Hoofdstuk 3

 

 

 

‘Waar heb je het over?’ Mijn vader keek heen en weer van Paul naar mij, nog altijd wantrouwender jegens zijn onderzoeksassistent dan jegens zijn dochter.

‘Ik weet niet uit welke wereld zij komt,’ zei Paul. ‘Maar Marguerite is niet onze Marguerite.’

Godzijdank, dacht ik. Ik had me opgelucht moeten voelen, maar mijn lichaam kreeg aanwijzingen van Booswicht Marguerite. De emotie die door me heen kolkte, kon angst of razernij zijn. Mijn huid begon te gloeien, en ik rukte me van Paul los.

‘Ik heb het toch gezegd,’ zei ze, en de beving in de woorden was echt. Ze deinsde achteruit, dieper het huis in, in de richting van Theo, terwijl ze vervolgde: ‘Paul is zichzelf niet, hij is vergiftigd door de versplintering. De andere versies van hem, waar ze zijn ziel hadden verstopt? Dat waren een paar van de slechtste, kwaadaardigste Pauls die ooit hebben kunnen bestaan.’

‘Slecht?’ Mam sprak het woord uit alsof ze niet begreep wat het überhaupt betekende. Nooit van haar leven had ze kunnen denken dat ze Paul als slecht zou zien. Maar als Booswicht succes had, zou iedereen zich tegen Paul keren.

‘Een van hen heeft Theo neergeschoten. Hem zo zwaar verwond, dat hij misschien wel is overleden.’ Booswichts stem haperde. Ze had zelfs het lef om mijn verdriet te imiteren. ‘Een andere versie is in een auto met mij in gevecht geraakt en heeft mijn arm zo toegetakeld, dat ik misschien nooit meer zal kunnen schilderen. Er was zelfs een priester die zijn eed schond…’

Schei toch uit, dacht ik bij mezelf. De vriendelijke pater Paul uit de Rome-dimensie was niet slecht, alleen in de war. Maar dat wisten pap en mam niet. Zij hoorden alleen maar dat Paul in staat was hun kleine meid pijn te doen.

Paul probeerde zich nader te verklaren. ‘Dit gaat niet over mij. Deze Marguerite…’ Zijn stem stierf weg. Booswicht bracht niet alleen mijn ouders aan het twijfelen over hem, ze maakte ook dat hij ging twijfelen aan zichzelf. Hij besloot, zachter: ‘Er klopt iets niet.’

Booswicht bracht mijn handen achter mijn rug alsof ze alleen maar op de regenboogtafel wilde leunen. Maar met één handpalm bedekte ze mijn vaders oude briefopener, een antiek ding met een houten handvat met houtsnijwerk en een metalen lemmet. Mijn vingers waren heel dicht bij de scherpe rand.

‘Paul?’ zei ze met mijn stem. ‘Kom op. Je bent nog steeds in de war nadat je versplinterd bent geweest. Ik neem het je niet kwalijk. Oké? Ik weet dat het zwaar was. Maar ik geloof nog steeds in je.’

En verdomme, dat raakte hem. Paul aarzelde, zo lang, dat ik in gedachten schreeuwde: toe nou, Paul, je kent me! Ga nou niet aan jezelf twijfelen!

Ik mocht Pauls ziel dan weer in elkaar hebben gezet, maar er waren nog altijd… barsten. Kwetsbaarheden. Hoewel ik had erkend dat er emotionele schade was, had ik het beschouwd als iets van voorbijgaande aard.

Toen pas begreep ik dat Paul misschien wel voorgoed veranderd was.

Booswicht wist het. Zij had het altijd al geweten. En dankzij die kennis wist ze precies hoe ze hem kon raken.

‘Paul, dat alles nu, zeg maar, raar is tussen ons? Dat betekent nog niet dat ik mezelf niet ben.’ Ze sprak de woorden uit alsof ze een of andere verschrikkelijke tragedie opbiechtte. Pauls depressie en twijfels waren haar wapens geworden. Als ze hem tegen zichzelf zou kunnen keren – hem aan het aarzelen wist te brengen voordat hij iets tegen mij ondernam, al was het maar heel even – dan zou ze winnen.

Mijn vader deed een stap in zijn richting, met uitgestoken hand, alsof hij aan Pauls voorhoofd wilde voelen om te controleren of hij koorts had. ‘De versplintering, wat er met je ziel is gebeurd… We hadden niet echt rekening gehouden met de bijwerkingen. Voel je je gedesoriënteerd?’

‘Ja,’ gaf Paul toe. Zijn blik bleef echter strak op mijn gezicht rusten. Zijn lichaam verraadde zijn innerlijke spanning. Hij vertrouwde zijn eigen beoordelingsvermogen niet, maar hij vertrouwde Booswicht evenmin.

Theo stapte juist naar voren, de Triad-versie in zijn binnenste, die zijn bleke, verzwakte lichaam gebruikte als een marionet. ‘Hé man, het is oké. Marguerite is ongedeerd, en jij ook, en ik ook. Ik heb net mijn eerste reis door de dimensies gemaakt, en wauw, wat word je daar raar van in je hoofd. Ik snap wel dat je in de war bent. Adem maar even diep in.’

‘We waren haast gek van angst om jou, weet je,’ zei pap tegen Theo. ‘Zodra je weer beter bent, heb ik een appeltje met je te schillen, meneer Beck.’

‘Daar kan ik wel mee leven.’ Die schalkse grijns was typisch Theo – in elke dimensie die ik was tegengekomen, overal – dus de misleiding leek compleet.

Mijn moeder bleef stil, haar handen voor zich ineengeklemd. Toen zei ze: ‘Waren jullie aan het experimenteren met Nachtschaduw?’

Ik snapte niet waarom mijn moeder daar op dit moment aan dacht. Booswicht snapte het evenmin. ‘We zijn nog maar net terug, mam.’

‘Maar er staat Nachtschaduw op tafel,’ zei ze.

Het potje met smaragdgroene vloeistof, de drug die was gebruikt om mijn lichaam en dat van Theo te kapen, stond op de regenboogtafel, als een stille getuige van de misdaad.

Mijn moeders ogen werden groot. Pap rechtte zijn rug. Pauls blik veranderde van vertwijfeling in absolute zekerheid.

Theo sprong naar voren. Hoewel hij ruim tien centimeter kleiner was dan Paul, stortte hij zich met volle kracht boven op hem, zijn schouder in Pauls maag rammend. Toen Paul dubbelklapte, renden mijn ouders naar mij toe, en mijn hand sloot zich om de briefopener. Die was zo scherp als een dolk. Doodsangst overspoelde me toen ik me realiseerde dat ik misschien zou moeten toezien terwijl mijn ouders het leven lieten door mijn toedoen.

Maar Booswicht haalde niet uit met het lemmet in hun richting. In plaats daarvan hield ze het tegen mijn – ónze – keel.

Pap en mam verstijfden. De punt drukte zo hard tegen mijn huid, dat ik de pijn heviger met iedere hartslag voelde worden.

‘Dit is de halsslagader,’ zei Booswicht. Ze had alle schijn overboord gegooid. Ik voelde de minachtende grimas op mijn gezicht. In de keuken hoorde ik serviesgoed kapotvallen, en een harde dreun tegen de keukenkastjes. Het ging er hard aan toe tussen Paul en Theo, en vanuit mijn ooghoek zag ik een waas van vuisten. Maar ik kreeg het beeld niet scherp, want Booswicht keek niet. Ze had het te druk met genieten van de doodsangst op het gezicht van mijn ouders.

‘Met andere woorden, dit is de ader die rechtstreeks van het hart naar de hersenen loopt. Als ik die doorsnijd, zal jullie perfecte reiziger binnen dertig seconden doodbloeden. Een minuut, misschien. Lang genoeg voor mij om mezelf in veiligheid te brengen met mijn Vuurvogel, maar zo kort, dat niets haar zal kunnen redden. Jullie mogen hier staan toekijken terwijl ze doodgaat.’

‘Alsjeblieft, nee.’ Ik had mijn moeder nog nooit zo bang gezien. Zo klein. Ze stak haar handen uit naar Booswicht alsof ze wilde smeken. ‘Zeg ons wat je wilt en waarom je hier bent.’

‘O, nu maken jullie je ineens zorgen om haar.’ Booswicht spuwde hen de woorden toe. ‘Sinds wanneer bekommeren jullie je om Marguerite? En roep je hond Paul Markov terug voordat hij…’

Een zware bons op de vloer werd gevolgd door kokhalzen en een kreun. Booswicht keek eindelijk om, en ik zag Paul over Theo heen gebogen staan, die hij tegen de grond had geslagen, maar Triad-versie Theo greep naar de Vuurvogel om zijn nek. Een huivering was het enige teken dat hij weg was. Toen fluisterde onze Theo zwakjes: ‘Wat in vredesnaam…’

Mijn borst trok samen van de spanning. Booswicht had zich niet gerealiseerd dat Theo haar zo snel in de steek zou laten. ‘Ik zei: roep Markov terug.’

Pap draaide zich abrupt om. ‘Paul, alsjeblieft, doe wat ze…’

Paul luisterde niet. Hij stormde op ons af, en hoewel Booswicht de briefopener nog steviger in haar hand klemde, haalde hij naar haar uit.

Ze had verwacht dat hij het lemmet zou grijpen. In plaats daarvan rukte Paul aan de voorkant van mijn vest, het woest openscheurend. Op hetzelfde moment omklemde hij de beide Vuurvogels in zijn vuist en trok me dichter naar zich toe, zodat ik uit balans werd gebracht. De koude, verschrikkelijke woede in hem deed me nu te veel denken aan de maffiaversie van hem. Dat, plus zijn onderhuidse neiging tot geweld.

‘Leg dat mes neer,’ gebood hij Booswicht. ‘Dan geef ik je je Vuurvogel precies lang genoeg terug om te kunnen maken dat je wegkomt.’

Ze hief haar kin op. ‘Laat me los of jouw Marguerite sterft in je armen.’

‘Dat doe je niet,’ zei Paul. ‘Want als je haar iets aandoet, heb ik de Vuurvogels, en dat betekent dat jij hier samen met haar zult doodbloeden. Je mag dan misschien bereid zijn om alles te doen voor Wyatt Conley en Triad, maar ik denk niet dat je bereid bent voor hen te sterven.’

Stilte.

Mijn ouders klampten zich aan elkaar vast alsof ze elkaar overeind probeerden te houden. Achter hen, onscherp, ving ik nog net een glimp op van Theo die zich op zijn ellebogen hees, het hoofd hangend. Pauls grijze ogen bleven in de mijne kijken.

‘Denk je dat je mij kent?’ Booswicht vertrok mijn lippen in een grijns. ‘Tot gisteren kende je jezelf niet eens. Want jij bent niet langer één geheel, één mens. Je bent het monster van Frankenstein, aan elkaar genaaid uit stukjes van andere mensen die jij nooit meer zult zijn. En de naden kunnen elk moment openbarsten.’

Maar Paul bond niet in. ‘Ik weet niet of je een opportunist of een sadist bent. Ik weet niet of je een lafaard of een overwinnaar bent. Maar ik weet wel dat je slim genoeg bent om een situatie te herkennen waarin je onmogelijk kunt winnen, en ik geloof niet dat je het type bent dat zelfmoord pleegt om een ander dwars te zitten.’

Mijn stem daalde tot een fluistering toen ze zei: ‘O, ik doe een heleboel dingen om een ander dwars te zitten, meneer Markov.’

‘Daar twijfel ik niet aan,’ fluisterde Paul terug. ‘Maar je doet die dingen een ander aan. Niet jezelf. En nou wegwezen.’

‘Nu weet ik hoe we dit spelletje gaan spelen,’ zei ze. ‘Tijd om wat deuren dicht te gooien.’

Booswicht liet de hand bij mijn keel zakken, maar voordat ik zelfs maar iets van opluchting kon voelen, haalde ze uit naar Paul. Bloed sproeide warm tegen mijn huid en kleren terwijl hij zijn gewonde arm in een reflex wegtrok. Het gaf Booswicht de kans die ze nodig had om haar Vuurvogel te pakken. Mijn handen bedienden de knoppen…

…en opnieuw werd ik bevangen door duizeligheid. De wereld werd kolkend zwart, en hoewel ik stond te wankelen op mijn benen, wist ik dat mijn lichaam weer van mij was.

Booswicht was vertrokken.

‘Paul, gaat het?’ Ik stak mijn hand uit naar zijn arm, en Paul deinsde abrupt onder mijn aanraking vandaan. Heel even konden we elkaar alleen maar aanstaren. Toen realiseerde ik me dat ik het mes nog steeds vasthield, inmiddels bevlekt met zijn bloed.

Paul had instinctief gereageerd. Slim, aangezien ik nog steeds het wapen vasthield dat hem had verwond. Maar hem zo voor mij achteruit zien deinzen bezorgde me koude rillingen.

Eerder al had hij getwijfeld aan zichzelf, geweigerd te geloven in onze liefde.

Nu kon hij ook niet meer in mij geloven.