2
Hij was omgeven door duisternis die hem als een moeras omlaag zoog toen de nachtmerrie hem uit zijn slaap rukte. Met hortende adem kwam hij boven en hapte met maaiende armen naar lucht. Klam van het zweet worstelde hij met de dekens.
Er hing een onbekende geur in de lucht: ceder, verschaalde koffie en een vleugje citroen. Toen besefte hij ineens dat hij niet in zijn appartement in Baltimore was.
In een vlaag van waanzin was hij in Alaska beland.
De verlichte wijzerplaat van de klok op het nachtkastje gaf twaalf voor zes aan.
Dus hij had even geslapen voor de droom hem weer in de werkelijkheid had geworpen.
Het was ook altijd donker in de droom. Zwarte nacht, grauwe, gore regen. En een geur van kruitdamp en bloed.
Jezus, Nate. Jezus. Ik ben geraakt.
Hij had het bloed niet kunnen stelpen noch de stromende regen kunnen laten ophouden. Het bloed en de regen bleven stromen, en hadden in die steeg in Baltimore weggespoeld wat er nog van hem over was.
Was ik het maar geweest, dacht hij. Niet Jack. Die had thuis moeten zijn bij zijn vrouw en kinderen, en ik had moeten sterven in die smerige steeg in de gore regen.
Maar hij was weggekomen met een kogel in zijn been en een in zijn zij, net boven zijn middel, genoeg om hem neer te halen, hem te vertragen, zodat Jack als eerste naar binnen was gegaan.
Enkele seconden, een paar foutjes, en een goede vent was dood.
Hij moest ermee leven. Hij had overwogen er zelf een eind aan te maken, maar dat was een egoïstische oplossing en deed niets voor de nagedachtenis van zijn vriend en partner. Ermee leven was moeilijker dan sterven.
Leven was een grotere straf.
Hij stond op en liep naar de badkamer en was nederig dankbaar voor het dunne stroompje heet water dat uit de douchekop kwam. Het zou wel even duren voor dat stroompje de voor zijn gevoel dikke laag stof en zweet zou afspoelen, maar dat gaf niet. Tijd was geen punt.
Hij zou zich aankleden en naar beneden gaan om koffie te drinken. Misschien zou hij burgemeester Hopp bellen en het politiebureau bekijken. Een samenhangend gesprek voeren en proberen een betere indruk te maken dan gisteren toen er nauwelijks een zinnig woord uit hem was gekomen.
Toen hij zich gedoucht en geschoren had voelde hij zich weer een beetje mens. Hij pakte schone kleren en kleedde zich laag voor laag aan.
Toen pakte hij zijn jas en wierp een blik in de spiegel. “Hoofdsheriff Ignatious Burke, Lunacy, Alaska.” Hij schudde zijn hoofd, glimlachte bijna. “Nou sheriff, we gaan je penning maar eens ophalen.”
Toen hij naar beneden liep verbaasde het hem hoe rustig het was. Hij had gelezen dat de plaatselijke bevolking bijeenkwam op plekken als The Lodge. Winteravonden waren lang en eenzaam, en hij had verwacht geroezemoes in de bar te horen, misschien het geklik van pool-ballen, of een of andere oubollige countrydeun uit de jukebox.
Maar toen hij naar binnen liep, stond de knappe Alaskaanse Rose koffie te schenken, net als eerder. Misschien voor dezelfde twee mannen, dat wist hij niet zeker. Haar zoon zat aan een tafel ijverig te kleuren.
Nate keek op zijn horloge dat hij op de plaatselijke tijd had gezet. Tien over zeven.
Rose draaide zich met een glimlach van de tafel om. “Hallo, sheriff.”
“Het is rustig vanavond.”
Haar glimlach werd breder. “Het is al ochtend.”
“Pardon?”
“Het is zeven uur ‘s-morgens. U wilt vast wel ontbijten.”
“Ik…”
“Het duurt even om te wennen.” Ze knikte naar de donkere ramen. “Over een paar uur wordt het iets lichter. Waarom gaat u niet zitten? Ik zal koffie brengen om mee te beginnen.”
Hij had de klok rond geslapen en wist niet of hij gegeneerd of opgetogen moest zijn. De laatste keer dat hij langer dan een uur of vier zonder steeds wakker te worden had geslapen kon hij zich niet herinneren.
Hij legde zijn jas op de bank bij een tafeltje maar bedacht dat het beter was om zich wat socialer op te stellen. Daarom liep hij naar Jesses tafel en tikte op de leuning van een stoel. “Is deze bezet?”
De jongen keek hem vanonder zijn donkere lokken aan en schudde het hoofd. Met het puntje van zijn tong tussen zijn tanden kleurde hij door toen Nate ging zitten.
“Dat is een mooie paarse koe,” merkte Nate op terwijl hij naar de kleurplaat keek waar Jesse mee bezig was.
“Koeien zijn niet paars, alleen als je ze zo kleurt.”
“Dat heb ik ook gehoord. Heb je tekenen op school?”
Jesse zette grote ogen op. “Ik ga nog niet naar school want ik ben pas vier.”
“Echt? Pas vier? Ik schatte je zestien.” Nate leunde achterover en knipoogde naar Rose toen ze hem een witte beker bracht en die volschonk met koffie.
“Toen ik jarig was hadden we taart en heel veel ballonnen. Hè, mam?”
“Dat klopt, Jesse.” Ze legde een menu naast Nates elleboog.
“En we krijgen heel gauw een baby. En ik heb twee honden, en…”
“Jesse, laat sheriff Burke even rustig kijken wat hij wil eten.”
“Ik wilde Jesse eigenlijk vragen om me advies te geven. Wat is lekker voor ontbijt, Jesse?”
“Pannenkoeken!”
“Goed, dan wordt het pannenkoeken.” Hij gaf het menu terug aan Rose. “Wij vermaken ons wel.”
“Mocht dat veranderen, dan hoor ik het wel.” Maar ze bloosde van plezier.
“Wat voor honden heb je?” vroeg Nate en hij werd vervolgens tijdens het hele ontbijt getrakteerd op de streken van Jesses huisdieren.
Een bord pannenkoeken en een leuk joch waren een veel betere manier om de dag te beginnen dan een terugkerende nachtmerrie. Opgevrolijkt stond Nate op het punt Hopp te bellen toen ze binnenkwam.
“Ik hoorde dat je op was,” zei ze, terwijl ze haar capuchon omlaag deed. Sneeuw spatte van haar parka. “Je ziet er beter uit dan gisteren.”
“Sorry dat ik zo afwezig was.”
“Geeft niet. Je bent uitgeslapen, en ik zie dat je goed hebt ontbeten in goed gezelschap,” vervolgde ze met een glimlach naar Jesse. “Heb je zin in een rondleiding?”
“Ja hoor.” Hij stond op om zich in zijn jas te hijsen.
“Je bent magerder dan ik dacht.”
Hij keek Hopp aan. Hij wist dat hij eruitzag als vel over been. Als een gespierde man van tachtig kilo met een lengte van een meter vijfentachtig meer dan vijf kilo afviel, was dat gewoonlijk het resultaat. “Dat zal niet lang duren als ik pannenkoeken blijf eten.”
“Je hebt een flinke bos haar.”
Hij zette zijn bivakmuts op. “Het blijft maar uit mijn hoofd groeien.”
“Ik hou van een man met haar.” Ze trok de deur open. “Ook al is het rood.”
“Het is bruin,” corrigeerde hij haar automatisch en hij trok de bivakmuts omlaag.
“Ook goed. Ga even liggen, Rose,” riep ze achterom toen ze de wind en sneeuw in liep.
De kou kwam op hem af als een op hol geslagen trein. “Allemachtig. Straks bevriezen mijn ogen nog!”
Hij sprong in de Ford Explorer die ze bij het trottoir geparkeerd had. “Je bloed is nog te dun.”
“Al was het zo dik als pastasaus, dan zou ik nog bevriezen, verdomme. Sorry.”
“Ik kan wel tegen ferm taalgebruik. Natuurlijk is het verdomd koud. Het is december.” Met haar misthoornlach startte ze de motor. “We beginnen de rondleiding in de auto. Het heeft geen zin om in het donker rond te strompelen.”
“Hoeveel man verlies je per jaar aan kou en onderkoeling?”
“Een stuk of wat in de bergen, voornamelijk toeristen en gekken. Een zekere Teek heeft zich op een avond laten vollopen, in januari drie jaar geleden, en is doodgevroren in zijn eigen buitenplee terwijl hij de Playboy las. Maar hij was niet goed wijs. De mensen die hier wonen kunnen goed voor zichzelf zorgen en cheechako’s die een winter meemaken leren het, of vertrekken.”
“Cheechako’s?”
“Nieuwkomers. Je moet de natuur niet onderschatten, maar je leert ermee te leven, en als je slim bent zorg je dat je er iets aan hebt. Ga naar buiten op sneeuwschoenen, ga skiën en schaatsen op de rivier, ga ijsvissen.” Ze haalde haar schouders op. “Neem voorzorgsmaatregelen en geniet ervan, want de natuur verdwijnt niet.”
Ze reed over de besneeuwde weg. “Daar is onze kliniek. We hebben een arts en een verpleegster.”
Nate keek naar het kleine vierkante gebouw. “En als zij iets niet aankunnen?”
“Dan vliegen we naar Anchorage. We hebben een piloot die buiten de stad woont. Meg Galloway.”
“Een vrouw?”
“Je bent toch geen seksist, Ignatious?”
“Nee.” Misschien toch wel. “Het was maar een vraag.”
“Meg is de dochter van Charlene. Een verdraaid goede piloot. Een beetje geschift, maar dat moet een goede piloot wel zijn, vind ik. Zij zou je uit Anchorage hebben opgehaald, maar je was een dag later dan we hadden gehoopt, en zij was al volgeboekt, daarom hebben we Slomo uit Talkeetna voor de klus gevraagd. Je zult Meg waarschijnlijk straks tijdens de vergadering wel zien.”
O, wat zal dat leuk zijn, dacht Nate.
“Daar is The Corner Store met alles wat je nodig hebt, en anders zorgen ze wel dat ze eraan komen. Het oudste gebouw in Lunacy. Het is begin 1800 gebouwd en Harry en Deb hebben het uitgebreid sinds ze het in 1983 gekocht hebben.”
De winkel was twee keer zo groot als de kliniek en had twee verdiepingen. Door de ramen scheen al licht.
“Het postkantoor is nu nog in de bank gevestigd, maar deze zomer maken we grond vrij. Die pijpenla ernaast is De Italiaan. Goede pizza. Ze bezorgen niet buiten de stad.”
“Een pizzeria dus.”
“Van een Italiaan uit New York, die hier drie jaar geleden kwam jagen. Zag het hier helemaal zitten. Is nooit meer weggegaan. Johnny Triviani. In het begin noemde hij het Triviani maar iedereen noemde het De Italiaan, en toen liet hij het maar zo. Hij heeft plannen om er een bakkerij aan te bouwen. Zegt dat hij een Russische bruid op bestelling van internet wil plukken. Misschien doet hij dat wel.”
“Krijgen we dan verse blini’s?”
“Dat is te hopen. De stadskrant wordt achter die winkelpui gemaakt,” zei ze wijzend. “Het stel dat hem samenstelt is niet in de stad. Ze zijn met de kinderen naar San Diego voor de kerstvakantie. KLUN, de plaatselijke radiozender, heeft in dat gebouw zijn studio. Mitch Dauber runt hem vrijwel in z’n eentje. Leuke vent, kun je mee lachen.”
“Ik zal op hem afstemmen.”
Ze keerde de auto en reed terug via dezelfde weg als ze gekomen waren. “De school ligt ongeveer een kilometer ten westen van de stad, kleuterschool tot en met groep acht. We hebben momenteel achtenzeventig leerlingen. Er wordt ook volwassenenonderwijs gegeven. Fitnesscursussen, schilderles, dat soort dingen. Van dooi tot bevriezen is dat ‘s-avonds. Anders overdag.”
“Dooi? Bevriezen?”
“Als het ijs op de rivieren gaat smelten, wordt het lente. Als de rivieren weer bevriezen, haal dan je lange onderbroeken maar tevoorschijn.”
“Juist.”
“We hebben vijfhonderdzes zielen binnen de zogenaamde stadsgrenzen, en nog eens zo’n honderdtien daarbuiten, maar nog altijd in ons district. Jouw district nu.”
Nate vond nog steeds dat het eruitzag als een toneeldecor, heel onwerkelijk. Dat het onder zijn gezag viel was nog onwerkelijker.
“Daar is de brandweerkazerne, uitsluitend bemand door vrijwilligers. En hier is het stadhuis.” Ze zette de auto voor een breed houten gebouw. “Mijn man heeft dit gebouw mee helpen bouwen, dertien jaar geleden. Hij was de eerste burgemeester van Lunacy, en is dat gebleven tot zijn dood, in februari vier jaar geleden.”
“Waaraan is hij overleden?”
“Een hartaanval. Hij was aan het hockeyen op het meer, maakte een doelpunt, viel om en stierf. Net iets voor hem.”
Nate zweeg even. “Wie heeft er gewonnen?”
Hopp schaterde het uit. “Zijn doelpunt maakte de stand gelijk. Ze hebben de wedstrijd nooit uitgespeeld.” Ze reed een klein stukje verder. “Hier is jouw plek.”
Nate tuurde door de duisternis en de dwarrelende sneeuw. Hij zag een goed onderhouden en met hout afgewerkt gebouw, duidelijk nieuwer dan wat eromheen stond. Uitgevoerd in bungalowstijl met een kleine overdekte veranda en twee ramen aan weerszijden van de deur, allebei met donkergroene luiken.
Er was vanaf de straat naar de deur een pad vrijgemaakt en een korte oprit, pas omgeploegd zo te zien, was al bedekt met enkele centimeters verse sneeuw. Er stond een blauwe pick-up geparkeerd en er liep nog een smal kronkelend voetpad naar de deur.
Beide ramen waren verlicht en er kwam een grijze rookpluim uit de zwarte schoorsteenpijp op het dak.
“Zijn we open voor het publiek?”
“Ja zeker. Ze weten dat je vandaag komt.” Ze parkeerde achter de pick-up. “Ben je er klaar voor om kennis te maken met je team?”
“Helemaal.”
Hij stapte uit, en ook deze keer kwam de kou als een schok. Met opeengeklemde kaken liep hij achter Hopp aan over het smalle pad naar de buitendeur.
“Dit noemen we een arctische ingang.” Ze liep het portaal i%üit de wind en sneeuw. “Het gaat warmteverlies uit het hoofdgebouw tegen. Een goede plek om je jas op te hangen.”
Ze trok haar parka uit en hing hem naast een andere aan de kapstok. Nate volgde haar voorbeeld, trok zijn handschoenen uit en propte ze in een van zijn jaszakken. Toen volgden de bivakmuts en de sjaal. Hij vroeg zich af of hij er ooit aan gewend zou raken zich elke keer als een ontdekkingsreiziger op de noordpool in te pakken als hij naar buiten moest.
Hopp duwde de binnendeur open en de geur van houtrook en koffie kwam hen tegemoet.
De muren waren lichtbeige, de vloeren gestippeld linoleum. Rechts achter in de hoek stond een vierkante houtkachel. Daarop stond een grote gietijzeren ketel stoom uit te puffen.
Rechts in de kamer stonden twee metalen bureaus tegen elkaar aan geschoven, en aan de andere kant een rij plastic stoelen aan een lage tafel met tijdschriften. Tegen de achterste muur stond een werkblad met een mobilofoon, een computer en een onnatuurlijk groen keramisch kerstboompje.
Aan weerszijden daarvan zag hij deuren en een prikbord met aantekeningen en memo’s.
En drie mensen die hun best deden niet naar hem te staren.
Hij nam aan dat de twee mannen zijn hulpsheriffs waren. De een zag eruit of hij nauwelijks de stemgerechtigde leeftijd had bereikt, en de ander oud genoeg om voor Kennedy gestemd te kunnen hebben. Allebei droegen ze een dikke wollen broek, stevige schoenen en een flanellen overhemd met opgespelde penning.
De jongste was autochtoon Alaskaans, met zwart steil haar dat bijna tot zijn schouders kwam, donkere diepliggende amandelvormige ogen, en een ontroerend jonge onschuldige uitdrukking op zijn fijnbesneden gezicht.
De oudste was een verweerd type met stekeltjeshaar, een onderkin en vaalblauwe tot spleetjes geknepen ogen omgeven door diepe rimpels. Zijn gezette postuur vormde een contrast met de tengere bouw van zijn collega. Nate dacht dat hij vroeger waarschijnlijk in het leger had gezeten.
De vrouw was kogelrond met volle roze wangen en een royale boezem onder een roze trui waarop sneeuwvlokken waren geborduurd. Haar peper-en-zoutkleurig haar was boven op haar hoofd in een knot gevlochten. Er stak een potlood doorheen en in haar handen had ze een schaal bolussen.
“Nou, hier heb je het voltallig gezelschap. Sheriff Ignatious Burke, dit is je staf. Hulpsheriff Otto Gruber.”
Stekelkop stapte naar voren en stak zijn hand uit. “Sheriff.”
“Aangenaam.”
“Hulpsheriff Peter Notti.”
“Aangenaam, sheriff Burke.”
Iets in de aarzelende glimlach kwam hem bekend voor. “Hulpsheriff, ben je soms familie van Rose?”
“Ja, meneer. Ze is mijn zus.”
“En ten slotte, je rechterhand, secretaresse en degene die altijd koffiebroodjes meebrengt: Marietta Peach.”
“Ik ben blij dat u er bent, sheriff Burke.” Haar stem was zuidelijk en deed denken aan pepermuntlimonade op de veranda. “Ik hoop dat u zich al wat beter voelt.”
“Ja prima, bedankt, mevrouw Peach.”
“Ik zal de sheriff de rest van het gebouw laten zien en dan ga ik weg zodat jullie elkaar kunnen leren kennen. Ignatious, zullen we gaan kijken naar je…gastverblijven?”
Ze ging hem voor door de rechterdeur. Er waren twee cellen, beide met stapelbedden. De muren waren pas geschilderd en de vloer was geschrobd. Hij rook lysol.
De cellen waren onbezet.
“Worden ze veel gebruikt?” vroeg Nate.
“Voornamelijk voor dronkaards en lawaaischoppers. Je moet wel heel dronken en lawaaierig zijn om een nacht in de cel in Lunacy door te brengen. Er zijn wel eens vechtpartijen en vandalisme, maar dat is meestal opgeschoten jeugd die zich verveelt. Ik zorg dat je op de hoogte wordt gebracht van de cijfers. We hebben geen advocaat, dus als iemand er echt een wil moeten ze er een uit Anchorage of Fairbanks halen, tenzij ze iemand ergens anders kennen. We hebben een gepensioneerde rechter, maar die is vaker aan het ijsvissen dan dat hij zich bezighoudt met juridische kwesties.”
“Juist.”
“Tjonge, je kletst me de oren van het hoofd.”
“Ik ben nou eenmaal praatziek.”
Grinnikend schudde ze het hoofd. “Kom, dan laat ik je je kantoor zien.”
Ze liepen terug door de werkruimte waar ze allemaal deden alsof ze druk bezig waren. Aan de andere kant van het bureau van Marietta Peach, vlak achter de deur, stond de wapenkast. Hij telde zes geweren, vijf buksen, acht revolvers en vier vervaarlijk uitziende messen.
Hij stak zijn handen in zijn zakken en tuitte zijn lippen. “Hé? Geen slagzwaard?”
“Je kunt maar beter voorzien zijn.”
“Zeg dat wel. Voor de komende invasie.”
Ze glimlachte en opende de deur naast de kast. “Hier is jouw kantoor.”
Het was ongeveer drie bij drie meter met een raam achter het grijs metalen bureau. Op het bureau stonden een computer, een telefoon en een zwarte lamp met zwanenhals. Tegen de zijmuur stonden twee archiefkasten met een klein werkblok ernaast. Daarop stond een koffieapparaat—met volle kan—en twee bruine bekers en een mandje met zakjes suiker en melkpoeder. Verder zag hij een leeg prikbord, twee klapstoelen voor bezoek en kapstokhaken.
Het licht dat in het zwarte raam weerkaatste maakte het allemaal nog onpersoonlijker en vervreemdend.
“Peach heeft je bureau bevoorraad maar als je nog iets nodig hebt vind je dat in de kast in de gang. Tegenover de wc.”
“Oké.”
“Heb je nog vragen?”
“Heel veel zelfs.”
“Waarom vraag je dan niets?”
“Goed. Ik heb één vraag, omdat de rest er eigenlijk mee samenhangt: waarom heb je me in dienst genomen?”
“Dat is in elk geval recht voor z’n raap. Mag ik?” vroeg ze met een gebaar naar de koffiekan.
“Ga je gang.”
Ze schonk hen allebei een beker in, gaf hem er een en ging op een van de klapstoelen zitten. “We hadden een sheriff nodig.”
“Juist.”
“Het is hier klein, afgelegen en we handelen het meeste zelf af, maar dat betekent nog niet dat we geen structuur nodig hebben, Ignatious. Dat we geen behoefte hebben aan een grens tussen goed en kwaad en iemand die die grens bewaakt. Mijn man heeft daar vele jaren aan gewerkt voor hij die laatste puck erin sloeg.”
“En nu doe jij dat.”
“Inderdaad, nu doe ik dat. Bovendien kunnen we met een eigen sheriff zelf onze boontjes blijven doppen. De federale recherche en de staatspolitie erbuiten laten. Een stadje als dit kan snel over het hoofd gezien worden vanwege de omvang en de ligging. Maar we hebben hier nu politie en brandweer. We hebben een goede school, een goed pension, een weekblad en een radiostation. Het weer wil ons nogal eens van de buitenwereld afsluiten, maar we kunnen voor onszelf zorgen. We hebben wel orde nodig, en dit gebouw, met de mensen erin, is daar het symbool voor.”
“Je hebt dus een symbool ingehuurd.”
“In zekere zin.” Haar lichtbruine ogen boorden zich in de zijne. “Mensen voelen zich veiliger met symbolen. Maar ik verwacht wel dat je je werk doet, wat naast de orde bewaren, voor een groot deel bestaat uit het in stand houden van de onderlinge betrekkingen. Daarom heb ik de tijd genomen om je een aantal zaken in de stad te laten zien, en te vertellen wie wat bestiert. Er is nog meer. Bing heeft een garage, hij repareert alles wat je hem brengt en hij heeft zwaar materieel. Sneeuwploeg en graafmachine. Lunatic Air vervoert vrachten en mensen, bevoorraadt de stad en de wildernis.”
“Lunatic Air?”
“Meg, met andere woorden,” zei Hopp met een glimlachje. “We zitten hier op de rand van de wildernis en we hebben dit van een kolonie seizoenwerkers, hippies en nietsnutten opgebouwd tot een stadje van betekenis. Je zult de mensen hier leren kennen, hun relaties, de wrevels en de connecties. Dan weet je hoe je met ze om moet gaan.”
“Kom ik toch weer terug op mijn vraag. Waarom heb je me aangenomen? Waarom niet iemand die dat allemaal al weet?”
“Omdat iemand die dat allemaal weet bevooroordeeld aan deze baan zou beginnen. Wrevels, eigen connecties. Als je iemand van buiten aanneemt, komt die met een frisse kijk. Jij bent jong, dat was in je voordeel. Je hebt geen vrouw en kinderen die hier misschien niet konden aarden en je onder druk zouden zetten om terug te gaan naar de Lower 48. Je hebt meer dan tien jaar ervaring bij de politie. Je had de kwalificaties waarnaar ik op zoek was, en je wilde niet het onderste uit de kan qua salaris.”
“Ik begrijp je standpunt, maar aan de andere kant heb ik geen flauw idee waar ik mee bezig ben.”
“Hm.” Ze dronk haar koffie op. “Je lijkt me een intelligente jongeman. Je zoekt het wel uit. Zo.” Ze stond op. “Ik zal je niet langer ophouden. De vergadering is om twee uur in het stadhuis. Je zult een praatje moeten houden.”
“O, jee.”
“Nog één ding.” Ze graaide in haar zak en haalde er een doosje uit. “Dit zul je nodig hebben.” Ze opende het, haalde er de zilveren ster uit en speldde die op zijn overhemd. “Tot twee uur, sheriff.”
Hij bleef staan waar hij was, midden in de kamer, terwijl hij in zijn koffie tuurde en de gedempte stemmen aan de andere kant van de deur hoorde. Hij had werkelijk geen idee waar hij mee bezig was. Hij zou maar ergens mee beginnen en van daaruit verdergaan.
Hopp had gelijk. Hij had geen vrouw, geen kinderen. Hij had niets of niemand die aan hem trok om terug te keren naar de Lower 48. Naar de bewoonde wereld. Als hij hier bleef, zou hij er iets van moeten maken. Als hij dit verpestte, deze vreemde kans die hij in deze uithoek had gekregen, kon hij nergens anders meer heen. En viel er niets meer te doen.
Hij voelde dezelfde zenuwkriebels in zijn maag als in het vliegtuig toen hij met zijn beker koffie naar de gemeenschappelijke ruimte liep.
“Eh, mag ik even?”
Hij wist niet waar hij moest gaan staan, en besefte toen dat hij helemaal niet moest staan. Hij zette zijn beker neer en pakte twee plastic stoelen. Toen hij ze bij de bureaus had neergezet pakte hij de beker op en keek met een glimlach naar Marietta Peach.
“Mevrouw Peach? Zou u even bij me willen komen zitten?” Hoewel de pannenkoeken hem zwaar op de maag lagen bleef hij glimlachen. “Zou u die koffiebroodjes mee willen nemen? Ze ruiken heerlijk.”
Duidelijk in haar sas nam ze het bord mee en een stapel servetjes. “Jongens, jullie pakken wel.”
“Ik neem aan dat dit minstens zo lastig voor jullie drieën is als voor mij,” begon Nate nadat hij een broodje op een servetje had gelegd. “Jullie kennen me niet. Weten niet wat voor politieman ik ben, wat voor iemand ik ben. Ik kom hier niet vandaan, en ik weet niets van dit deel van de wereld. En nu zouden jullie bevelen van mij moeten aannemen. Jullie moeten bevelen van mij aannemen,” corrigeerde hij zichzelf en hij nam een hap van zijn broodje.
“Dit is schandalig lekker, mevrouw Peach.”
“Het geheim zit hem in de reuzel.”
“Dat zal vast wel.” In gedachten zag hij al zijn aderen dichtslibben. “Het valt niet mee om opdrachten aan te nemen van iemand die je niet kent, niet vertrouwt. Jullie hebben geen reden om me te vertrouwen. Nog niet. Ik zal fouten maken. Ik vind het niet erg als jullie me daarop wijzen, zolang dat maar onder vier ogen gebeurt. Ik reken er ook op dat jullie me allemaal zo snel mogelijk de belangrijke zaken bijbrengen. Dingen die ik moet weten, mensen die ik moet kennen. Maar om te beginnen wil ik vragen of jullie moeite met me hebben. Laten we dat op tafel gooien en er nu mee afrekenen.”
Otto nam slurpend een teug koffie. “Ik weet niet of ik ergens moeite mee heb tot ik weet hoe u in elkaar zit.”
“Daar kan ik inkomen. Als iets je dwarszit, zeg het dan tegen me. Misschien ben ik het met je eens, misschien zeg ik dat je naar de pomp kunt lopen. Maar we weten dan in elk geval waar we aan toe zijn.”
“Sheriff Burke?”
Nate keek Peter aan. “Zeg maar Nate. Ik hoop van harte dat jullie geen voorbeeld nemen aan burgemeester Hopp en me alleen maar Ignatious gaan noemen.”
“Goed, Nate. Nou, ik dacht dat ik of Otto in het begin met je mee zou moeten gaan als er een oproep binnenkomt, en op patrouille. Tot je hier de weg weet.”
“Dat is een goed idee. Mevrouw Peach en ik zullen een weekrooster opstellen.”
“Je mag me nu wel Peach noemen. Ik wil alleen maar zeggen dat ik verwacht dat het hier schoon blijft en dat huishoudelijke taken, inclusief het schoonhouden van de wc, Otto, net als al het andere op het rooster komt. Zwabbers, emmers en bezems zijn niet alleen vrouwengereedschap.”
“Ik ben aangenomen als hulpsherrif, niet als poetsvrouw.”
Ze had een zacht moederlijk gezicht. En zoals elke rechtgeaarde moeder kon ze met een blik iemand op zijn plaats zetten. “En ik word betaald als secretaresse, niet om wc’s te schrobben. Maar die klus moet nu eenmaal geklaard worden.”
“Waarom voorlopig niet bij toerbeurt?” onderbrak Nate hen omdat hij de strijdlust op beide gezichten zag oplaaien. “Ik zal met burgemeester Hopp het budget opnemen. Misschien kunnen we ons veroorloven om iemand een keer per week te laten schoonmaken. Wie heeft de sleutels van de wapenkast?”
“Die liggen achter slot en grendel in mijn bureaula,” zei Peach.
“Ik wil ze graag hebben. En ik wil weten met wat voor wapens jullie hulpsheriffs kunnen omgaan.”
“Als het een trekker heeft kan ik ermee schieten,” antwoordde Otto.
“Dat kan zo zijn, maar we dragen een penning.” Hij liet zijn stoel op twee poten achterover hellen zodat hij kon zien wat Otto in zijn riemholster droeg. “Wil jij je bij de .38 als dienstwapen houden?”
“Het is mijn eigendom en ik ben eraan gewend.”
“Prima. Ik neem de gmm Sig uit de kast. Peter, ben jij tevreden met die negen die je bij je draagt?”
“Ja, sheriff.”
“Peach, kun jij met vuurwapens omgaan?”
“Ik heb een Colt .45 van mijn vader, die ligt ook in mijn bureaula. Hij heeft me leren schieten toen ik vijf was. En ik kan alles in die kast hanteren, net als GI Joe hier.”
“Ik heb in het leger gezeten,” zei Otto fel. “Ik ben marinier geweest.”
“Goed dan.” Nate schraapte zijn keel. “Hoeveel inwoners hebben wapens, schatten jullie?”
Alle drie keken ze hem verbaasd aan tot Otto’s lippen zich krulden. “Waarschijnlijk allemaal.”
“Heel fijn. Hebben we een lijst van degenen die een vergunning hebben om wapens bij zich te dragen?”
“Die kan ik voor je regelen,” bood Peach aan.
“Dat zou prettig zijn. En is er ook een exemplaar van de stadsverordeningen?”
“Ik zal ervoor zorgen.”
“Nog één ding,” zei Nate toen Peach opstond. “Als we iemand moeten arresteren, wie stelt borg, beslist de voorwaarden, de betaling van de boete en dat soort dingen?”
Er viel een lange stilte voor Peter antwoordde. “Dat doe jij waarschijnlijk, sheriff.”
Nate zuchtte. “Dat wordt leuk.”
Hij ging terug naar zijn kantoor met de papieren die Peach hem gaf. Het kostte weinig tijd om ze door te lezen, maar nu had hij in elk geval iets om op zijn prikbord te prikken.
Toen Peach binnenkwam, was hij in de weer met punaises. “Hier zijn die sleutels, Nate. Deze zijn voor de wapenkast. Deze zijn voor de deuren voor en achter, de cellen en je auto. Er hangen labeltjes aan.”
“Mijn auto? Wat heb ik dan?”
“Een Grand Cherokee. Hij staat buiten.” Ze liet de sleutels in zijn handpalm vallen. “Hopp zei dat een van ons je moet laten zien hoe je de standkachel moet bedienen.”
Daar had hij over gelezen. Verwarming die ontworpen was om een motor warm te houden terwijl hij stilstond in temperaturen onder nul. “Ik zet het op mijn lijst.”
“Kijk, daar is de zon.”
“Hè?” Hij draaide zich om en keek door het raam.
Toen bleef hij staan, met zijn armen langs zijn lichaam, de sleutels zwaar in zijn hand, terwijl de zon de lucht in een oranjeroze gloed zette. De massieve bergen stonden majestueus wit glinsterend te stralen.
Ze besloegen zijn raam. Maakten hem sprakeloos.
“Er gaat niets boven de eerste keer dat je een winterse zonsopgang in Alaska meemaakt.”
“Zo te zien, niet.” Als betoverd ging hij dichter bij het raam staan.
Hij zag de rivier waar hij was geland, een lange ingezakte steiger die hij niet eerder had opgemerkt en de glanzende ijslaag onder de steeds lichter wordende lucht. Er waren sneeuwhopen, een paar huizen, bomen, en, zag hij, mensen. Er waren mensen, zo dik ingepakt dat ze als kleurige vlekken over het wit leken te glijden.
Overal kringelde rook omhoog, en was dat een adelaar die door de lucht scheerde? Terwijl hij stond te kijken rende een groep kinderen met hockeysticks en schaatsen over hun schouders geslingerd naar de bevroren rivier.
En boven dat alles torenden de bergen uit, als goden.
Bij het zien van dat beeld vergat hij de kou, de wind, de afzondering en zijn eigen stille verdriet.
Toen hij dat zag voelde hij dat hij leefde.