Hoofdstuk 15

 

 

 

De legerbasis lijkt rustig en ordelijk, in elk geval ons gedeelte ervan. Maar zodra we de ruimte uit rennen om te beginnen aan onze ontsnapping naar de Quinteros, storten we ons in een chaos.

Op alle wegen wemelt het van de legervoertuigen. Soldaten en zeelui die helpen met het evacueren van oorlogsmaterialen dragen gigantische dozen met apparatuur met zich mee. Anderen rennen naar hun ontsnappingsvoertuigen. Ik ga op de achterbank van de jeep tussen mijn ouders in zitten.

Bij ieder gat en iedere hobbel in de weg zwaait de Vuurvogel om mijn nek heen en weer. Paul zit achter het stuur en rijdt met wat ik in eerste instantie aanzie voor koelbloedige onverschilligheid voor de veiligheid van iedereen om ons heen. Dan realiseer ik me dat iederéén op die manier rijdt of rent.

Laaghangende grijze wolken houden het zonlicht tegen – niet bepaald ongewoon in San Francisco. Maar niet alle duisternis aan de hemel is te wijten aan bewolking. In verschillende windrichtingen hangt rook aan de horizon, soms kilometers ver weg, soms dichterbij. De rook ziet er niet uit alsof er nu ergens iets in brand staat. Hij doet me denken aan de smeulende nasleep van een bosbrand. Hoe erg het ook is om honderden hectaren land in vlammen te zien opgaan, het is nog veel erger om die rook uit het centrum van de stad te zien opstijgen, en misschien zelfs ook uit Berkeley. Hoeveel honderden of duizenden mensen zullen er wel zijn omgekomen?

Maar na de verwoesting van de Rome-dimensie kan ik niet voldoende energie opbrengen om paniek te voelen. Ik ben voor alles verdoofd, voel alleen verbijstering over het feit dat ik nog leef, en dat de Paul uit deze wereld me is komen redden.

Ik ben bekend met de immense afmetingen van vliegdekschepen dankzij de USS Midway, die in mijn versie van San Francisco Bay permanent ligt aangemeerd. Dat maakt de J.A. Quinteros niet minder intimiderend. Hij torent boven alles uit en strekt zich een heel eind in de verte uit. Aan boord gaan zal een beetje voelen alsof je een berg beklimt. Mijn ouders beginnen een aantal van de zeelieden opdracht te geven om hen te helpen apparatuur en dossiers de loopplank op te sjouwen terwijl Paul me meevoert aan boord.

‘Moet jij niet helpen met het verslepen van topgeheime spullen?’ Ik knik naar de mannen die onder zware dozen gebukt gaan.

Paul kijkt me van opzij aan. Zijn greep op mijn elleboog verstevigt zich. ‘Daar ben ik mee bezig.’

Hij zei het niet om grappig te zijn, maar een onderbreking van de gespannen sfeer is te kostbaar om te laten lopen. Ik begin te lachen, en zijn ernstige gezicht breekt even open. Een klein beetje maar, genoeg om wat licht naar binnen te laten.

Een andere, die van je houdt, zei hij in Rome tegen me…

Vanuit de menigte soldaten vlak onder me roept iemand: ‘Marguerite!’ Ik draai me om, en te midden van al het gekrioel zie ik Theo – soldaat Theodore Beck uit deze dimensie – die met zijn stoffen baret boven zijn hoofd staat te zwaaien, in een wanhopige poging om mijn aandacht te trekken.

En ik krijg geen lucht meer.

In een flits voelt het alsof ik weer terug ben in Egypte: tegen de grond gedrukt in een tombe, tranen in mijn ogen, mijn nek met mijn eigen sjaal in een pijnlijke, bankschroefachtige greep. Theo huilt terwijl hij me wurgt.

‘Marguerite?’ Paul doet een stap dichterbij, en zijn hand op mijn arm wordt minder bezitterig, beschermender. ‘Je ziet er verschrikkelijk uit.’

Bot in ieder universum, dat is Paul.

‘Theo,’ fluister ik. ‘Ik zag Theo.’

Fronsend kijkt Paul van mij naar Theo, die nog steeds staat te zwaaien, zich er kennelijk niet van bewust dat ik hem heb gezien, en dan weer naar mij. ‘Waarom ben je dan niet blij?’

‘Ze hebben jullie verteld dat ik ben omgekomen in de Egypte-dimensie. Maar zeker niet hoe?’

‘Nee, maar wat –’

‘Theo heeft me vermoord.’ Het is niet makkelijker geworden om de woorden uit te spreken. De realiteit blijft bijna te afgrijselijk om te kunnen bevatten. Ik weet dat het waar is – ik zou die angst en pijn nooit kunnen vergeten zolang ik leef – en toch zal het nooit volkomen echt lijken. ‘Niet mijn Theo. Niet jullie Theo. De Theo uit de Triad-dimensie. Hij wikkelde mijn kanten sjaal om mijn nek en trok mijn keel dicht tot ik dood was.’ Ik verman me. Hoe verschrikkelijk het ook was voor mij, ik was niet Theo’s voornaamste slachtoffer. ‘Ik bedoel, ik ben weggesprongen vlak voordat ik het bewustzijn verloor. Maar de Marguerite uit die wereld zal hooguit een paar seconden later gestorven zijn.’

Paul doet wankelend een stap achteruit, alsof hij degene is die is aangevallen. Wanneer hij opnieuw op Theo neerkijkt, worden zijn grijze ogen donker van rauwe woede.

‘Hoe kon hij…’ Dan vloekt hij in het Russisch en wendt hij zijn hoofd af, zodat hij Theo niet hoeft te zien.

Ondertussen staat die arme Theo met beide handen met brede bewegingen te zwaaien, wanhopig als hij is om mijn aandacht te trekken. Ook al vervult zijn aanblik me met angst, ik weet dat die angst gericht zou moeten zijn op de Theo Beck uit de Triad-dimensie. Niet op die uit deze wereld, en niet op de mijne.

Mijn Theo verdiende beter, net zoals deze Theo een kans verdient om afscheid te nemen van zijn meisje, als ik het op kan brengen.

Vastbesloten wend ik me tot Paul. ‘Ik moet naar hem toe. Hebben we nog vijf minuten?’

Paul staart me vol ongeloof aan. ‘Je kunt onmogelijk iets met een moordenaar willen.’

‘Wil ik ook niet, maar hij is niet mijn moordenaar. Dit gaat niet over mij, oké? Het gaat over de Marguerite uit deze wereld, en over hem.’ Ik wijs naar Theo, die zich, nu aangemoedigd, door de menigte heen in onze richting begint te worstelen.

‘Als de hele stad geëvacueerd moet worden, zal de situatie inmiddels wel onvoorstelbaar angstaanjagend zijn. Dit is misschien de allerlaatste keer dat hij het meisje dat hij liefheeft te zien krijgt, en hij verdient een kans om afscheid van haar te nemen. Dus die ga ik hem geven. Zou jij lang genoeg over je eigen ego heen kunnen stappen om wat genade te tonen?’ De woede die ik al die tijd al voel om het fatalisme van mijn eigen Paul, begint naar buiten te komen. Maar eerlijk is dat niet. Dit is een andere man, een ander noodlot.

‘Ik hou van jou in zoveel werelden, Paul. Misschien kun je nu eindelijk zien hoeveel het er zijn, en zul je me eindelijk geloven. Maar deze wereld is van Theo.’

Met die woorden begin ik de loopplank af te lopen, en Paul laat me gaan.

‘Marguerite!’ Theo verdwijnt uit mijn zicht. Ik ben te ver afgedaald om hem in de mensenmenigte te kunnen zien. Hij wordt opgeslokt door een zee van uniformen en geduw en getrek en de geur van zweet en zout water.

Dus baan ik me een weg in de richting van het geluid van zijn stem tot ik eindelijk zijn gezicht zie.

Hij trekt me stevig in zijn armen…

…en opnieuw denk ik terug aan de kanten sjaal, de kwelling van een van mijn talloze doden…

Maar ik vergeet niet welke les ik tijdens mijn vorige reis door de dimensies leerde. Elke andere ik in ieder universum is een individu. De Theo uit de Triad-dimensie is een verrader en een moordlustige klootzak. Mijn Theo is een van de aardigste, onbaatzuchtigste vrienden die ik ooit zal hebben. En wat betreft de Theo die me op dit moment stevig omhelst: mijn andere ik houdt veel van hem, dat weet ik. Dat is wat ik nu wil eren.

‘Waar was je toch?’ Theo kust mijn hals, mijn wang. ‘Na dat rare voorval op de legerbasis… Ik mocht niet meer naar je toe, je was niet thuis, niet één keer, want god weet hoe vaak ik je heb geprobeerd te bezoeken, telkens weer.’

‘Dat is vertrouwelijk.’ Mijn ouders hebben me dat niet hoeven vertellen; het spreekt vanzelf. ‘Het spijt me, Theo. Als het kon, zou ik het je allemaal uitleggen.’

Hij neemt mijn gezicht tussen zijn handen. Theo’s gevoelvolle bruine ogen nemen me aandachtig op. ‘Vertel me alleen dat het er niet gevaarlijk is. Als je daar veilig bent, doet de rest er niet toe.’

‘Ik ben veilig.’ Voor mij persoonlijk is dat overigens verre van de waarheid. Maar ik spreek voor de Marguerite uit de oorlogsdimensie, die op dit moment beschermd wordt als een sleutelfiguur in het Vuurvogel-project. Veiliger kan waarschijnlijk niet in deze dimensie. ‘En jij? Waar sturen ze jou naartoe?’

‘We worden naar het oosten gestuurd, de Rocky Mountains in. Dat is het enige wat ik op dit moment weet. Ik zal je schrijven zodra ik kan, op het adres van je ouders, en je alles vertellen behalve de naam van het kamp. Dat beloof ik.’

‘Dat is je geraden.’

Wanneer Theo me voor een kus naar zich toe trekt, beantwoord ik die met alle liefde in mijn hart. Als deze Marguerite voor hem voelt wat ik voor Paul voel, is dit hoe zij hem gedag zou kussen. Ik omhels hem stevig en doe mijn mond open terwijl de zeebries door mijn haar speelt en zijn warme handen mijn rug strelen. De Marguerite uit de oorlogsdimensie zal zich dit moment herinneren als ik weer weg ben. Voor haar, én voor hem, wil ik dat dit prachtig is.

Er klinkt een snijdende fluit, waarop Theo onze kus verbreekt. Een aantal van de soldaten om ons heen is al begonnen een andere richting uit te stromen, in een golfbeweging die Theo zal meevoeren.

Hij schenkt me zijn scheve glimlach, charmant als altijd. ‘Als je dit al fijn vond, wacht dan maar tot ik je weer kan begroeten.’

‘Ik hoop dat dat snel zal zijn.’ Maar zoals het er nu met deze oorlog voor staat, heb ik geen flauw idee hoelang het zal duren voordat ze elkaar weer zullen zien. Maanden? Jaren zelfs?

Of langer. Tijdens een hopeloze oorlog weet je dat een afscheid voor altijd zou kunnen zijn, elke keer weer.

Theo kust me nog één keer en fluistert, tegen mijn lippen: ‘Ik hou van je.’

‘Ik ook van jou.’ Ik gebruik haar stem om het te zeggen, haar lichaam en geest en hart. Dat maakt het echt.

Hij schenkt me nog een laatste, hartverscheurende blik en wendt zich dan af om zijn orders op te volgen, een oorlog tegemoet die misschien wel zijn dood zal worden. Ik kijk Theo na zolang ik hem kan onderscheiden tussen de hordes soldaten om me heen, en daarna zolang ik mezelf ervan kan overtuigen dat ik misschien nog een glimp van hem zal opvangen. Pas wanneer hij echt helemaal verdwenen is, draai ik me om en ga ik weer aan boord van de Quinteros.

Ik heb voorgoed afscheid genomen van deze Theo. Wat zal ik doen wanneer ik word herenigd met mijn eigen Theo?

Waar ik alleen geen seconde over twijfel, is wat ik zal doen als ik de Theo uit de Triad-dimensie terugzie.

 

Ik voel de zee onder me deinen. Dankzij de gigantische afmetingen blijft een vliegdekschip stabiel in de golven. Maar hoe immens het schip ook is – groot genoeg om tientallen gevechtsvliegtuigen en een basketbalveld op het brede dek te herbergen – zodra ik erin afdaal, slaat de claustrofobie toe. De gangen zijn nauw, de trappen miniem en steil. Paul brengt me naar mijn ouders en loopt weg zonder een woord te zeggen. Ik kan me niet al te veel zorgen maken over zijn reactie, want ik heb het te druk met proberen te wennen aan mijn nieuwe omgeving.

De vertrekken waar mijn ouders me mee naartoe nemen, zijn ongeveer even groot als mijn kledingkast thuis, amper groot genoeg voor het opklapbed en de kleine tafel en stoel die in de vloer zijn verankerd.

‘Volgens mij is deze kamer nog kleiner dan die in het ruimtestation,’ zeg ik terwijl ik de kleine kartonnen koffer neerzet die ze voor me hebben meegebracht.

‘Ruimtestation?’ zegt mam, haar voorhoofd fronsend.

‘Je weet wel. In de ruimtedimensie. Daar hebben jullie over gehoord, dat weet ik zeker.’

Pap duwt zijn bril op zijn neus omhoog, zoals hij altijd doet wanneer zijn nieuwsgierigheid in de hoogste versnelling gaat. ‘Jawel, maar we wisten niet precies hoe die wereld aan zijn bijnaam was gekomen. Is er, zeg maar, op de een of andere manier meer ruimte daar?’

‘Of misschien zijn bewoonbare gebieden zeldzaam in dat universum,’ redeneert mam. ‘En een “ruimtestation” zou dan een plek kunnen zijn waar mensen comfortabel kunnen verblijven.’

Na de rare wervelstorm van emoties bij het gedag kussen van Theo is het een opluchting om te glimlachen. ‘Nee, het is niets van dat alles. Ruimte in de zin van: buiten de atmosfeer van de aarde.’ Ik wijs omhoog naar de hemel.

Pap en mam beginnen te stralen, en pap vraagt ademloos: ‘In de zin van: reizen naar een andere planeet?’

‘In een baan om deze heen, om precies te zijn.’ Hoe griezelig het voor mij ook voelde om hoog boven de aarde te zweven, ik snap wel dat het idee hen met verwondering vervult. ‘Mam was de commandant.’

Hun verbijsterde gezichtsuitdrukking duurt maar heel even en ebt zo snel weg, dat ik me afvraag of ik iets verkeerd heb gezegd.

Dan zegt mijn moeder: ‘Als we niet deze stupide, zinloze oorlog aan het uitvechten waren… Denk je eens in wat we dan allemaal zouden kunnen doen, Henry. De ontdekkingen die we gedaan zouden hebben. In plaats daarvan mogen we ons nu alleen maar met andere dimensies bezighouden zodat ze ons nieuwe wapens kunnen leren bouwen.’

‘Ik weet het, Sophie.’ Pap slaat van achteren zijn armen om haar heen, een gebaar dat verwarrend vertrouwd is ondanks hun legeruniformen en deze rauwe, kale, grijze metalen omgeving. ‘Ik weet het.’

Ze zijn zo verdrietig, zo verloren. Mijn ouders vinden in iedere wereld een manier om ontdekkers en vernieuwers te zijn, maar ik had nooit gedacht dat ik er een zou aantreffen waar hun liefde voor het uitvinden ook maar enigszins werd overschaduwd door de toepassingen van hun creaties.

‘Dus,’ zeg ik, me vastklampend aan mijn koffer terwijl ik probeer de vaart erin te houden. ‘Krijg ik een kaart of een plattegrond van het schip, of hoe je zoiets ook noemt op een schip? Ik zou het wel fijn vinden als ik op den duur de kantine wist te vinden.’

Het was bedoeld als grapje, maar mijn vader en moeder kijken elkaar aan met een blik die duidelijk betekent: vertel jij het haar maar.

Pap is degene die uiteindelijk zegt: ‘Nou, lieverd, je hebt je bed en je tafel, een paar boeken in je koffer, plus een deur naar een privébadkamer – een hele luxe, overigens – en we zullen je persoonlijk je maaltijden komen brengen. Dus je hoeft niet bang te zijn dat je zult verdwalen. Je hoeft niet te gaan rondzwerven.’

Ik denk aan de kamer waarin ik hier opdook, half slaapkamer, half kantoor, met sloten op de deuren. Toen was ik nog zo van slag, dat het niet tot me doordrong, maar nu is het doel ervan me duidelijk. ‘Jullie bewaken me voor het geval Booswicht besluit langs te komen.’

‘Toen de Berkeley-dimensie ons waarschuwde voor dat gevaar, heb je er zelf om gevraagd,’ zegt mam. ‘Ik bedoel onze jij, niet jij-jij.’

‘Ik snap het. Prima. Dat was de juiste beslissing.’ Wat voor schade zou Booswicht allemaal kunnen aanrichten op een vliegdekschip? Ik wil het niet weten. ‘Het is oké. Ik zal deze ruimte niet verlaten, wat er ook gebeurt.’

‘Natuurlijk heb je er begrip voor.’ Pap kijkt me aan zoals hij ook deed toen hij zich realiseerde dat ik al twee centimeter langer was dan mam: trots, maar weemoedig. ‘Om je de waarheid te vertellen, Marguerite, toen we net hadden gehoord wat er aan de hand was, begreep ik niet waarom Josie niet was aangewezen als de perfecte reiziger. Zij is degene die niet kan wachten om zich in een avontuur te storten.’

Josie heeft me vroeger naar talloze achtbanen en tokkelbanen meegesleept. Toen ik voor het eerst hoorde dat zij in de Thuisbasis tot de perfecte reiziger was gekozen, wist ik dat dat volkomen logisch was.

Voordat ik kan instemmen met wat mijn vader zegt, vervolgt hij: ‘Maar voor deze rol is niet zozeer een avonturier nodig, maar eerder iemand die… een frisse kijk op de wereld heeft. Die dingen heel bewust waarneemt. Geen avonturier, een kunstenaar. Jij was al die tijd al degene die we nodig hadden.’

Dit is net als het moment in Egypte waarop ik me realiseerde dat ik in die dimensie een belangrijk aandeel had in het werk van mijn ouders, maar dan beter. Duizend keer beter.

‘Dank je,’ weet ik uit te brengen, ondanks de brok in mijn keel.

Mam zucht, zowel van voldoening als ten teken dat ze moeten gaan. ‘Over een paar uur komen we je avondeten brengen, lieverd. Als je meer boeken nodig hebt, laat je het maar weten. Of ik zou een spel kaarten kunnen meebrengen.’

‘Zouden jullie Paul straks met het eten kunnen sturen?’ Misschien is hij er nog niet aan toe om met me te praten, maar wie weet hoeveel tijd we nog hebben? Ik kan het me niet permitteren om ook maar één kans te laten liggen. ‘We moeten praten.’

 

Binnen vijf minuten heb ik iedere centimeter van mijn nieuwe, spartaanse omgeving verkend. De badkamer is schoon maar piepklein, en raar ook. In plaats van een echte douche is er alleen maar een handdouche en zit er een afvoerputje in de vloer. De hele badkamer is in wezen je douche. De spiegel is niet van glas, maar van gepolijst metaal, wat een wazig spiegelbeeld van mezelf oplevert in de ouderwetse stijl die ik me nog kan herinneren: mijn krullende haar op kinlengte geknipt en met schuifspeldjes naar één kant getrokken, heel weinig make-up, op de donkerrode lippenstift na, die zelfs door Theo’s kus niet is uitgesmeerd.

Voor één keer hoef ik op een rustig moment niet te proberen uit dit universum weg te springen. Ik mag me juist lekker op het bed nestelen. Hoewel ik te opgefokt ben om echt te ontspannen, is het een luxe om hier gewoon te liggen. Om gewoon een poosje te zijn. Dankzij de nieuwe interdimensionale opsporingsmethode zullen mijn ouders me kunnen vertellen wanneer Booswicht eindelijk is verder gereisd.

In de slaperige roes van mijn dutje-dat-geen-dutje is, bedenk ik dat ze haar tijd lijkt te nemen. Is dat omdat de Thuisbasis denkt dat ik tegelijk met de Rome-dimensie aan mijn einde ben gekomen? Of omdat Booswicht een nog veel dodelijker val aan het zetten is? Al heb ik geen idee hoe iets dat ooit zou moeten overtreffen.

Een klop op de deur brengt me abrupt terug in het heden. Vanaf de andere kant van de deur zegt Paul: ‘Eten.’

Ik rol van het bed af, haal één keer diep adem en doe dan met een glimlach de deur open. Paul blijft daar zo star staan, dat het lijkt alsof hij in de houding staat voor de kapitein, maar dan met een dienblad met eten in zijn handen.

‘Hé,’ zeg ik. ‘Dank je. Kom even binnen.’

Dat doet hij, het dienblad zo snel mogelijk op tafel neerzettend. Wanneer ik de deur achter hem dichtdoe, verstijft hij. Kennelijk had hij gehoopt op een bliksembezoekje.

‘Hebben mijn ouders niet tegen je gezegd dat ik hoopte dat we even konden praten?’ vraag ik.

‘Jawel. Maar ik kon me niet voorstellen wat er te praten viel. Afgezien van het Vuurvogel-project natuurlijk, maar die gesprekken kun je met je ouders voeren. Dat zou ongetwijfeld veel productiever zijn.’ Ieder woord klinkt afgemeten, en zijn houding is formeel.

Daar zal ik mijn handen nog vol aan hebben.

‘Ik wil niet praten over de Vuurvogel. Ik wil het hebben over Paul. Mijn Paul.’ Hoe kan ik tot hem doordringen? ‘Ik hou van hem, maar hij is ver heen – echt heel ver heen – en ik weet niet hoe ik hem moet helpen. Ik dacht: als iemand me zou kunnen helpen het te snappen, dan ben jij dat wel, toch? Jullie zijn soms zo gesloten. Zo moeilijk te doorgronden. Alleen een andere versie van jou zou je echt volledig kunnen begrijpen.’

‘We zijn niet hetzelfde,’ reageert Paul.

‘Nee. Maar jullie zijn ook niet totaal verschillend.’ Niet alles van die avond in Chinatown was gespeeld, wil ik zeggen, maar ik weet wel beter. ‘Alsjeblieft. Hij heeft ons nodig.’

Pauls stoïcijnse gezicht verraadt niets. Toch gaat hij op de rand van mijn bed zitten. Zijn houding blijft zo stijf, dat het lijkt alsof hij in een kerkbank zit.

Ik ben bijna even uitgehongerd als nieuwsgierig, dus ik ga aan de tafel zitten om de sandwich op te eten die hij voor me heeft meegebracht. Maar al heb ik nog zo’n honger, ik krijg maar een paar happen naar binnen. Brood uit de oorlogsdimensie smaakt naar karton. En gezien de strikte rantsoenen die ze hier hanteren, zou het inderdaad weleens karton kunnen zijn.

‘Oké,’ zeg ik, de sandwich neerleggend. ‘Je weet dat Paul versplinterd is geweest. Dat een deel van zijn ziel in jou verborgen zat.’

‘Ik neem aan dat het je is gelukt om de vier splinters van zijn ziel weer bij elkaar te krijgen. Anders zouden we dit gesprek niet voeren.’

‘Jawel, maar dat was niet genoeg.’ Ik had een afdruk moeten meebrengen van die akelige hersenscan uit de ruimtedimensie. Als ik hem daarop kon wijzen, zou de schade hem wel duidelijk zijn. ‘Paul is een wrak. Al die duistere impulsen, gewelddadige impulsen zelfs… Het lijkt wel alsof hij ze amper kan onderdrukken. Hij vertrouwt zichzelf niet in mijn buurt of in die van anderen, en hij gelooft niet dat het ooit beter zal worden.’

‘Hij zal niet genezen van zijn verwonding.’ Pauls toon is zo koel, dat hij het net zo goed over een wildvreemde zou kunnen hebben en niet over een andere versie van hemzelf. ‘Als de splinters bij het samenvoegen niet op de juiste wijze zijn gesynthetiseerd, gaat dat nooit meer gebeuren.’

Ik zak onderuit in mijn stoel. ‘Dat kun je niet weten.’

‘Verwondingen aan de ziel zijn niet zoals verwondingen aan het lichaam. Versplinteren is niet hetzelfde als huid openhalen. Het is meer als… porselein aan diggelen gooien.’ Pauls handen tekenen een onduidelijke vorm in de lucht, een denkbeeldig kapot iets. ‘Je kunt het wel weer in elkaar zetten, het zelfs zo goed lijmen, dat de barstjes nauwelijks zichtbaar zijn. Maar die barstjes zullen er altijd zijn. Ze zullen niet genezen.’

Dan zullen Paul en ik nooit meer samen zijn. Ik leun met mijn ellebogen op de tafel en steun mijn gezicht in mijn handen. Iedere emotie die ik zou kunnen voelen, wordt overspoeld door een verschrikkelijk gevoel van onomkeerbaar verlies.

Na een ogenblik zegt Paul: ‘Maar dat iets beschadigd is, betekent nog niet dat het ook verwoest is.’ Ik kijk naar hem op, en hij gaat verder: ‘Ik, eh… heb zelf ook gewelddadige impulsen die ik moet onderdrukken. Ik ben nog nooit de controle kwijtgeraakt. Dat is een keuze die ik heb gemaakt. Discipline die ik mezelf heb aangeleerd. Jouw Paul zou dat ook kunnen leren.’

Is dat zo? Ik weet het niet. Maar we zullen er nooit achter komen als mijn Paul het niet eens wil probéren. Om het te kunnen proberen moet hij vertrouwen hebben.

‘Die gewelddadige impulsen,’ begin ik, ‘die heb je van je ouders, hè?’

Hij verstijft altijd helemaal wanneer iemand over hen begint. ‘Dat lijkt me duidelijk. Maar ik hoef niet de man te zijn die mijn vader is.’

‘Klopt. Maar de barstjes zijn er nog steeds, nietwaar?’

Paul ademt zwaar uit. ‘Als dit geen constructief gesprek wordt, dan –’

‘Wacht. Nee. Het is gewoon dat ik denk dat iets in je opvoeding je ervan heeft overtuigd… Je aan het twijfelen heeft gebracht…’ Eindelijk vind ik de juiste woorden. ‘Je hebt het idee opgevat dat niemand ooit van je zou kunnen houden om wie je bent.’

Hoe dringend het ook een keer gezegd moest worden, ik zou bijna willen dat ik het niet had gedaan, want Paul krimpt ineen op een manier die zegt dat het hem keihard raakt.

Hij reageert niet meteen, maar ik laat de stilte aanhouden. Van nu af aan is er geen tijd meer voor iets anders dan de waarheid tussen ons.

Uiteindelijk zegt Paul: ‘Mijn ouders… Je weet dat het corrupte mensen zijn.’

‘In mijn wereld en in een aantal andere werelden zijn het maffiosi. Gangsters? Of hoe je het ook noemt.’

‘Maffiosi.’ Hij leunt achteruit tegen de muur, en zijn formele houding maakt plaats voor vermoeidheid. ‘Dat verbaast me niets. Hier profiteren ze van de zwarte markt. Ze verkopen voedsel, apparatuur en zelfs medicijnen tegen exorbitant hoge prijzen door. En dat allemaal doordat ze de juiste leveranciers hebben omgekocht, terwijl de magazijnen met onze rantsoenen leeg blijven.’

‘Wilden ze jou erbij betrekken?’

‘Ik vind het misselijkmakend, en dat hebben ze altijd geweten. Ze hebben me er altijd om bespot. Zeiden dat ik “te goed” was om te vechten voor mijn eigen plekje op de wereld. Pap en mam zien dit niet als een oorlog tegen de Zuidelijke Alliantie. Voor hen is het ieder voor zich, altijd, voor altijd.’

Misschien is dat hun constante, de eigenschap die in iedere wereld voor de Markovs opgaat. Ik weet zeker dat het in de mijne zo is.

‘In mijn wereld hebben Pauls ouders niet eens meer contact met hem. Ze geven hem geen geld. Allemaal omdat hij wetenschapper is geworden.’ Ik wist altijd al dat er iets serieus mis was met een vader en moeder die boos waren omdat hun kind op zijn twaalfde werd toegelaten tot de universiteit.

‘De mijne zijn begripvoller,’ zegt Paul. ‘Omdat militaire dienst verplicht is, en omdat ze hopen dat ik op een dag een hoge rang zal bereiken en gestolen waar naar hen zal kunnen doorsluizen. Ze zijn ervan overtuigd dat ik dat uiteindelijk zal gaan doen. Dat ik “tot inkeer” zal komen. Mensen zoals zij begrijpen het concept goed en kwaad heus wel. Ze overtuigen zichzelf er alleen van dat zij aan de goede kant staan. Het klinkt alsof de keuzes van jouw Paul zijn ouders ertoe dwingen in te zien hoe egoïstisch en kleinzielig ze zijn.’ Zijn glimlach is dun als de lijn van een litteken. ‘Mensen kunnen je alles vergeven, maar niet dat je hun ongelijk bewijst.’

Ik denk aan de kale studentenkamer van mijn Paul, waar hij zich enkel één set kriebelige lakens kan permitteren, die hij bij de kringloopwinkel heeft gekocht. Hij heeft twee spijkerbroeken die allebei versleten zijn, en een stel allang niet meer nieuwe T-shirts. Zelfs zijn ene grote uitspatting, een paar goede laarzen voor zijn rotsklimavonturen, heeft hij tweedehands gekocht. Mijn ouders hebben een nieuwe winterjas voor hem gekocht, en toen ze een verjaardagstaart voor hem hadden gebakken, was hij stomverbaasd. En zo dankbaar. Ik denk dat hij in geen jaren meer een verjaardagstaart had gehad.

Misschien was zijn vader, Leonid, niet zomaar gemeen. Misschien probeerde hij iets woedends en wreeds in Paul te wekken. Als Paul schamper over zijn armoede had gedaan, als hij op een gegeven moment had gedacht: dit is belachelijk, ik hoef zo niet te leven, hoe simpel zou het zijn om de idioten om mij heen hun geld af te troggelen? Als hij dát had gedacht, zou alles veranderd zijn. Als hij zich met zijn genialiteit had toegelegd op identiteitsfraude of het hacken van banken, had hij binnen een paar weken miljonair kunnen zijn. Een paar dagen zelfs. Het Vuurvogel-project zou zonder hem misschien zijn ingestort, terwijl Paul precies de man zou zijn geworden die zijn vader van hem wilde maken.

Maar hij gaf geen krimp. Nooit.

‘Het was moeilijk voor mij om te accepteren dat Paul en ik elkaar niet in iedere wereld krijgen,’ zeg ik. ‘Dat is het nog steeds. Maar ik weet dat ik van hem hou, en wat er tussen ons in zoveel werelden is, berust op meer dan alleen toeval. Paul ziet dat anders. Het is alsof hij er sinds zijn versplintering van uitgaat dat we elkaar nooit zullen krijgen.’

Daar denkt Paul even over na, zijn blik diep naar binnen gekeerd.

Iets te weten komen over een andere versie van jezelf, over de diversiteit aan mensen die je zou kunnen zijn en die allemaal nog steeds echt jou zouden zijn, is overweldigend. Ondanks mijn wanhoop vind ik het fascinerend om iemand anders dat te zien ervaren.

‘Je leek altijd zo onbereikbaar,’ zegt hij ten slotte. ‘Niet alleen vanwege Theo. Ook omdat het zo moeilijk voor me te geloven is dat iemand mijn liefde zou willen beantwoorden zonder er iets voor terug te willen.’

Ook al wist ik dat ik hem met mijn bedrog hier verschrikkelijk moet hebben gekwetst, nu pas realiseer ik me hoeveel dieper deze wond zit.

‘Het spijt me,’ fluister ik.

Maar Paul luistert niet. Hij zit niet meer te wachten op excuses. Hij wil het begrijpen.

‘Als het al moeilijk is voor mij, moet het haast onmogelijk zijn voor jouw Paul Markov. Het idee van lotsbestemming gaf hem hoop. Toen die lotsbestemming werd weggerukt, kon hij er niet meer in geloven.’

‘Hij weet dat mijn ouders van hem houden,’ zeg ik. ‘En mijn Theo ook. Maar hij denkt waarschijnlijk dat het ze allemaal om de wetenschap te doen is. Om wat hij ze kan helpen bereiken.’

‘Ik weet het niet. Ik ben hem niet. Maar… ik zou dat inderdaad kunnen geloven.’

Paul en ik zwijgen een poosje. Ik neem nog een paar happen van de sandwich, op de automatische piloot, het smakeloze eten nauwelijks proevend. Hoe kan ik zulke schade ooit ongedaan maken? Hoe kan ik Paul in ons laten geloven als zijn hele leven en al deze andere universums hem vertellen dat wij samen onmogelijk zijn?

Ooit speelde ik met het idee van de ene wereld naar de andere te rennen om de wereld te vinden waar Paul en ik de volmaakte liefde hadden. Nu weet ik niet of zo’n wereld wel bestaat.

‘Waarom Theo?’ zegt Paul, de stilte tussen ons verbrekend. ‘Waarom denk je dat je hem hebt gekozen, en niet mij?’

‘Waarschijnlijk omdat hij een charmeoffensief begon. Thuis werkt hij samen met jullie – mijn ouders zijn zijn proefschriftbegeleiders. Misschien heeft hij zich daar ingehouden omdat hij ze niet voor het hoofd wilde stoten. Vervolgens ben ik gevallen voor Paul en kwam de Theo uit de Triad-dimensie alles verkloten voor hem, en dat was dat. In een wereld waar hij geen enkele reden had om er niet voor te gaan… Tja, dat zal deze dan wel zijn.’

‘Dus er is geen echt verschil tussen ons in termen van wat je voor ons zou kunnen voelen.’ Paul probeert het rationeel te laten klinken, maar ik hoor desondanks de pijn die op hem drukt.

‘Ik weet dat de Marguerite uit deze wereld van deze Theo houdt. Maar als je bedenkt dat Paul en ik samen waren, in Rusland, in Rome…’ Mijn stem breekt. ‘Ik wist niet eens dat je zo van iemand kon houden, totdat ik van jou ging houden. Ik bedoel… van hem.’

‘Ik weet dat je hem bedoelde.’ Dit keer is Pauls stem vriendelijk. Hij gelooft me nu.

‘Als ik eindelijk in genoeg werelden ben geweest om alle stukjes in elkaar te passen, misschien kom ik er dan wel. Misschien zal ik hem dan eindelijk begrijpen.’

‘Al bezoek je miljoenen werelden, je weet nooit alles van een ander, zelfs niet van iemand van wie je houdt. Dat kan niet, en dat zou je ook niet willen.’ Tot mijn verbazing glimlacht Paul, zijn gezichtsuitdrukking net zo warm en liefdevol als op die avond in Chinatown. ‘Je moet ook van het mysterie kunnen houden. Een gok wagen.’

Een piep uit een luidspreker doet ons allebei opschrikken. Nu pas zie ik in een hoek het kleine gaatjesscherm met een hendeltje, dat mijn communicatiemiddel met de rest van het schip moet zijn.

Paps blikkerige stem zegt: ‘Marguerite, we hebben bevestiging gekregen van, eh… Booswichts bewegingen. Ze is weer van universum veranderd.’

Ik sta op van de tafel en zet het hendeltje om zodat ik antwoord kan geven. ‘Ik moet gaan, nu meteen. De Marguerite die ze zojuist heeft verlaten, verkeert in gevaar.’

‘Begrepen,’ zegt pap. ‘Goeie reis, en weet dat we je in de gaten houden. We zullen helpen waar we kunnen.’

‘Dank je wel. Ik hou van je, liefs voor mam.’ Wat een beetje idioot is nu hun eigen Marguerite elk moment de controle over haar bestaan weer kan opeisen. Maar het voelt goed, en helemaal wanneer het antwoord klinkt: ‘Ik ook van jou.’

Paul komt overeind, en we staan recht tegenover elkaar. Nog maar een kleine week geleden hoopte ik dat ik hem nooit meer onder ogen zou hoeven komen. En nu is het vreselijk moeilijk om afscheid te nemen.

‘Ik zou je graag willen kussen,’ zeg ik. ‘Slecht idee?’

‘Waarschijnlijk. Deze Marguerite was niet bepaald blij met wat er is gebeurd,’ zegt hij, verwijzend naar onze zoenpartij op een stoep in Chinatown. ‘Ze nam het me niet kwalijk. Toen we eenmaal de volledige waarheid wisten, nam ze het zelfs jou niet kwalijk. Maar ik ga geen misbruik maken van de situatie.’

‘Ik wist dat ze zich dat zou herinneren. Maar ik hoop dat ze zich ook herinnert hoezeer je me hebt geholpen. Wat een goed mens je kunt zijn.’

Gretig neemt hij me op. Dit is misschien wel de laatste keer dat hij me zo liefdevol naar hem ziet kijken. ‘Ik hoop het ook. En succes.’

‘Dank je.’ Ik zal het nodig hebben. Wat zal Booswicht dit keer voor me in petto hebben? Ik weet alleen maar dat het niet best zal zijn. Nog één keer kijk ik op naar Paul. Ik put kracht uit zijn gezicht, druk op de knoppen van de Vuurvogel…

…en word ruw achterovergedrukt in mijn vliegtuigstoel, zo hard, dat-ie heen en weer beweegt. Achter me hoor ik iemand mopperen. Ik zal het drankje wel van zijn klaptafeltje hebben geslagen.

De stewardess staat naast me in het gangpad. Ze heeft een vragende uitdrukking op haar gezicht, die afbreuk doet aan haar gemaakte glimlach. ‘Juffrouw? Gaat het wel?’

‘Ja hoor. Prima. Zeker weten.’

‘Kan ik u nog iets te drinken brengen? Dit is onze laatste ronde deze vlucht.’ Haar stem heeft een vaag accent. Zuid-Amerikaans, denk ik. ‘Koffie, thee, water?’

‘Ik hoef niets. Dank u wel.’

Terwijl de stewardess doorloopt, denk ik: Booswicht heeft me in een vliegtuig laten stappen. Mijn hoofd vult zich met beelden van passagiersvliegtuigen die worden opgeblazen of in een vuurzee op de landingsbaan neerstorten, en van een of andere verschrikkelijke verdwijning in zee die pas een jaar later wordt opgelost. Ik omklem de armleuningen, want als dat is wat Booswicht op touw heeft gezet, dan heb ik geen enkele kans om mezelf te redden. Nul komma nul.

Maar zou Booswicht een bom langs de beveiliging hebben kunnen krijgen? En waar zou ze explosieven hebben moeten kopen? Ik heb geen flauw idee, en ze komt uit een wereld die zo totaal anders is dan de mijne, dat ik het betwijfel of zij het hier zou weten. Deze wereld ligt overduidelijk heel dicht bij de mijne; alles aan het vliegtuig en de passagiers ziet er volkomen normaal uit. Ik draag een legging, en een kanten topje van Anthropologie dat ik heel graag wilde hebben – thuis, in elk geval – maar waar ik nooit genoeg zakgeld voor wist te sparen. Bovendien, als dit de laatste ronde is van de vlucht, heeft Booswicht zelf minstens twee uur in dit vliegtuig gezeten, en misschien wel veel langer. Zo lang zou ze sowieso niet wachten als er halverwege de vlucht een bom zou moeten afgaan. Ik zou evengoed geen kant op hebben gekund.

Misschien bevindt het gevaar zich niet aan boord van dit vliegtuig. Misschien wacht het gevaar op mijn bestemming.

Er ontstaat druk op mijn trommelvliezen. Ik slik moeizaam en voel ze openschieten, precies op het moment dat de piloot zegt: ‘We beginnen nu aan de afdaling naar Quito, Ecuador…’

Ecuador? Nu weet ik in welk universum ik ben en wie er aan de andere kant op me zal staan te wachten. De Paul uit de Triad-dimensie is hierheen ontsnapt nadat hij zich tegen Triad had gekeerd in een poging mij te beschermen. Hij woont hier waarschijnlijk nog steeds, ondergedoken voor Wyatt Conleys imbecielen.

Waarom zou Booswicht naar Ecuador afreizen? Ze haat Paul, of ze heeft er in elk geval geen problemen mee om hem pijn te doen. Maar dan realiseer ik me wat haar enige reden zou kunnen zijn. Als ze met Paul op het vliegveld heeft afgesproken, zou ze ook andere mensen instructies kunnen hebben gegeven om hem daar te ontmoeten. Mensen die werken voor Wyatt Conley, zeg maar.

Mijn hart slaat een slag over. Booswicht heeft een val gezet voor Paul… en ik ben het lokaas.