Hoofdstuk 16

 

 

 

Het enige plan dat ik tijdens onze landing kan verzinnen, is proberen het vliegveld te verlaten zonder dat Paul me ziet. Booswicht zal hem wel gebeld of gemaild hebben om te zeggen dat hij me op het vliegveld moet opwachten, maar als de mensen van Triad op de uitkijk staan en onze hereniging voor hen het signaal is om toe te slaan, dan mag die hereniging niet plaatsvinden. Ze zouden natuurlijk ook buiten de luchthaven naar hem kunnen uitkijken, en in dat geval sta ik machteloos. Maar als er ook maar enige kans bestaat dat Paul ermee geholpen is als ik hem mijd, dan is dat wat ik zal doen.

Ik zal de bagageband links laten liggen en proberen in een andere terminal of zoiets terecht te komen voordat ik de luchthaven verlaat, en dan maar hopen dat de creditcards die ik in mijn portemonnee heb gevonden, werken in Ecuador. Als mijn tPhone het doet, zal ik pap en mam bellen om te achterhalen hoeveel zij me kunnen vertellen.

Daarna… Nou ja, dat zien we dan wel weer. Misschien loop ik gewoon weer naar de ticketbalie en koop ik een ticket voor de eerstvolgende vlucht terug naar de Verenigde Staten. Hopelijk kan ik dat betalen.

Vliegvelden zien er allemaal zo’n beetje hetzelfde uit. Terwijl ik met de andere passagiers die van boord gaan mee slenter, mijn flesgroene schoudertas over één arm gehesen, hou ik mijn hoofd gebogen. Ik wil niet dat Paul me ziet… maar ik wil Paul wel zien, dus ik speur onwillekeurig de menigtes af die vlak buiten de securityzone staan te wachten.

Binnen een mum van tijd zie ik een bekend gezicht, en nóg één, en ik verstijf.

Paul staat me niet op te wachten.

Theo en Wyatt Conley staan direct achter de barricade. Theo draagt een zonnebril, die de blik in zijn ogen verhult, maar Conley staat te glimlachen, te grijnzen zelfs, en tilt één hand op om naar me te zwaaien. In de andere hand houdt Conley een bordje waarop WELKOM TERUG staat.

Abrupt blijf ik staan. Een andere passagier botst van achteren tegen me op en mompelt vervolgens iets in het Spaans wat waarschijnlijk ‘idioot’ betekent. Andere mensen lopen met een boog om me heen. Mijn handen klemmen zich steviger om de schouderriem van mijn tas. Eén gedachte zwelt op in mijn hoofd, tot-ie alle andere heeft verdrongen: Triad heeft Paul gevonden.

‘Hé, hallo Marguerite,’ zegt Conley, alsof hij een oude vriend is, die ik kom opzoeken. ‘Fijn dat je er eindelijk bent. We hebben heel veel te doen en te bespreken. Maar eerst moet ik je vragen je te legitimeren, vrees ik.’

Het voelt alsof ik niet genoeg zuurstof binnenkrijg. Ik wankel van de duizeligheid. Maar ik laat me niet van mijn stuk brengen en staar Conley strak aan. ‘Ben je soms high?’

‘Beantwoord gewoon deze vraag,’ zegt Conley. ‘Welke kleur had de onderzeeër van The Beatles?’

Het voelt als een truc, een valstrik. Mijn eerste impuls is om te gaan schreeuwen dat Conley en Theo terroristen zijn, dat ze onmiddellijk moeten worden neergeschoten. Maar ik weet inmiddels dat het zelden zo eenvoudig is om een van Wyatt Conleys spelletjes te ontlopen. Voorlopig moet ik het met hem meespelen.

Ik denk terug aan de keer dat ik een menigte zo ver wist te krijgen, dat ze hem krijsend en al de hel tegemoet smeten. Vervolgens glimlach ik met alle warmte van die herinnering naar hem, en geef ik het correcte antwoord: ‘Paars.’

‘En daar is onze perfecte reiziger, eindelijk terug van weggeweest.’ Conley gebaart dat ik naar hen toe moet komen, aan de andere kant van de barricades. Theo heeft zijn hoofd afgewend; blijkbaar biedt zijn zonnebril niet voldoende bescherming.

Alleen al de nabijheid van deze Theo vind ik ronduit verschrikkelijk. Ik kan het enkel verdragen doordat de nabijheid van Conley op de een of andere manier nog erger is. Bij de haat die ik voor Wyatt Conley voel, valt al het andere in het niet, zelfs mijn moordenaar.

Ik blijf ogenschijnlijk de kalmte zelve.

‘Ik weet heel zeker dat ik niet de enige ben die het antwoord op die vraag weet,’ zeg ik terwijl ik om de hekken heen loop, al blijf ik een paar passen afstand van ze houden. ‘The Beatles zijn niet bepaald onbekend.’

‘Klopt,’ reageert Conley. ‘Maar creativiteit kan verschillende kanten op gaan. Alleen in onze dimensie zongen The Beatles over een paarse onderzeeër. Er zijn een paar Big Green Submarines in het multiversum, maar meestal is-ie geel.’

Yellow Submarine? Gek. Lang zo leuk niet. Ik weet nog dat mijn vader, als de tekenfilm op tv was, mijn handen vasthield en met me danste. Ik was toen nog heel klein, nog maar net een peuter. We zongen altijd samen over de paarse onderzeeër. Plotseling wens ik dat ik daar weer ben. Gewoon een kleine dreumes, lachend met mijn ouders, geliefd en geborgen en ervan overtuigd dat niets ter wereld ooit angstaanjagender zou kunnen zijn dan de Green Meanies.

Zich totaal niet bewust van mijn reactie, vervolgt Conley: ‘Interessant, hè, dat wij van veel dingen denken dat ze universeel zijn terwijl ze in feite uniek zijn voor één bepaald punt in de tijd en ruimte?’

‘Ja, fascinerend.’ Ik heb totaal geen geduld meer voor Conleys grootse speculaties. ‘Waarom heb je me hierheen laten komen?’

Tot mijn verbazing antwoordt Theo: ‘We moesten erachter zien te komen of je nog leefde.’

‘Niet als het aan jullie had gelegen.’ Ik leg mijn hand op mijn Vuurvogel en trek een wenkbrauw op. ‘Dan ga ik nu maar weer.’

Niet dus. Ik zou de Marguerite uit de Triad-dimensie niet in deze situatie aan haar lot overlaten. Ik heb al te veel andere versies van mezelf in de steek gelaten. Maar ik ben ook van plan om helemaal niets meer van Wyatt Conley te pikken.

‘Blijf nog even,’ zegt Conley hartelijk. Hij draait het bordje om, zodat Theo het kan aanpakken, en steekt dan zijn handen in de broekzakken van zijn designerjeans. Met zijn bewust nonchalante manier van doen en zijn lange, met sproeten bezaaide gezicht zou hij op de universiteit zo kunnen doorgaan voor een of andere promovendus, zoals Theo en Paul: op het eerste gezicht net zo lui en nonchalant als alle anderen, maar net iets wereldwijzer, met de vage zweem van zelfvertrouwen en rijkdom. Conley denkt ongetwijfeld dat hij niet bedreigend overkomt, en zijn toneelstuk zal vast werken bij mensen die hem niet kennen. ‘We moeten praten, denk je niet, Marguerite? Je weet inmiddels meer. Je hebt meer gezien. En ik denk dat je misschien bijna zo ver bent, dat je me zult laten uitpraten.’

Echt niet. ‘Je brengt een andere Marguerite in gevaar. Op dít moment! Je kunt mij niet vertellen dat we dikke vrienden zouden moeten zijn terwijl je bezig bent om één universum verderop een andere versie van mij de dood in te jagen.’

Hij houdt zijn handen op alsof hij zich overgeeft. ‘Als blijk van mijn betrouwbaarheid heb ik je andere ik uit de Thuisbasis naar een “neutraal” universum gestuurd, een dat niet is aangemerkt om vernietigd te worden, zonder Vuurvogel-technologie, volledig buiten beeld. Dit zijn vredesonderhandelingen, nietwaar? Dan is er nu dus een staakt-het-vuren. Misschien kunnen we er zelfs wel een wapenstilstand van maken.’

‘Jouw woord is het enige waarop ik af kan gaan,’ zeg ik. Zou Booswicht werkelijk zijn orders opvolgen?

‘Klopt,’ beaamt Conley. ‘Je kunt niet controleren wat ik je zojuist heb verteld. Dus je hebt twee keuzes. Je kunt me vertrouwen, óf je kunt hier net zo onwetend weer weggaan als je gekomen bent en proberen het spoor van je andere ik weer op te pikken. Ik denk niet dat dat zo makkelijk zal gaan. Wat denk je zelf?’

Ik heb haar spoor al, dankzij de opsporingsmethode van de oorlogsdimensie. Maar dat kan Conley niet weten. Als hij erachter komt dat de oorlogsdimensie niet is gesaboteerd maar in plaats daarvan leidinggeeft aan een samenzweringsverband van een aantal andere dimensies, verliezen we onze voorsprong. Dus voorlopig moet ik het spelletje meespelen.

‘Oké,’ zeg ik tegen hem. ‘Ik blijf en ik zal je laten uitpraten, op één voorwaarde. Vertel me wat je Paul hebt aangedaan.’

Conleys glimlach wordt breder. ‘Helemaal niets.’

‘Gelul. Jullie hebben hem achtervolgd naar Ecuador –’

‘Dat hadden we in de eerste twee dagen al gedaan,’ valt Theo me in de rede. Hij staart naar zijn rode All Stars, waarvan hij er eentje alsmaar over de tegelvloer heen en weer schuift. ‘Maar niemand heeft hem een haar gekrenkt, Meg. Dat beloof ik je.’

‘Meg,’ zeg ik. ‘De laatste keer dat je me zo noemde, was je me aan het wurgen. Vergeef me als ik je niet op je woord geloof.’

Theo krimpt ineen en zegt niets meer.

Maar Conley voegt eraan toe: ‘Misschien had ik iets preciezer moeten zijn. We hebben Paul geen haar gekrenkt… Nóg niet.’

Ik dacht dat ik het lokaas aan Pauls haakje was. Blijkbaar is hij het lokaas aan het mijne.

Met één stap sta ik pal voor Conleys neus. Hij is niet veel langer dan ik.

‘Bewijs dat hij ongedeerd is. Laat me Paul zien. Daarna… Dán kunnen we praten.’

‘Zie je wel? Ik wist wel dat je voor rede vatbaar zou zijn.’ Conley klapt zijn handen tegen elkaar. ‘Heb je bagage bij je?’

‘Hoe moet ik dat nou weten?’ snauw ik. Mijn hoofd tolt wanneer ik naar de bagageband begin te lopen, en opnieuw kost het me moeite om genoeg zuurstof binnen te krijgen. Zo voelde het ook een beetje toen Booswicht in mijn lichaam sprong. Maar als ik mijn hand op mijn borst leg, hangt daar slechts één Vuurvogel.

‘Hoogteziekte,’ mompelt Theo. ‘Quito ligt bijna drieduizend meter boven zeeniveau. Sommige mensen hebben even tijd nodig om daaraan te wennen.’

‘En je ziet eruit alsof je in het vliegtuig geen oog hebt dichtgedaan.’ Conley legt één hand op mijn schouder om me de weg te wijzen. Ik krijg er ijskoude rillingen van.

‘Weet je wat? Laten we even bij Paul langsgaan en je de gelegenheid geven om bij te komen. Nadat je wat hebt geslapen, kunnen we praten. Dan hebben we alle tijd van de wereld.’

 

Ik blijk een gebloemde sporttas bij me te hebben, die door Theo moet worden meegezeuld naar de limousine die buiten voor de deur staat te wachten. Ik hoop dat-ie zwaar is. Ik hoop dat ik dikke boeken heb ingepakt, minstens een stuk of tien. In de limousine zit Conley met zijn gezicht in de rijrichting, wat betekent dat ik noodgedwongen achteruitrijd. Mijn misselijkheid neemt verder toe wanneer we de heuvelachtige straten met het chaotische verkeer van Quito in duiken.

En als ik zeg chaotisch, dan bedoel ik ook echt chaotisch. De mensen hier lijken rijstroken in het beste geval als een vage aanwijzing te beschouwen. Personenauto’s en vrachtwagens zigzaggen slippend van links naar rechts, negeren verkeersborden, schieten door rood, noem het maar op. Hoewel mijn maag in opstand komt, ben ik ergens wel opgelucht dat ik vanaf deze zitplaats niet kan zien wat er vóór ons ligt, anders zou ik waarschijnlijk een hartaanval krijgen.

Ik negeer bewust wat er wél binnen mijn blikveld valt, namelijk Conley en Theo. Mijn afperser en mijn moordenaar, allebei zo dichtbij, dat ik ze kan horen ademhalen. Mijn misselijkheid bereikt een hoogtepunt bij die gedachte, dus moet ik wel van ze wegkijken.

Het misselijke gevoel doet me even denken aan de ochtendmisselijkheid waar ik last van had tijdens mijn laatste reis naar de Rusland-dimensie. Haast zonder erbij na te denken laat ik mijn hand over mijn buik glijden en probeer ik me het rare, zware gevoel van een beginnende zwangerschap weer voor de geest te halen. Ik heb de baby maar één keer voelen bewegen, denk ik, en zelfs dat was meer een soort goudvisachtig gewriemel, want er waren nog niet eens vier maanden verstreken sinds de nacht in de datsja.

Het kindje van Paul en mij, dat nog geboren moet worden in de Rusland-dimensie. Ik vecht voor alle mensen die Triad in gevaar heeft gebracht, maar diep vanbinnen weet ik dat ik vooral voor die baby aan het vechten ben.

‘Moet je overgeven?’ Dit zijn Theo’s eerste woorden sinds we het vliegveld hebben verlaten. Hij klinkt chagrijnig, wrevelig zelfs, en toch snijdt iedere lettergreep als een mes door me heen. ‘Zo ja, zou je dan alsjeblieft eerst je raampje willen opendraaien?’

‘Als ik moet overgeven, is het op jouw schoot.’ Ik sla mijn armen over elkaar en staar uit het raam. Ik kijk liever naar dat maniakale verkeer dan naar het gezicht van deze Theo.

Wanneer we eindelijk de overvolle snelwegen verlaten en de bebouwde kom binnenrijden, valt het me op dat alles er zo, nou ja, normaal uitziet. De borden langs de weg zijn weliswaar allemaal in het Spaans, en de winkels en voertuigen zijn over het algemeen ietsje kleiner dan ze thuis zouden zijn, maar afgezien daarvan is dit een winkelstraat als iedere andere, compleet met openluchtcafés. De limousine vertraagt tot een stapvoets tempo als we een Juan Valdez-koffietentje passeren, en Wyatt tikt zachtjes tegen het raam.

‘Kijk eens aan.’

Mijn hart begint sneller te kloppen. Het is Paul, de Paul uit de Triad-dimensie, die zoveel op de mijne lijkt, dat het hooguit een kwestie van timing is wat hen scheidt. Hij zit aan een ronde stenen tafel op zijn oude laptop te tikken, waar met ducttape een controlepaneel aan is bevestigd. Ik vraag me af waarom hij zijn wenkbrauwen fronst. Is dit het tijdstip waarop we normaal gesproken chatten en heb ik niet ingelogd, zoals anders? Aangezien hij het ‘lokaas’ in deze valstrik is, zal Booswicht verborgen hebben gehouden dat ze van plan was op het vliegtuig naar Ecuador te stappen.

Het zou makkelijk zijn om gewoon het portier open te gooien en uit de auto te springen. De limousine rijdt nog geen tien kilometer per uur. Ik wil op Paul afstormen, hem deze Vuurvogel laten zien en hem vertellen over de samenzwering tegen Triad, alles. Er is niets wat ik op dit moment liever wil.

Ik verroer me niet. Ik moet erachter zien te komen hoeveel Conley weet. Dus blijf ik doen alsof ik bereid ben zaken met hem te doen.

Pauls brede handen blijven over het toetsenbord bewegen terwijl hij vergeefs naar iets, iemand zoekt. Ironisch toch, dat we de mensen bij wie we het liefst willen zijn pas kunnen doorgronden als we afstand van ze nemen, of zij van ons.

Moet ik Paul eerst verliezen voordat ik hem volledig zou kunnen begrijpen?

‘Wat heeft hij hier de afgelopen tijd zoal gedaan?’ mompel ik. ‘Ik weet dat jullie dat weten.’

‘Niet alles,’ geeft Conley tot mijn verbazing toe. ‘Markov is behendig genoeg om zijn sporen te wissen. Het lijkt erop dat hij wat programmeerwerk heeft gevonden, en zelfs een vertaalklusje hier en daar. Hij woont in een jeugdherberg niet ver van het historische gedeelte van de stad. Sluit af en toe vriendschap met andere studenten die hier op doorreis zijn. Maar maak je geen zorgen, Marguerite. Er zijn geen meisjes voorbijgekomen die hem zover hebben gekregen om vreemd te gaan… Althans, niet voor zover wij weten.’

Hij probeert me jaloers te maken. Wat een tijdverspilling. Ik ken Paul goed genoeg om te weten dat hij naast mij nauwelijks andere meisjes heeft gezoend en dat hij veel te timide is om in een rokkenjager te veranderen.

En zelfs als hij niet verlegen was, zou Paul nog niet vreemdgaan. De gedachte aan mij met een andere Paul kon hij al bijna niet verdragen. Aan zijn trouw hoef ik nooit te twijfelen.

‘Oké,’ zeg ik. ‘Paul is ongedeerd. Dank je wel.’

‘Graag gedaan.’ Wyatt Conley glimlacht alsof hij me een enorme dienst heeft bewezen.

‘Ik hoop dat dat ook zo blijft.’ Ik sta mezelf toe om Conley aan te kijken met een fractie van de haat die ik werkelijk voel.

Zijn glimlach verhardt. We kennen allebei de realiteit van dit spel.

‘Dat ligt aan jou.’

 

Daarna rijdt de limousine rechtstreeks naar een luxehotel toe, waar ik word afgezet, met Theo vlak achter me.

‘Regel alles voor haar,’ zegt Conley tegen hem. ‘Zorg dat ze veilig en in goede handen is.’

De manier waarop hij ‘in goede handen’ uitspreekt, is onmiskenbaar een verwijzing naar de kanten sjaal die deze Theo gebruikte om me te wurgen. Misschien zou zo’n goedkoop, doorzichtig trucje niet zo effectief moeten zijn, maar ik word onwillekeurig overspoeld door een golf van nieuwe angst en ik krijg het onaangename gevoel dat mijn keel opnieuw wordt dichtgeknepen.

Er is uiteraard een kamer voor me gereserveerd in het hotel, dat zo chic is, dat het marmeren tegelvloeren heeft en een waterval in de lobby. Een penthouse zelfs, want als Wyatt Conley iets doet, dan doet hij het goed. Theo en ik gaan in stoïcijns stilzwijgen met de lift naar boven. Eén keer steekt hij zijn hand uit om mijn sporttas van me over te nemen, waarop ik de hengsels des te steviger omklem. Ik wil niet dat deze schoft mij of mijn spullen aanraakt. Ik hoef zijn ‘hulp’ niet meer.

Wat natuurlijk precies de reden is dat Conley Theo met me mee heeft gestuurd. De kans dat ik de benen neem, is minimaal: ik ben in een vreemd land, duizelig en misselijk, en zonder al te veel geld op zak. Maar hij wil Theo hier hebben om me eraan te herinneren hoe akelig het anders zou kunnen worden. Ondanks al zijn beloftes van veiligheid en medewerking wil Conley nog steeds dat ik voor mijn leven vrees.

Nu ik gedwongen word om echt goed naar Theo te kijken, zie ik dat zijn schuldgevoel zo zwaar op hem drukt, dat zijn schouders ervan hangen. Zijn gebruikelijke stoere manier van lopen is gereduceerd tot schuifelpasjes, en ruim een uur nadat ik ben geland heeft hij me nog steeds niet recht in de ogen gekeken.

Theo heeft me vermoord, en hij vond het afgrijselijk. Ik hoor hem nog huilen, me smeken om weg te springen zodat hij in elk geval maar een van ons zou hoeven vermoorden. Als Theo of Conley dacht dat het daarna makkelijker zou worden om iemand te doden, dan vergissen ze zich.

Alleen al het idee om de confrontatie met hem aan te gaan maakt me doodsbang. Maar andersom lijk ik een nog veel grotere impact op Theo te hebben dan hij op mij.

Theo houdt de keycard tegen het slot en doet dan een stap naar achteren om me door te laten.

Met mijn schouder duw ik de deur open, en ik zet voet in zuivere weelde. De woonkamer biedt een panoramisch uitzicht op de stad en is ingericht met chique, moderne leren stoelen en banken, en zelfs een glazen eettafel met daaromheen vergulde rotanstoelen. In één hoek bevindt zich een cocktailbar met een spiegelwand, voor het geval ik spontaan whisky boven water zou verkiezen. Op de marmeren vloer liggen zachte, dikke vloerkleden, en de kunst aan de muren ziet er zowaar echt uit. Ik loop ver genoeg naar binnen om de slaapkamer te kunnen zien, waar een kingsize hemelbed staat. Rondom zijn zachte sluiers tule gedrapeerd. Het is niet het Ritz, maar toch. Het ziet eruit als het type hotelkamer dat J.Lo zou krijgen.

Ik laat mijn sporttas op een met houtsnijwerk versierd teakhouten bankje vallen en gebaar naar de cocktailbar. Het is moeilijk, nonchalant doen in het bijzijn van mijn moordenaar, maar op de een of andere manier weet ik mijn stem vlak te houden.

‘Ik drink alleen op feestdagen en tijdens de Apocalyps. Maar misschien wil jij wel iets?’

‘Beter van niet.’ Theo weet niet wat hij hiervan moet maken. Mooi zo.

Met veel uiterlijk vertoon inspecteer ik de cocktailbar, die in feite een minibar is, maar dan niet mini. Ik sta met mijn rug naar Theo toe, dus hij kan mijn handen niet zien beven tegenover de rijen flessen en blikjes. Ik kies een blikje frisdrank, ga vervolgens op een van de vergulde stoelen zitten en probeer te doen alsof het een troon is.

‘Vertel, Theo. Hoe was het om haar te vermoorden?’

Hij staart me aan, zijn gezicht wasachtig bleek.

Ik trek heel nonchalant het lipje van het blikje frisdrank, alsof mijn maag zich ondertussen niet omdraait. ‘De andere Marguerite zal geen flauw idee hebben gehad waarom je het deed. Zij dacht gewoon dat je een leuke, knappe Europeaan was met je ranzige pornosnorretje en je felgekleurde sjaaltjes. En ze kon zich niet eens herinneren hoe ze in die tombe terecht was gekomen. Ze kwam bij bewustzijn in de laatste seconden van haar leven.’

Het spijt me, zeg ik in gedachten tegen haar. Het spijt me zo. Maar ik durf te wedden dat ze er geen bezwaar tegen zou hebben dat ik haar moordenaar met deze herinnering om de oren sla.

‘Heeft ze geprobeerd iets tegen je te zeggen? Had ze tijd om te huilen?’

‘Alsjeblieft, Meg.’ Theo’s stem breekt. ‘Je weet dat ik dit afschuwelijk vind.’

‘Tja, ach, kennelijk vond je iets anders belangrijker. Is het geld of gaat het om macht? Of laat ook maar, ik hoef het niet te horen. Het interesseert me eigenlijk niet.’

Theo doet een stap dichter naar me toe en zet eindelijk zijn bril af. In zijn puppy-ogen staan tranen.

‘Ze is heel snel gestorven. Bijna meteen nadat jij was vertrokken. En dat maakte het er heus niet makkelijker op. Ik ben naast haar blijven zitten, bijna een uur misschien wel – ik weet het niet. En toen ik weer naar buiten kroop, de openlucht in, zag ik mijn geweer en dacht ik: ik moet mezelf doodschieten. Gewoon dat geweer beetpakken, op de dichtstbijzijnde kampeerstoel neerploffen en mijn kop van mijn romp schieten.’

‘In plaats daarvan ben je op een kameel ontsnapt.’ Mijn lip trilt, maar ik weet het te verhullen door een slokje van mijn frisdrank te nemen. ‘Met opgeheven hoofd. Dat bewijst dat je het er helemaal niet zo moeilijk mee had, wat je nu ook beweert.’

‘Dat moet je niet zeggen!’ houdt Theo vol. ‘Je weet niet wat het met me gedaan heeft, Meg. Echt niet.’

Er knapt iets in me. ‘Wat het met jóú gedaan heeft? Je hebt me bijna gewurgd, een andere versie van mij in koelen bloede vermoord, en ik moet me druk maken over wat het met jóú gedaan heeft?’

‘Nee, dat bedoelde ik niet –’

‘Jawel, Theo, ik denk van wel. Of je het nou weet of niet, dat is precies wat je bedoelde. Want al beweer je nog zo hard dat je om me geeft, jij denkt echt alleen maar aan jezelf.’ Ik wil het blikje naar zijn hoofd gooien, maar ik doe het niet. De afranseling die ik hem zou moeten geven, doet veel meer pijn dan een blauwe plek. ‘Ik durf te wedden dat hebzucht ook niet je enige motivatie is. Ik durf te wedden dat er ook jaloezie in het spel is. Al die werelden waar Paul en ik voor elkaar vallen terwijl jij achter het net vist. Haat je Paul omdat hij van mij houdt, of mij omdat ik van hem hou?’

Theo ontkent het niet, en hij bevestigt het ook niet. Hij schudt enkel zijn hoofd. ‘Blijkbaar eindig ik altijd op de tweede plaats.’

Ik lach hardop, in oprechte verbazing en met de minachting die hij verdient. ‘Er zijn werelden waar wíj samen zijn, Theo! Werelden waarin ik zielsveel van je hou. Ik ben een universum binnengesprongen waar ik ons naast elkaar in bed aantrof. Paul was de enige van wie ik ooit heb gehouden, maar de andere Marguerites? Sommigen van hen kozen jou. Sommige van die werelden zijn voor jou en haar samen. Maar Wyatt Conley probeert die werelden te vernietigen, en jij helpt hem daarbij.’

Ik sta op van de tafel.

Theo deinst achteruit, maar het ongeloof en de woede zijn duidelijk van zijn gezicht af te lezen.

Opgezweept door de adrenalinestoot van mijn eigen razernij, vervolg ik: ‘Je bent duizend versies van mij en duizend versies van jou aan het vermoorden die gelukkig zouden kunnen zijn. Iedere kans die jij en ik ooit hebben gehad? Voor jou is het gewoon weer een nieuw houtblok op het vuur. En daardoor weet ik dat je onmogelijk van me kunt houden, Theo. Als je dat wel deed, kon je ons niet aan de lopende band kapotmaken.’

‘Niet aan de lopende band, geen duizend. Godallemachtig, Meg, het houdt een keer op binnenkort. Het zou vandaag al ophouden als je Conley gewoon eens liet uitpraten.’

‘O ja?’ Terwijl ik hem steeds dichter naar de deur toe drijf, ga ik verder: ‘Heeft Conley je dat verteld toen jíj hem liet uitpraten? Dat het binnenkort zou ophouden? Ik vraag me af of hij je dat nog steeds zal vertellen nadat je de tiende versie van mij hebt vermoord. Of de honderdste Paul. Of duizenden versies van ons allebei. Jij bent hier de wetenschapper, dus waarom moet ík jou uitleggen dat het multiversum oneindig is? Conley wil totale controle, en totale controle is onmogelijk. Er zal nooit een eind komen aan het moorden. En dat betekent dat jij nooit zal mogen ophouden.’ Ik wijs naar de deur. ‘En nou wegwezen.’

Theo stormt de deur uit alsof hij voor een brand op de vlucht slaat. De meeste Theo’s zijn dapperder dan deze, concludeer ik. Deze lijkt me echt een enorme lafaard.

Maar als hij inderdaad zo egoïstisch is als ik denk, zal hij een van de werelden willen vinden waar wij samen zijn. Hij zal die wereld tegen Wyatt Conley willen beschermen. En als ik ook maar de kleinste wig tussen Conley en zijn belangrijkste handlanger kan drijven…

Maar dat kan ik niet. Als iets de Theo uit de Triad-dimensie ervan had kunnen weerhouden om Wyatt Conley blindelings te volgen, dan zou het de opdracht om mij te vermoorden wel zijn geweest. Die opdracht heeft hij uitgevoerd. Dus Theo is ook nu niet te stoppen. Sterker nog, ik durf te wedden dat hij zichzelf meer en meer zal gaan rechtvaardigen in een poging zich te verstoppen voor wat hij heeft gedaan.

Zal ik in dit universum iets anders kunnen doen dan tijdrekken? Iets te weten kunnen komen waar we wat aan hebben? Dichter bij de Paul kunnen komen die nu aan de andere kant van Quito zit te wachten, kwetsbaar en alleen?

We zullen zien, zeg ik tegen mezelf terwijl ik me uitgeput terug op de stoel laat zakken. We zullen zien.