Hoofdstuk 28

 

 

 

Zo gauw ik in mijn eigen dimensie verschijn, weet ik dat het mis is.

Normaal gesproken gaat terugkeren in je eigen lichaam zacht en soepel, alsof je je voorzichtig in een warm bad laat glijden. Nu voelt het alsof ik plat op mijn buik in ijskoud water neersmak. Pijn galmt door mijn lichaam, iedere zenuw knettert, en in eerste instantie lukt het me niet mijn gedachten of blik te focussen.

Pas als ik weer scherp kan zien, zie ik het papiertje in mijn hand. Erop staat: Jij bent stiekem naar mijn huis gegaan, dus ik kwam stiekem naar het jouwe.

Zonder dat ik het wil, laat mijn hand het papiertje vallen, en dan weet ik zeker dat ik echt thuis ben… maar Booswicht was er eerder.

Nachtschaduw. Ze heeft mijn lichaam al een dosis Nachtschaduw toegediend. Ik zit gevangen.

Alsof ze mijn gedachten kan horen, kijkt Booswicht op – in de spiegel boven mijn toilettafel – en ze glimlacht triomfantelijk.

‘Laat me eruit!’ schreeuwt Josie vanuit de kast in de gang. Ze bonkt zo hard tegen de deur, dat het klinkt alsof ze zich eruit probeert te beuken. ‘Geef me mijn zus terug!’

Ik heb nieuwe pijnlijke schrammen en blauwe plekken op mijn armen en bovenlichaam. Josie moet zich hevig hebben verzet, en ze is sterker dan ik. Booswicht moet puur dankzij het verrassingselement hebben gewonnen. Maar de deur van de kast is stevig. Voorlopig zit Josie opgesloten.

Booswicht loopt van de slaapkamer naar de woonkamer, de deur waar Josie zo wanhopig op timmert nauwelijks een blik waardig keurend. De gezellige sfeer is ver te zoeken – nee, is hardhandig om zeep geholpen. Kamerplanten zijn omvergegooid, hun wortels liggen gekreukeld rondom de cilindervormige hoopjes potgrond op de vloer. Her en der verspreid liggen boeken. De vergelijkingen zijn van de schoolbordmuur geveegd en vervangen door obscene tekeningen en vulgaire opmerkingen over de geringe afmetingen van Pauls en Theo’s… Nou ja, van Paul en Theo.

Nog veel verontrustender is het om te zien hoe Theo zelf eraan toe is: zijn armen achter zijn lichaam vastgesnoerd, bloedend uit zijn mondhoek.

‘Die Nachtschaduw blijft niet eeuwig werken!’ roept hij. Uit de hese klank van zijn stem maak ik op dat hij al een poosje aan het schreeuwen is. ‘Je hebt het opgemaakt. Straks is het uitgewerkt, en dan ben je de lul!’

‘Ik heb het niet eeuwig nodig. Ik ben hier klaar.’ Booswicht tilt haar Vuurvogel op en laat de mijne om mijn nek hangen. Ze wendt zich tot dezelfde spiegel waarvoor ze eerder mijn haar heeft staan vlechten. Er ligt een triomfantelijke glans in haar ogen. ‘De volgende keer dat je mijn lichaam in mijn dimensie overneemt terwijl ik er niet ben? Dan sterft er iemand van wie je houdt.’

Een schok… en dan zak ik tegen de dichtstbijzijnde muur in elkaar. De pijn in mijn gehavende lichaam wordt scherper, maar het kan me niet schelen. Ik ben weer alleen in mijn eigen hoofd.

‘Theo? Ik ben het.’ Haastig loop ik naar de stoel toe en maak ik de riem los waarmee zijn handen achter zijn rug en aan een stoelpoot zijn gebonden. ‘O god, wat heeft ze gedaan?’

‘Me in elkaar geslagen. En even voor alle duidelijkheid: dat zou haar nooit zijn gelukt als ik niet nog steeds herstellende was geweest.’ Theo rolt zijn schouders, wrijft over de rode striemen die het leer in zijn huid heeft achtergelaten en komt overeind. ‘Of als Josie erbij was geweest. Als Booswicht haar niet zo had overvallen, had Josie haar kunnen uitschakelen.’

Vlug omhels ik Theo. ‘Is er een manier om de Thuisbasis te redden?’

Hij kijkt me niet één, maar twee keer aan, totaal verbijsterd. ‘Ho even. Waarom willen we proberen de Thuisbasis te redden? En waarvan?’

‘Ze proberen zichzelf af te sluiten zodat Booswicht er nooit meer uit kan, maar er bestaat een kans dat die hele dimensie instort, en als dat gebeurt, wordt onze geschiedenis compleet herschreven. Dat mag niet gebeuren. Bovendien… als we een dimensie kunnen redden, dan moeten we dat ook doen. Zelfs als het de Thuisbasis is.’

Mijn ouders en Wyatt Conley zijn maar drie van de miljarden mensen. De Theo uit die wereld verdient het om te blijven leven, hij en de talloze andere mensen in die wereld.

‘Volgens mij hebben ze het proces al in gang gezet. Kunnen we het stoppen?’

Theo heeft een ogenblik nodig om de informatie te verwerken en schudt dan zijn hoofd. ‘Als ik een maand de tijd had om eraan te werken, zou ik misschien kunnen uitvogelen hoe ze dat precies doen en hoe je instorting kunt voorkomen. Zelfs ik ben niet geniaal genoeg om dat binnen een paar minuten te kunnen.’

Wat staat ons allen te wachten? Kan de realiteit die ik ken elk moment worden uitgewist? Ik heb geen flauw idee, ik heb nergens ook maar enige grip op.

‘Dus we zitten hier gewoon… vast? We moeten gewoon maar afwachten of onze herinneringen herschreven zullen worden?’

Theo kreunt. ‘Daar ziet het wel naar uit.’

‘Marguerite, ben jij dat?’ roept Josie vanuit de kast, om vervolgens op de deur te bonken. ‘Laat me eruit!’

Snel ga ik haar bevrijden, wat vooralsnog het enige nuttige is wat ik kan doen.

‘Wat is dat?’ Mijn vader steekt zijn hoofd uit de deur van de slaapkamer van mijn ouders.

Ook zij moeten net zijn teruggesprongen, besef ik. Ik open de kastdeur en zie Josie, weggedoken tussen onze winterjassen. Ze heeft een beginnend blauw oog, en haar vuist is gebald voor het geval ik loog over mijn identiteit. Maar ze ontspant wanneer ik haar langs me heen de gang in laat lopen, waar pap, mam en Theo zich hebben verzameld.

Terwijl ik uitleg geef over het plan de Thuisbasis af te sluiten tot een soort kleine bubbel, en over de potentiële instorting ervan, raken de natuurkundigen in de kamer strijdlustig zoals altijd wanneer de gedachten elkaar razendsnel opvolgen. Zonder dat ik het hoef uit te leggen, begrijpen ze dat ons verleden uitgewist zou kunnen worden. En ook al is het onmogelijk, ze proberen evengoed binnen de gegeven tijd een manier te verzinnen om de Thuisbasis te behouden. Theo grijpt zelfs een krijtje om wat ruwe vergelijkingen neer te kalken, al houdt hij even halt bij Booswichts teksten op de muur.

Hij trekt een grimas. ‘Serieus?’ mompelt hij, en hij wist de woorden met zijn blote onderarm uit. ‘Toe nou. Geef een jongen wat meer vertrouwen.’

Terwijl de wiskunde me om de oren vliegt, zegt mam: ‘Waar is Paul? Hij heeft de Moskou-dimensie verlaten om jou naar de Thuisbasis te volgen. Hebben jullie elkaar daar gevonden?’

Ik ben sprakeloos. Hoe kan ik de anderen ooit vertellen dat Paul dood is? Ik moet het doen, dat weet ik wel, maar het lijkt alsof het uitspreken van de woorden het echt zal maken. Alsof mijn stilzwijgen het mogelijk maakt dat hij misschien bij ons zal terugkeren, veilig en wel, en dat dit allemaal één boze droom is.

‘Goed nieuws,’ verkondigt Theo, zodat ik geen antwoord hoef te geven.

Josie, die de arme kamerplanten in hun potten terug aan het steken was, stopt even. ‘Wat?’

‘Als we de opsporingstechnologie uit de oorlogsdimensie op de juiste manier gebruiken, en ik denk van wel, is Booswicht rechtstreeks teruggegaan naar huis, oftewel de Thuisbasis. Dat betekent dus dat ze klaar is, toch? Ze gaan die wereld afsluiten, of vernietigen, maar ze komt niet meer terug. Ja?’

‘Ja.’ De boodschap van haar ouders hoef ik haar dus niet meer over te brengen. De Thuisbasis staat op het punt definitief afgesloten te worden. Er verkeren geen dimensies meer in gevaar. Het is straks allemaal echt voorbij.

Mijn keel wordt dichtgeknepen van de ingehouden tranen, zowel van opluchting als van verdriet, dat ik niet langer binnen kan houden.

‘Lieverd?’ Pap doet een stap dichter naar me toe. De bezorgdheid in zijn blauwe ogen verandert in angst. ‘Zei je nou dat je Paul had gevonden? Heb je hem gezien?’

Theo ziet eruit alsof hij zeeziek is. Hij heeft de waarheid op mijn gezicht gelezen.

‘Nee,’ fluistert hij. ‘Nee, dat kan niet waar zijn…’

Misselijkheid golft door mijn lichaam, gevolgd door een aanval van duizeligheid. Mijn schouder zakt tegen de muur. Ik zet me schrap met mijn handen, zodat ik niet val. Mijn moeder slaakt een kreet, denkend dat ik in elkaar ben gezakt van verdriet, en inmiddels realiseren de anderen zich ook waaróm ik verdriet heb, waarom ik niet kan zeggen wat er met Paul is gebeurd.

Maar een andere verschrikking neemt bezit van me, van mijn spieren, mijn stem, én mijn wil. Opnieuw ben ik een gevangene in mijn eigen lichaam. Er hangen twee Vuurvogels om mijn nek.

Booswicht is terug.

‘Dachten jullie… Dachten jullie…’ Praten kost haar moeite. De Nachtschaduw is bijna uitgewerkt. Ze zal niet veel langer de controle over me hebben. ‘…dat ik… me door hen… zou laten vermoorden?’

Ze weet het, van de bubbel. Van de kans op vernietiging. Ze is erachter gekomen en ze is hierheen ontsnapt.

‘Marguerite?’ zegt Josie. Zij is de enige die niet over haar toeren is vanwege Paul; tenminste, niet zo erg, dat ze niet in de gaten heeft dat ik raar doe.

Booswicht wendt zich af en bedekt mijn gezicht met mijn handen.

Misschien overleven jullie het wel, wil ik zeggen. Die kans bestaat! Maar de woorden komen niet over mijn lippen.

Dat maakt blijkbaar niet uit, want Booswicht hoort me en reageert hees fluisterend: ‘De kansen… staan me… niet aan.’

In deze rare schemerzone van de Nachtschaduw kan mijn bewustzijn met het hare communiceren. Ik zal de controle nu elk moment terug kunnen krijgen.

Maar niet snel genoeg, want Booswicht neemt haar Vuurvogel in haar hand en begint de knoppen op een manier in te stellen die ik nog nooit eerder heb gezien. Toch weet ik wat ze aan het doen is, zelfs nog voordat ik de kleine duimbeweging herken die ik me kan herinneren van Romola Harringtons trucje in de Rome-dimensie.

Booswicht is een ondergang aan het instellen. Ze gaat mijn universum vernietigen.

Nee. Dat is onmogelijk. We kunnen onszelf beschermen. Toch? We hebben dit al voor zoveel andere werelden gedaan…

‘Jullie hebben niet… eerst jezelf… gered. Sukkels.’ Ze lacht één keer, een bitter geluid dat ik nauwelijks herken, ook al komt het uit mijn eigen keel. ‘Altijd… eerst… voor jezelf zorgen.’

Maar dan ga jij ook dood! Als jouw wereld en de onze allebei verdwijnen, jaag je jezelf samen met ons allemaal de dood in.

‘Prima. Zolang ik jullie maar te grazen kan nemen. Jij hebt ze hiertoe overgehaald. Jij hebt dit bekokstoofd. Dan kun je het krijgen ook.’

‘Marguerite?’ zegt mijn moeder door haar tranen heen. ‘Wat ben je –’

Theo snapt het ineens en snauwt: ‘O nee toch! Niet nu!’

De aarde beeft. Niet zo heel erg, niets bijzonders ook hier op de rand van de San Andreasbreuk. Mijn ouders en Josie reageren zelfs amper. Maar ik ken de waarheid. Dit is het begin van het einde.

Ik wil Booswicht verrot schelden. Ik wil tegen haar zeggen dat zij het beroerdste leven heeft van alle Marguerites in het hele multiversum, niet omdat haar dimensie klote is, maar omdat ze er zelf voor heeft gekozen om het kwaadaardigste, gemeenste, wraakzuchtigste bestaan te leiden dat maar mogelijk is. Ik wil haar kwellen met de verschrikking van het lot dat haar wacht, een eeuwigheid van parasitair bezetten waarbij ze nooit, maar dan ook nooit iets of iemand als het hare zal kunnen bestempelen.

Maar mijn eigen lot is nog erger. Ik zal nooit geboren zijn. Mijn laatste ogenblikken zal ik doorbrengen in de wetenschap dat iedereen die ik ooit heb liefgehad tegelijk met mij zal worden uitgewist. Booswicht heeft ons allemaal verdoemd.

De aarde beeft opnieuw, heviger dit keer. Haar handen klemmen zich om de Vuurvogel, en in een flits is ze verdwenen.

Ik wankel achteruit terwijl Theo me bij de schouders pakt en me door elkaar rammelt. ‘Ga uit haar weg. Ga uit haar weg!’

‘Ze is al weg! Ik ben het!’ roep ik. ‘Het staat op instorten. Het universum staat op instorten. Booswicht heeft mijn Vuurvogel gebruikt en ons vernietigd…’

‘Wat?’ Theo ziet eruit alsof hij gaat flauwvallen.

Een uitdrukking van begrip breekt door op het gezicht van mijn ouders, gevolgd door doodsangst.

‘Booswicht sprong opnieuw in me. Ze heeft de kettingreactie in gang gezet. Ik kon haar niet tegenhouden.’

Er stijgt een snik op uit mijn keel. Mijn familie, mijn vrienden en mijn wereld staan allemaal op het punt ten onder te gaan, door míjn toedoen.

‘Verdomme!’ Pap rent naar de berg apparatuur aan de andere kant van de woonkamer, met mam en Theo op zijn hielen. ‘We kunnen dit. Hoelang hebben we?’

Een paar uur, wil ik zeggen. Zo lang duurde het voordat de Rome-dimensie ten onder ging. Maar misschien is onze wereld kwetsbaarder, want de aardbeving is nu alweer terug, dit keer zo hevig, dat het serviesgoed in de kast rammelt. De weinige boeken die nog op de planken staan, vallen op de grond.

Mam beantwoordt mijn vaders vraag. ‘Niet lang genoeg.’

Toch beginnen ze er allemaal vol overgave aan. Ze graaien materiaal bijeen in een poging om de stabilisator in recordtijd in elkaar te zetten. Josie begint nog meer spullen van de planken te halen, die ze op de grond zet, zodat ze niet naar beneden kunnen tuimelen en kapotgaan. Verstandig om te doen bij een aardbeving, maar in dit geval irrationeel. Niet dat ik het haar kwalijk neem dat ze in shock is van angst. Mijn hele lichaam voelt als verdoofd.

Dan hoor ik voetstappen in de hal naast me. Wie zou er nog meer in ons huis kunnen zijn?

Ik weet maar één iemand.

Met een ruk draai ik me om, en ik zie… ‘Paul!’

O god, hij leeft nog. Hij heeft dus op tijd kunnen ontsnappen…

…enkel om hierheen te komen en samen met ons de dood te vinden.

Ik probeer naar hem toe te rennen, maar de trillende grond gooit me bijna omver. Alleen door mezelf tegen de muur te laten zakken voorkom ik dat ik val.

Paul weet zichzelf op te vangen door met zijn handen aan weerskanten van de gang steun te zoeken. Zodra het rustig genoeg is om te bewegen, haast hij zich naar voren.

‘Wat is er aan de hand?’

‘Het universum staat op instorten,’ zegt Theo. ‘De slechte Marguerite heeft precies lang genoeg bezitgenomen van de goede Marguerite om dat in gang te zetten.’

Paul keert zich naar me toe, precies op het moment dat ik hem bereik. Zijn arm zit nog steeds in het verband daar waar ze hem heeft gesneden. Ik stort me in zijn armen, alsof alleen zijn kracht me overeind zou kunnen houden terwijl de rest van de wereld ten onder gaat. De geur van zijn huid, het gevoel van zijn handen op mijn rug, zelfs het stokken van zijn adem wanneer hij me tegen zich aan trekt… Alles aan hem is me dierbaarder dan ooit. Dit is het mooiste en tegelijkertijd het verschrikkelijkste moment in mijn leven.

Verschrikkelijk, omdat ik weet dat Paul me net op tijd is teruggegeven om samen met hem te kunnen sterven.

Hoewel ingehouden snikken mijn stem dreigen weg te drukken, lukt het me om uit te brengen: ‘Waar was je? Ik dacht dat je dood was.’

‘Er was geen tijd om na te denken over een nieuwe bestemming. Ik moest terugspringen naar de Moskou-dimensie. Vervolgens moest ik de Vuurvogel opnieuw opladen en… Verdomme.’ Paul vloekt opnieuw, in het Russisch, om de grimmige ironie van dit alles; hij is precies op tijd thuisgekomen om te sterven.

Ook al ken ik het antwoord, toch moet ik het vragen: ‘We kunnen niet ontsnappen, hè?’

Hij kust mijn wang, mijn voorhoofd, en drukt me nog dichter tegen zich aan. ‘Er is geen uitweg. In elk geval geen uitweg die wij zouden kiezen.’

En hij heeft gelijk. Ieder bestaan dat we hierna zouden hebben, zou gestolen zijn van onze andere versies, in andere werelden. Zou ik Valentina voorgoed van haar echte ouders kunnen beroven? Of mijn andere ik uit de oorlogsdimensie dwingen haar leven op te geven zodat ik het in haar plaats kon leiden? Kiezen we ervoor om één andere ik definitief over te nemen, of stelen we weken- of maandenlang van anderen? Ontsnappen uit deze dimensie zonder enige hoop om naar huis terug te keren, zou parasieten van ons maken.

Ik wil niet dood. Maar ik weiger te blijven leven als dat betekent dat ik moet verloochenen wat ik geloof en wie ik liefheb.

In elk geval heb ik Paul nog een laatste keer kunnen zien voor het einde.

Hij draait zich om en kijkt naar de hysterische activiteit aan de regenboogtafel. Hij maakt geen aanstalten om zich bij hen te voegen.

Dan snap ik het. ‘Paul, kunnen ze op tijd een stabilisator bouwen?’

‘Nee.’

De echte aardbeving slaat toe. We schreeuwen allemaal, en ieder van ons valt op de grond, behalve Josie, die al op de grond zat. Geschreeuw van buiten. Ik vraag me af wat er met de lucht gebeurt, en of de grond is opengespleten, pure hel onthullend.

Paul kruipt dichterbij, zijn armen naar me uitstekend. Dit is het dan. We gaan elkaar een laatste kus geven en sterven in elkaars armen.

Maar in plaats daarvan grijpt hij mijn Vuurvogel, en ik herinner me onze enige kans.

‘Je gaat de Vuurvogels met elkaar verbinden!’ schreeuw ik boven de herrie van vallende gevelplaten en loeiende autoalarmen van buiten uit. In de Moskou-dimensie zei hij dat dat in een noodgeval misschien zou kunnen werken. Er is nog nooit een groter noodgeval geweest dan dit. ‘Dit zal onze redding worden, toch?’

‘Misschien,’ zegt Paul, terwijl hij ze aan elkaar begint te koppelen.

‘Misschien?’

‘Ik geef het vierendertig procent kans van slagen.’

O god. ‘Doe het.’

‘Het gaat pijn doen.’ Paul zegt dit niet zodat ik nog kan terugkrabbelen. Hij is al bezig mijn Vuurvogel en de zijne opnieuw in te stellen, vingervlug. Allebei weten we dat we geen andere keus hebben.

Ons plafond vervormt en flakkert, lijkt dan te smelten, en er doemt een dreigende wolkenlucht boven ons op. Josie begint te gillen. En Paul brengt onze Vuurvogels bij elkaar.

Het is als een bliksemflits. Zuivere pijn snijdt door me heen, zo hevig, dat ik geen lucht krijg. Ik heb nog nooit zulke pijn gevoeld. Een reminder komt in de buurt, maar een reminder is binnen een seconde voorbij, en dit gaat maar door en door.

Paul schokt van dezelfde pijn. Maar hij trekt me in zijn armen en klampt zich aan me vast, alsof ik hem zou kunnen redden.

Tranen vertroebelen mijn blikveld. Het hele huis valt uit elkaar, of misschien de hele dimensie. Dit is het einde.

‘Ik hou van je.’ Ik hou hem nog steviger vast, dankbaar dat ik de gelegenheid krijg om dit nog één laatste keer te zeggen.

‘Ik ook van jou.’ Hij drukt me tegen zijn hart.

Als dit ons einde is, laat het dan maar komen.

We worden omringd door licht, oogverblindend fel als de zon, en er trekt een gigantische rilling van energie door mijn lichaam. Het is als het oog van een orkaan in mijn binnenste, strak cirkelend en mij naar binnen zuigend. De werveling doet meer pijn dan al het andere. Ik klamp me nog wanhopiger vast aan Paul, mezelf dwingend om heel te blijven. Om bij hem te blijven. Om in leven te blijven.

Dan… houdt alles op.

De pijn lost op. Het trillen ebt weg. Het plafond is weer gewoon een plafond. Gedurende een paar lange seconden liggen we daar met zijn allen, onze eigen zintuigen niet vertrouwend.

Hoop en wanhoop en verwarring botsen met elkaar, waardoor mijn gedachten wazig worden terwijl ik Paul nog steeds tegen me aan klem. Hij kijkt net zo verbluft als ik. Maar de stilte duurt voort, net als de rust, tot ik begin te geloven dat ze misschien wel eeuwig zullen blijven duren.

‘Het is ons gelukt…’ fluister ik. ‘Ja toch?’

Theo’s verbijsterde gezichtsuitdrukking maakt langzaam plaats voor een glimlach. ‘Dat, óf het leven na de dood is veel alledaagser dan ons altijd is wijsgemaakt.’

Paul ademt opgelucht uit. ‘Het is ons gelukt.’

Josie en pap beginnen allebei te lachen van blijdschap. Ze hebben dezelfde rare, kakelende lach.

Ik zou ook moeten lachen, of juichen, of op en neer springen van uitzinnige vreugde. Maar ik ben nog te verbluft om iets anders te voelen.

Theo schuift naar ons toe, een grijns op zijn gezicht. ‘Broertje, wat heb je daar gedaan? Laat eens zien, dat staaltje krankzinnige, sexy wetenschap.’

Paul gaat rechtop zitten, mij met zich mee sleurend. Nu zie ik dat mam al overeind is gekrabbeld, druk in de weer met haar eigen Vuurvogel.

Ik probeer op eigen kracht rechtop te gaan zitten, maar ik ben onhandig en traag; de Nachtschaduw werkt nog na in mijn systeem, en mijn spieren schokken in de nasleep van de extreme pijn.

‘Mam? Wat is er?’

‘De Thuisbasis. We moeten zeker weten dat ze het niet nog een keer zullen proberen.’ Mam tuurt naar de data.

Dat zouden ze nooit doen. Maar Booswicht misschien wel. ‘Ze zijn niet vernietigd, toch? Want ons verleden is nog hetzelfde.’

‘Precies,’ zegt pap. ‘Ik denk dat ze zich hebben afgesloten. En het ziet ernaar uit dat jouw andere ik daar samen met hen opgesloten zit.’

Ze is teruggegaan. Ze heeft gehoord wat ik zei en is teruggegaan, ook al wist ze dat het misschien haar dood zou worden. Booswicht krijgt een nieuwe kans, die ze niet verdient. Maar uiteindelijk heeft ze haar lot in eigen hand. Als haar leven van nu af aan ook maar enigszins de moeite waard is, dan is dat omdat ze een manier hebben gevonden om tot haar door te dringen. Als haar leven een hel is, komt dat doordat ze nog steeds venijnig, bitter en kleinzielig is. Ik zal het nooit weten, en eerlijk gezegd kan het me ook niet zoveel schelen. Voor mij is het voldoende te weten dat we haar nooit meer zullen zien.

Paps laptop ligt open op de grond, de aarde van een gekapseisde varen verspreid over het toetsenbord, maar hij doet het nog en geeft aan dat iemand ons via Skype probeert te bellen.

Paul krijgt een ijzige blik in zijn ogen. Wankelend komt hij overeind. ‘Dat kan maar één iemand zijn.’

Mijn vader grist de laptop naar zich toe, veegt hem schoon en legt hem op de regenboogtafel, waar wij er met zijn allen omheen gaan staan.

Nog altijd bevend zoek ik houvast bij een stoel.

Pap klikt op OPNEMEN, en Wyatt Conleys gezicht verschijnt op het scherm. Zijn zelfingenomen uitdrukking is van zijn gezicht geveegd en vervangen door angst.

‘Luister, ik weet dat we niet bepaald op goede voet met elkaar staan, maar als ik deze data correct interpreteer, hebben we zojuist –’

‘Ingegrepen.’ Mam slaat haar armen over elkaar. ‘Onze wereld is veilig. Triad zoals jij het kende, is verleden tijd. Een van je andere versies is dood, en de andere zit permanent gevangen in een afgesloten universum.’

Pap mengt zich in het gesprek. ‘Van nu af aan ben je alleen, Wyatt. Bovendien ben je in de minderheid. Wij hebben nu diverse andere werelden die met ons samenwerken, en die zijn stuk voor stuk voor jou gewaarschuwd. Dus ik stel voor dat je het idee van rommelen met interdimensionaal reizen voorgoed laat vallen.’

Josie leunt tussen de schouders van onze ouders door om haar gezicht aan het scherm te laten zien. ‘En even voor alle duidelijkheid: wij zullen nóóit iets met elkaar krijgen.’

Het is alsof Conley het niet kan bevatten. Is hij ooit eerder verslagen, al is het maar één keer? Hij heeft aan de lopende band succes gehad, overal ter wereld bakken vol geld en lof binnengeharkt, maar nu kan hij enkel staren.

Uiteindelijk zegt hij: ‘Hoe gaat het nou verder?’

Ik doe een stap naar voren om tegen het scherm te kunnen praten. Hopelijk is dit de laatste keer dat ik Wyatt Conley ooit hoef aan te kijken.

‘Ik stel voor dat je je weer met mobiele telefoons gaat bezighouden. Daar ben je goed in.’ Met die woorden hang ik op. Het scherm wordt zwart.

Theo schudt zijn hoofd. ‘Als we die schoft achter de tralies konden zetten, hem konden ontmaskeren, aan de wereld konden laten zien wat hij heeft gedaan…’

‘Dat gaat niet.’ Paps gezicht staat treurig wanneer hij op de bank neerploft. ‘Er bestaan geen wetten tegen dit soort dingen, of wel? We hebben hem weten te stoppen, Theo. Laat dat voldoende zijn.’

‘Trouwens, denk eens aan alle research die we in het verschiet hebben.’ Zelfs te midden van de puinhopen van ons huis en na een confrontatie met de dood nog geen tien minuten geleden, stralen mams ogen al weer bij de gedachte aan alle toekomstige ontdekkingen. ‘De verbindingen tussen de universums, de onbegrensde mogelijkheden van de data die we kunnen uitwisselen…’

‘Krankzinnige, sexy wetenschap.’ Theo weet een glimlach te produceren.

Josie gaat verder met het redden van de kamerplanten door ze terug te zetten in hun potten, en mam probeert de overhoopgehaalde stapels papieren weer in hun oorspronkelijke volgorde te rangschikken. Pap en Theo lopen naar de voordeur, zogenaamd om te kijken hoe erg de schade in onze wijk is, maar Theo zal wel willen weten of zijn auto het heelhuids heeft doorstaan.

‘Marguerite?’ Pauls stem is vriendelijk.

Ik kijk naar hem op en besef opnieuw dat het een wonder is dat hij het heeft overleefd. En wat nog veel mooier is: hij beantwoordt mijn glimlach met evenveel blijdschap. Met evenveel hoop.

Hij pakt mijn hand en zegt: ‘Laten we een wereld creëren.’