Hoofdstuk 11
Vlak voor mijn neus ligt Adam, spiernaakt.
Adam uit de Bijbel, bedoel ik. Dat maak ik op uit de slang die om een nabijgelegen boom gewikkeld is. De afbeelding is knap geschilderd, ongelofelijk knap zelfs, met kleuren die zowel levendig als vakkundig getemperd zijn, met een dynamische compositie waardoor mijn blik als vanzelf naar Adams uitgestoken, naar God opgeheven hand gaat, en met zoveel subtiliteit, dat de blik in Adams ogen evenveel emotie kent als die van een echt mens. Hij denkt: ik ben bang, maar dit is wat ik wil.
Als ik dit in een kunstgalerie zou aantreffen, zou ik aannemen dat het was geschilderd in een van de ateliers van de oude meesters op het hoogtepunt van de renaissance. Er zijn echter twee problemen met dat scenario: ten eerste is dit werk zo nieuw, dat ik de verse verf nog kan ruiken.
Ten tweede bevind ik me niet alleen níét in een galerie, maar lijk ik op een houten steiger te liggen. Plat op mijn rug, en het schilderij doemt op boven mijn hoofd, zo breed, dat ik de randen niet kan zien.
Wat is hier het levensgevaar? Ik zie niets. Is de steiger gammel, staat-ie op instorten? Hij voelt anders stevig genoeg. De lucht ruikt niet naar rook. Mijn lichaam voelt helemaal prima, niet gewond of beschadigd op wat voor manier dan ook.
Voorzichtig rol ik me op mijn buik, met speciale aandacht voor de kleding die ik draag: grof geweven, roestbruin geverfde stof, slechte schoenen, een soort sjaal die om mijn haar is gebonden. Als ik vervolgens naar beneden kijk, zie ik dat ik me zo’n twaalf meter boven een marmeren vloer bevind.
Ooit had ik een soort hoogtevrees, maar nadat ik aan een helikopter heb gebungeld en in een baan rond de aarde heb gezeten, is die luttele twaalf meter een opluchting. Had Booswicht gehoopt dat ik te haastig zou omrollen en mijn dood tegemoet zou storten? Ze moet iets beters kunnen verzinnen…
‘Zie je de ketterij dan niet?’ roept een trotse, autoritaire stem. Haar woorden weergalmen in de ruimte, die kennelijk groot is, ook al kan ik er vanaf de steiger slechts een glimp van opvangen. ‘Hoe kun je je meesteres nu nog vrijpleiten?’
Ik schuif verder over het platform, tot ik kan zien wie er daarbeneden tegen me staat te praten. Naast gigantische pilaren, die een enorme koepel dragen, staat een klein groepje mensen. De meesten van hen dragen lange jurken of gewaden die zichtbaar luxueuzer zijn dan de mijne. Hun kleding heeft de heldere schittering van zijde of de glans van fluweel. Een paar van hen dragen de dieprode soutane met bonnet die, naar ik weet, toebehoren aan de kardinalen van de rooms-katholieke kerk. Er is echter geen twijfel mogelijk over wie de spreker is; dat moet de vrouw zijn met de hoge, puntige hoed en het witte gewaad dat rijkelijk is geborduurd met glinsterend gouddraad.
Hoewel we elkaar nooit eerder hebben ontmoet, weet ik wie dit is: Hare Heiligheid Paus Martha III.
Welkom terug in de Rome-dimensie, zeg ik tegen mezelf.
‘Weiger je antwoord te geven?’ schreeuwt ze. Zelfs vanaf deze hoogte kan ik haar fronsrimpels dieper zien worden. ‘Sta je achter het ketterse werk van je meesteres?’
Ik weet genoeg van de wereldgeschiedenis af om een paus niet tegen me in het harnas te willen jagen. Is dat soms Booswichts plan? Om me aan de inquisitie uit te leveren?
‘Nee, mevrouw… Uwe Heiligheid!’
‘Waarom heb je haar dan niet weerhouden van het schilderen van deze gruwel? Van het afbeelden van Adam ten tijde van de schepping in zijn eentje, zonder Eva, moeder der mensheid?’ Paus Martha zwaait met een soort gouden staf in de gigantische ruimte die ons omsluit om zich heen.
Eindelijk dringt het tot me door dat dit de Sixtijnse Kapel is, die nu pas in wording is, nu pas een meesterwerk aan het worden is. In plaats van Michelangelo heeft een andere schilder de eer om dit werk te creëren, en blijkbaar ben ik een van de leerlingen van die schilder. Vol ontzag rol ik me weer op mijn rug en staar ik naar dit fresco, dat ik nu herken als een geheel eigen interpretatie van de schepping van de mens, het moment waarop Adam de levensvonk van God ontvangt. Ik mag helpen bij het beschilderen van de Sixtijnse Kapel! Daarmee is dit absoluut en onbetwist het meest fantastische universum waar ik tot nu toe ben geweest. Gedurende één verrukkelijk moment lost mijn verdriet om mijn breuk met Paul op, zodat ik niets anders voel dan zuivere verwondering.
‘Nog steeds weiger je antwoord te geven!’ buldert de paus, wat me eraan herinnert dat ik in beweging moet komen.
‘Vergeef me, Uwe Heiligheid!’ roep ik. ‘Mag ik naar beneden komen en rechtstreeks tot u spreken? Met, eh… het respect dat u verdient?’ Dat klinkt als iets wat je tegen een paus zou kunnen zeggen.
Na een korte stilte antwoordt paus Martha III: ‘Het verzoek is ingewilligd.’
De steiger blijkt te zijn gebouwd door mensen met zwaar overtrokken ideeën van hoe lenig de meeste kunstenaars zijn. Het duurt even voordat ik me helemaal naar beneden heb weten te wurmen, en wanneer ik er eindelijk ben, sta ik te hijgen.
De tijd om naar beneden te komen gebruik ik om na te denken over hoe ik haar vraag in vredesnaam moet beantwoorden, aangezien ik geen flauw idee heb wie mijn ‘meesteres’ is, waarom de paus haar niet recht in haar gezicht staat af te blaffen, of wat de achterliggende reden is voor de artistieke keuzes die ze heeft gemaakt.
Paus Martha is hooguit een meter zestig. Ze is op leeftijd, bijna bejaard, en haar schouders beginnen al te hangen. Toch straalt ze macht uit, zo helder alsof ze licht geeft. Deze vrouw weet dat haar woede een keizer nog kan laten sidderen, en op dit moment richt ze haar woede op mij.
‘Uwe Heiligheid,’ begin ik. Moet ik een reverence maken? Kan nooit kwaad. Dus dat doe ik, en dan begin ik snel te praten. ‘Zoals ik het heb begrepen is mijn, eh… meesteres van plan om de schepping van Eva te schilderen als een geheel afzonderlijk paneel. Ze wil de vader en de moeder van de mensheid individueel afbeelden voordat ze hen samenbrengt om de rest van het scheppingsverhaal te vertellen.’
Paus Martha zegt niets.
Ik vind haar stilzwijgen onheilspellend. Als Booswicht op de een of andere manier heeft uitgedokterd hoe ze me kan laten oppakken voor ketterij in middeleeuwse tijden, tja, dan verdient ze punten voor creativiteit. Maar ik denk niet dat dat het geval is. Eerlijk gezegd lijkt het helemaal niet alsof ik in gevaar verkeer.
In plaats van angst voel ik enkel de knagende onrust van de wetenschap dat Paul en ik uit elkaar geduwd zijn… Misschien wel voorgoed.
Uiteindelijk verkondigt de paus: ‘Als dat waar is, is dat een bevredigende verklaring. Maar ik verwacht een volledige rapportage met betrekking tot haar plannen voor het plafond wanneer meesteres Annunziata terugkeert uit de Dolomieten.’
Ik knik. ‘Absoluut, Uwe Heiligheid.’ Ik moet onthouden dat ik dat er altijd achteraan zeg.
‘Ze houdt haar plannen geheim en nog steeds heeft ze de brutaliteit om te klagen over wat ze betaald krijgt!’ Paus Martha begint te ijsberen, en haar sierlijke kudde edellieden wijkt uiteen, onder geruis van zijde, om plaats voor haar te maken.
‘Heeft ze het lef om te onderhandelen met haar paus? Ik heb haar gouden kettingen zien dragen, elegante jurken, juwelen zelfs.’ De paus brengt haar handen naar haar keel, als om een of ander collier uit te beelden dat ze meesteres Annunziata heeft zien dragen. Dan richt ze haar scherpe blik op mij en roept ze: ‘Kijk dit nou! Ze wordt zo royaal beloond, dat zelfs haar leerlingen een ketting kunnen dragen!’
Met die woorden grijpt ze de ketting van de Vuurvogel en rukt hem van mijn nek.
Verdomme! De meeste mensen uit deze dimensie zouden de Vuurvogel helemaal niet zien, tenzij hun aandacht erop was gevestigd, maar paus Martha had precies de juiste gedachte toen ze haar blik op mij vestigde. Omdat ze dacht aan wat iemand om zijn nek kan hebben, kon ze zien wat ik om de mijne droeg.
Instinctief wil ik haar meteen tackelen om mijn ketting terug te pakken, maar ik vermoed dat een fysieke aanval op de paus niet zo goed zou aflopen. Ik probeer een verklaring te verzinnen die aannemelijk klinkt.
‘Die heb ik niet gekocht,’ weet ik uit te brengen. ‘Het is een… een familie-erfstuk, Uwe Heiligheid. Mijn moeder heeft het doorgegeven aan mij.’ Wat min of meer waar is. ‘Alstublieft, ik –’
‘Hare Heiligheid zou een nederige leerling nooit haar enige kostbare bezit willen afnemen,’ mompelt een van de edellieden terwijl ze een stap naar voren doet. ‘Haar genade en generositeit worden overal in het christendom geprezen.’
Ik heb deze edelvrouw vaker gezien, in deze wereld en diverse andere: het is Romola Harrington. Mijn hele lichaam verstijft, want in de Thuisbasis is zij een van Wyatt Conleys vele ondergeschikten. Ze is al een paar keer eerder een andere dimensie binnengeglipt om mij te dwarsbomen. Toch ben ik haar ook tegengekomen in werelden waar ze alleen zichzelf was, en waar we zelfs bevriend waren. Ze is iemand helemaal aan de buitenste rand van de kring met mijn familie, Paul, Theo en Conley, iemand die soms wel en soms niet met ons verbonden is.
Is de Romola uit de Thuisbasis hierheen gekomen om me in de val te laten lopen? Of is dit gewoon de versie uit de Rome-dimensie die zich gedraagt zoals ze normaal gesproken zou doen?
‘Je moet vergiffenis vragen voor het twijfelen aan de barmhartigheid van je paus,’ zegt Romola. Ze spreekt me zogenaamd berispend toe, maar ik kan zien dat ze in werkelijkheid probeert in te spelen op de ijdelheid van paus Martha om ervoor te zorgen dat ik mijn Vuurvogel terugkrijg.
‘Dat doe ik ook. Vergeef me alstublieft, Uwe Heiligheid.’ Ik maak nog maar een reverence, gewoon voor de zekerheid.
Paus Martha houdt nonchalant de Vuurvogel omhoog en geeft hem aan Romola. ‘Geef dit snuisterij terug aan het meisje, Lady Romola.’
O nee. Nu heeft Romola de Vuurvogel. Als dit er een is die voor Conley werkt, is het uitgesloten dat ze hem ooit zal teruggeven. Maar ik zou haar kunnen tackelen, in elk geval zodra we ons niet langer in de nabijheid van de paus bevinden…
Niet nodig. Romola laat enkel haar handen vol bewondering over de Vuurvogel glijden – telkens weer, op het griezelige af – maar glimlacht dan en geeft hem terug aan mij.
‘Wat een interessante ketting. Wat vriendelijk van je moeder om hem aan jou te geven.’
Ik weet een glimlach te produceren terwijl het medaillon in mijn handpalm wordt gelegd. ‘Jazeker, vrouwe.’
Misschien is ‘vrouwe’ een beetje te veel van het goede, maar dat kan me niet schelen. De wetenschap dat deze Romola degene is die in deze dimensie thuishoort, is een immense opluchting, en hetzelfde geldt voor het feit dat de Vuurvogel weer om mijn nek hangt. Het is één kleine overwinning tegenover het hartverscheurende verlies van Paul.
Paus Martha stuurt me weg met de woorden: ‘Terug naar Trastevere met jou, meisje. En zeg tegen die krankzinnige ouders van je dat ik hun planetenstelseltabellen binnenkort verwacht te kunnen bekijken.’
‘Dank u wel, Uwe Heiligheid.’ Deze keer maak ik een diepe en welgemeende buiging, want ik wil niet nog meer tijd doorbrengen in de nabijheid van een prikkelbare paus. Toch neem ik de tijd om naar buiten te lopen, het middenschip in een rustig tempo te doorkruisen. Ik zou wel gek zijn om ook maar een seconde te verspillen van de tijd die ik nog heb om naar het wonder van de Sixtijnse Kapel te kijken tijdens het ontstaan ervan.
Wanneer ik naar buiten stap, het late namiddaglicht en de bedrijvigheid van de straten van Rome in, kan ik eindelijk weer helder nadenken.
Dat was geen poging om me te vermoorden. Oké, de paus was ontevreden, maar eigenlijk was ze boos op meesteres Annunziata. Bovendien denk ik niet dat ze een van ons zou hebben laten executeren. Michelangelo heeft zich jarenlang als een ontzettende eikel gedragen tegenover paus Julius II, en de ergste straf die hij ooit heeft gekregen, was volgens mij een uitstel van betaling.
Waarom heeft Booswicht me dan hierheen gebracht?
Misschien is ze per ongeluk naar de Rome-dimensie gereisd. Theo heeft me ooit verteld dat sommige universums ‘wiskundig gelijk’ zijn aan andere, wat betekent dat als je berekeningen er ook maar een piepklein beetje naast zitten, je in een totaal ander universum zou kunnen belanden. Booswicht zou hierheen gekomen kunnen zijn, zich gerealiseerd kunnen hebben dat ze op de verkeerde plek was, en hier gewoon wat zijn blijven rondhangen om mij gevangen te houden op het ruimtestation tot de door haar geplande vernietiging daar had plaatsgevonden. Toen ze geen manier kon bedenken om deze Marguerite effectief te vermoorden, heeft ze besloten dit universum te gebruiken als een soort arrestatiecel in plaats van als potentieel moordwapen.
Dat klinkt volkomen logisch, zeg ik tegen de Paul in mijn hoofd, alsof hij hier bij me is om dit samen met mij aan te pakken. Sterker nog, het is de meest voor de hand liggende verklaring. Het volgende universum is waarschijnlijk het universum waar ik me zorgen om moet maken.
Toch moet ik op mijn hoede blijven zolang ik in de Rome-dimensie ben.
Mijn breuk met Paul zou meer pijn moeten doen dan ik nu voel. Op dit moment lijkt het alsof ik in shock ben, verdoofd voor de pijn. Ze zeggen dat mensen die een arm of een been laten amputeren dit vaak nog maanden of jaren daarna blijven voelen. De zenuwuiteinden blijven signalen doorsturen over jeuk en gewaarwordingen die niet meer echt zijn. Een fantoomledemaat, zo noemen ze dat. Misschien is dat wat ik nu voel, de sensatie dat Paul het niet echt heeft uitgemaakt met mij, dat hij nog steeds aan mijn zijde staat.
Dat staat hij ook, in alle belangrijke opzichten, breng ik mezelf in herinnering, en ik recht mijn schouders. Hij werkt met je samen om de andere Marguerites te redden en het universum te beschermen. Dus concentreer je op wat er echt toe doet.
Hoewel ik thuis nog nooit een bezoek aan het Vaticaan heb gebracht, weet ik uit films en van televisie dat het een schitterend oud paleis met kathedraal is, meestal omringd door zwermen toeristen. De Sint-Pietersbasiliek is zo mogelijk zelfs nog imposanter hier, waar geen enkel ander gebouw meer dan twee verdiepingen lijkt te tellen. De gigantische koepels torenen hoog boven de diverse omringende aardekleurige gebouwen uit. De stad blijft niet op respectvolle afstand. In plaats daarvan zijn de zandwegen rondom het Vaticaan drukbevolkt met groepjes pelgrims die hun rozenkrans omklemmen, marskramers die vanuit door ezels getrokken karretjes fruit of brood verkopen, of diep in gesprek gewikkelde monniken in habijt. Mijn vorige bezoek aan de Rome-dimensie was kort en gestrest en vond bijna volledig ’s nachts plaats. De aanblik van het tafereel in het late namiddaglicht geeft me de kans om iets wat sterk op onze eigen middeleeuwen lijkt echt te ervaren.
Het neemt mijn angst en het gejaagde gevoel dat ik heb niet weg. Kan mijn gebroken hart niet helen. Ik kan niet toelaten dat Conley en Triad de Vuurvogel in niets meer dan een wapen veranderen. De kans om andere werelden te bezoeken is een geschenk – onbetaalbaar en onvervangbaar. Zelfs nu moet ik mijn verwondering koesteren over de wetenschap dat ik in een heel nieuwe wereld sta.
Ik begeef me even tussen de mensen, gewoon om de aanblik en de geuren in me op te nemen. De geuren overheersen. Dit is de goeie ouwe tijd, toen ze nog geen deodorant hadden. En toen niemand de taak had om achter de kont van de ezels op te ruimen. Maar zelfs de stank is best interessant. Ik waardeer mijn eigen wereld des te meer.
Ik moet mijn huis hier in de Rome-dimensie zien te vinden. Tijdens mijn eerste bezoek ben ik daar nooit gekomen, en ik ken de weg in deze stad niet. In de middeleeuwen waren ze bovendien geen fan van bewegwijzering. Wanneer er op de weg een non vlak langs me heen loopt, haar kap bijna lachwekkend breed gevleugeld, hou ik haar aan.
‘Neem me niet kwalijk, zuster, maar ik ben verdwaald.’
Net als ieder ander woord dat ik in de Rome-dimensie uitspreek, zeg ik dit in ofwel Vroegitaliaans ofwel Laatlatijn. De taalvaardigheden die we als baby leren zitten dieper in het geheugen verankerd dan bijna iedere andere vaardigheid, en dat betekent dat dimensionale reizigers automatisch de taal spreken die hun andere ik spreekt.
De non glimlacht devoot. ‘Kan ik je helpen, mijn kind? Waar moet je naartoe?’
Ik wil zeggen: naar het Castel Sant’Angelo. Dat is waar Paul is. Eérwaarde Paul in deze dimensie, een priester die eigenlijk niet van me zou mogen houden maar dit toch zo hartstochtelijk doet. Ik wil Pauls liefde voor mij weer voelen. Maar als die niet afkomstig is van mijn Paul, degene die ik het meeste liefheb van allemaal, is het niet genoeg voor mij. Niet meer.
‘Naar Trastevere,’ zeg ik in plaats daarvan, hopend dat ik me nog kan herinneren hoe paus Martha dat uitsprak. ‘Weet u waar de uitvinders wonen?’
Trastevere blijkt heel makkelijk te vinden. De buurt ligt niet ver van het Vaticaan, ingebed tussen de heuvels en pal aan de oever van de Tiber. Het grootste gedeelte van de stad ligt aan de overkant, inclusief het merendeel van de afbrokkelende monumenten uit het Romeinse Rijk. De huizen hier zijn bescheiden, gemaakt van witgepleisterde baksteen of gestuukt in diverse tinten aards oranje, roze en goud.
Wat betreft het vinden van de uitvinders: de non had geen flauw idee, maar uiteindelijk blijk ik haar hulp niet nodig te hebben. Boven op een van de hogere gebouwen zie ik een koperen koepel die ongeveer het formaat heeft van een Mini Cooper, met een brede sleuf in het midden. Uit die opening steekt iets wat wel de allereerste telescoop in deze dimensie moet zijn.
Ja hoor, ik ben thuis.
‘Hallo?’ roep ik terwijl ik naar binnen stap. ‘Is er iemand?’
‘We zijn hier, lieverd!’ Mijn moeders stem komt van boven, ongetwijfeld vanuit het observatorium annex de zolder. In een hoek van de kamer staat de houten ladder die naar boven en naar beneden voert. De kamer zelf ziet eruit als een schilderij van Vermeer, met eenvoudige houten meubels, een brede open haard, en slechts een handjevol afbeeldingen aan de muur ter decoratie. Het zijn schetsen van mijn hand van mijn familie, gehuld in gewaden en mutsen.
‘We zijn alleen maar even de lenzen aan het poetsen.’ Dat is mijn vader, die kennelijk naast mijn moeder staat daarboven. ‘Het belooft een heldere nacht te worden, en dat betekent dat we eindelijk Jupiter eens goed kunnen bekijken!’
Mijn ouders… Altijd anders, altijd hetzelfde. Ik wil ze graag zien in hun middeleeuwse kleding; dat zou weleens voer kunnen zijn voor plagerijen in de toekomst, zodra dit allemaal achter de rug is. Ik moet geloven dat ik ooit weer zal kunnen lachen.
Maar eerst moet dit achter de rug zijn, en dat betekent de jacht vervolgen zo gauw ik kan.
Waarschijnlijk is Booswicht nog niet verder gereisd. Haar vorige scenario was ontzettend ingenieus, dus ik denk dat ze haar tijd neemt. Dingen zorgvuldiger plant. Een val binnen een val zet. Dat is niet iets wat je in een uurtje voor elkaar krijgt. (De technologie in deze wereld laat meer ruimte voor zonnewijzers dan voor klokken, dus ik kan alleen maar een inschatting maken van hoelang ik hier al ben.) Toch moet ik eens een poging wagen. Dus ik ga zitten op een van de banken bij de tafel, haal de Vuurvogel uit mijn gewaad en druk op de knoppen om te springen.
Ik kom niet in een ander universum terecht. Geen verrassing.
Maar op dat moment – precies op hetzelfde moment – begint de grond te schudden, zodat het serviesgoed op de grond tuimelt en mijn ouders een kreet slaken. Buiten hoor ik ook geschreeuw. We zitten in een aardbeving.
Ik ben geboren en getogen in de Bay Area en heb het grootste deel van mijn leven boven op de San Andreasbreuk doorgebracht, dus ik ben gewend aan bevingen. De beving die Rome zojuist deed schudden, was niet eens zo heel krachtig.
Maar het gebeurde wel precies toen ik de Vuurvogel activeerde.
In gedachten hoor ik mijn beide ouders zeggen, zoals ze al honderden keren hebben gedaan: correlatie is geen causaliteit. Het feit dat twee dingen vlak na elkaar gebeuren, betekent nog niet per se dat het ene het andere heeft veroorzaakt.
Maar als een van die dingen een instrument is dat in staat is om hele dimensies te vernietigen…
Dat is ongelofelijk onwaarschijnlijk. Dat zeiden ze allemaal, en ik ken ze goed genoeg om te snappen dat ze het bouwen van een Vuurvogel niet eens zouden hebben overwogen als dat niet waar zou zijn.
Onwaarschijnlijk. Maar niet onmogelijk.
De grond schudt weer, langer deze keer. Langere aardbevingen zijn krachtiger.
Wat nou… Wat nou als dit Booswichts plan was? Wat nou als ze een manier heeft verzonnen om deze dimensie te vernietigen zonder mijn hulp, die in gang heeft gezet en toen is gevlucht?
Deze keer is ze er misschien niet op uit om mij te vermoorden. Deze keer is ze er misschien op uit om deze hele wereld te vermoorden.