Hoofdstuk 24

 

 

 

Paul glimlacht naar me, verlegen als altijd, maakt niet uit in welke wereld, zelfs met de baby in zijn armen. Met één hand gebaart hij onhandig: ‘Kijk, mama is thuis.’

Dit moet Valentina zijn, het dochtertje van Paul en mij.

Ik plof zwaar neer op een van de stoelen aan de eettafel, en Paul fronst bezorgd zijn voorhoofd. Hij zet Valentina op de grond. Ze is al zo groot, dat ze kan kruipen, en doet dat met groot plezier terwijl hij naar me toe komt.

‘Gaat het wel? Je ziet bleek.’

‘Ik voel me slapjes. Josie is met me meegelopen naar huis.’ En nu ga ik flauwvallen van de schok. Het lot van groothertogin Margarita flitst door mijn hoofd. Eerst kom ik tot de ontdekking dat ik zwanger ben, en twee weken later heb ik opeens een kind.

Ik begrijp uiteraard dat dit andere universums zijn, andere Marguerites, andere baby’s. Maar het voelt alsof ik in twee weken tijd van conceptie naar bevalling ben gegaan.

Paul trekt zijn eigen handschoenen uit en houdt één hand tegen mijn voorhoofd, waarna hij hem terugtrekt en gebaart: ‘Denk je dat je koorts hebt? Je hebt toch geen griep?’

‘Eerlijk gezegd denk ik dat ik alleen wat slaap nodig heb.’ Plus wat tijd om hieraan te wennen.

‘Geen wonder. Ze doet het de laatste tijd veel beter, maar afgelopen nacht was het alsof ze weer zes weken oud was, hè? Ieder uur wakker.’ Hij zucht, en ik realiseer me dat ook hij moe is. Maar Paul zet zijn eigen vermoeidheid opzij. ‘We hebben nog een restje van de soep. Dat zou ik kunnen opwarmen, en erbij hebben we nog brood en kaas. Lijkt dat je wat?’

Hij wil eten voor ons klaarmaken, zodat ik kan uitrusten. Onze dochter zit op de grond te spelen. Dit knusse appartement is van ons. In één wereld kon het dus zo simpel zijn, zo heerlijk. We werden verliefd. De mensen trouwen hier jong, dus dat hebben wij ook gedaan. En nu hebben we een gezin. We delen ons leven met elkaar.

‘Huil je?’ Paul raakt mijn hand aan en knielt dan voor me neer.

Ik schud mijn hoofd van nee, ook al heb ik tranen in mijn ogen. ‘Alles is goed. Alles is zoveel beter dan goed.’

Hij kijkt me aan, zich duidelijk afvragend waar dat ineens vandaan kwam. Na een ogenblik kust hij mijn voorhoofd en gaat hij naar de keuken om het eten klaar te maken.

De daaropvolgende uren gaan als in een roes voorbij, een mengeling van het alledaagse en het buitengewoon fantastische. Terwijl Paul eten kookt, speel ik een poosje met Valentina op de grond. Heel even voelt het alsof ik aan het oppassen ben op het kind van een wildvreemde. Het volgende moment overvalt het me opnieuw: dit is onze dochter. Van Paul en van mij samen.

Zal het kindje van de groothertogin er ook zo uitzien? Valentina heeft grote, grijze ogen, net als haar papa, maar het toefje krullen boven op haar hoofd vertelt me dat ze het krankzinnige Kovalenka-haar heeft geërfd. Ze is prachtig, zoals de meeste baby’s prachtig zijn, maar hoe langer ik naar haar kijk, hoe meer eigen ik haar vind. Ik zie een vleugje van mijn vaders glimlach, daarna Pauls koppige kin. In haar herken ik delen van de meeste mensen die me al bijna mijn hele leven dierbaar zijn.

Mijn ouders zouden het genetica noemen. Voor mij is het een soort alchemie, het schitterende terrein tussen wetenschap en magie.

Zelfs het verschonen van een luier doet niets af aan mijn ontzag voor dit alles. Wanneer ik Valentina daarna weer in mijn armen til en aan haar hoofdje ruik, trekt er een warme rilling door me heen, en ik heb het gevoel dat ik haar voor altijd zou kunnen blijven vasthouden.

Na het eten wil Paul per se de zorg voor Valentina op zich nemen. Hij gaat bij haar zitten voor nog een rondje blokken stapelen terwijl ik op de bank lig. Plotseling begint er opnieuw een lichtje te knipperen.

Paul krimpt ineen. ‘Ik was vergeten dat pap en mam langs zouden komen.’

‘Geeft niet.’ Ik ga rechtop zitten en glimlach. ‘Ik wil ze graag zien.’ Welke krankzinnige wetenschappers zullen er dit keer naar binnen stappen?

Maar als Paul onze gasten binnenlaat, zie ik niet mijn ouders. Ik zie Leonid Markov en de vrouw die Pauls moeder moet zijn, Olga.

De laatste keer dat ik Leonid Markov zag, was toen hij in koelen bloede een man op nog geen meter afstand van mijn gezicht vermoordde. Of het een goed idee was om mij in leven te laten, was hij nog aan het afwegen. Ik zag de wreedheid en macht waarmee hij zijn zoon hardhandig dwong een leven te leiden dat Pauls ziel langzaamaan zou vergiftigen. Olga was tot nu toe een onbekende voor mij. Ik weet alleen dat ze de criminele activiteiten van haar man steunde, en dat ze Paul afwees omdat hij weigerde ‘voor de familie’ te komen werken.

Vanavond draagt Leonid een effen bruine overjas met kostuum. Olga’s haar is ouderwets boven op haar hoofd opgestoken, en haar jurk is van een afzichtelijke, geruite stof. Maar ze zien er, nou ja, normaal uit. Ze zijn blij hier te zijn. Het verbijsterendst is nog wel dat Paul glimlacht als hij ze binnenlaat.

‘Hallo,’ gebaart Olga. ‘Goed je te zien.’ Haar techniek is onhandig, maar ik begrijp evengoed wat ze bedoelt. Ze kent duidelijk niet veel meer gebarentaal dan dat, want daarna begint ze tegen Paul te praten.

Hij lijkt het gewend te zijn dat hij dienstdoet als vertaler. ‘Baboesjka zegt dat Valentina met de dag knapper wordt.’ Daarna gebaart hij bij het reageren, zodat ik het ook kan begrijpen: ‘Beeldschoon, ja, maar de kleine tiran is de hele nacht aan het spoken geweest. Marguerite is uitgeput. Dit is geen goede avond voor een lang bezoek.’

Leonid knikt, glimlachend. Hij praat met zijn zoon, en ondertussen gebaart Paul voor mij. ‘De partijbijeenkomst was vanavond, en mijn ouders zijn ook moe. Kunnen ze de kleine in plaats daarvan dit weekend een poosje nemen? Het zou jou de kans geven om uit te rusten.’ Met een doordringende blik in zijn ogen voegt Paul er alleen voor mij aan toe: ‘Stel je eens voor, een paar uur helemaal voor onszelf.’

Ik denk aan de slaapkamer, die we delen. O, ik kan me wel van alles voorstellen. ‘Als jij het goed vindt,’ antwoord ik.

Pauls glimlach wordt breder. Hij knikt en zegt tegen zijn ouders dat Valentina het altijd heerlijk vindt om tijd met haar grootouders door te brengen.

Langzaam begin ik alle puzzelstukjes in elkaar te passen. In deze wereld is Leonid geen maffiabaas. In plaats daarvan is hij een trouw lid van de Communistische Partij. Misschien ontleent hij daar zijn gevoel van macht aan, geeft dat hem het gevoel van autoriteit waar hij zo naar snakt. De Sovjet-Unie had grote achting voor haar allerbeste wetenschapsstudenten en gaf hun het beste van alles. Dat betekent dat de Leonid in de Moskou-dimensie achter Pauls ambities staat. Hij is trots dat hij een zoon heeft die wetenschapper is.

Ik weet zeker dat hier ook een duistere kant aan zit. Leonid Markov is wel de laatste die ooit autoriteit zou moeten hebben in een politiestaat, en Paul is intelligent genoeg om dat zelf ook in te zien. Dat verandert echter niets aan het fundamentele feit dat Paul in deze wereld is opgegroeid in een omgeving waar hij gewaardeerd, gesteund en verzorgd werd.

Hij heeft geen enkele reden om te geloven dat er nooit van hem gehouden zal worden, en daarom kende hij geen enkele reserve toen wij elkaar ontmoetten.

Olga en Leonid spelen nog een poosje met Valentina terwijl Paul hun een vlugge kop thee voorzet, maar binnen een halfuur zijn ze vertrokken en is ons kleine gezinnetje weer alleen. Valentina jengelt een beetje, en Paul bukt zich om haar hoofd te kussen.

‘Zij is ook moe.’ Glimlachend kijkt hij naar me op. ‘Geen wonder. Ik stop haar wel in bad en dan in bed.’

‘Ik kan helpen –’

‘Nee, nee. Rust uit.’ Paul slaat zijn ogen ten hemel. ‘En hopelijk besluit ze vannacht te slapen.’

Even ga ik stiekem kijken hoe hij naast de badkuip bij haar zit. Hij lacht terwijl zij met het water spettert. De rest van de tijd besteed ik aan het doorzoeken van de voorkamer, nog grondiger dan voorheen. Ik vind een fotoalbum, zo’n zelfde als ik me kan herinneren van bij mijn opa en oma thuis, met zelfklevende pagina’s en oude, lichtelijk vergeelde foto’s. Hier zijn de meeste kiekjes in zwart-wit. Dit album zal wel door Olga zijn samengesteld, die het ons cadeau zal hebben gedaan voor ons trouwen, want op de eerste pagina’s staat Paul als klein jongetje, gretiger glimlachend dan hij waarschijnlijk ooit heeft gedaan in mijn eigen universum. Na een paar eretitels op school (knalrode linten met daarop een afbeelding van een hamer en een sikkel of met een portret van Lenin) duikt de eerste foto van mij op. Ondanks het truttige schooluniform grijns ik onbeschaamd naar de camera, mijn beide armen om Pauls middel geslagen. Het lijkt erop dat we verkering kregen toen we iets van dertien en veertien waren? Misschien zelfs nog jonger.

Een paar pagina’s verder komt de trouwfoto. Zonder een gigantische commerciële bruiloftsindustrie, die hen kan aansporen, houden bruid en bruidegom het hier een stuk simpeler: Paul draagt een doodgewoon kostuum, en ik heb een knielange jurk aan en draag enkel een paar bloemen in mijn haar. De blijdschap straalt van onze gezichten af.

Ik kijk op van het fotoalbum wanneer Paul met Valentina binnenkomt, die inmiddels in een zachte gele deken gewikkeld is. Ze gaapt echt waanzinnig schattig – haar wijdgeopende mondje, haar piepkleine vuistjes. Paul ziet wat ik zit te bekijken en trekt zijn wenkbrauwen op. De vraag die hij niet kan stellen zolang hij zijn handen nodig heeft om onze dochter vast te houden: waarom heb je die tevoorschijn getrokken?

‘Ik voel me een beetje sentimenteel,’ vertel ik hem.

Hij gaat in de grote stoel zitten, met Valentina tegen zijn borst gedrukt. In eerste instantie denk ik dat hij tegen haar aan het praten is, maar terwijl ik door de kamer loop om het fotoalbum terug op de boekenplank te zetten, realiseer ik me dat hij aan het zingen is.

Verrassend genoeg heb ik mijn gehoor niet echt gemist sinds die eerste paar seconden van verwarring. Maar nu zou ik willen dat ik naar Pauls slaapliedje kon luisteren.

Misschien maakt het niet uit. Misschien is het voldoende om naar de uitdrukking op zijn gezicht te kijken, de totale tederheid daarvan, terwijl hij onze dochter in slaap zingt. Geen enkel lied zou lieflijker kunnen zijn dan dat.

Dan schokt hij eventjes, genoeg om Valentina heel even te doen opschrikken voordat ze weer begint te gapen. Pauls ogen worden groot, en de mijne ook zodra ik de Vuurvogel om zijn nek zie verschijnen. Mijn Paul is eindelijk achter me aan gekomen.

Hij kijkt naar de baby, en dan naar mij, en dan weer naar de baby.

Ik pak een pen en notitieboekje van tafel, schrijf één woord in koeienletters en hou het papier voor hem op zodat hij het kan lezen: Verrassing!

 

De Paul Markov uit mijn wereld kent maar een handjevol gebaren. De Paul uit de Moskou-dimensie moet het, ondanks zijn vloeiende beheersing van de taal, pas later in zijn leven hebben aangeleerd, want zijn kennis ligt niet zo diep opgeslagen, dat mijn Paul erbij kan. Ik kan praten; mijn stem is niet aangetast door de hersenvliesontsteking, en hoewel het raar is om voor iedere klank en lettergreep bewust te moeten nadenken over hoe ik mijn mond moet vormen, lukt het me wel. Maar hij kan alleen antwoorden door te schrijven, en vanwege het schakelen tussen zijn notities en mijn voor mij onhoorbare praten, verloopt het gesprek moeizaam. Het duurt dan ook niet lang voordat ik mijn pogingen tot praten helemaal opgeef. Uiteindelijk communiceren we via een vel papier.

Paul schrijft: Heb je enig idee wat je ouders hier doen voor de kost? In welk soort wetenschap zijn ze gespecialiseerd?

We zitten op de keukenvloer terwijl Paul alle aanwezige schoonmaakproducten en medicijnen bekijkt in een poging de ingrediënten voor Nachtschaduw bij elkaar te zoeken. Het feit dat ik een perfecte reiziger ben, heeft weliswaar een hoop gevaren en drama met zich meegebracht, maar ik geef toe dat ik het helemaal niet erg vind dat ik geen goedje in mijn aderen hoef te spuiten waarmee je normaal gesproken een afvoer zou ontstoppen.

Ik krabbel neer: Dat heb ik nog niet uitgezocht, maar uit de boeken op de planken zul je het waarschijnlijk wel kunnen afleiden. Ik wacht even en schrijf dan: We hebben elkaar hier op veel jongere leeftijd ontmoet, dus je moet al sinds jonge leeftijd bij pap en mam in de leer zijn.

Paul onderbreekt zijn scheikunde-experiment voor zijn volgende regeltje. Weet je waar ze wonen?

Josie en ik zijn niet naar hun huis geweest, antwoord ik. Maar jij en ik hebben wel een adressenboekje, dus we kunnen morgenochtend naar hen toe gaan. Als we eenmaal hebben uitgelegd wat er aan de hand is, kunnen zij ons vast op weg helpen.

Hij knikt zonder me aan te kijken.

Haastig voeg ik eraan toe: Waarom gebruik je niet gewoon reminders?

In de Egypte-dimensie was mijn Vuurvogel bijna helemaal leeg, antwoordt hij. Als de Vuurvogel echt op was geraakt, zou hij daar zijn gestrand, niet meer wakker hebben kunnen worden en niet meer hebben kunnen ontsnappen. Het risico niet waard. Moeten we ons ziek melden op ons werk, waar dat ook mag zijn? Of is het morgen zaterdag?

Mijn besef van tijd is inmiddels volledig zoek. Waarschijnlijk niet zo’n ramp, maar zelfs kleine dingen kunnen soms alles in de war gooien.

Wanneer Paul nog een paar vloeistoffen bij elkaar giet, krijgt het mengsel eindelijk de kenmerkende smaragdgroene kleur van Nachtschaduw. Soms is het vinden van een naald nog het lastigste, schrijft hij. Het eerste wat hij zegt dat meer dan strikt noodzakelijk is.

De Triad-dimensie en de Thuisbasis bouwen kleine injectoren in hun Vuurvogels, weet ik. Dat zouden wij ook moeten doen.

Vind je het niet vervelend om Nachtschaduw te gebruiken als je bedenkt hoe slecht het voor mensen is? schrijf ik terug.

Nee, schrijft Paul. Dit lijkt op arsenicum. Mensen kunnen er kleine doses van nemen zonder dat het giftig is. Maar als je het lichaam telkens weer blijft blootstellen aan arsenicum, hoopt het zich uiteindelijk op en wordt het dodelijk. Twee of drie doses Nachtschaduw zullen geen ernstigere bijwerkingen hebben dan misschien wat tijdelijk geheugenverlies, doordat je niet kunt dromen zolang je het middel gebruikt. En die doses zijn meer dan genoeg voor wat ons te doen staat.

Twee of drie doses. De Theo uit de Triad-dimensie is máándenlang in onze Theo gebleven. Maar hij heeft zijn leven gegeven om voor die zonden te boeten, dus ik moet me daar op de een of andere manier overheen zien te zetten.

Paul staat op, zet de fles met het groene spul op het aanrecht en loopt terug naar de badkamer, ongetwijfeld met de bedoeling het medicijnkastje te doorzoeken. Misschien zegt hij iets tegen me als hij de deur uit loopt, vergetend dat ik niet kan horen, maar het gevoel dat ik alleen achterblijf, is luid en duidelijk. Hij heeft me zelfs in mijn eentje Valentina in bed laten stoppen, al was dat vrij makkelijk, aangezien ze al half in slaap gezongen was.

Genoeg, besluit ik. Dit gaat zo niet langer. Ik kan Paul niet dwingen om erin te geloven, maar ik kan hem wel dwingen te luisteren, zelfs zonder mijn stem.

Paul komt zowaar terug met een naald.

Terwijl hij voorbereidingen treft om het spul te injecteren, loop ik de keuken uit en ga ik weer op de bank zitten met een paar nieuwe vellen papier.

Alleen de minimale spanning in zijn schouders verraadt het moment waarop de naald door zijn huid heen dringt, en in een mum van tijd is de injectie gezet. Bijna direct nadat hij de naald heeft neergelegd, begint hij te trillen.

Ik trek hem op de bank, bang dat hij net zo’n zware overdosis als Theo in de Londen-dimensie heeft genomen.

Maar Paul reageert er niet zo heftig op. Een paar tellen lang beeft hij alleen wat, zijn pupillen verwijd, wanneer hij het van zich af probeert te schudden.

Ik wrijf over zijn schouders, streel zijn haar. Zo gauw de reactie wegebt, probeert Paul weer op te staan, maar ik grijp zijn schouders beet en dwing hem terug op de bank naast me.

Hij kijkt me even aan en schrijft: Ik voel me prima.

Ik schrijf terug: Weet ik. Maar we moeten praten. Je ontwijkt me voortdurend, maar nu ben je in een wereld waar we een huis en een bed delen, dus het wordt tijd.

Er valt niets te zeggen. We hebben geen gezamenlijke lotsbestemming. Dat hebben we inmiddels wel bewezen. Eén wereld zoals deze, waar we… Pauls hand stopt met bewegen.

Ik zie hem achteromkijken, naar Valentina’s kamer.

Dan begint hij opnieuw. Eén wereld is maar één uitkomst. Het betekent nog niet dat het onze lotsbestemming is om samen te zijn.

Het betekent ook niet dat het dat niet is. Zoekend naar de juiste woorden pak ik zijn hand, zodat hij niet weg kan.

Maar hij pakt als eerste de pen weer. Je weet wat de versplintering met me heeft gedaan. Denk je dat ik door zou kunnen gaan met jou terwijl ik weet dat ik nooit meer dezelfde zal zijn?

Ja! antwoord ik. Oké, je hebt verwondingen opgelopen. Oké, je bent veranderd. Als je een gevaar voor me vormde, ja, dan zou ik je laten gaan. Omdat ik mezelf zou willen beschermen, en ook omdat ik weet dat jij liever alleen zou zijn dan dat je mij moest kwetsen. Maar je vormt geen gevaar voor me. Je hebt je weten te beheersen met Romola, toch? Je bent niet kapot. Je hebt alleen nieuwe littekens, en ik zou altijd van je houden, welke littekens je ook had. Zou jij niet van mij houden als ik littekens had, of verdriet, of pijn?

Paul aarzelt.

Begin ik tot hem door te dringen?

Hij schrijft: Natuurlijk wel, maar dit is anders. Jij ziet dat niet, want je gelooft nog steeds in een of ander mythisch lot –

Ik gris de pen uit zijn handen om hem de mond te snoeren, én om hem het allerbelangrijkste te zeggen. Paul, het lot garandeert ons geen happy end. We krijgen niet de belofte dat we samen zullen zijn, wat er ook gebeurt. Maar in de ene dimensie na de andere, in de ene wereld na de andere, geeft het lot ons wel een káns. Onze lotsbestemming is niet een of andere mystieke profetie. Onze lotsbestemming is wat we zelf met die kans dóén. Ik durf niet op te kijken. Ik durf niet te stoppen met schrijven. Het rolt er nu vanzelf uit, het enige wat ik inmiddels zeker denk te weten. Je hebt het zelf gezegd. Iedere nieuwe kwantumrealiteit splitst zich wanneer iemand een beslissing neemt. De werelden die wij hebben bezocht, zijn geen van alle willekeurig. Ze zijn het resultaat van eindeloos veel keuzes, en die keuzes creëren allemaal bij elkaar een nieuwe realiteit. Jij en ik hebben een oneindige hoeveelheid kansen gekregen, wat al zoveel meer is dan de meeste mensen ooit zullen krijgen, maar uiteindelijk kunnen we maar in één wereld leven, en dat is de wereld die we zélf creëren. Ik wil dat wij samen die wereld creëren.

Mijn ogen branden. Mijn keel zit dichtgeknepen. Ik kijk naar Paul en zie dat hij het er nog moeilijker mee heeft dan ik. Ik dwing ons allebei onder ogen te zien dat een van onze mooiste dromen een leugen was.

We geloofden allebei in lotsbestemming als een soort garantie: een belofte van de kosmos dat we onze tijd samen in praktisch elke wereld die we deelden, zouden krijgen. Maar nu zie ik in dat in een lotsbestemming geloven betekent dat je je verantwoordelijkheid opgeeft. We hebben onszelf wijsgemaakt dat geluk een cadeau was dat we telkens opnieuw zouden krijgen. Het is veel moeilijker om toe te geven dat we ons leven in eigen hand hebben. Een hand die fouten kan maken. Onze toekomst ligt niet veilig voor ons opgeborgen, in de wieg van het lot. We moeten die toekomst zelf uithakken uit steen, opgraven uit modder, en met één rommelige, onvolmaakte dag tegelijk realiseren.

Mijn hand beeft inmiddels zo hevig, dat mijn letters steeds slordiger worden, maar hopelijk kan Paul nog steeds lezen wat ik te zeggen heb.

Jij bent opgegroeid in de overtuiging dat niemand ooit onvoorwaardelijk van je zou kunnen houden. Dat je het niet eens verdiende dat er van je gehouden werd. Maar iedereen verdient liefde, en er ligt zoveel voor jou in het verschiet. Het lot hoeft jou helemaal geen vriend te geven als Theo, of mentoren als mijn ouders. Zij hebben jóú gekozen. Hoe beter ze je leerden kennen, hoe beter ze begrepen wie je werkelijk bent, hoe meer ze van je gingen houden. En het heeft vreselijk lang geduurd voordat ik je zag, omdat jij jezelf zo goed verstopt. Maar nu zie ik je, Paul. Ik zie je en ik hou zo –’

De pen valt uit mijn vingers en mijn woorden eindigen in een kras wanneer Paul me met een ruk naar zich toe trekt. Ik sla mijn armen om zijn nek en beantwoord zijn omhelzing. Zo dwing ik hem niet alleen om te begrijpen wat ik allemaal heb gezegd, maar ook om het echt te geloven. Hij kust mijn voorhoofd, mijn wang, en tot slot mijn lippen, waarna we allebei langzaam onze mond opendoen en helemaal in elkaar opgaan.

Ik heb gezworen dat ik nooit meer dezelfde fout zou maken als in de Rusland-dimensie, dat ik nooit meer aannames zou doen over wat voor keuzes een van mijn andere versies met haar lichaam zou maken. Maar we zitten in een Paul en Marguerite die samen een bed delen, een leven, een kind. Wat wij voelen, is niet zo heel anders dan wat zij voelen.

We zijn in ons eigen huis. Wij, en deze wereld, zijn veilig. We hebben de hele nacht.

Ik ben degene die van de bank af komt, Pauls hand pakt en hem begint mee te voeren naar de slaapkamer. Hij is degene die me in zijn armen tilt om me het laatste stuk naar het bed te dragen, waar hij me neerlegt en mijn lichaam met het zijne bedekt.

Maar allebei helpen we de ander om zich te bevrijden uit zijn kleren. Allebei putten we uit onze eigen herinneringen aan die ene nacht in de datsja. Allebei geven we ons volledig, lichaam en ziel, zoals we nog nooit eerder hebben gedaan. Paul en ik zijn verenigd in schaduw en stilte. Wat we creëren, creëren we samen.