Hoofdstuk 8

 

 

 

Ik kan niet dood zijn.

Ik meen het, het kan niet. Mijn hart klopt in mijn borst, harder en sneller in een reactie op de doodsangst van een andere dimensie, een andere Marguerite. Blijkbaar heb ik dus een dimensiesprong gemaakt. Ik voel alleen niet waar mijn armen en benen zijn. Er is geen boven, geen onder.

Voordat ik sprong, had ik niet de kans om me af te vragen of het wel of niet zou lukken. Als Booswicht nog niet had plaatsgemaakt, zou ik daar hebben vastgezeten terwijl Theo me wurgde…

Ik huiver. Als ik kan huiveren, zal ik nog wel in leven zijn. En toch weet ik nu weer hoe het voelt om dood te gaan.

Ben ik uiteindelijk toch in hetzelfde lichaam gesprongen waar Booswicht in zit? Ik weet dat het onmogelijk is, maar ik kan geen andere verklaring verzinnen voor het feit dat ik me hier in een totale leegte bevind. Zit ik gewoon vast in een hoekje van de geest van deze Marguerite totdat Booswicht plaatsmaakt? Misschien is dit hoe het voelt om alleen in iemands verbeelding te bestaan.

Er strijkt iets over mijn wang, en ik schrik. De handen die ik een paar seconden geleden nog niet voelde, reiken als vanzelf omhoog om aan mijn gezicht te voelen. Het blijken mijn krullen te zijn geweest, die om mijn gezicht zweven alsof ik onder water ben. Oké, ledematen intact, dat is goed nieuws, maar wat gebeurt hier in vredesnaam?

Er begint metaal te ratelen en te snorren, de onmiskenbare geluiden van machines die aan het werk zijn. Van achter me filtert er licht naar binnen, eerst gedempt, dan helderder. Me omdraaien gaat lastig; ik moet mijn hele lichaam heen en weer kronkelen om het voor elkaar te krijgen, en ik begin onderhand een misselijk gevoel in mijn maag te krijgen. Uiteindelijk lukt het me om te zien wat er gebeurt. Enorme platen schuiven naar boven weg alsof ze worden opgevouwen, en terwijl ze zich opvouwen, onthullen ze… de aarde. Als in: de hele planeet. Waar ik me op dit moment dus niet bevind.

De ruimte. Je bent in de ruimte. Ademhalen. Maar ik kan niet kalmeren. O mijn god, ik ben in de ruimte! Er is geen zuurstof in de ruimte!

Natuurlijk is hier wel zuurstof, waar ‘hier’ dan ook mag zijn, want ik haal adem. Maar hoelang nog?

Ik heb altijd een hekel gehad aan hoogtes. Ik heb geen hoogtevrees of zo, maar ik ben wel zo iemand tegen wie je moet zeggen: niet naar beneden kijken, wat er ook gebeurt. Maar hier kún je alleen maar naar beneden kijken.

Er beginnen rode lichten te knipperen, en ik hoor een vrouwelijke computerstem zeggen: ‘Waarschuwing. Plasma-uitlaat over vier minuten.’ Een mannelijke computerstem zegt daarna iets anders in een andere taal, een die ik niet kan identificeren, want ik word geconfronteerd met mijn tweede gevalletje leven-of-dood in vijf minuten tijd, en voor het eerst in mijn leven heb ik het gevoel dat ik zou kunnen bezwijken van angst.

Hou je hoofd koel! Niemand gaat me redden, dat zal ik zelf moeten doen. Nu er genoeg licht is in deze ruimte, zie ik massa’s openingen, de meeste vierkant en klein, maar ook één enkel groot, rond gat dat eruitziet alsof het een soort deur zou kunnen zijn. Laat het alsjeblieft een deur zijn. Het is mijn enige kans.

Ik probeer in de richting van die opening te bewegen, in wezen probeer ik te zwemmen door het beetje lucht hierbinnen, maar dat werkt niet. Het enige wat er gebeurt, is dat mijn armen en benen in het rond maaien zonder dat ik echt vooruitkom. Vlug speur ik de omgeving af die rondom me zichtbaar wordt, deze sectie van de gigantische machine waarin ik zit. Als ik nou een van de wanden kon aanraken, zou ik mezelf over het oppervlak kunnen voorttrekken tot ik aankwam bij iets waarvan ik serieus hoop dat het een uitgang is.

De dichtstbijzijnde wand is onder me, als ‘onder’ hier ook maar enige betekenis heeft. Dus ik beweeg kronkelend in de richting ervan, zo langzaam, dat ik wel kan gillen.

‘Drie minuten tot plasma-uitlaat,’ zegt de computerstem monotoon, met haar mannelijke echo er direct achteraan. Drie minuten is niet lang genoeg; ik ben nog minstens vijftien meter bij de opening vandaan, en ik denk niet eens dat ik binnen die tijd het dichtstbijzijnde oppervlak zal kunnen aanraken.

Een andere stem galmt door de kamer. ‘Marguerite? Waar ben je mee bezig?’

‘Mam!’ Waar is ze? Ik kan haar niet zien, maar dat doet er niet toe. Zij kan mij wel zien. ‘Haal me hier weg!’

De metalen platen stoppen met bewegen. Mijn zicht op de planeet aarde wordt niet meer breder. De computerstem zegt monotoon: ‘Plasma-uitlaat afgebroken.’

Ik zou blij moeten zijn. Ik zou moeten juichen en lachen, vooral nu zich vanuit de wand een mechanische arm ontvouwt die me komt halen.

In plaats daarvan kan ik wel janken.

Ik ben de Marguerite uit de Egypte-dimensie ook kwijtgeraakt. Ik had de kans om ze te redden, en ik heb gefaald. En dit keer was Theo degene die het deed. Theo…

Zal ik ook maar iemand kunnen redden? Hoeveel Marguerites moeten er nog sterven?

 

‘Wat bezielde je?’ Mijn vader trekt voor de tweede keer in twee dagen tijd mijn gezonde verstand in twijfel, en ik kan het hem niet kwalijk nemen. Booswicht laat overal waar ze gaat een spoor van waanzin achter.

Pap en mam zitten aan weerskanten van mij in het ruimtestation Astraeus. Tenminste, zo luidt de naam bij het embleem op de mouwen van onze lichtblauwe overalls. Gelukkig is er wel zwaartekracht, of in elk geval iets wat daar heel erg op lijkt, in de ronddraaiende centrale ruimte. Dit is kennelijk het veilige gedeelte waar wetenschappers en hun gezinnen wonen en werken. De vier gigantische ventilatoren die eromheen opgesteld staan, verzamelen zonne-energie. De capsules onder de ventilatoren verzamelen overtollig plasma (wat dat ook mag zijn) om het beter te kunnen uitlaten in de ruimte.

Het had minder dan drie minuten gescheeld of ik was tegelijk met het plasma de ruimte in geslingerd, maar toen registreerde mam wat afwijkende metingen in de atmosferische ruimte.

‘De sensoren daarbinnen waarschuwen ons niet voor menselijke indringers, want er hoort verdomme niemand naar binnen te gaan!’ Pap wordt alleen maar zo kwaad wanneer hij bang is. ‘Wat is er in jou gevaren?’

In mij gevaren. Dat is dichter bij de waarheid dan hij ooit zal kunnen vermoeden. En het vertelt me hoe ik dit moet spelen. ‘Pap, er is iets mis met mij. Mentaal, bedoel ik. Ik doe alsmaar dingen die ik niet begrijp, en soms kan ik me niet eens herinneren dat ik iets heb gedaan. Dit keer had ik wel dood kunnen zijn. Wat gebeurt er de volgende keer?’

De ogen van mijn ouders worden groot, en mam slaat haar beide armen om me heen. ‘Ze heeft misschien medicatie nodig, Henry. Ze moet in elk geval naar een dokter.’

‘Op aarde?’ zeg ik hoopvol. Misschien zou ik het supervet moeten vinden om in de ruimte te zijn, maar ik wil weer op de grond staan. Ik wil zoveel zuurstof inademen als ik maar kan. Ik wil echte zwaartekracht. Ik wil een hemel boven mijn hoofd. Ik wil niet meer denken aan Theo die me wurgde.

‘Zo ver zal het niet komen. Je kunt op het ruimtestation blijven.’ Mam schijnt te denken dat ik me daar beter bij zal voelen. ‘We zullen je een paar dagen vrij van dienst geven zodat je kunt uitrusten. Wat kunt bijslapen.’

Wat voor soort dienst zou ik in vredesnaam op een ruimtestation hebben? Waarschijnlijk is het een beetje zoals in het oceanografische station in de oceaandimensie, waar iedereen zijn steentje moest bijdragen, maar daar hoefde ik alleen maar wat weersvoorspellingen te controleren en wat kabels vast te maken. De kans om het te verprutsen lijkt in de ruimte veel, veel groter.

‘Je gedraagt je de laatste tijd inderdaad wat merkwaardig,’ geeft pap toe. Zijn hand strijkt door mijn haar. ‘Gisteren had je zo’n rothumeur, en je leek niet meer te weten wie The Beatles zijn, wat natuurlijk volstrekt onbegrijpelijk is.’

Onwillekeurig moet ik lachen. The Beatles blijken eveneens een universele constante te zijn; als ze ergens kunnen bestaan, dan bestaan ze er ook. En als The Beatles bestaan, is mijn vader hun grootste fan.

‘Nu weet ik het weer. Maar ik weet niet meer dat ik het niet meer wist, als je begrijpt wat ik bedoel.’

Mijn ouders wisselen een bezorgde blik uit. Waarschijnlijk zijn ze bang dat ik op de rand van een soort psychotische inzinking verkeer. Goed zo. Want ze moeten deze Marguerite goed in de gaten houden totdat ik korte metten heb gemaakt met Booswicht, die elk moment zou kunnen terugkomen om te voltooien wat ze begonnen is.

Maar er zijn ook andere gevaren die ons achtervolgen. Ik leg mijn hand tegen mijn hals, gekweld door de herinnering aan de pijn.

Mam komt overeind en sleept me met zich mee, en pap volgt haar voorbeeld.

Ik voel het verschil met de zwaartekracht op aarde. Hier ben ik ietsje lichter, wat een surrealistisch tintje geeft aan ieder moment, iedere beweging.

‘Kom op,’ zegt ze. ‘We gaan je even afmelden.’

De Astraeus blijkt niet zo krap bemeten te zijn als de echte ruimtestations die ik in mijn dimensie op televisie heb gezien, maar ook niet zo ruim en comfortabel als in films. De wanden en vloeren zijn gemaakt van geborsteld metaal, dat lichte krassen vertoont van het intensieve gebruik. De plafonds zijn zwart, met rijen kleine, zwakke lichtjes erlangs. Er steken handgrepen uit op heel rare plaatsen – hoog tegen het plafond, laag bij de grond, enzovoort – maar ze lijken geen enkele functie te hebben. Vreemd. De weinige ramen zijn klein en laten slechts een piepklein cirkeltje duisternis zien. Ik kijk er bewust niet door naar buiten. De gangen zijn kort en leiden naar grotere ruimtes, die niet zijn opgedeeld in kamers zoals het geval zou zijn op een kantoor, maar die duidelijk afgebakende functies hebben: verschillende wetenschappelijke stations. Mijn ouders hebben allebei een klein embleem van de Canadese vlag op hun kraag, en ik vast en zeker ook, maar ik vang ook een glimp op van de vlag van Mexico, Rusland, de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Japan, en wat volgens mij de vlag van India moet zijn. Sommige vlaggen kan ik niet thuisbrengen, maar dit lijkt me in elk geval een internationale omgeving.

Als iemand al weet wat er bijna was gebeurd met de plasma-uitlaat, dan laat niemand daar iets van blijken.

De Astraeus heeft een zodanig grote staf, dat er een psycholoog aan boord is, dr. Singh, die me binnen een paar seconden vraagt te gaan liggen zodat ze me kan onderzoeken. Haar zwarte haar is kortgeknipt in een soort stekeltjeskapsel, en ze ziet eruit alsof ze Josies leeftijd heeft. Toch merk ik dat ik haar onmiddellijk vertrouw.

‘Ben je depressief?’ vraagt ze.

‘Nee.’ Ik bedoel, ik denk het niet. Het valt onmogelijk te zeggen wat er misschien wel allemaal in deze Marguerite omgaat, aangezien ze inmiddels bezoek heeft gehad van twee transdimensionale bezoekers op rij. ‘Maar ik voel me de laatste tijd wel gestrest.’

Dr. Singh knikt. ‘Heb je zelfmoordneigingen gehad?’

Pap en mam kijken elkaar geschrokken aan.

De dokter registreert hun reactie en buigt zich dichter naar me toe. ‘Als je liever met me wilt praten zonder dat je ouders erbij zijn…’

‘Nee hoor, het is prima zo. Ze moeten dit juist horen.’ Ik haal diep adem. Hoe kan ik deze Marguerite het best beschermen? ‘Ik heb geen zelfmoordneigingen. Maar sommige dingen die ik heb gedaan tijdens deze, eh… black-outs, die zijn gevaarlijk. Ik weet niet waarom, en het is allemaal volstrekt onbegrijpelijk, maar het gebeurt gewoon en het maakt me bang.’

‘Oké,’ zegt dr. Singh, en ze legt een hand op mijn schouder. ‘Ik ben het met je ouders eens. Je moet onmiddellijk vrij van dienst krijgen. Je hebt slaap nodig, rust en ontspanning. Beweging ook. Volgens de logboeken heb je je niet aan de voorschriften gehouden. Het is nog niet zo ver dat je een waarschuwing krijgt, maar dat duurt niet lang meer. En als je lichaam uit vorm is, gaat de geest er soms achteraan. Misschien zou dit een goed moment zijn voor jou om je op je kunst te concentreren.’

Ze moeten echt even begrijpen wat hier essentieel is, dus ik zeg het hardop. ‘Ik moet onder toezicht worden gesteld.’

Opnieuw wisselen de drie volwassenen onderling een blik uit.

Dr. Singh zegt: ‘Je hebt geen melding gemaakt van hallucinaties, van gewelddadige impulsen –’

‘Maar als dat nou verandert?’ En dat zal zeker gebeuren als Booswicht ooit terugkeert naar de ruimtedimensie. ‘Wat dan?’

‘Er is geen enkele reden om aan te nemen dat zoiets zal gebeuren,’ houdt dr. Singh vol. ‘De psychische belasting van werken in de ruimte heeft op veel mensen tijdelijk een nadelige impact, maar de meerderheid komt daar weer overheen. Als ik iedereen die ooit merkwaardig gedrag heeft vertoond in de Astraeus zou opsluiten… Tja, dan zouden we nauwelijks personeel overhouden.’

‘Kunt u een hersenscan maken?’ Mam recht haar rug en vouwt haar handen in haar schoot. Ze ziet er bijna lachwekkend keurig uit, maar ik weet inmiddels dat mam zo doet wanneer ze bang is. ‘Als Marguerite een hersentumor heeft ontwikkeld –’

‘Sophie, nee.’ Pap legt zijn hand op haar schouder en geeft er een geruststellend kneepje in. ‘Laat je ongerustheid niet met je op de loop gaan. Je maakt Marguerite nog van streek.’

Maar mijn moeder is onvermurwbaar. ‘Ik maak Marguerite niet van streek. Ik vertrouw op haar oordeel. Onze dochter heeft ons verteld dat er iets ernstig mis is met haar. Ze lijdt en ze is bang. We moeten zo veel mogelijk informatie verzamelen met behulp van iedere mogelijke diagnostische test. Alleen dan kunnen we tot een hypothese van betekenis komen over Marguerites toestand.’

Ik wilde een bewaker bij mijn deur, geen hele lading medische onderzoeken. Toch glimlach ik flauwtjes naar mijn moeder, tegen wil en dank. Het voelt goed om te weten dat ze voor me zou knokken, ook al gedraag ik me raar, ook al zeggen de artsen tegen haar dat ze het naast zich neer moet leggen. Niet alle ouders steunen je zo door dik en dun. Die van Paul hebben dat nooit gedaan en zouden dat ook nooit doen. Ik heb geboft met Henry Caine en Sophia Kovalenka.

Met een klein glimlachje gaat dr. Singh overstag. ‘Ik neem aan dat het geen kwaad kan, en mijn volgende afspraken zijn toch pas morgen. Ga maar liggen, Marguerite. Dit is zo gepiept.’

Gehoorzaam neem ik plaats op de onderzoekstafel. In plaats van de papieren afdekking die ik gewend ben, is de tafel hier overtrokken met doorzichtig plastic, dat na gebruik vast gesteriliseerd wordt. Wat voor soort tests gaan ze zo uitvoeren? Ik doe nooit moeilijk over een injectie of bloedprikken, maar dat betekent nog niet dat ik het leuk vind als ze naalden in me steken. Of misschien gaan ze iets doen wat nog veel dramatischer is. Zouden ze in een ruimtestation MRI-scans kunnen maken?

Dr. Singh haalt echter iets tevoorschijn wat eruitziet als een metalen hoofdband, dik en complex, en die schuift ze over mijn hoofd zodat de twee punten in mijn slapen drukken. De band zelf raakt mijn huid niet echt aan. Ik voel een warme, soort elektrische tinteling – niet prettig, maar ook niet pijnlijk – en op de beeldschermen van de dokter beginnen de data binnen te stromen. Dr. Singh kijkt ernaar, rustig knikkend, totdat ze naar adem hapt.

‘Wat ziet u?’ zegt mijn vader scherp. ‘Lieve hemel. Toen Sophie het had over een tumor, dacht ik –’

‘Dat is het niet.’ Dr. Singh doet een stap dichter naar het scherm toe, kijkt achterom naar mij en dan weer naar het scherm. ‘Er zit geen tumor. De lichaamschemie valt grotendeels binnen de normale waarden. Maar Marguerites hersenactiviteit, met name in de precuneus – dat is een deel van de pariëtale kwab, waar ons bewustzijn is verankerd… Nou, zoiets heb ik nog nooit gezien.’

Mam staat op en gaat naast dr. Singh staan terwijl mijn vaders hand zich geruststellend om de mijne sluit. Mijn moeder zegt: ‘Kunt u conclusies trekken? Zelfs maar speculeren?’

Dr. Singh schudt haar hoofd, niet ontkennend maar vol verwondering. ‘De hersenactiviteit in de precuneus is hoger dan ik ooit heb gezien. Hoger zelfs dan mogelijk zou moeten zijn.’

‘Is dat goed of slecht?’ Pap omklemt mijn hand nog steviger.

‘Ik weet het niet,’ zegt dr. Singh. ‘Het lijkt… het lijkt haast wel alsof… Nee. Dat bestaat niet.’

‘Dingen zijn slechts onmogelijk tot ze dat niet meer zijn.’ Mams toon wordt resoluut. ‘Zeg wat u als eerste dacht, dokter. Wat de eerste conclusie was die u trok.’

Na een ogenblik zucht dr. Singh. ‘Als ik niet beter wist, zou ik zeggen dat er meer dan één geest aan het werk was in Marguerites brein.’

Sodeknetter. Ze hebben me gevonden.