Kreta, Griekenland
Ze zaten met z’n vieren naast elkaar aan de bar van het hotel. Twee stelletjes van begin twintig. Bruinverbrand en behoorlijk aangeschoten.
‘Doe me er nog eentje, Sjors,’ zei Teun de Graaf met al een beetje een dubbele tong. De naam van de Griekse barkeeper was op dit tijdstip een lastige horde die hij omzeilde met de Nederlandse variant ervan. Zijn wijsvinger wees nadrukkelijk naar het lege glas recht voor hem. Hij grijnsde stompzinnig. Uit zijn lichaamstaal bleek dat hij zichzelf zowel grappig als slim vond.
‘Doe eens rustig aan, joh,’ zei zijn vriendin Marieke op een toon die beginnende irritatie moest veinzen. Een moeilijke opgave, aangezien zij reeds aan haar vijfde ouzo nipte.
Teun sloeg theatraal zijn ogen ten hemel. ‘Hoezo? Voor alles wat ik drink is betaald, hoor.’ Hij klakte hard met zijn tong om zijn bewering van meer cachet te voorzien.
Hierna hief Danny Everts zijn glas. ‘Lang leve all-inclusive,’ brabbelde hij tegen niemand in het bijzonder. ‘Boeken via internet, vliegtuig in, polsbandje om en daarna zoveel eten en drinken als je maar wilt.’ Een diepe zucht volgde. ‘Wat een prachtsysteem.’
Zijn vriendin Esther knikte loom. Tot meer was ze nu even niet in staat. De ouzo steeg behoorlijk naar haar hoofd. Tegen beter weten in hoopte ze dat het draaierige gevoel in haar hoofd zou verdwijnen als ze rustig bleef zitten.
Teun sloeg de zojuist ingeschonken ouzo met één slok naar binnen. Hij trok heel even een vies gezicht, waarna een harde oprisping volgde.
Marieke lachte uitbundig, terwijl Esther wazig voor zich uit bleef kijken.
‘Laten we die maar tellen!’ zei Danny op de toon van een sportverslaggever die een voetballer een mooi doelpunt ziet scoren. Voor de zoveelste maal maakte hij een saluutgebaar naar Teun, die in acht dagen tijd van een volstrekt onbekende tot een boezemvriend was uitgegroeid.
‘Vannacht ben ik de minnaar van jouw dromen,’ bralde Teun tegen Marieke. Jolig legde hij zijn rechterarm om haar schouder en hij kuste haar onhandig op de mond. Quasi verongelijkt duwde zij hem van zich af.
‘Na zoveel drank val jij anders direct in slaap.’
Teun legde zijn hoofd in zijn nek en begon ongegeneerd te lachen. Vijf luidruchtige seconden later trok hij zijn shirt uit en achteloos wierp hij het kledingstuk in de schoot van zijn vriendin. ‘Ik val absoluut niet in slaap. Om dat te voorkomen ga ik me eerst opfrissen.’
Danny grijnsde breeduit. ‘Je lijkt wel gek, joh. Lift in, naar die kamer sjokken...’
‘Ho, ho, ho,’ interrumpeerde Teun zijn vakantievriend. Met zijn rechterhand maakte hij een vaag gebaar naar het terras. ‘Deze jongen gaat geschiedenis schrijven. Met een slok op sneller zwemmen dan Pieter... hoe heet die vent ook alweer... eh... Pieter van de Ratelband.’
Hij stak zijn duim op en sprintte weg. Een paar seconden later hoorde het drietal een harde bons waarop een plons volgde. Zelfs Esther proestte het nu uit. Die Teun, toch, dachten ze gezamenlijk. Altijd in voor een geintje.
Zonder dat er zelfs maar een spier in zijn gezicht vertrok, hoorde de directeur van het Apollo Hotel, Andres Diomedes, het verhaal van zijn manager aan. Hoewel Demetrius Kiriakos door de telefoon bondig en duidelijk was geweest, speelde er direct een aantal vragen door het hoofd van Diomedes. In dit soort onverkwikkelijke zaken ging het altijd om details, wist hij uit ervaring.
‘Ik vat het even kort samen,’ zei hij op zakelijke toon. Hierna knikte hij begripvol tegen zijn vrouw, die hem vanuit de deuropening duidelijk maakte dat ze op het punt stond om naar bed te gaan.
‘Een beschonken gast van het hotel rent via de bar naar het terras. Onderweg komt hij ongelukkig ten val en hij belandt in het zwembad. De door de barman gealarmeerde bewaking vindt hem op de bodem van het zwembad.’
Aan de andere kant van de lijn bleef het stil, waaruit Diomedes concludeerde dat hij het voorval juist verwoordde.
‘De barman handelde volgens de regels, hij heeft echter niets van het ongeluk zelf gezien,’ ging hij verder. ‘Een gast onder invloed kan moeilijkheden veroorzaken. Het was dus een preventief telefoontje.’
Hoe het kwam dat de hotelgast in een dergelijke toestand verkeerde, liet Diomedes buiten beschouwing. Reglementtechnisch gezien was dit namelijk volstrekt irrelevant.
‘De barman belde om 23.17 uur de bewaking. Zij troffen om 23.29 uur de klant levenloos aan in het zwembad. Tussen de melding en het ter plekke zijn zitten twaalf minuten. Een behoorlijk tijdsbestek, lijkt me zo.’
‘De bewakers waren in de westelijke vleugel vanwege een echtelijke ruzie die uit de hand dreigde te lopen,’ antwoordde Kiriakos meteen. ‘Nadat zij de heibel enigszins hadden gesust, gingen ze direct door naar het terras. Ze zagen het bloedspoor en vonden de gast in het zwembad.’
‘Duidelijk,’ bromde Diomedes. ‘Zijn er getuigen?’ wilde hij weten.
‘Geen directe. Voor zover wij na kunnen gaan, heeft niemand gezien wat er precies is voorgevallen.’
Diomedes knikte en dacht enkele seconden diep na. ‘Start de procedure,’ zei hij uiteindelijk en hij verbrak de verbinding. De directeur van het Apollo Hotel liep in de richting van zijn slaapkamer. Terwijl hij de trap opliep, namen twee zaken het voortouw in zijn gedachtegang. De gast had het vierentwintig uur per dag geldende verbod ‘verboden te rennen’ genegeerd. Verder was het reglementair vastgelegd dat gasten zich na 23.00 uur niet meer in het zwembad mochten begeven. Daarbij opgeteld dat het personeel zich keurig aan de regels had gehouden, kon hij enkel tot de slotsom komen dat het hotel in deze zaak geen enkele blaam trof.
Een geruststellende gedachte.
Maart