Hoofdstuk 10
‘Overbelastingsgevaar,’ herhaalt de computerstem, alsof er nog niet genoeg paniek heerst. ‘Klaarmaken om station te verlaten.’
Paul en ik vluchten de mensa uit en zien astronauten alle kanten uit rennen. Iedereen weet wat-ie moet doen, waar hij naartoe moet. Wij hebben geen flauw idee.
‘Evacuatievoertuig,’ zeg ik. ‘Als we de anderen volgen, vinden we er wel een.’
‘Kom mee.’ Hij grijpt mijn hand, en we beginnen te rennen in de richting waar het merendeel van de mensen zich lijkt te begeven. Maar dan klinkt er een jammerend geluid uit de speakers en valt de computerstem abrupt weg.
In plaats daarvan hoor ik mijn moeder. ‘Dit is commandant Kovalenka. Alleen niet-essentieel personeel mag het station verlaten. Er is een kans dat we de decompressie kunnen lokaliseren, maar alleen als jullie terugkeren naar je post, nu meteen!’
Mam is kennelijk een heel goede baas, want bijna iedereen gaat onmiddellijk terug naar zijn post.
‘Ik ben niet-essentieel,’ zeg ik. ‘Waarschijnlijk.’
‘Ik ben hier wel essentieel,’ zegt Paul. Het is ongetwijfeld waar, maar het klinkt toch waanzinnig arrogant. Dan keert hij zich naar me toe en legt hij zijn handen op mijn schouders. ‘Maak dat je wegkomt nu het nog kan. Red deze Marguerite. Red jezelf.’
Al zou ik op dit moment nog zo graag in een evacuatievoertuig zitten – en dat is al heel wat – ik weet niet of ik wel kan vertrekken nu mijn ouders en Paul nog aan boord zijn. Zou de Marguerite uit deze wereld zich laten evacueren en hen achterlaten? Op de een of andere manier betwijfel ik dat.
Tegen Paul zeg ik alleen maar: ‘Ga. Zie of je erachter kunt komen wat je voor hen moet doen.’
Hij rent weg. Hoewel zijn geheugen hem niet kan vertellen wat hij in deze situatie doen moet, zal zijn geniale brein misschien wel de kans krijgen om het zelf uit te dokteren. Of misschien raakt zijn reminder binnenkort uitgewerkt, zodat de Paul uit dit universum weer kan terugkeren, precies op tijd om zijn werk te doen.
Voor mij is het pad nog veel onzekerder. Ik weet niet of ik moet ontsnappen of juist moet blijven om me nuttig te maken, maar feit is dat ik niet eens weet wat ik moet doen om een van deze beide dingen te laten gebeuren. Uiteindelijk blijf ik in de richting die Paul en ik hadden gekozen rennen, in de hoop dat ik een nieuwe stroom mensen zal zien, kan achterhalen waar ze naartoe gaan, en een beslissing zal kunnen nemen.
Ik sla de hoek om, en daar is mam, als een bezetene aan het werk op een computerbedieningspaneel. Ze hebben de primaire besturing zeker voor haar omgeleid naar de dichtstbijzijnde interface. Zelfs nu ze op supersonische snelheid aan het typen is, ziet ze mij vanuit haar ooghoek.
‘Wat doe jij hier nog?’
‘Ik wil jullie niet in de steek laten,’ zeg ik, en het is de waarheid. Wat voor orders ze me nu ook gaat geven, ik zal ze opvolgen. Hoezeer het idee om haar en de anderen in de steek te laten me ook tegenstaat, ik ben hier gekomen om deze Marguerite te redden, niet om haar in nog groter gevaar te brengen.
Maar mam knikt naar een computer vlakbij. ‘Regel de communicatie met de aarde. Dat zou je wel moeten kunnen.’
O, shit. Ik loop naar de computer en raak het ding aftastend aan. Tot mijn verbazing ziet het er eigenlijk heel simpel uit. Net zoals uitvogelen hoe een tPhone werkt; binnen een paar minuten ben je van een kluns in een kei veranderd. Met slechts een paar bewegingen van mijn vingers weet ik de juiste oproepen door te verbinden met engineering, met operations, en met commander–astraeus (oftewel, mam). Ik voel me sterker nu ik een taak heb om uit te voeren.
Terwijl mam blijft doorwerken, zegt ze: ‘Ik moet je iets vragen.’
Is dit echt een goed moment voor een moeder-dochtergesprek? ‘Eh… tuurlijk.’
‘Gisteren, toen je in het uitlaatapparaat zat, heb jij dit toen gedaan?’
Mijn maag draait zich om. ‘Ik kan het me niet herinneren,’ zeg ik naar waarheid. ‘Maar ik denk van wel.’
‘Marguerite.’ Ik heb haar nog nooit op die manier mijn naam horen zeggen, zo gekweld en zo verloren.
‘Het spijt me. Het spijt me zo. Ik had daar nooit moeten zijn.’ Ik zou inmiddels al een manier bedacht moeten hebben om Triad tegen te houden. Dan zou jouw wereld nu geen gevaar lopen. Dit ruimtestation zou veilig zijn. Maar ik heb er een puinhoop van gemaakt. O god, mam, het spijt me zo.
De sirenes blijven maar loeien. Mijn moeder blijft typen. Na een paar seconden reageert ze: ‘Je hebt tegen ons gezegd dat we je in de gaten moesten houden. Je probeerde ons te waarschuwen dat je niet lekker in je vel zit. Jou valt niets te verwijten.’
Dat ik mam de verantwoordelijkheid hoor nemen voor Booswichts doortrapte plannetjes, gaat me te ver. Ik wil haar tegenspreken, maar juist op dat moment valt de zwaartekracht weg.
In films ziet het er altijd uit als een magisch moment rechtstreeks overgenomen uit Disney’s Peter Pan. Je kunt vliegen, je kunt vliegen! Astronauten grijnzen en maken salto’s alsof nul zwaartekracht het leukste is wat er bestaat.
Maar ik voel me alsof ik zojuist van een rondtollende schommel ben gegooid: misselijk, gedesoriënteerd, te duizelig om te functioneren. Alleen het donkere plafond met de rood knipperende lampen blijft een soort vage indicatie van wat ‘boven’ zou kunnen zijn. Mijn maag komt in opstand en stuurt nieuwe golven van misselijkheid door mijn binnenste.
Mams voeten zweven nu boven haar hoofd, maar ze neemt gewoon een kabel van haar riem, haakt die aan een van de ogen in de muur vast en blijft typen. Heb ik ook zoiets aan de riem van mijn overall zitten? Ja hoor, en nu herinner ik me weer dat er overal van die kleine ogen zijn. Ik klik mezelf vast en werk verder op mijn scherm, de oproepen vanaf de aarde zo snel mogelijk doorverbindend.
Ineens knippert er een nieuw bericht op mijn scherm, een dat ik nog niet eerder heb gezien: Mission Control General Admin aan Astraeus Comms. Als ‘comms’ staat voor ‘communications’, dan is deze oproep zowaar voor mij bestemd. Ik dubbelklik op het scherm, wat blijkbaar de manier is om op te nemen, en mijn overvolle computerscherm maakt plaats voor het gezicht van Wyatt Conley.
Is dit degene die ons zou moeten redden? Dan zijn we er geweest.
Conley zegt: ‘Comms, dit is Mission Control. We hebben Kovalenka niet weten te bereiken. Is ze gewond geraakt bij de oorspronkelijke storing? Over.’
‘Ze heeft het momenteel nogal druk! Er is hier een crisis aan de gang, voor het geval jullie het niet doorhadden. Eh… over.’
Conleys zucht van frustratie is hoorbaar tot in de ruimte. ‘We hebben een officieel rapport nodig.’
‘Nee, jullie hebben een werkend ruimtestation nodig en levende astronauten!’
Ik bluf het half, maar het komt wel degelijk bij hem binnen.
‘Zijn er delen van het besturingssysteem die jullie kunnen terugkoppelen naar Houston? We zouden jullie werklast wat kunnen verlichten.’
Ik heb geen flauw idee of zoiets zou kunnen.
Blijkbaar kan mijn moeder hem horen. Over haar schouder roept ze: ‘Ik zal de atmosferische besturing terugkoppelen! Als ze die stabiel kunnen houden terwijl ik de uitlaten verzegel, hebben we een kans.’
‘Hebben jullie dat gehoord?’ zeg ik tegen de Conley op mijn scherm, en hij knikt.
Deze Wyatt Conley is niet de vijand. Hij gebruikt zijn genialiteit hier op een betere manier. Althans, dat moet ik dan maar hopen.
Wat zich afspeelt in de gangen van de Astraeus, doet denken aan een schilderij van Salvador Dalí. Druppels donkere vloeistof, koffie waarschijnlijk, zweven in het rond als volmaakte bolletjes. Vlak boven de grond zweeft een sneaker, met de veters in zijn kielzog. Mijn haar hangt krullend en deinend om mijn hoofd, alsof ik mijn eigen persoonlijke donderwolk bij me draag. Het geschreeuw van gealarmeerde stemmen wordt luider, en ik verstijf instinctief, nog voordat ik mijn moeder in het Russisch hoor vloeken.
Wat er daarna gebeurt, voelt en ziet eruit alsof het station onder ons vandaan wordt geslagen. Ik smak tegen de muur aan de andere kant van de ruimte, mams gezicht wordt tegen haar beeldscherm geperst. Een zware trilling trekt door het frame van de Astraeus, en als we inderdaad doodgaan, kan het nu elk moment gebeuren.
Maar ik blijf ademhalen. Na een paar eindeloze seconden stopt het trillen. Mijn moeder staart naar haar beeldscherm en slaakt dan een diepe zucht van opluchting en spijt.
‘We zijn de primaire zonnegenerator kwijtgeraakt. Maar we hebben de atmosferische systemen en de back-uppower weten te behouden. Dat geeft ons de mogelijkheid van een volledige evacuatie en eventueel hergebruik.’ Ze wendt zich tot mij, haar ogen rood van de ingehouden tranen. ‘Verbind me door met Houston. Ik moet het verlies van de Astraeus melden.’
We zijn niet verloren, wil ik tegensputteren. Oké, het ruimtestation is kapot, maar dat kunnen jullie waarschijnlijk wel repareren, en iedereen heeft het overleefd. Dat zou toch winst moeten zijn.
Dan valt het kwartje. Mam moet melden dat haar eigen, bijzonder labiele dochter het ruimtestation heeft gesaboteerd.
Als verdoofd bedien ik het beeldscherm naar beste kunnen. Meteen verschijnt Conley op haar scherm. Ik duw mezelf de gang in, ver genoeg om het niet te hoeven horen.
De Marguerite uit deze wereld zal een verschrikkelijke prijs betalen voor wat hier is gebeurd. Zal ze worden opgenomen? Medicijnen krijgen? De behandeling zal sowieso verkeerd zijn, want er is helemaal niets mis met haar. Ze heeft gewoon de pech gehad dat eerst Booswicht haar heeft gekaapt, en daarna ik. Natuurlijk zal ze zich de waarheid herinneren, maar zal iemand haar geloven als ze begint te vertellen dat ze bezeten is geweest door een reiziger uit een ander universum, na alles wat er is gebeurd?
Misschien zal Paul haar dimensie redden. Misschien heb ik haar leven gered in de letterlijke zin van het woord. Maar in ieder ander opzicht – alles waaruit een goed leven is opgebouwd, een reden om te leven – heb ik haar misschien wel kapotgemaakt.
Binnen een paar uur is de zwaartekracht hersteld en is er een gestructureerde evacuatie op gang gekomen. Mensen sjokken voorbij met sporttassen vol bezittingen terwijl ze zich klaarmaken voor terugkeer naar de aarde, maanden of jaren eerder dan ze hadden gewild. Sommigen van hen fluisteren in het voorbijgaan tegen elkaar. De dochter van de commandant heeft een soort inzinking gehad. Onbegrijpelijk. Ze zat samen met haar hele familie in een baan om de aarde. Als dat niet meer helpt, wat dan wel?
Ondertussen zit ik in een klein kamertje op de medische afdeling. Kennelijk doet het ook dienst als arrestatiecel voor wie crimineel of gevaarlijk is. Ik ben dankbaar voor de terugkeer van de zwaartekracht, vooral ook omdat ik zo van streek ben, dat ik misschien wel moet overgeven, en rondzwevende kots is echt het laatste waar ik op zit te wachten.
De kamer heeft een raam, en ik dwing mezelf naar buiten te kijken. Het uitzicht laat de schade aan het station zien. Het gedeelte dat Booswicht heeft gesaboteerd is verwrongen en asymmetrisch, een lelijke aantasting te midden van de zilverkleurige bogen van de rest van de Astraeus. Alsof het is fijngeknepen in de vuist van een boze reus. Wat voor ongelofelijk onmisbare functie het ook voor het ruimtestation mag vervullen, nou ja, die vervult het niet meer.
De deur maakt geluid, en dat betekent vast dat het slot wordt opengedraaid. Ik sta op, klaar voor de komst van de ruimtepolitie of wie het ook is die me in hechtenis gaat nemen. Wanneer ik in plaats daarvan Paul zie, borrelt er hoop op in mijn binnenste.
Zijn gezichtsuitdrukking blijft echter stoïcijns. ‘Ik moet snel zijn.’ Hij stapt het kamertje binnen zonder de deur volledig achter zich te sluiten. Het rood-paarse begin van een blauw oog heeft halve kringen om zijn oog gevormd. ‘Niemand heeft gezegd dat ik hier niet mag zijn, maar ik neem aan dat het tegen de regels is.’
‘Je bent ongedeerd.’ Ik wil zijn arm aanraken en me ervan vergewissen dat hij er nog steeds is, maar heb ik het recht nog om dat te doen? Zijn we samen of niet? Ik weet het niet. Het zou er misschien niet toe moeten doen, met alles wat er nog meer aan de hand is. Maar het doet er wel toe. Ik doe mijn ogen dicht. ‘Zijn er doden gevallen?’
‘Nee. Maar wel een aantal gewonden door een plasmalek in de zonne-energiekern. Een paar van hen zijn zwaargewond.’
‘Je zegt het alsof het niet zoveel voorstelt.’ Ik ben deels verantwoordelijk voor die gewonden. Nee, ik was niet de saboteur, maar ik had me moeten realiseren dat Booswicht een plan B zou hebben. Een val binnen een val, dat is haar ding. Boos op mezelf omdat ik het niet heb zien aankomen, boos op Paul omdat hij zo kil en harteloos is, sla ik mijn armen om mezelf heen en weiger ik zijn blik te ontmoeten.
Pauls enige reactie is wegkijken.
Zijn afwijzing steekt, tot ik me realiseer dat hij me niet negeert, maar iets aan het doen is op dr. Singhs computer.
‘Ze heeft niet de tijd gehad om uit te loggen,’ mompelt hij terwijl hij de dossiers doorzoekt. Met één felle tik op een toets opent hij een scherm dat eruitziet als de tekening van een seismograaf: ruwe kartellijnen die op- en neergaan, dicht opeengepakt. De naam onder aan de grafiek luidt: Caine, Marguerite K. ‘Is dit jouw hersenactiviteit?’
‘Ja, dat is ’m.’
‘Wat heeft ze gebruikt om deze grafiek te maken? Een MRI-scan of –’
‘Ze houden het hier een stuk simpeler.’ Ik begrijp nu waar het Paul om te doen is en waarom dit voor hem de hoogste prioriteit heeft. Uit welke la haalde dr. Singh die hoofdbandsensor tevoorschijn? Zodra ik de zilverkleurige halve cirkel heb gevonden, geef ik het ding aan Paul.
Het aansluiten van de sensor op de computer blijkt net zo simpel te zijn als het aansluiten van een bluetooth-headset op een mobieltje. Paul gaat op de onderzoekstafel liggen, ik druk op de knop, en…
O mijn god.
Mijn hersenscan bestond uit een stel opeengepakte, op- en neergaande lijnen, twee keer zo dicht op elkaar als zou moeten, blijkbaar, maar verder wel normaal. Pauls scan is een chaos. Er lopen lijnen in alle richtingen, alsof iemand met zijn vuist op het midden van het scherm heeft geslagen en het glas heeft verbrijzeld. De randen van het scherm worden rood. In een klein venster in de hoek staat Controleer apparatuur op storingen.
Er is geen sprake van een storing. Deze chaos is wat er gaande is in Pauls hoofd. Dit is wat de versplintering met hem heeft gedaan.
Voor mijn gevoel staren Paul en ik een eeuwigheid zwijgend naar het beeldscherm. Uiteindelijk zeg ik voorzichtig: ‘Misschien is het niet definitief.’
‘Misschien ook wel.’ Hij gaat rechtop zitten, doet de sensor af en legt het ding behoedzaam terug in de la waar het hoort.
Paul komt overeind, en voor het eerst sinds dagen kijkt hij me recht in de ogen. De wanhoop die ik daar zie, is verschrikkelijk.
‘Begrijp je nu waarom ik niet met jou kan zijn?’
Nee. Nee nee nee!
‘Ik heb op dit moment niet de volledige controle over mezelf. Ik weet ook niet of ik die ooit weer zal terugkrijgen. Ik zou elk moment kunnen… breken. Weet je niet meer hoe ik deed toen ik in de Egypte-dimensie aankwam? Het had weinig gescheeld of ik had je iets aangedaan, zelfs zonder dat ik zeker wist of je Booswicht was of jezelf.’ Pauls stem hapert, heel even maar. ‘Alsjeblieft, Marguerite. Ik moet leven met de herinnering aan wat mijn andere versies jou hebben aangedaan. Breng jezelf niet opnieuw in gevaar. Laat me gaan.’
Ik wil tegensputteren. Maar het spinnenwebachtige patroon op het nog steeds oplichtende medische beeldscherm vertelt me dat dit niet alleen Pauls fatalisme is dat ik hier hoor en zie. Wat hem is overkomen, de consequenties daarvan… Het is allemaal hartstikke echt.
Ooit heeft Josie iets belangrijks tegen me gezegd. Als iemand je vertelt wie hij is, geloof hem dan. Als een man tegen je zegt dat hij het moeilijk vindt om een vrouw te vertrouwen, ga je er niet van uit dat hij gewoon wat slechte ervaringen heeft gehad en dat jij het allemaal kunt oplossen door de aardigste, beste vrouw ooit te zijn. Nee, je zegt: Bedankt voor de waarschuwing. Sterkte ermee. Leuk je gekend te hebben. Vervolgens loop je weg zonder achterom te kijken. En als iemand zegt dat hij je pijn gaat doen? Dan blijf je niet staan wachten tot hij je het heeft bewezen.
Paul vertelt me dat hij gevaarlijk is. Het is niet zijn schuld, en misschien zal het niet voor eeuwig zijn, maar ik moet hem geloven. Ik moet hem vertrouwen, juist omdat hij zichzelf niet kan vertrouwen.
Hoewel dit het laatste is wat ik wil, zal ik Paul moeten loslaten.
‘Oké,’ fluister ik, en ik doe een stap bij hem vandaan.
Hij knippert verbaasd met zijn ogen. Kennelijk had hij meer weerstand verwacht.
In die eerste seconden van stilte weergalmen de herinneringen aan alles wat we hebben gedeeld, alle momenten die we samen hadden moeten blijven beleven. Het multiversum heeft zich zojuist opnieuw gedeeld en een toekomst gecreëerd waarin Paul en ik niet samen zijn… en dat is de realiteit waarin ik moet leven.
Paul haalt diep adem en schakelt weer terug naar wetenschappersmodus. Misschien is dat makkelijker te hanteren voor hem.
‘We moeten ons concentreren op de kwantumrealiteiten die onze bescherming nodig hebben. Hier wegspringen zodra we kunnen. Ik zal hier lang genoeg blijven om de stabilisatiefunctie van de Vuurvogel te testen. Als die werkt, ga ik terug naar de Londen-dimensie en de Egypte-dimensie, en daarna sluit ik me weer bij jou aan.’
‘Bedankt dat je die als eerste gaat redden. Dat je woord houdt.’
‘Marguerite… ik zou een belofte aan jou nooit breken.’
Onze blikken ontmoeten elkaar, en ik zie alle pijn die hij probeert te onderdrukken.
‘Nooit. Al kost het me mijn leven.’
Gedurende een paar breekbare momenten zijn we weer met elkaar verbonden. Ik voel het net zo zeker als het kloppen van mijn hart in mijn borstkas. Hij brengt zijn hand naar mijn gezicht, en ik doe mijn ogen dicht terwijl zijn vingers over mijn wang glijden. Wanneer hij een stap dichterbij doet, hou ik mijn adem in, hopend op een omhelzing, een kus, wat voor afscheid dan ook.
Paul strijkt met zijn lippen over mijn voorhoofd, een aanraking die hartverscheurend teder is. Ik hef mijn gezicht op naar het zijne, hopend op een afscheidskus, maar hij loopt al weer achteruit, bij me vandaan.
Of Paul het nou gelooft of niet, er valt nog iets te redden tussen ons. Als hij de versplintering te boven kan komen, hebben we nog een kans.
Hij wendt zich van me af en haalt zijn Vuurvogel tevoorschijn, ongetwijfeld al weer bezig met de vraag hoe hij een bijpassende stabilisator kan bouwen.
In de hoop het kortstondige gevoel van verbondenheid te herstellen vertrouw ik hem toe: ‘Toen mam me vroeg of ik dit had gedaan, heb ik bekend, want ik wist dat deze Marguerite in de gaten zou moeten worden gehouden voor het geval Booswicht terugkomt. Maar… heb ik zojuist haar hele leven verwoest?’
‘Je hebt gedaan wat je moest doen.’ Pauls blik is weer afwezig; het grijs van zijn ogen wordt ijzig. ‘Je kunt harde keuzes maken, Marguerite. Je kunt zelfs meedogenloos zijn. Je wilt het alleen niet toegeven.’
‘Ik ben niet meedogenloos –’
‘Het zit in potentie in jou. Dat moet wel. Anders zou Booswicht nooit bestaan.’
Hij heeft gelijk. Het is de beurt aan Paul en Theo om over mij te oordelen op grond van de allerslechtste versie van mij. Om te oordelen over mijn duistere kant. Want wat Booswicht verder ook allemaal mag zijn, ze is mij.
Paul is te goed om het erin te wrijven, het nog erger te maken. In plaats daarvan laat hij zijn Vuurvogel weer onder de kraag van zijn overall vallen.
‘Ik moet gaan. Vertrek als je kunt, en blijf het proberen. Want als je officieel in hechtenis wordt genomen, zullen ze je fouilleren, en dan zouden ze de Vuurvogel kunnen vinden.’
‘Oké,’ zeg ik met een klein stemmetje.
Paul knikt voordat hij de kamer uit stapt en de deur achter zich op slot draait zonder gedag te zeggen. Hij denkt dat hij daardoor sterk en resoluut lijkt. Maar het bewijst alleen maar dat dit afscheid hem net zoveel pijn doet als mij, misschien zelfs wel meer.
Het spijt me, zeg ik tegen de Marguerite uit deze wereld. Ze zal zich alles herinneren wat er is gebeurd in de tijd dat ik in haar huisde, ook weer zoiets wat afwijkt bij een perfecte reiziger. We laten een spoor van herinneringen na, dat onze andere ik kan volgen. Maar zullen dr. Singhs grafieken voldoende zijn om te bewijzen dat wat deze Marguerite beweert, ook echt is gebeurd?
Ze zal in elk geval weten dat het met een goede reden was. Ze zal weten dat haar vrijheid is opgeofferd voor de veiligheid van haar hele dimensie. Ik moet geloven dat ze zal denken dat het dat waard was.
Ik leg mijn hand op mijn Vuurvogel voor de zoveelste vergeefse poging om door te reizen naar het volgende universum, terwijl ik in gedachten tegen mijn andere ik zeg: het spijt me, het spijt me zo – in de veronderstelling dat dit slechts de eerste van vele keren zal zijn dat ik die woorden in haar hoofd herhaal. Maar ik word abrupt meegesleurd door de Vuurvogel.
Had ik nou maar eerst mijn excuses afgemaakt.