Epiloog

‘Kom. Spring maar, kitten Bart,’ zei Will, terwijl hij naast zich op het bed klopte. Afgezien van een paar korte tochtjes naar buiten om wat ratten te vangen, had de jonge Jager Will bijna voortdurend gezelschap gehouden sinds zijn moeder hem had meegenomen naar de Kolonie om aan te sterken.

Op de een of andere manier was de cirkel rond, want Will werd nu verzorgd in dezelfde kamer waarin mevrouw Burrows op wonderbaarlijke wijze was genezen nadat de Styx haar voor dood hadden achtergelaten na te veel behandelingen met het Donkere Licht. De woonkamer in het huis van de eerste officier zag er weer net zo uit als tijdens haar verblijf daar, want ook nu waren de meubels aan de kant geschoven om plaats te maken voor een bed. Dat was ook precies de plek waar Will de afgelopen weken had doorgebracht, lummelend op zijn bed, met af en toe een bezoekje van de dokter.

Eerlijk gezegd had Will de tijd van zijn leven.

Hij voelde zich veilig in de wetenschap dat de dreiging van de Styx voorgoed was verdwenen en genoot met volle teugen van de gelegenheid om de hele dag te luieren en zo lang als hij maar wilde te slapen in zijn heerlijke, warme bed.

Hij werd ook enorm vertroeteld – ze hadden de moeder van de eerste officier en zijn zus Eliza gevraagd om overdag, wanneer de eerste officier en mevrouw Burrows het druk hadden hun bezigheden in de Kolonie, hun steentje bij te dragen en voor hem te zorgen.

De Kolonie was weer een erg drukke plek geworden. Parry en zijn SAS-eenheid waren ernaartoe gekomen, evenals een groep Bovengronderse overlevenden uit Londen en het zuidoosten van het land. Er was in elk geval voldoende plek voor deze toestroom van nieuwe bewoners, omdat het meedogenloze gebruik van Kolonisten voor de Fase hele straten leeg had achtergelaten.

Will kwam tot de ontdekking dat hij het helemaal niet erg vond om niet meer Bovengronds te zijn, waar men zich het hoofd brak over de vraag hoe de atmosfeer zou worden beinvloed nu de planeet zijn onverbiddelijke verwijdering van de zon voortzette. Zou er zuurstof verloren gaan wanneer de planeet steeds verder uit zijn baan schoof en uiteindelijk het zonnestelsel verliet, of bestond er een soort krachtveld dat dit intact zou houden? Zou de temperatuur buiten op aarde fors dalen totdat het nog hooguit een paar graden boven het absolute nulpunt was, de temperatuur diep in het heelal?

Menselijk leven en alle andere vormen van leven zouden in die situatie onmogelijk worden.

Will bleef niet al te lang bij deze angstige gedachten stilstaan – hij had er totaal geen moeite mee zich te verschuilen in zijn verduisterde slaapkamer en daar te wachten tot zijn volgende maal werd gebracht. Hij vond dat hij zijn aandeel in de door de Styx veroorzaakte problemen ruimschoots had gehad en dat het nu de beurt van iemand anders was om ze op te lossen. Hij vulde zijn dagen voor de verandering naar volle tevredenheid met alledaagse, onbeduidende zaken, waaronder spelletjes met de enorme kitten.

‘Toe, vooruit, Bart!’ zei hij geïrriteerd en hij klopte nog wat nadrukkelijker naast zich op het bed.

Tot zijn stomme verbazing vernauwde de kat zijn ogen en kroop hij grommend tegen Will achterwaarts de kamer uit. Na nog één laatste dreigende grom ging Bartleby ervandoor en schoot hij via de gang de keuken in.

‘Stom beest,’ mopperde Will teleurgesteld. Hij sloeg chagrijnig zijn armen over elkaar.

Mevrouw Burrows had de herrie gehoord en kwam even een kijkje nemen. ‘Wat bezielt die kat?’ vroeg ze.

‘Ik heb echt geen flauw idee,’ zei Will. ‘Hij is zeker ergens van geschrokken. Hij lijkt totaal niet op Bartleby – zoveel staat wel vast.’

Mevrouw Burrows bleef nog even in de deuropening staan en staarde met haar niets ziende ogen naar Will. Toen snufte ze en zei: ‘Het eten is bijna klaar. Ik hoop dat je trek hebt.’

‘Jazeker, mam,’ antwoordde hij.

In het begin had het een beetje vreemd aangevoeld om deel uit te maken van zijn moeders nieuwe leven in de Kolonie en haar huiselijke geluk met de eerste officier. Op een bepaalde manier vond Will toch ook dat hij er recht op had om hier te zijn; hij moest een hoop verloren tijd inhalen, want toen ze samen in Highfield woonden, was het er heel anders aan toegegaan. In die jaren was mevrouw Burrows bepaald geen goede moeder geweest; ze had haar dagen doorgebracht voor haar geliefde televisie en verder weinig uitgevoerd. Ze had in elk geval niet voor hem gekookt!

‘Kun je raden wat we eten?’ zei ze glimlachend, want dit was het vaste ritueeltje van haar zoon en haar.

‘Eh… vast geen stoofpot met stuiverzwammen, hè?’ antwoordde Will, die het spelletje meespeelde en net deed of het telkens weer een enorme verrassing was, terwijl de grote paddenstoelen zo ongeveer het enige waren wat de Kolonisten dag in, dag uit aten.

Mevrouw Burrows schraapte haar keel. ‘Eliza heeft me verteld dat Stephanie vandaag weer is langsgekomen,’ zei ze vlak, omdat ze wist dat Will Elliott nog steeds vreselijk miste. ‘Het zou geen kwaad kunnen als je dat arme kind eens binnenliet en wat met haar praatte.’

‘Misschien…’ antwoordde Will vaag. ‘Zodra ik me beter voel.’ Mevrouw Burrows drong niet verder aan; ze wilde de kamer al verlaten toen Will zei: ‘Als die kat niet terugkomt, zou je de deur dan alsjeblieft willen dichtdoen, mam?’

‘Jij vindt het echt fijn in het donker, hè?’ zei ze.

Hij had gevraagd of de lichtgevende bol die in het midden van het plafond hing kon worden weggehaald omdat hij er niet van kon slapen, zelfs niet wanneer er iets omheen was gehangen. Voor mevrouw Burrows maakte het natuurlijk niet uit of er licht brandde of niet, en iedere Kolonist was opgegroeid met continu brandende verlichting, zelfs tijdens het slapen, omdat de bollen nu eenmaal onophoudelijk brandden.

‘Ja. Inderdaad,’ antwoordde hij. Nadat ze de deur achter zich had dichtgetrokken, slaakte Will een lange zucht en zoog hij de inktzwarte duisternis in de kamer in zich op.

Ach, wat een heerlijke, chocoladebruine duisternis, dacht hij bij zichzelf. Nu hij alleen was, liet hij haar over zich heen komen.

In de stilte in het huis zweefden flarden van het gesprek tussen zijn moeder en de eerste officier vanuit de keuken door de gang. Ze vertelde hem over het vreemde gedrag van de Jager; opeens klonk er een harde bons, omdat ze iets liet vallen en ze vloekte hartgrondig. Het klonk als een pan, dus waarschijnlijk was hun avondeten op de vloer beland. Mevrouw Burrows had wat het huishouden betreft nog een flinke inhaalslag te maken.

Nu klonk de zacht brommende stem van de eerste officier – Will kon de woorden niet verstaan, maar hij klonk bezorgd. Toen hoorde Will zijn moeder verkondigen, heel luid en heel duidelijk verstaanbaar, omdat ze bij de keukendeur stond en de gang in keek: ‘Ik weet zeker dat je me voor gek zult verklaren, maar ik zeg het je – ik ruik Styx. Het is heel vaag, maar de geur is hier in huis.’

De bulderende lach van de eerste officier vulde het hele huis. ‘Je bent inderdaad gek,’ zei hij vol genegenheid.

‘Gelijk heb je, man. Ze is hartstikke gek,’ herhaalde Will fluisterend en hij grinnikte even bij zichzelf.

Opeens bedacht hij iets en hij hield op met grinniken.

Bartleby’s reactie op hem.

Zijn nieuw ontwikkelde voorkeur om in het donker te zitten.

Zijn moeders superzintuig, dat er maar zelden naast zat.

Will legde een hand op zijn buik en voelde er voorzichtig aan. Jiggs had gezegd dat de Styxlarven er misschien iets in hadden achtergelaten: organische stoffen… enzymen…

Will ging langzaam rechtop zitten.

Veranderde hij soms op een of andere manier?

Veranderde hij in iets anders?

Veranderde hij in een Styx?

Hij bleef even roerloos zitten en schudde toen zijn hoofd.

‘Houdt het dan nooit op?’ riep hij uit.