Hoofdstuk 26

 

 

 

De plotselinge druk van de stoel onder me voelt als een klap, al zit Booswichts lichaam hier natuurlijk al de hele tijd. Verontrustender dan dat is de stilte – échte stilte – onderbroken door het subtiele snorren van het ventilatiesysteem en het ineens ongewone geluid van mijn eigen ademhaling. Ik grijp de armleuningen, open mijn ogen en kijk uit over de duistere, opzichtige megalopool die zich onder het Triad-hoofdkwartier uitstrekt. Kleine luchtvaartuigen flitsen rond de gigantische wolkenkrabbers als vuurvliegjes in de nacht, en in de verte vonkt de hogesnelheidsmonorail van de elektriciteit, een krasje licht aan een donkere horizon.

De Thuisbasis. Eindelijk ben ik terug bij het begin van deze samenzwering.

Ik voel me op een subtiele manier anders, alsof ik net heb gezwommen of yoga heb gedaan. Mijn lichaam voelt prettig energiek in plaats van uitgeput. Dan realiseer ik me dat het komt doordat ik hier alleen ben. Booswicht is ergens anders een andere Marguerite aan het martelen, dus ik heb dit lichaam helemaal voor mezelf. De vorige keer dat ik hier was, trokken haar zorgen en woede me als een anker omlaag. Nu ben ik vrij.

Hoe laat is het? Te oordelen naar de duisternis en de relatieve stilte in de megalopool buiten, zijn het de nachtelijke uren waarin ‘heel laat’ overgaat in ‘heel vroeg’. Perfect. Hoe minder mensen er in de buurt zijn om me te observeren, hoe beter.

Ik sta op en ga op zoek naar een computer in dit universum: een dun, zwart paneel, vaak te vinden op een tafel, in een muur of zelfs op de armleuning van een stoel. Als Booswicht in de Thuisbasis Triads betrouwbaarste medewerker is, zou ik via haar machtiging toegang moeten hebben tot alle informatie die ik maar nodig heb. Ga ik op zoek naar een hoofdcomputer? Naar Vuurvogel-opslag? Alle schade die ik aan hun data kan aanrichten, is mooi meegenomen, maar ik moet zien te ontdekken hoe ik mijn impact kan maximaliseren. Het liefst zorg ik er meteen voor dat de Thuisbasis definitief stopt met het verwoesten van universums.

Mijn ouders zouden een beter idee hebben gehad van wat het juiste doelwit zou kunnen zijn, en Paul ook. Bijtend op mijn lip vraag ik me af of ik ze toch over mijn plannen had moeten vertellen.

Het verzet! Herinneringen schieten door mijn hoofd, helder als overwinningsvlaggen: de Paul en Theo uit deze wereld, voormalige werknemers van Triad die als een stel vogelvrijverklaarden aan de troebele, onderbevolkte oppervlakte van deze wereld wonen. De wapens die ze in handen hadden. De missie waar ze het allemaal over eens waren: de ondergang van Triad.

Als ik hen weer kan vinden, kunnen zij me vertellen wat mijn doelwit moet zijn, en dan zal Booswichts lichaam ons ultieme wapen worden.

‘Juffrouw Caine?’

Ik draai me om en zie twee mannen in de deuropening staan, allebei lang en met het uitdrukkingsloze gezicht van een mannequin. Hoewel hun effen grijze outfit maar een klein beetje van de mijne verschilt, begrijp ik instinctief dat deze gasten van de beveiliging van Triad zijn. Zijn ze hier om mij te beschermen of om me te bewaken?

‘U hebt uw terugkeer naar dit universum niet van tevoren aangekondigd,’ zegt dezelfde kerel als daarnet – of ze hebben allebei dezelfde vlakke, monotone stem. ‘Daarom gaat het primaire veiligheidsprotocol van kracht. Wat is de kleur van de onderzeeër van The Beatles?’

Niet paars. Mijn wereld is de enige waar het ding paars is. Wat zei Wyatt Conley hier ook weer over? In sommige universums zongen The Beatles over een Big Green Submarine, maar in de meeste gevallen is de onderzeeër geel. Zou ik niet voor de meest voorkomende kleur moeten gaan?

En toch wil het idee van een gele onderzeeër er maar niet in bij me. Ik neem een gok.

‘Groen. De onderzeeër van The Beatles is groen.’

De bewaker brengt zijn pols naar zijn mond en begint te praten in iets wat een communicatie-armband lijkt. ‘Alle bewaking naar de zevenenveertigste verdieping. Buitendimensionale indringer aangetroffen. Andere Marguerite Caine geeft kennis prijs van entiteit genaamd The Beatles.’

Strikvraag. Verdomme! Wild kijk ik om me heen, op zoek naar vluchtwegen. Verderop in de gang gaat een deur open, en ik bereid me voor op een horde bewakers die naar binnen komt stormen om me te arresteren…

In plaats daarvan zie ik Romola Harrington, voor de zoveelste keer. Ze is gekleed in diep koningsblauw. Eén lok van haar blonde haar is ontsnapt uit haar vlecht, het enige wat haar zelfingenomen, kalme gezicht verstoort. Handenwringend haast ze zich naar ons toe, en ze zegt: ‘Jij hoort nog helemaal niet terug te zijn.’

‘Indringster,’ zegt de bewaker. ‘We nemen haar nu in hechtenis.’

‘Geen sprake van,’ zegt Romola alsof de butler haar zojuist heeft gevraagd of ze haar geroosterde fazant niet liever van een kartonnen bordje wil eten. ‘De andere Marguerite vereist ondervraging op niveau één. Laat dat maar aan mij over.’

De bewaker is even stil. ‘Niveau één…’

Romola richt zich nog verder op. Ik stel me voor dat ze haar rug zo ver recht, dat haar ruggengraat knapt, maar helaas.

‘Die bevoegdheid hebben jullie niet. Ik wel. Als jullie me willen excuseren, heren?’

De andere bewaker, de stille, overhandigt haar iets wat een paar handboeien moet zijn, ook al zijn ze van plastic. Romola klikt ze om mijn polsen alsof ze dit al duizend keer eerder heeft gedaan.

Maar dat is niet zo, want een van de boeien sluit niet helemaal. Hij zit niet op slot, en dat betekent dat ik nog steeds kan ontkomen. Ondanks de plotselinge golf van overwinningsgevoel buig ik mijn hoofd alsof ik verslagen ben en mijn lot afwacht.

‘Jullie zullen de erkenning en lof krijgen die jullie toekomt,’ zegt Romola soepeltjes tegen de bewakers, waarna ze me naar de dichtstbijzijnde lift meeloodst, haar hand stevig om mijn bovenarm geklemd. ‘Wacht hier alsjeblieft op nadere instructies.’

De bewakers knikken terwijl wij de lift in stappen.

Ik wacht tot de deuren dicht glijden.

De vloer komt met het kenmerkende schokje in beweging, en Romola zegt: ‘Hemeltjelief, ik had nooit gedacht…’

Ik weet niet wat ze nooit had gedacht, en ik hoef het ook niet te weten, want op dat moment geef ik haar een klap in haar gezicht.

Ik ben een stuk beter geworden in mensen slaan sinds ik met de Vuurvogel ben gaan reizen, maar het doet nog steeds vreselijk veel pijn. De zijkant van mijn hand raakt Romola’s kaak, zodat ze achterwaarts wankelt. Ze grijpt mijn mouw beet en sleurt me mee in haar val.

We landen op de vloer, en ik grijp een vuist vol van haar haren. ‘Waar zijn mijn ouders?’

‘Dat weet ik niet!’

Romola klinkt paniekerig, maar het volgende moment klemt ze haar beide handen om mijn vrije pols en geeft ze zo’n harde ruk, dat ik een kreet slaak en haar loslaat. Ze probeert me tegen de grond te drukken, maar ik weet een van mijn knieën tussen ons in te krijgen en gebruik die om haar van me af te gooien.

De bewakers kunnen ons hier niet bereiken. Niemand die haar te hulp zal komen. Romola is sterker dan ze eruitziet, maar ze zal me ook niet al te veel pijn willen doen, want dan zou ze het lichaam van Booswicht beschadigen. Maar ik ben bereid ze allebei lelijk toe te takelen, en dat betekent dat ik zal winnen.

Alleen weet Romola dat niet. Ze stort zich boven op me, met voldoende kracht om me languit op mijn rug te smijten.

‘Waar ben je mee bezig?’ schreeuwt ze. ‘Ben je helemaal gek geworden?’

‘Zeg me… waar… mijn ouders zijn!’ Ik grijp haar armen beet en probeer haar van me af te werken… en dan zie ik dat zij ook een Vuurvogel omheeft.

Wacht even.

Ze trekt een wenkbrauw op. ‘Heb je het eindelijk door? Hemelzijdank. Waar kom je vandaan?’

‘De Berkeley-dimensie. Waar kom jij vandaan?’

‘De maffiadimensie, wat trouwens een afgrijselijke naam is.’ Romola laat me los, ploft op haar billen neer en zucht. ‘Lieve help. Denk je dat je de volgende keer misschien zou kunnen wachten met iemand slaan tot je hebt gecontroleerd of diegene misschien aan jouw kant staat?’

‘Nee, waarschijnlijk niet. Geen tijd te verliezen.’ Ik kan het nog niet helemaal bevatten. Romola staat dit keer aan míjn kant? Mijn hersens verwerpen het idee en halen de ene na de andere herinnering naar boven waarin Romola me iets aandeed. Me dronken voerde zodat ik niet in mijn eentje op zoek zou gaan naar Paul, Booswicht bevrijdde zodat zij haar destructieve missie kon voortzetten, of mij erin luisde om de Rome-dimensie te vernietigen.

Maar dat was nooit deze Romola. Dit is de Romola met wie ik naar de film ben geweest op Times Square, een of andere dwaze komedie, en die me liet kennismaken met de verrukkelijke combinatie van M&M’s en popcorn. Deze Romola is mijn vriendin, en ze is door de dimensies heen gereisd om te helpen.

Ik ben nog steeds zo ondersteboven van de kennismaking met mijn eigen allerslechtste zelf, dat ik me nooit heb gerealiseerd hoe de kennismaking met andermans allerbeste zelf ons lot zou kunnen veranderen. Als je maar lang genoeg door de dimensies reist, vind je misschien wel de held en de schurk in iedereen.

Ik vraag: ‘Hoe wist je überhaupt dat je naar de Thuisbasis moest komen?’

‘We waren het er allemaal over eens dat we een paar ogen “aan de binnenkant” nodig hadden, als het ware. Ik leek de beste kandidaat, degene die de Thuisbasis niet zou verdenken.’ Romola haalt haar schouders op. ‘Toen de bewaking meldde dat ze een andere Marguerite hadden gepakt, wist ik dat jij dat moest zijn.’

‘Hoelang ben je hier al?’ vraag ik terwijl we beiden overeind krabbelen.

‘Nog geen vierentwintig uur, denk ik?’ Romola glimlacht een beetje scheef en steekt haar handen uit om de handboeien definitief van mijn pols te halen. ‘Triad blijkt in dit universum barakken voor zijn werknemers te hebben. Niet verplicht, maar behoorlijk dichtbevolkt. Ik vond het makkelijker om gewoon in mijn kantoor te blijven.’

Wil ik weten hoe die barakken eruitzien? Nee, dat lijkt me niet.

‘Ik ben hiernaartoe gekomen om Triad op alle mogelijke manieren te saboteren, maar ik weet niet wat ik moet doen, of waar. Enig idee?’

‘Niet bepaald. Je was op zoek naar je ouders?’

Ik schud mijn hoofd van nee. ‘Niet echt. Ze zullen zich realiseren dat ik een bedriegster ben. Maar als ik een beroep op hen had moeten doen om onder een ondervraging op niveau één uit te komen…’

‘Ik snap het.’ Romola knikt één keer. ‘Ik ben bezig met het bestuderen van de functies van hun hoofdcomputer. Ik zoek naar zwakke plekken, maar Triad is in dit universum zo gigantisch, dat het is alsof je de kern van het internet probeert te vinden.’

‘Het verzet zal wel weten wat we moeten doen. Vorige keer is het me gelukt om Paul en Theo te vinden, en misschien lukt het me wel een tweede keer.’ Ik haal diep adem. ‘Enig idee hoe ik het openbaar vervoer kan bereiken?’

Romola klakt met haar tong. ‘O, ik kan wel iets beters regelen! Ik heb de beschikking over een bedrijfsauto. Dat was een onverwacht voordeeltje. Triad heeft tegen mij geen beveiligingsmaatregelen getroffen.’

‘Omdat ze jou niet hebben zien aankomen.’ Ineens dringt het tot me door dat we erin zijn geslaagd een van de gevaarlijkste wapens van de Thuisbasis in ons voordeel om te buigen. Ik begin te glimlachen. ‘Bedankt dat je dit wilde doen.’

‘Och, het stelt niets voor.’ Romola schenkt me een wat gemaakte glimlach en zwijgt even. De glimlach vervaagt. ‘Jij probeert uit alle macht te voorkomen dat mijn universum eventueel wordt verwoest, dus dit is eigenlijk wel het minst wat ik kan doen.’

Ze drukt op de liftknoppen om haar vorige verdiepingkeuze ongedaan te maken en ons in plaats daarvan naar de garage te sturen. We staan op het punt naar de wijde wereld van de Thuisbasis te ontsnappen, het verzet op te sporen, en hier voor eens en altijd een eind aan te maken.

 

Er is alleen één probleem.

‘Hoe bedoel je, hij vliegt?’ Romola staat naast haar zilverkleurige auto, die een paar centimeter boven het platform op een soort magnetisch veld zachtjes op en neer deint. Om ons heen zweven tientallen andere auto’s, flonkerend in de parkeergarage als kerstversiering aan spichtige takken. ‘Het is een vlíégende auto?’

‘Heb je ze niet door de ramen gezien?’

‘Natuurlijk wel! Maar ik had niet gedacht dat dit de enige voertuigen in deze dimensie zouden zijn.’

‘Tja, blijkbaar wel. Deze stad is zo hoog gebouwd, dat bijna niemand ooit meer naar de begane grond afdaalt.’ Ik bijt op mijn onderlip, wensend dat er een manier was om dit te omzeilen, maar die is er niet. ‘Je zult het moeten proberen.’

‘Ik?’ Romola’s ogen worden groot. ‘Waarom ik?’

‘Ik heb nog niet eens een rijbewijs voor een normale auto, alleen een vergunning voor begeleid rijden.’

Dit argument is niet zo overtuigend als ik had gehoopt. Romola zegt: ‘Ik ook niet.’

‘Wat? Je bent vier of vijf jaar ouder dan ik.’

‘Ik ben opgegroeid in Londen, en daar ben ik altijd blijven wonen tot ik naar Manhattan verhuisde! Wanneer zou ik ooit de gelegenheid moeten hebben gehad om in een auto te rijden?’

Pap, je had me echt vaker je auto moeten laten lenen.

Ik haal diep adem. ‘Oké, we gaan het gewoon proberen.’

Als je tweedimensionaal rijden al lastig vindt, dan moest je eens weten hoe verschrikkelijk driedimensionaal rijden is. Loskomen van de magnetische ‘parkeerplaats’ is makkelijk, maar alles daarna is een oefening in professioneel griezelen.

‘O mijn god.’ Romola klampt zich vast aan haar veiligheidsgordel alsof die haar op eigen kracht in de lucht zou kunnen houden terwijl de zweefauto de garage uit wiebelt en we zien hoeveel honderden meters we precies boven de grond hangen. ‘We gaan dood.’

‘Lekker positief, Romola.’ Maar wanneer ik een draai probeer te maken en de auto nog veel vervaarlijker begint te deinen, voeg ik eraan toe: ‘Hou één hand op je Vuurvogel.’

Kom op, kom op, je kunt het, zeg ik tegen mezelf. Je bent niet zo ver gekomen om je door een stomme vliegende auto te laten uitschakelen!

Als de grond maar niet zo ver onder ons was…

Ik omklem het stuur en loods de auto voorzichtig omlaag. De hoek waarin we dalen, is zo steil, dat ik naar voren glijd tot alleen mijn veiligheidsgordel me nog op mijn plaats houdt, en Romola jammert. Maar ik doe het rustig aan, stuur ons met kleine stukjes tegelijk naar beneden. Zodra ik het niet meer als een vliegende auto zie, maar me voorstel dat dit de onderzeeër uit de oceaandimensie is, wordt driedimensionaal sturen een beetje makkelijker.

‘Hemeltjelief, wat is het donker.’ Romola tuurt angstig maar ook nieuwsgierig door de voorruit naar buiten. De metalen en betonnen gebouwen aan weerskanten van ons, torenen dreigend als rotsen boven ons uit, en onze route is als een vallei. ‘Weet je zeker dat je in de gaten zult hebben wanneer we de grond bereiken?’

‘Dat zal de hoogtemeter ons laten zien.’ Ik wijs naar de wijzer waarvan ik serieus hoop dat het inderdaad de hoogtemeter is.

Tegen de tijd dat we de grond bereiken, is de duisternis bijna compleet. Afgezien van onze koplampen is het enige licht hier afkomstig uit een paar kraakpanden waar de allerarmste mensen wonen: een gloed van lantaarns en de flakkering van kaarsen. Waarschijnlijk wordt iedereen wakker van ons, wat onmogelijk de beste manier kan zijn om de locatie van het verzet geheim te houden. Maar zonder de koplampen zal ik dit ding zeker weten te pletter laten slaan.

Terwijl we langzaam voortglijden, zo’n drie meter boven de grond, kijkt Romola met open mond naar de geïmproviseerde hutjes, het puin dat vroeger stoep of aarde was, en de gammele loopplanken en touwbruggen die de huizen hierbeneden met elkaar verbinden.

‘Het lijkt wel een vluchtelingenkamp,’ fluistert ze. ‘Dat is het natuurlijk ook. Alleen zijn deze mensen niet weggevlucht; ze zijn naar beneden gevlucht.’

‘Zoiets, ja.’ De auto is inmiddels aan het zoeken naar de locatie die we hebben ingevoerd – het woonadres van mijn ouders, uit de Triad-database – omdat het hoofdkwartier van het verzet daar een paar weken geleden nog niet zo ver vandaan lag (hemelsbreed, althans). Te navigeren hoef ik niet; het enige wat ik hoef te doen, is de auto voorwaarts blijven sturen en zorgen dat ik de loopplanken niet raak. ‘Dus vertel, hoe zit dat nou eigenlijk precies met jou?’

‘Pardon?’ Romola’s toon wordt ijzig, en ze trekt een wenkbrauw op. ‘Hoe zit dat met míj?’

‘Waarom ben jij over het algemeen zo loyaal aan Conley? Zelfs als hij een psychopaat is? Ik bedoel, ik heb gezien hoe een andere versie van jou een dimensie voor vernietiging klaarmaakte. Je zou het uit jezelf niet gedaan hebben, maar je deed het wel voor hem.’

‘Ik kan geen antwoord geven voor een Romola die ik niet heb ontmoet.’ Na een korte stilte voegt ze eraan toe: ‘Maar als ik moet speculeren, ik ben altijd heel loyaal aan iedereen om wie ik geef. In mijn wereld is Wyatt Conley toevallig een buitengewoon inspirerende werkgever en mentor. In een dimensie als deze, waar geld het enige is wat telt, en waar mensen hun ondernemingen als kerken behandelen, moet hij wel een profeet lijken.’

Ik zou dat beeld belachelijk willen maken, maar ik kan het niet. In een wereld die zo meedogenloos ambitieus is, dat mijn ouders er in moordenaars konden veranderen, zou Conley de ultieme leider zijn.

Dat is nog geen excuus voor wat de andere Romola heeft gedaan. Maar daardoor ben ik wel in staat deze Romola als zichzelf te zien.

Ik stuur de auto over een slaphangende touwbrug. De schaduw van de brug snijdt door de lichtbundels van de koplampen heen, zodat het lijkt alsof het armoedige, verwoeste landschap rondom ons doormidden is gescheurd.

Romola kijkt met gefronst voorhoofd naar een van de schermen op het dashboard. ‘Dit ding geeft onze locatie aan, hè?’ Een van haar lange vingernagels tikt tegen het knipperende groene lichtje dat betekent dat onze bestemming vlak voor ons ligt.

De auto parkeren blijkt nog het makkelijkst van alles: druk op de juiste knop, en hij landt bijna geluidloos op de grond.

Romola wil naar de hendel van haar portier reiken, en ik leun over haar heen om haar tegen te houden.

‘Niet doen. Als het verzet hier is, zullen ze ons al hebben horen aankomen. Zorg dat je Vuurvogel te zien is, oké?’ Ik trek de mijne uit mijn kraag zodat-ie vol in het zicht is. ‘Wacht tot ze komen kijken wat er aan de hand is, en dan stappen we uit met onze handen omhoog.’

‘O! Dus we komen ons overgeven. Te gek.’ Toch doet ze met haar Vuurvogel wat ik haar heb gevraagd.

En inderdaad, ze komen een voor een uit de schaduwen tevoorschijn. Hun gestaltes zijn weliswaar gezichtsloos in het donker, maar ik kan de silhouetten van hun wapens duidelijk onderscheiden. Ik hou mijn handen omhoog, stoot Romola aan zodat zij hetzelfde doet, en dan, na een paar lange seconden die ze ruimschoots de tijd geven om mijn opgestoken handen te kunnen zien, stap ik uit de auto.

Wanneer ik na het uitstappen opnieuw mijn handen in de lucht steek, komt een van hen dichterbij. Theo’s minachtende blik is nog net zo afstotelijk als ik me herinner van de vorige keer dat ik in de Thuisbasis was. Hij draagt nog steeds dezelfde effen oranjebruine outfit, en zijn zwarte haar piekt alle kanten uit in stekeltjes die een kruising zijn tussen het kapsel van Ludwig von Beethoven en een tekenfilmfiguur. En ook dit keer is zijn merkwaardig hoekige wapen op mijn hart gericht.

‘Jullie willen ons doen geloven dat jullie niet uit deze dimensie afkomstig zijn,’ zegt hij snerend. ‘Bewijs dat dan maar eens.’

‘Hoe kan ik ooit een negatieve stelling bewijzen?’

‘Geen idee, maar ik zou snel wat verzinnen als ik jou was.’

‘De vorige keer dat ik hier was, gedroeg je je als een enorme eikel,’ zeg ik.

Theo vertrekt geen spier. ‘Dat zegt nog niet zoveel.’

‘De auto!’ zegt Romola. Allebei draaien we ons om om haar aan te kijken, en ze wijst naar de wagen. ‘Jullie moeten toch hebben gezien wat voor beroerde bestuurder deze Marguerite is. Die van jullie zou wel weten hoe ze een vliegende auto moest besturen, of niet?’

Na een ogenblik zegt Theo: ‘Dat zou gespeeld kunnen zijn… maar dat was het niet.’ Hij laat zijn wapen zakken. Ik heb het gevoel dat ik weer kan ademhalen als hij er vervolgens aan toevoegt: ‘Onze Marguerite is een uitslover. Ze zou nog niet dood gevonden willen worden tijdens zo’n waardeloze prestatie.’

‘Waar is Paul?’ Ik kijk voorbij Theo naar de gestaltes van de groep vechtersbazen die met hem mee naar buiten is gekomen. Hoewel ik Paul aan zijn silhouet zou kunnen herkennen, misschien zelfs aan zijn houding, kan ik hem nergens ontdekken. ‘Is hij in jullie hoofdkwartier achtergebleven? We moeten praten.’

‘Ik ben hier.’

Met een ruk draai ik me om, en ik kijk achter me. Daar staat Paul, van achteren omkranst door lantaarnlicht, bijna spookachtig in zijn vaalgrijze kleren. Hij doet een stap dichterbij, en ik kan het litteken op zijn kaak zien. Opnieuw vraag ik me af wat er met de Paul uit deze dimensie is gebeurd. Wie heeft dat op zijn geweten?

‘Wat bezielde je om hierheen te komen?’ Zijn ogen fonkelen van woede, zo fel, dat ik het ondanks de duisternis kan zien. ‘Het is gevaarlijk, Marguerite.’

Ik zou wel willen lachen. ‘Overal om ons heen storten universums in. Er is geen veilige plek meer over.’

‘Je was veilig in Moskou! Als je ons had verteld wat je van plan was –’

‘Wacht even. Paul?’ Het is mijn Paul. Ondanks mijn waarschuwing is hij me hierheen gevolgd. ‘Wat doe jij hier?’

Hij heft zijn koppige kin op. ‘Jou beschermen.’

‘Je had de Moskou-dimensie moeten beschermen…’

‘Dat kunnen Sophia en Henry wel alleen af.’

‘En Valentina dan?’

‘Die heeft haar eigen ouders terug.’

Onze discussie wordt onderbroken door Theo, die tussen ons in komt staan. ‘Wacht. Broertje… ben jij het niet?’

‘Jawel, Theo. Alleen een andere versie.’ Paul schenkt Theo een ijzige glimlach, die in niets de schijn van vrolijkheid heeft. Maar het is wel eerlijk, en hard, en zo onomstotelijk, volledig mijn eigen Paul, dat ik er troost uit put, ook al zindert hij van woede.

Theo snuift minachtend en leunt tegen de zwevende auto. ‘Dit bevalt me helemaal niets.’

‘Eh… even voor alle duidelijkheid…’ Romola steekt haar hand op. ‘Dit hier is nu de Paul uit de Berkeley-dimensie, toch?’

Ik knik. ‘Al zou de Paul uit de Thuisbasis ons op dit moment waarschijnlijk beter kunnen helpen.’ Al hou ik nog zoveel van mijn Paul, zijn beschermende instinct had geen slechter moment kunnen kiezen om de kop op te steken. ‘Wil je me dit alsjeblieft laten doen?’

Paul slaat zijn armen over elkaar. ‘Niet zonder mij.’

‘We zijn niet alleen,’ kondigt Theo aan.

Romola zucht. ‘Helemaal waar. We hebben allemaal andere ikken, dus zelfs in onze eigen individuele hoedanigheid kun je niet meer stellen dat we alleen zijn…’

‘Nee, ik bedoel dat we nú niet alleen zijn.’ Theo wijst omhoog naar de bewegende, flakkerende lichten boven ons.

Nog meer vliegende auto’s, wat niet zo’n ramp lijkt, totdat hun roze en rode lichten beginnen te flitsen en er in dit stedelijke ravijn een sirene afgaat.

Mijn maag zakt een paar centimeter omlaag, alsof ik in een achtbaan zit. ‘Politie?’

‘Bewaking van Triad,’ zegt Theo, alsof dat geen verschil maakt. Zijn grijns is nu valser dan zijn minachtende blik ooit is geweest. ‘Bedankt voor je bezoekje. Het lijkt erop dat je ze rechtstreeks naar ons toe hebt geleid.’

Paul en ik wisselen een geschrokken blik uit.

‘En nu?’ zegt hij.

‘Nu gaan we vechten voor ons leven. Of we gaan dood. Misschien allebei.’ Theo controleert of zijn vuurwapen geladen is en richt het omhoog. ‘Waarschijnlijk allebei.’