soms bezig met de zaak Galloway.”

“Aha.” Ze staarde naar de rivier waar Wauw met wit om de overhand streden. “De meeste mensen gaan vissen, lezen een spannend boek, of kijken tv in hun vrije tijd.”

“Politiemensen zijn niet zoals de meeste mensen.”

“Doe jij maar wat jou aanstaat, Ignatious. Ik weet dat Charlene van plan is Pat over te laten komen, zodra dat mogelijk is, om hem te begraven. Ze wil een begrafenis met alles erop en er’aan. Rond juni zal de grond wel voldoende ontdooid zijn om dat te doen, tenzij we nog een lange vriesperiode krijgen.”

Ze inhaleerde rook en blies hem uit. “Zelf zou ik eigenlijk willen dat het daarmee gedaan was. De doden zijn begraven, en de levenden moeten door. Ik weet dat het zwaar is voor Carrie, maar dat jij je erin vastbijt brengt haar man niet terug.”

“Ik geloof niet dat hij Galloway heeft vermoord. En ook niet dat hij zelfmoord heeft gepleegd.”

Haar gezicht verried geen enkele emotie en haar ogen bleven op de beweeglijke rivier gericht. “Dat wil ik niet horen. Het is allemaal vreselijk voor Carrie, maar dat is niet wat ik wil horen.”

“Niemand hoort graag dat hij of zij misschien naast iemand woont die twee moorden heeft gepleegd.”

Er ging een diepe huivering door haar heen en ze nam een trek van haar sigaret. Ze blies de rook uit. “Ik ken de mensen die naast me wonen, evenals een kilometer verderop en nog verder. Ik ken hun gezicht, naam en gewoonten. Ik ken geen moordenaar, Ignatious.”

“Je kende Max.”

“O, god.”

“Je hebt met Galloway bergen beklommen.”

Haar ogen kregen een scherpe blik en ze keek hem aan. “Is dit een ondervraging?”

“Nee. Alleen maar een vaststelling.”

Ze ademde in en uit terwijl het ijs brak. “Ja, dat klopt. En mijn man ook. Ik deed het graag, ik hield van de uitdaging en de spanning toen ik jonger was. De laatste paar jaar van zijn leven gingen Bo en ik liever wandelen, en als het goed weer was een nacht kamperen.”

“Wie vertrouwde hij het meest als hij op de berg was? Wie vertrouwde Galloway daarboven?”

“Zichzelf. Dat is de voornaamste regel bij het klimmen. Dat je vooral op jezelf moet vertrouwen.”

“In die tijd was je man burgemeester.”

“Het was meer een erebaan dan officieel.”

“Hoe dan ook, hij kende de mensen hier. Had aandacht voor hen. Ik wed jij ook.”

“En?”

“Als je je ertoe zou zetten en terugdacht aan februari 1988 herinner je je misschien wie er behalve Galloway niet in Lunacy was. Wie een week of langer weg was.”

Ze gooide de sigaret op de grond waar hij in de sneeuw bleef gloeien. Toen duwde ze hem met de neus van haar schoen uit het zicht onder de sneeuw. “Je hebt wel een hoge dunk van mijn geheugen, Ignatious. Ik zal erover nadenken.”

“Goed. Als je iets te binnen schiet, kom dan naar mij. Alleen naar mij, Hopp.”

“De lente komt eraan,” zei Hopp. “En die kan behoorlijk vinnig zijn.”

Ze liep weg en liet hem bij de rivier achter. Hij bleef in de koude wind staan kijken naar hoe die tot leven kwam.