Hoofdstuk 9

 

 

 

Gedurende een fractie van een seconde overweeg ik hun de waarheid te vertellen.

Hoi. Ik ben een bezoeker uit een parallelle dimensie, een alternatieve versie van jullie dochter die een poosje meelift in haar lichaam. Ik ben hier om jullie te beschermen tegen weer een andere versie van jullie dochter, die daarnet heeft geprobeerd haar te vermoorden. Snap je wel? Het is eigenlijk een heel eenvoudige verklaring.

Ja, niet dus. Voorlopig speel ik op veilig.

‘Wat zou dat kunnen betekenen?’ vraag ik aan dr. Singh. Ik doe mijn best om normaal te klinken.

Ze staart met open mond naar de waarden op het scherm. ‘Ik heb geen flauw idee. Dit wijkt totaal af van alle resultaten die ik ooit heb gezien. Niemand heeft hier ooit zelfs maar een theorie over gehad.’

‘Is het gevaarlijk?’ Pap heeft zijn beide handen om de mijne geklemd, waarschijnlijk met de bedoeling me te troosten, al denk ik dat hij degene is die behoefte heeft aan geruststelling.

‘Als u me deze waarden op zichzelf had laten zien, zou ik waarschijnlijk ja hebben gezegd.’ Dr. Singh kijkt achterom naar mij en haalt haar schouders op. ‘Maar Marguerite is wakker, alert, ogenschijnlijk gezond, en ze vertoont geen vreemdere symptomen dan wat tijdelijk geheugenverlies. Dus hoewel dit duidelijk wat nadelige gevolgen heeft en we haar in de gaten moeten houden… zijn haar hersenfuncties min of meer intact.’

‘Ik neem aan dat observeren de volgende stap is.’ Mijn moeder probeert hier uit alle macht neutraal onder te blijven, maar haar hand trilt een beetje wanneer ze een losse krul achter een van haar oren strijkt. ‘We wachten om te zien of deze activiteit… toeneemt, of afneemt, enzovoort.’

‘Precies,’ zegt de dokter. ‘We houden haar onder observatie, vierentwintig uur per dag.’ Dan fronst ze haar wenkbrauwen. ‘Ik blijf die uitdrukking maar gebruiken, ook al geldt die hierboven helemaal niet…’

Daar moet pap om grinniken, en zelfs mam glimlacht een beetje. Goed zo. Ik wil niet dat ze al te bang zijn. De eigenaardige activiteit in het brein van hun dochter zal vanzelf weer oplossen zodra ik ervandoor ga met de Vuurvogel. Als Booswicht ooit terugkeert voor een tweede moordpoging, zal haar merkwaardige gedrag direct in het oog springen.

Missie volbracht.

Alleen… hoe kom ik terug op aarde?

 

Het antwoord ligt in zekere zin voor de hand. Zodra ik de Vuurvogel opnieuw gebruik, zal ik weer met beide benen op de grond staan, die ik nooit meer voor lief zal nemen. De kans is groot dat ik me in de dimensie hierna weer op vaste bodem zal bevinden. Maar ik zit hier gevangen totdat ik een moment voor mezelf heb waarop ik kan proberen weg te springen.

Ergens wil ik me druk maken over wat Booswicht in de volgende wereld allemaal aan het doen zou kunnen zijn. Dit keer heeft ze me bijna een zwart gat in geslingerd, dus hoe zou ik zelfs maar kunnen raden wat me te wachten staat? Ik ben alleen nog te veel van slag door mijn herinneringen aan de wereld die ik heb achtergelaten.

Theo heeft me vermóórd.

Hij heeft me gewurgd met mijn eigen sjaal, zijn lichaam boven op het mijne, dus hij moet iedere stuiptrekking hebben gevoeld, ieder verstikt geluid hebben gehoord, en uiteindelijk hebben gevoeld dat de andere Marguerite onder hem verslapte toen ze eindelijk stierf. Hoe afschuwelijk ik me ook voel over wat er is gebeurd met mijn andere ik uit de Londen-dimensie, de dood die mijn andere ik in de Egypte-versie wachtte, was nóg verschrikkelijker. Elke keer dat ik mijn gedachten even de vrije loop laat, word ik door mijn herinneringen terug gezogen naar dat moment, naar de inwendige sensatie van Theo’s vingers die zich om mijn hals klemmen. Het voelt als een adrenaline-injectie in het hart of een elektrische schok, elke keer weer.

Soms is de herinnering aan doodsangst erger dan de doodsangst zelf. Het trauma doorleef je slechts één keer, maar een herinnering kan je voor altijd bijblijven. Een herinnering hoeft jou nooit los te laten.

Ik denk dat deze herinnering me nog heel lang in zijn greep zal blijven houden.

Hoe kan ik Booswicht ooit verslaan? Ik kan haar nooit inhalen. Moet ik haar gewoon eindeloos blijven achtervolgen en de rampen ongedaan maken die zij creëert?

Ja. Inderdaad. Tot we een ander plan hebben, is deze andere Marguerites helpen redden het beste wat ik kan doen. De Londen-versie en de Egypte-versie heb ik niet kunnen redden, maar de ruimteversie is ongedeerd.

Nou ja, als ‘onder psychiatrisch toezicht’ tenminste telt als ongedeerd.

Dr. Singh besluit dat ik in mijn eigen kamer moet gaan rusten, dus daar brengen pap en mam me naartoe. Ik blijk privévertrekken te hebben, en dat is fijn. Ze zijn wel klein, maar dat was natuurlijk te verwachten. De muren zijn hier bedekt met een soort witte hars en versierd met mijn eigen houtskooltekeningen, die op hun plaats worden gehouden met magnetische metalen hoekjes. Het bed is geïntegreerd in de muur en uitgerust met een veiligheidsgordel, voor het geval ’s nachts de zwaartekracht wegvalt, vermoed ik. Godzijdank geen ramen. Ik trek een paar laden open, zoekend naar iets comfortabelers om aan te trekken, maar in de ruimte draag je blijkbaar alleen maar overalls en nog eens overalls.

‘Heb je verder nog iets nodig?’ Mam klopt me zachtjes op mijn schouder. ‘Wat dan ook?’

‘Misschien iets te eten?’ Ik heb geen honger, maar mijn ouders moeten iets kunnen doen, ze moeten het gevoel hebben dat ze helpen. Ze knikken en haasten zich de gang in, wat mij mijn eerste moment van privacy geeft in dit universum.

Ik plof neer op het bed en wrijf met één hand over mijn hoofd in een poging de hoofdpijn weg te masseren voordat-ie komt opzetten. Als ik nog langer nadenk over wat er met de laatste Marguerites is gebeurd – de twee die door Triad zijn vermoord, de twee die ik ben kwijtgeraakt – word ik helemaal gek. De flashbacks hakken er zo in, dat ik niet helder kan nadenken. Concentreer je op iets anders, zeg ik tegen mezelf. Maakt niet uit wat.

De houtskooltekeningen interesseren me het meest, dus daar concentreer ik me op. Soms vertelt het analyseren van de kunst van een andere Marguerite me in hoeverre ze anders is dan ik, of het vertelt me iets meer over hoe haar leven is. Hier is Marguerite ofwel niet zo gemotiveerd door kleur als ik, of ze heeft niet zo’n breed assortiment aan kunstenaarsbenodigdheden om uit te kiezen. Hoe langer ik haar werk bestudeer, hoe meer ik denk dat het dat laatste is, want ik zie energie in haar werk. Vitaliteit. Iedere pennenstreek is onverschrokken. Josies ogen zijn in zwart, wit en grijs net zo levendig als ik ze ooit in kleur heb geschilderd.

Deze Marguerite leeft binnen strakke beperkingen, denk ik. De regels voor het leven in de ruimte zijn vast in alle opzichten heel strikt, van de verplicht opgelegde lichaamsbeweging tot de minimale hoeveelheid privéruimte. Dus vindt ze manieren om creatief te zijn binnen die grenzen. Het helpt me om me verbonden te voelen met haar, om een idee te krijgen van het leven dat ze leidt, want zij is de enige die ik tot nu toe heb weten te redden.

Dan komen mijn ouders terug met mijn maaltijd (een tamelijk gewone sandwich en sap, al is alles gevacumeerd in plastic zakjes). Vervolgens stoppen ze me in onder de dekens alsof ik weer een klein meisje ben en koorts heb.

‘Je moet rusten,’ zegt pap. ‘Rust helpt overal tegen.’

Glimlachend kijk ik naar hem op. ‘Ik dacht dat dat gold voor thee.’

‘Thee lóst alles op. Dus ik kom je straks nog een kopje thee brengen.’ Pap buigt voorover en kust mijn voorhoofd, iets wat hij in geen jaren heeft gedaan.

‘We zullen de toegang tot je kamer beperken,’ belooft mijn moeder. ‘En je deur staat onder elektronische bewaking. Je kunt gaan en staan waar je wilt, maar al je bewegingen worden wel gevolgd. Ik realiseer me dat dat een intensieve mate van surveillance is, dus als je dat liever niet wilt –’

‘Juist wel. Blijf al mijn bewegingen volgen. Dit is niet iets wat je per dag kunt bekijken, afhankelijk van hoe mijn pet staat, toch?’ Mijn ouders moeten het gaan begrijpen. ‘Er kan me niks gebeuren zolang jullie me maar in de gaten houden.’

‘Dan houden we je in de gaten.’ Mijn vader glimlacht naar me, al heeft zijn bezorgdheid de gebruikelijke twinkeling in zijn blauwe ogen getemperd. ‘Bel ons als je ons nodig hebt.’

Dan zijn ze weg, en heel even lig ik daar gewoon te genieten van de luxe die stilte is. Maar dan breng ik mijn hand naar mijn Vuurvogel. Gelukkig hoef je je voor een medisch onderzoek in de ruimte niet uit te kleden. Hoewel de mensen uit de verschillende dimensies moeite hebben met het waarnemen van een voorwerp uit een andere dimensie, zoals de Vuurvogel, kunnen ze het wel degelijk zien als ze goed kijken. Een arts die een lichamelijk onderzoek verricht, kijkt goed. De elektronische apparatuur heeft de Vuurvogel finaal genegeerd.

Ik zou natuurlijk onmiddellijk moeten proberen uit de ruimtedimensie weg te springen, maar na twee verschrikkelijke sterfgevallen, vind ik het moeilijk om me schrap te zetten en mezelf in nog meer levensgevaar te storten. De eerste keer dat ik het in dit universum probeerde, was ik bijna blij dat ik niet verder kon. Ik zal niet alleen worden geconfronteerd met gevaar, maar ik zal ook de verantwoordelijkheid krijgen voor het redden van weer een ander leven…

Dit leven heb je gered, breng ik mezelf in herinnering. Nu moet je proberen het volgende te redden.

Na één keer diep ademhalen druk ik op de knoppen en… niets. Booswicht is nog niet verder gereisd. Ik plof weer neer op het bed, ineens zo moe, dat ik het gevoel heb dat ik dagenlang zou kunnen slapen. Misschien is dat het beste wat ik vooralsnog kan doen. Deze Marguerite rust geven, zo veel mogelijk troost vinden in mijn dromen.

Dan klinkt de deurbel, en de deur schuift automatisch open. Mijn ouders hadden beloofd mijn privévertrekken af te sluiten, dus degene die nu binnenkomt, heeft daar toestemming voor. Waarschijnlijk is het dr. Singh…

In plaats daarvan is het Paul, zie ik wanneer ik opkijk, gekleed in zijn eigen Astraeus-overall. Hij is dus ook bij ons in de ruimte. Voordat ik iets kan zeggen, steekt hij zijn duim in de kraag van zijn overall en laat hij zijn Vuurvogel zien.

‘Paul.’ Ik wil opspringen, hem omhelzen, mezelf begraven in zijn sterke armen en me verbeelden dat hij me overal tegen kan beschermen. Dat is een leugen, maar de illusie zou op dit moment enorm veel troost bieden, als de warmste, zachtste deken van de wereld.

Toch blijf ik op het bed liggen. Hij heeft me al zo vaak afgewezen, dat ik niet denk dat ik een nieuwe afwijzing zou kunnen verdragen. Bovendien kijkt Paul nu nog veel geschokter dan toen hij voor het eerst in de Egypte-dimensie verscheen.

Lange tijd zeggen we geen van beiden iets. Uiteindelijk zegt Paul, heel zacht: ‘Was ik het?’

‘Was jij wat?’

‘Was ik degene die je iets aandeed?’ Pauls stem beeft. De enige andere keer dat ik hem zo dicht bij een inzinking heb gezien, was toen ik hem vertelde dat mijn vader was overleden. ‘Nee, ben ik degene die je heeft vermoord?’

‘Nee. Nee!’ Ik klauter van het bed af en ga voor hem staan, zo dichtbij, dat we elkaar zouden kunnen aanraken, ook al doen we dat niet. ‘Het was Theo. De Theo uit de Triad-dimensie. Hij is me daarnaartoe gevolgd.’

Paul zakt onderuit tegen de plastic muur, alsof hij geen seconde langer op zijn benen kon staan. ‘Ik zat tussen twee reminders in. Ik wist het niet. Toen ik weer bij zinnen kwam, zag ik je dood liggen.’ Hij ademt zwaar uit, als iemand die zijn uiterste best doet om niet te gaan huilen. ‘Alweer.’

‘Hé.’ Ik doe een stap in zijn richting en leg mijn handen op zijn schouders. ‘Ik ben hier, oké? Ik ben jouw Marguerite en ik ben ongedeerd.’

Zijn grijze ogen kijken onderzoekend in de mijne, en ik vraag me af of ik nog steeds zíjn Marguerite ben.

‘Je ouders hebben het lichaam gevonden,’ zegt hij zacht. ‘Theo was vertrokken om een of andere boodschap te doen. Niemand wist wie het had gedaan, maar als Theo niet meer terugkomt, neem ik aan dat ze zich zullen realiseren wie de moordenaar was.’

Ik denk aan de Theo uit de Egypte-dimensie, die misschien wel een dandy en een flirt was, maar geen moordenaar. Hij zal weer tot zichzelf komen in Caïro of een andere Egyptische stad, zich volkomen onbewust van wat hij daar doet. Als hij gepakt wordt, zal hij de gevangenis in gaan of ter dood worden gebracht voor een misdaad die hij niet heeft begaan. Booswicht verwoest meer levens dan alleen het mijne.

‘Waarom dacht je dat jij me vermoord zou kunnen hebben?’ Is dat een vraag waar ik echt graag een antwoord op wil? Ik weet het niet.

Paul slaat zijn armen over elkaar voor zijn brede borst. ‘Waarom dacht je dat ik het niet gedaan zou kunnen hebben?’

‘Zelfs de allerslechtste versie van jou die ik heb ontmoet…’ Dat is de Paul uit de maffiadimensie (dat weten we allebei, dus ik hoef het niet hardop te zeggen). ‘…zelfs híj zou dat niet gedaan hebben.’

‘Je hebt geen idee hoe het hierbinnen is.’ Paul gebaart naar zijn hoofd, zijn brein. ‘Ik kan het niet omschrijven. Het is alsof… de verbindingswegen tussen mijn gedachten en mijn handelen allemaal verwoest zijn, of verlegd. Emoties die ik vroeger aan de kant kon schuiven – woede, jaloezie, of zelfs haat… Tegenwoordig is het alsof die mijn brein overnemen. Ik zou de fout in kunnen zijn gegaan, Marguerite. Ik zou het gedaan kunnen hebben.’

De ijskoude vingers van een rilling lopen over mijn rug, maar ik weiger toe te geven aan deze paranoia. Op de een of andere manier moet ik hem helpen in zichzelf te geloven.

‘Je hebt het niet gedaan. Oké? Jij was niet degene die me dat aandeed. Dus laten we ophouden met stressen over wat er had kúnnen gebeuren en ons concentreren op wat er ís gebeurd.’ Maar nu kan ik alleen nog maar denken aan de Egypte-dimensie, een van de mooiste werelden die ik ooit heb bezocht, en aan het feit dat die verwoest is voor zoveel mensen die ik liefheb.

‘Toen de reminder me weer terugbracht, hoorde ik Sophia gillen, en die klank…’ Paul krimpt ineen, doet zijn ogen dicht. ‘Alleen al daardoor wist ik dat je dood was. Puur door de klank van haar gegil.’

‘Drie levens, enkel voor mij.’ Mijn stem klinkt me hol in de oren. ‘Booswicht heeft geprobeerd dit exemplaar de ruimte in te smijten, maar het is me gelukt om weer binnen te komen. Deze Marguerite gaat het in elk geval redden.’

Paul kijkt me aan, zijn blik hard, alsof hij misschien een verwonding zou kunnen ontdekken die ik over het hoofd heb gezien. ‘Als ik het instrument kan maken dat de Vuurvogels zou helpen om de asymmetrie te vergroten en dit universum te versterken, dan kunnen we haar beschermen. De technologie zou hier voorhanden moeten zijn. Dit zou de eerste keer kunnen zijn dat we echt de mogelijkheid hebben om een wereld te redden.’

Dat is helemaal waar. Toch klinkt het mijn gekrenkte ziel een beetje in de oren als: jij kunt natuurlijk niemand beschermen, maar ik wel.

Ik dwing mezelf om positief te blijven, om constructief na te denken. ‘Dus. We zitten in de ruimte. Wauw.’

‘Ik heb vroeger altijd graag deel willen nemen aan het ruimteprogramma,’ zegt Paul. ‘Toen ik klein was.’

‘Ik ben blij dat je het niet hebt gedaan,’ zeg ik zacht. ‘Anders zouden we elkaar nooit hebben ontmoet.’

Paul geeft geen antwoord. Hij heeft zich nog dieper in zichzelf gekeerd.

Ik probeer het opnieuw. ‘Zal ik je eens iets interessants vertellen?’

Paul kijkt me even aan. ‘De afgelopen weken zijn weliswaar verschrikkelijk geweest, maar saai waren ze niet.’

‘Nee, dat niet. Luister, toen de dokter hier op het ruimtestation me onderzocht, heeft ze een soort futuristische hersenscan gemaakt, en daarop konden ze zien dat er hierbinnen twee Marguerites zitten.’

Zijn ogen worden groot. ‘Ze hadden door dat je een bezoeker bent uit een andere dimensie?’

‘Nee. Maar ze hebben wel uitgevogeld dat het brein van deze Marguerite twee keer zo hard werkt als zou moeten.’

‘Intrigerend.’ Paul klinkt bijna als zijn geliefde Mr. Spock. Zijn geniale, wetenschappelijke brein stort zich op deze nieuwe informatie, en hij is even afgeleid van zijn problemen. Voorlopig, althans. ‘Die testresultaten wil ik graag met eigen ogen zien. De data zouden ons misschien kunnen helpen bij het ontwikkelen van een instrument om ongewenste bezoekers te detecteren.’

‘Dat zou beslist goed van pas komen.’ Hadden we de Theo uit de Triad-dimensie maar kunnen identificeren toen hij voor het eerst onze wereld betrad. Dat zou ons allemaal een hoop ellende hebben bespaard.

Paul voegt eraan toe: ‘En misschien kunnen we dan zien hoe ernstig de versplintering mij heeft aangetast.’

‘Hé, kom op.’ Ik kan er niet tegen Paul zo te horen praten. ‘Het is een wond. Je geneest wel weer.’

‘Dat weet je niet. We hebben hier geen standaard voor. Geen idee hoeveel schade versplintering toebrengt aan de geest, en of “genezing” überhaupt mogelijk is.’ Hij staart neer op zijn laarzen. ‘Misschien kan een ziel wel gebroken worden, net als een lotsbestemming.’

‘Onze lotsbestemming is niet gebroken,’ snauw ik, om mezelf vervolgens tot de orde te roepen. We zijn allebei uitgeput, we hebben dingen meegemaakt waarvan we nog niet hebben kunnen bekomen, maar we moeten ons niet op elkaar afreageren. Dus ik probeer mezelf zo goed mogelijk tot kalmte te manen voordat ik eraan toevoeg: ‘Je bent zomaar mijn deur binnen komen stappen, ook al had die eigenlijk afgesloten moeten zijn voor iedereen, op een paar mensen na die door mijn ouders zijn goedgekeurd. Dan zijn we hier dus kennelijk ook samen, toch? Als het lot ons samen heeft gebracht in de ruimte, moet het wel heel sterk zijn.’

‘Het lot heeft ervoor gezorgd dat ik jou pijn heb gedaan. Het heeft ervoor gezorgd dat jij mij pijn hebt gedaan. Het brengt Theo telkens weer terug bij ons, soms zodat je in plaats van mij hém kunt liefhebben.’ Paul kijkt ongemakkelijk. Vanwege zijn lengte en zijn krachtige, gespierde bouw lijkt de wereld vaak een maatje te klein voor hem. In deze piepkleine kamer is het alsof hij in een kooi zit. ‘Als onze lotsbestemming niets anders is dan een voorspelling van een botsing, een kruising van twee wegen, dan hebben we helemaal geen lotsbestemming.’

Kan dat waar zijn? Al vinden we elkaar nog zo vaak, al houden we nog zo vaak van elkaar… Is het slechts een kwestie van toeval of we samen eindigen? Dat wil ik niet geloven.

Maar wat Paul en ik ook hebben, het is geen verhaal met één enkel happy end.

‘Dit haalt natuurlijk je hele proefschrift overhoop,’ zeg ik mat. ‘Over wiskunde en het lot.’

Hij krimpt ineen alsof hij pijn heeft.

Maak nooit grapjes tegen een promovendus over zijn proefschrift, zeker niet als het een slecht moment is om grapjes te maken. Maar ik weet me geen raad. Ik wou dat ik toverwoorden had, een toverspreuk, een draaiboek. Ik zou al mijn geld, al het geld dat ik ooit zal hebben, geven om nu de juiste woorden te kunnen zeggen. In plaats daarvan ben ik machteloos en stil.

‘Er zijn parallellen in de vergelijkingen.’ Pauls stem klinkt net zo vlak als in de tijd dat ik hem net leerde kennen en zijn sociale onhandigheid zo extreem was, dat ik hem de ‘holbewoner’ noemde. ‘Maar ze betekenen niet wat ik dacht dat ze betekenden. Misschien geloofde ik in een lotsbestemming, omdat ik er graag in wílde geloven.’

‘We zijn meer dan een set vergelijkingen, weet je.’ Ik zoek naar onze mooiste herinneringen, ook al lijken ze heel ver weg. ‘De avond waarop we lasagne hebben gemaakt, of de keer dat we naar Muir Woods zijn geweest, of Valentijnsdag. Dat is allemaal echt.’

‘Je bent verliefd op me geworden in een andere dimensie,’ zegt hij zonder me aan te kijken. ‘Misschien is het uiteindelijk toch alleen maar luitenant Markov geweest. Misschien ben ik in plaats van je lotsbestemming alleen maar een… tussenstop.’

Oké, ik weet dat we allebei veel hebben meegemaakt, en Russen zijn fatalistisch, enzovoort, maar dit moet ophouden.

‘Zeg dat niet! Dit is gewoon de versplintering die hier aan het woord is, snap je dat dan niet? Je negeert alles wat we samen hebben gedaan. Alles wat we zijn geweest. Of ben ik nooit meer voor je geweest dan een wiskundige vergelijking?’

Het was bedoeld als retorische vraag. Blijkbaar is het dat niet.

‘Wiskunde liegt niet,’ zegt Paul. ‘Onze emoties wel.’

Ik ben te verbijsterd om er iets tegen in te brengen. Zonder een of ander groots kosmologisch lot dat ons samenbrengt… gelooft Paul niet in ons.

Hij praat verder, starend naar zijn eigen schoenen. ‘We maken onszelf wijs dat we datgene kunnen krijgen wat we het allerliefst willen. Maar zo werkt het niet altijd. Dat weten we inmiddels.’

‘Hou op met praten over ons alsof we een natuurkundig experiment zijn!’

‘Je redeneert niet logisch,’ reageert Paul.

Als een wetenschapper tegen je zegt dat je niet logisch redeneert, moet je onmiddellijk de discussie afkappen, want dan is-ie de weegschaal opnieuw aan het kalibreren om ervoor te zorgen dat je verliest. Ik trek mijn knieën op tegen mijn borst en krul me op in de verste hoek van mijn bed in de nis.

‘Moet jij niet wat experimenten gaan uitvoeren met de Vuurvogel of zo?’

Paul ziet eruit alsof hij nog iets wil zeggen, maar in plaats daarvan loopt hij de kamer uit, diep ongelukkig, ook al heeft hij een kans om de wereld te redden.

Zodra de deur achter hem dicht glijdt, grijp ik mijn eigen Vuurvogel en probeer ik weg te springen uit deze ellendige dimensie.

Maar helaas. Ik zit hier vast, zwevend door de ruimte, hopeloos ver van huis.

 

Valentijnsdag is nog maar een paar maanden geleden. Heel veel mensen, inclusief mijn ouders, zeggen dat het een stompzinnige nepfeestdag is die bedoeld is om ansichtkaarten te verkopen, en bovendien: als je je relatie maar één keer per jaar bekrachtigt, heb je een probleem. Ik dacht dat ik het daar helemaal mee eens was, totdat Paul met rode rozen en chocola kwam aanzetten.

‘Ik dacht dat dit de juiste dingen waren,’ zei hij toen we dicht tegen elkaar aan gekropen op de veranda achter het huis zaten, bij het kleine vuur in de gietijzeren vuurschaal. We hadden een eenpersoonsquilt om onze schouders geslagen, die ons dicht bijeenhield. Die avond leek zelfs de blauw-oranje gloed van Josies tropischevissenlampjes op de veranda vaag romantisch. ‘Het is wat je altijd in films ziet. Maar onderweg hierheen zei Theo tegen me dat het afgezaagd was.’

Paul had nooit echt een liefdesleven gehad vóór mij. Daarom hechtte hij zoveel waarde aan Theo’s advies.

‘Theo zou waarschijnlijk komen aanzetten met ambachtelijk gebrouwen bier en een petje.’ Genietend peuterde ik nog een chocolaatje uit het knisperende papiertje. ‘En er is nooit, nooit, nóóit een slecht moment voor chocola. Onthoud dat.’

Hij knikte plechtig. ‘Voor altijd.’

‘Ben je blij met je boeken?’ Ik maakte me meer zorgen over mijn eigen cadeautjes. Doordat ik was opgegroeid in een gezin van wetenschappers, had ik nog voor mijn twaalfde de complete nerd-canon wel zo’n beetje tot me genomen. Mam en ik hadden ons samen door Star Trek: The Next Generation heen gewerkt op Netflix, en pap en ik kunnen een strakke versie weggeven van de Monthy Python-sketch met de dode papegaai. Maar Paul, die altijd een paar klassen voor had gelopen en daardoor omringd was geweest door mensen die ouder waren dan hij, had geen sociaal leven gehad en had een heleboel pleziertjes gemist.

‘Van Dune had ik weleens gehoord,’ zei hij, en zijn grijze ogen gleden even naar de stapel romans aan de rand van de lichtkring van het vuur. ‘En Ursula K. LeGuin heb ik altijd al willen lezen. Maar dat handboek – hoe heet het ook weer, The Hitchhiking Guide?’

The Hitchhiker’s Guide to the Galaxy. Dat moet je gelezen hebben. Hilarisch.’ Ik bracht mijn gezicht nog dichter naar het zijne, zodat onze neuzen elkaar bijna aanraakten. ‘Je moet meer lachen.’

‘Ik heb vroeger nooit veel aanleiding gehad om te lachen.’ Zijn brede hand vlocht zich door mijn krullen. ‘Niemand anders heeft me ooit zo gelukkig gemaakt.’

‘Idem dito,’ fluisterde ik. Maar mijn liefde voor Paul… Het was alsof hij een kaarsje in mij had aangestoken, en die innerlijke gloed leek de hele wereld te verlichten.

Paul trok me naar zich toe, kuste mijn slaap en fluisterde: ‘Het vuur doet me denken aan de datsja.’

Onze ene nacht vol hartstocht. Ik wist destijds nog niet welke prijs ervoor zou worden betaald. Destijds genoot ik van de herinnering aan de uren van pure gelukzaligheid.

‘Mij ook. Laten we doen alsof we daar weer zijn.’

Zijn ogen begonnen te stralen.

Ik wilde niet suggereren dat we seks moesten hebben op de veranda – ieuw, splinters – maar hij wist hoezeer ik ernaar verlangde dat hij me zou kussen. En toen we eenmaal begonnen te zoenen, leek het alsof we nooit meer zouden stoppen.

 

Valentijnsdag was nog geen drie maanden geleden. En nu zit ik hier met een gebroken hart, niet-wetend of Paul en ik ooit weer bij elkaar zullen komen, me diep ellendig voelend. In een geostationaire baan om de aarde. Jippie.

Mijn ouders stellen voor dat ik ga ontbijten in de ‘mensa’, vanuit de theorie dat het goed is om onder de mensen te komen. Ik ga vroeg, puur omdat ik het gevoel heb dat ik het geen seconde langer volhoud om lusteloos rond te hangen in het spierwitte hok dat mijn kamer is. Als ik aankom, lijkt er net een ontbijtronde voorbij te zijn. Er komt een handjevol mensen in overalls naar buiten, druk in gesprek over zonnevlammen en de breuk tussen twee mensen genaamd Min-Ji en Cedric. Een van hen zwaait naar me, en ik zwaai terug. Zijn we vrienden? Kennissen? Ik gok dat iedereen hier iedereen wel zal kennen.

Bij het zien van een bos blond haar verstijf ik. Mijn brein fluistert: Romola, Wyatt Conleys handlangster in een stuk of zes werelden tot nu toe, waaronder de Thuisbasis. Maar nee, dit is iemand anders. De ruimtedimensie is een wereld waar ik me over haar niet druk hoef te maken.

Het ziet ernaar uit dat dat de enige meevaller is die me de komende tijd gegund is.

Wanneer ik in mijn eentje aan de kantinetafel zit, surrogaatroereieren over mijn tinnen bord heen en weer schuivend, komt Paul binnen. Hij heeft vast net zo’n ellendige, eenzame nacht achter de rug als ik, maar zijn gezichtsuitdrukking is gesloten. Als je hem niet kende, zou je hem misschien kil noemen. Paul verwacht niet langer troost te vinden bij mij, maar ik kan het niet helpen dat ik die wel verlang van hem. Mijn doormidden gebroken hart weet niet beter dan dat diens andere helft vlakbij is en zo wanhopig naar hem hunkert, dat mijn borst er pijn van doet.

Zijn we… uit elkaar? Het klinkt als een ontzettend kinderachtige benaming voor de verschrikkelijke kloof die zich tussen ons heeft geopend. Maar als ik de woorden letterlijk opvat, lijken ze dicht bij de waarheid te liggen. We zijn uit elkaar geslagen. We liggen in stukken. We kunnen niet meer bij elkaar gebracht worden.

Hij gaat zitten op het dichtstbijzijnde plastic bankje. ‘Hoe is het?’ De manier waarop hij het zegt, maakt duidelijk dat het hier om minimale beleefdheid gaat, meer niet.

Als hij over onbelangrijke dingen wil praten, prima.

‘Nou, ik kwam er vanochtend achter dat de verplichte lichaamsbeweging op dit ruimtestation drie uur sporten per dag inhoudt. Het heeft kennelijk iets te maken met botdichtheid, al kon die me gestolen worden na een uur op de loopband.’

Paul doet zijn mond open, waarschijnlijk om dat botdichtheidsgedoe uit te leggen.

Ik kijk hem aan met de even-geen-wetenschap-blik. Dankzij mijn ouders beheers ik die vrij goed. Hoe dan ook, hij zegt niets.

‘Dus.’ Ik blijf in mijn eten prikken. ‘Al vooruitgang geboekt?’

‘Ik denk het wel,’ zegt hij.

Ik ben verrast. Het is de eerste aangename verrassing die ik in lange tijd heb gehad.

Paul vervolgt: ‘Jouw theorie over de dichtgegooide deuren, dat ze ervan overtuigd zijn dat je niet zult meewerken en je daarom proberen buiten te sluiten uit universums die zijn aangemerkt voor vernietiging… Ik denk dat die klopt.’

‘Dat betekent dat de Egypte-dimensie en de Londen-dimensie eraan gaan, hè?’

‘Misschien niet. Ik kan naar die beide dimensies terugkeren. Theo ook, en zelfs je ouders zouden naar de Egypte-dimensie kunnen reizen als ze op tijd een nieuwe Vuurvogel kunnen creëren. We kunnen er de aanwezige materialen gebruiken om een stabilisator te maken.’

‘Zul je mij ooit kunnen leren hoe ik zelf een stabilisator kan maken?’

‘De term is eigenlijk onjuist, want stabiliseren is slechts een onderdeel van…’ Hij krijgt altijd een bepaalde blik in zijn ogen wanneer hij zich realiseert dat hij weer eens op de wetenschappelijke toer gaat en mij daarbij volkomen kwijtraakt. ‘Ik vrees dat het een vrij gecompliceerd instrument is. We beschermen een universum door de asymmetrie in de verhouding tussen materie en antimaterie te vergroten. De Vuurvogel kan dat, als we het vermogen ervan voldoende vergroten. Wat wij een stabilisator noemen, zou in werkelijkheid het vermogen van de Vuurvogel vergroten zodat díé kan fungeren als stabilisator. Een accuratere wetenschappelijke term kunnen we in een later stadium nog wel ontwikkelen.’

Pap en mam zullen het enig vinden om een of ander grappig acroniem te verzinnen, of misschien iets anders te kiezen uit de Russische mythologie als echte naam. Maar ik weet in elk geval dat we op de goede weg zitten.

‘Oké. We zijn binnenkort in staat om Triads werk ongedaan te maken.’

Paul knikt, maar voegt er dan aan toe: ‘We moeten aannemen dat Triad op een gegeven moment misschien zal overwegen om een andere perfecte reiziger te creëren.’

‘Maar ze willen verder niemand bij de samenzwering betrekken. Conley heeft mij eropuit gestuurd om andere dimensies te saboteren die mogelijk de Vuurvogel-technologie zouden creëren, weet je nog? Triad is niet van plan de macht te delen.’

‘Jij gaat ervan uit dat ze in goed vertrouwen zouden handelen, en dat is een onredelijke veronderstelling.’

Wanneer Paul zich geen houding weet te geven, gaat hij zo doen. Overdreven precies, wetenschappelijk, bijna ijzig. Vroeger irriteerde het me, voordat ik snapte dat hij dit doet om zijn gevoel van isolement te verhullen. Onder die starre buitenkant voelt hij zich net zo eenzaam als ik.

‘Het waarschijnlijkste scenario is dat Conley een potentiële reiziger rekruteert, die persoon gebruikt om wat van het vuile werk op te knappen dat hij voor jou had bedacht, om die reiziger daarna te verraden en diens thuisdimensie te vernietigen.’

Nu Paul het hardop heeft gezegd, weet ik niet waarom ik het niet eerder heb gezien.

‘Verdomme,’ mompel ik, en ik laat mijn vork op mijn bord vallen. ‘We zullen ze nooit kunnen tegenhouden.’

‘Misschien niet. Als ze nu al bezig waren om andere reizigers te creëren, betwijfel ik het of ze nog steeds zo gefocust zouden zijn op het beperken van jouw invloed. Maar we moeten snel handelen.’

‘Oké.’ Ik kan dit. Het helpt om me te concentreren op het hele plaatje, op de talloze levens die op Paul en mij aangewezen zijn om dit goed te doen. ‘Hoe ver ben je met het werk aan de stabilisator?’

‘Ik denk dat ik vandaag zal kunnen beginnen met de bouw. In deze dimensie, de ruimtedimensie, gaan we proefdraaien. Over een paar uur zou ik de data moeten hebben die ik nodig heb voor een proefversie van het instrument.’ Hij maakt een gebaar met zijn handen dat suggereert dat het instrument min of meer rond van vorm is, iets waar de Vuurvogel in zal passen. ‘Daarna ga ik een poging wagen, en als het werkt…’

‘Dan gaan jij en ik rondrennen door het multiversum om levens te redden en Triad de pas af te snijden.’ Ook al gaat al het andere in mijn leven mis, dan zal ik in elk geval misschien de voldoening krijgen om de grijns voorgoed van Wyatt Conleys gezicht te vegen. ‘Dan zou je direct teruggaan naar de Egypte-dimensie en de Londen-dimensie, toch? Dat wil ik graag.’

Paul fronst zijn voorhoofd. ‘De volgorde is waarschijnlijk irrelevant. Waarom wil je dat ik die twee voorrang geef?’

‘Omdat ik die Marguerites in de steek heb gelaten. Ik had de kans om hen te redden, en dat heb ik niet gedaan.’

‘Het is niet jouw schuld.’ Zijn stem wordt vriendelijker, en heel even klinkt het alsof hij nog steeds in me gelooft. Op de een of andere manier doet dat meer pijn dan zijn kilte – de tijdelijke illusie dat hij terug is, dat wij terug zijn, en dat de kloof tussen ons slechts een nachtmerrie is. ‘Je bent in situaties gebracht waaruit je niet kon ontsnappen.’

Misschien heeft hij gelijk, maar dat kan niet voorkomen dat er een schuldgevoel op me drukt, elke seconde, bij elke ademhaling.

‘Het voelt voor mij gewoon als een manier om… deze mensen te eren, op zijn minst. Als we hun dimensies redden, voorkomen we dat ze volledig worden uitgewist, weet je wel? Ze zullen voortleven in onze herinnering. Ze zullen nog steeds echt zijn. En ze zullen ertoe doen omdat ze een rol hebben gespeeld bij de bescherming van hun gehele universum.’

Paul weegt mijn woorden en knikt dan. ‘Die twee eerst.’

‘Dank je.’ Ik haal diep adem en concentreer me op de taak die me wacht. ‘En met de ruimtedimensie komt het wel goed, want jij gaat alles hier rechtzetten, en ik heb deze Marguerite al gered. Deze kunnen we alvast van de lijst afstrepen.’

Op het moment dat ik ‘afstrepen’ zeg, beginnen er rode lampjes te knipperen. Er begint een alarm te loeien, en de computerstem zegt: ‘Overbelastingsgevaar in plasma-uitlaatmechanisme. Overbelastingsgevaar. Iedereen naar de evacuatievoertuigen. Herhaling. Overbelastingsgevaar.’

Plasma-uitlaat? Als in: de plek waar Booswicht is vertrokken en ik naar binnen ben gesprongen?

Ik word overspoeld door angst, zuivere, afgrijselijke doodsangst, alsof Theo’s handen zich weer om mijn keel hebben gesloten. Booswicht had een plan B. Ze heeft een tweede val gezet, een sabotage waardoor dit hele ruimtestation elk moment weggevaagd kan worden.

We staan op het punt te verdrinken in de ruimte, en er is niets wat ik kan doen om het te stoppen.