18

De tank ratelde met een ronkende dieselmotor door Fleet Street en duwde auto’s gewoon uit de weg of reed er eenvoudigweg overheen. Zodra Jiggs hem achteruit onder het puin vandaan had gereden, had Drake de stoel van de commandant aan Elliott afgestaan. Zij wist tenslotte precies waar ze naartoe wilde en hield nu de weg voor hen nauwlettend in de gaten door de periscopen.

Drake voelde zich behoorlijk ziek en verwelkomde de kans om uit te rusten, ook al deed hij zijn best om bij te houden wat er allemaal gebeurde. ‘Jij hebt de leiding weer, precies zoals vroeger,’ zei hij grinnikend tegen het meisje, dat Jiggs op de bestuurdersstoel voor in de tank vertelde hoe hij moest rijden. Elliott glimlachte kort naar hem, maar begon meteen weer tegen Jiggs te schreeuwen, omdat ze een kruispunt naderden. ‘Rechtdoor. Gewoon doorrijden.’

‘Ludgate Hill,’ kondigde Jiggs aan en het geluid van de motor veranderde hoorbaar toen ze de lichte helling op reden.

‘Daar! Daarboven!’ riep Elliott. Ze wees omhoog.

Jiggs tuurde door zijn periscoop en wachtte even voordat hij iets zei. ‘St. Paul’s Cathedral?’ vroeg hij. ‘Dat meen je toch zeker niet?’

‘Jawel, ik meen het wel! Doorrijden!’ riep ze terug. ‘Ik moet daar naar binnen – kun je ons daar ook door de deur naar binnen krijgen?’

‘Naar binnen? Nou, je zegt het maar, hoor,’ zei Jiggs lachend. ‘We hebben vandaag pas één Brits gebouw van historisch belang de vernieling in geholpen, dus er kan nog best eentje bij.’

‘Zodra we binnen zijn, moet je stoppen,’ ging Elliott verder. Drake schudde zijn hoofd. ‘Als we dat doen, worden we voordat we het in de gaten hebben weer belaagd door Armagi. Gebruik dan liever dezelfde methode – rijd achterstevoren naar binnen en houd ze met de L94 op afstand,’ zei hij.

‘Gesnopen,’ riep Jiggs. ‘Houd je goed vast!’ brulde hij toen, want ze denderden op een paar stenen verkeerszuiltjes af die de rand van het voetgangersgebied voor de kathedraal markeerden en braken ze als rotte boomstammen doormidden. Hij maakte nu een scherpe draai met de tank en nam het standbeeld dat voor St. Paul’s stond ook nog even mee. ‘Oeps! Ik geloof dat ik zojuist koningin Victoria een tik heb verkocht!’ zei hij. Hij zette de tank in zijn achteruit en drukte de gashendel zo ver mogelijk in.

Drake en Elliott hielden zich goed vast, want Jiggs reed nu, terwijl hij via de naar achteren gerichte periscoop zijn positie inschatte, regelrecht op de dubbele houten deuren boven aan de trap af. Helaas stonden er een paar zware stenen pilaren waar net niet genoeg ruimte tussen zat. De tank kwam met een zacht galmend geluid tussen de twee klem te zitten en bleef abrupt staan.

‘Jezus, kun je nou sturen of niet?’ zei Drake, die er niet al te fris uitzag omdat hij flink door elkaar was geschud.

‘Ik doe mijn best,’ riep Jiggs terug. ‘Zeker als je in aanmerking neemt dat er een paar verdomd dikke pilaren in de weg staan,’ voegde hij er binnensmonds aan toe, terwijl hij de tank in zijn achteruit zette om de trap nog een keer op te stormen. Ditmaal had hij meer succes. Een van de pilaren kletterde met een enorm geraas omver en hoewel de tank aan één kant werd opgetild door het overgebleven stukje van de verwoeste pilaar, reden ze nog steeds met een aardig vaartje op de hoge eikenhouten deuren af. Er klonk een oorverdovend gekraak en beide deuren werd volledig uit hun scharnieren gedrukt. ‘Mevrouw, meneer, we zijn er,’ zei Jiggs, die nu vol op de rem trapte.

‘Help me even herinneren dat ik jou nooit meer laat rijden,’ zei Drake tegen hem. Hij draaide zich om naar Elliott. ‘Oké, we zijn hier bij daglicht nogal kwetsbaar. Laten we doen wat jij hier moet doen en dan maken dat we hier zo snel mogelijk wegkomen. Ik hoop echt dat we hier niet voor niets naartoe zijn gekomen.’

Drake kroop achter Elliott aan, die door het luik op de geschutskoepel klauterde en van de tank sprong. Nadat ze hadden vastgesteld dat er geen Styx in de kathedraal aanwezig waren, renden ze over het middenpad weg. Zodra ze waren aangekomen bij het gedeelte dat zich recht onder het gigantische koepeldak van St. Paul’s en de fluistergalerij bevond, liep Drake nog even door in de richting van het altaar, totdat hij tot de ontdekking kwam dat hij alleen was. Hij draaide zich om en zag dat Elliott onder de koepel was blijven staan. ‘Hier is het,’ zei ze met gesloten ogen.

Drake fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat is hier dan? Ik snap het niet. Wat kan hier nou zijn dat ons kan helpen?’ vroeg hij met een wanhopige klank in zijn stem.

‘Ik weet het echt niet,’ zei Elliott, die haar ogen weer opendeed en de scepter voor zich uit hield.

Drake liep naar haar terug. ‘Het is een kathedraal – wat zoek je hier dan? En waarom per se hier? Wat is er zo bijzonder aan deze plek?’

‘Dat weet ik echt nog niet,’ bekende Elliott. ‘Will dacht dat het misschien iets te maken had met leylijnen – dat zou de reden kunnen zijn dat dit altijd al een heilige plek is geweest.’

Toen verloor Drake zijn geduld. ‘Leylijnen? Een heilige plek? Wat is dat voor new age-gewauwel? Ik weet ook wel dat we best een wonder kunnen gebruiken, Elliott, maar dit is zo verd…’

Hij maakte zijn zin niet af, want Elliott greep de scepter met beide handen vast en draaide de schacht halverwege een stukje om.

‘Wat is dat?’ zei Drake ademloos, want Elliott en hij namen nu een bizar fenomeen waar. Het leek wel of het licht dat van boven op hen en de vloer om hen heen scheen een spectrumwijziging had ondergaan.

Dit effect werd per seconde sterker, totdat ze erachter kwamen dat ze precies in het midden stonden van een halve bol van glinsterend azuurblauw licht met een doorsnee van ongeveer twaalf meter. De buitenkant van de bol golfde en deinde op en neer zoals een laagje olie op water dat doet.

Zonder waarschuwing joeg er een krachtige windvlaag door de kathedraal, zo krachtig dat de kerkbanken over de vloer schuurden en gezangboeken als wild opvliegende vogels door de lucht klapperden.

Dit werd onmiddellijk gevolgd door een enorm krakend, knarsend geluid alsof het hele gebouw onder druk stond.

‘Liggen!’ schreeuwde Drake, die naar boven had gekeken.

In een mum van tijd werd het koepeldak van St. Paul’s getild. Het verdween al even snel uit het zicht.

‘Wat heb jij net gedaan?’ vroeg Drake nadat hij een eerste glimp van de blauwe lucht boven hen had opgevangen. Hij ging naar Elliott toe met de bedoeling haar te beschermen tegen de stukken metselwerk en hout die om hen heen op de vloer vielen, maar dat bleek niet nodig te zijn. In de blauwe cirkel waarin zij zich bevonden, was geen stukje puin te bekennen. Drake staarde nog altijd vol verwondering naar boven. ‘Waar is het gebleven?’ mompelde hij. Hij schudde vol ongeloof zijn hoofd. Het was alsof een of andere reus met een lepel het topje van een gekookt ei had getikt.

Elliott haalde haar schouders op. ‘We hebben zoiets als dit al eens eerder gezien bij de piramide.’

Drake probeerde nog steeds hoofdschuddend alles te verwerken. ‘Nou, ik snap er echt geen moer van.’ Hij lachte. ‘Dit gebouw heeft tegen alle verwachtingen in de blitzkrieg overleefd en nu hebben wij het gesloopt!’ Hij richtte zijn aandacht op de glinsterende blauwe bol die hen omringde. ‘Wat is eigenlijk de bedoeling van die lichtshow?’

Elliott haalde alleen haar schouders op, maar gaf geen verklaring. In plaats daarvan staarde ze om zich heen alsof ze teleurgesteld was, alsof ze er meer van had verwacht.

Toen de L94 in de tank op de trap voor de kathedraal begon te ratelen, drong de ernst van de situatie weer tot Drake door. ‘Oké, het is mooi geweest zo,’ besloot hij. ‘We vormen hier gewoon een levende schietschijf. Tijd om te vertrekken.’

Hij kreeg meteen gelijk toen er door het open dak iets naar binnen vloog. De eerste Armagi landde op de grond, maar viel gelukkig niet meteen aan, zodat Drake genoeg tijd had om het magazijn van zijn geweer op hem leeg te schieten. Er sprongen hele brokken van het wezen af als stukken rondvliegend ijs totdat het uiteindelijk op de grond viel.

Er landden nog een paar Armagi op de vloer van de kathedraal, maar ze vielen Drake, die bezig was het magazijn te vervangen, niet aan.

Hij spande de haan van zijn geweer en zag toen dat ze doodstil bleven staan. ‘Wat mankeert die krengen? Waarom vallen ze me niet aan?’ vroeg hij. Niet een van de Armagi bewoog zich, alsof ze de cirkel van blauw licht niet wilden binnengaan.

Drake en Elliott keken elkaar even aan, maar zeiden geen van tweeën iets.

Er landden nog meer Armagi in de kathedraal, maar ze vielen nog altijd niet aan. ‘Ik weet dat jij veilig voor ze bent, maar ik niet. Wat gebeurt hier toch in vredesnaam?’ vroeg Drake.

‘Misschien komt het wel door dit licht,’ opperde Elliott.

Drake haalde zijn schouders op en wierp een blik op de ingang van de kathedraal. ‘Ik durf anders te wedden dat het ons niet tegen de Ruimers zal beschermen. Die tank is onze enige manier om hier weg te komen, maar hoe moet ik daar in godsnaam komen? Ik kan me nooit schietend een weg daardoorheen banen,’ merkte Drake op met een blik op de roerloze Armagi. Hij ging opeens zitten, alsof al zijn energie uit hem was weggestroomd.

Elliott begreep hoeveel inspanning alles hem had gekost en hoe erg hij te lijden had onder de stralingsziekte. Ze liep onmiddellijk naar hem toe.

‘Red jezelf als je kunt,’ smeekte Drake haar. ‘Kijk naar me. Ik ben er toch geweest.’

‘Wat is dat in godsnaam?’ schreeuwde Parry, die in de helikopter zat die op kop vloog van de in formatie vliegende toestellen, in zijn microfoontje.

Hij en alle anderen aan boord staarden als betoverd naar iets wat tegen de ochtendlucht stond afgetekend en net een wervelstorm leek. Het begon zo te zien als een donkere punt net boven de daken, maar verbreedde zich naar boven toe tot een rondtollende cycloon die zich naar de wolken uitstrekte.

‘Een ontploffing?’ opperde de piloot.

‘Dat zou dan een explosiepatroon zijn dat ik nooit eerder heb gezien,’ antwoordde Parry, terwijl de eerste brokken puin om hen heen neerkletterden. ‘Iemand anders nog een goed idee over wat er gaande is?’

‘Daar kan ik je niet mee helpen, maar er was daar net wel een energiepiek waar je u tegen zegt,’ meldde Danforth, die naar het ledscherm van het apparaat zat te turen dat hij gebruikte om het signaal van het radiobaken te lokaliseren.

‘Jezus!’ schreeuwde de piloot toen een groot deel van een loden dak vlak langs hen naar beneden suisde, en hij liet de helikopter abrupt opzij zwenken. Het was geen dicht opeengepakte hoeveelheid puin, maar één botsing met een van de grotere stukken steen of hout zou al voldoende kunnen zijn om de helikopter te laten neerstorten.

‘Zijn we er allemaal nog?’ vroeg Parry, die zich had omgedraaid om te controleren of een van de andere helikopters was geraakt.

Eddie tuurde naar de brokstukken die verspreid op de straten onder hen lagen en hier en daar een gebouw troffen. ‘Wat kan dat toch hebben veroorzaakt?’ vroeg hij zich hardop af.

‘Volgens mij komen we daar zo achter,’ antwoordde Parry, die wees naar wat er nog over was van het bizarre fenomeen voor hen. ‘Is dat niet waar wij volgens onze peiling moeten zijn, Danforth?’

‘Je zou best eens gelijk kunnen hebben,’ zei hij. ‘Het baken is nu al een tijdje niet verplaatst en lijkt zich in het epicentrum te bevinden van wat dat ook mag zijn.’ Hij keek nogmaals op het ledschermpje. ‘We vliegen er nu bijna recht boven… nog duizend meter… vijfhonderd… en bingo.’

‘Lieve hemel!’ riep Parry uit toen hun helikopter recht over St. Paul’s Cathedral vloog en ze het gapende gat ontdekten waar de koepel behoorde te zitten.

‘Dat is een van onze tanks daar op de trap,’ merkte de piloot op.

‘Ik heb hem gezien. Iemand is bezig met het machinegeweer van de tank Armagi overhoop te knallen,’ zei Parry.

‘Oké – wie het daarbeneden ook mogen zijn, ze staan in elk geval aan onze kant en ik weet zeker dat ze een beetje hulp goed kunnen gebruiken.’ Hij sprak in de portofoon de andere helikopters toe. ‘Ik wil teams van elk twee sluipschutters boven op de gebouwen hier in de buurt laten zakken en snel graag.’

‘Nee! Wat doe je nou?’ riep Drake zwakjes toen Elliott haar onderarm opensneed.

‘Doe je ogen dicht en blijf heel stil liggen,’ zei ze, terwijl ze haar arm naar zijn gezicht ophief. ‘Ik ga jou insmeren met mijn bloed. Het heeft bij Will ook gewerkt, dus waarom zou het bij jou niet ook werken.’

Drake deed wat ze hem had opgedragen en ze wreef hem helemaal in met haar bloed. ‘Dit is wel even een andere situatie, hoor – zodra we uit deze lichtkring stappen, zitten we tot aan onze nek tussen die uit hun krachten gegroeide garnalen. Dat is wel wat anders dan een paar van die krengen op straat ontlopen,’ merkte hij op.

‘Weet ik,’ antwoordde ze.

Drake zweeg een tijdje, maar zei toen: ‘Je bent een geweldig maatje geweest. Je was er altijd in het Onderdiep wanneer ik je nodig had.’

‘Overdrijf nou niet zo en laat me dat laatste stukje van je ook met mijn bloed insmeren,’ zei ze streng, maar ze lachte erbij.

Ze kropen naar de rand van de blauwe bol en stonden al in de startblokken om te vertrekken toen de motor van de tank plotseling aansloeg. De tank kwam achteruit op hen af rijden en verpletterde al rijdend met zijn rupsbanden de kerkbanken die hij op zijn pad vond. De motor sloeg weer af, en Jiggs deed het luik een paar centimeter open en gluurde naar buiten.

‘Ik dacht zo dat jullie vast wel een lift konden gebruiken,’ zei hij, terwijl hij om zich heen keek.

De Armagi in de kathedraal hielden zich allemaal vrijwel muisstil, ook al klapte zo nu en dan een van hen zijn vleugels open en dicht als een rustend vogeltje.

‘Prima timing,’ zei Drake, die ondersteund door Elliott door de glinsterende rand van blauw licht schuifelde.

‘Hé joh, ik voel me een beetje zweverig,’ mompelde Drake.

Elliott zei niets en hield de Armagi in de gaten, die al hun bewegingen met argusogen volgden.

Toen ze bij de tank aankwamen, bleven Elliott en Drake even staan. Een van de Armagi had niet op tijd kunnen wegkomen en lag nu met een door de rupsband platgewalst hoofd vastgeklemd onder de tank. Het was een bijzonder vreemde gewaarwording, want de Armagi veranderde steeds weer opnieuw van het lange, magere lijf van een Styx in een Armagi en weer terug. Hij probeerde te regenereren, maar de plek op zijn achterhoofd die Martha had aangewezen, stond ontzettend zwaar onder druk door de rupsband, waardoor hij ergens tussen zijn twee gedaanten was blijven hangen.

‘Fraai,’ murmelde Drake sarcastisch. ‘Zo zie je het ene monster en zo zie je het andere.’

‘Kom nou mee,’ drong Elliott aan. Met haar steun sloop hij om het van gedaante verwisselende wezen heen en klom op de tank.

Zodra ze allebei veilig binnen waren en het luik stevig was gesloten, keek Jiggs van Elliott naar het bloed dat over Drake was uitgesmeerd. ‘Zo’n bloedmaskertje werkt dus echt. Jouw bloed leidt ze om de tuin.’

Zonder op antwoord te wachten gebaarde hij met zijn hoofd naar het bedieningspaneel voor het machinegeweer. ‘Ik wil jullie niet onnodig bang maken, maar we zijn bijna door onze munitie heen. Bovendien hebben we hier aardig wat herrie lopen maken, dus moeten we maken dat we hier wegkomen voordat de Ruimers komen meedoen.’

Parry en zijn mannen zaten boven op een kantoorgebouw met uitzicht op St. Paul’s. Vanachter het muurtje aan de rand van het dak hadden ze gezien dat de Challenger achteruit de kathedraal in reed en uit het zicht verdween. Nu arriveerden er telkens grote groepen Armagi, die stilhielden op het plein voor de kathedraal alsof ze op iets wachtten, op een bevel.

Parry wilde net Eddie raadplegen over de situatie en vooral het gedrag van de Armagi toen zijn satelliettelefoon overging.

‘Hallo Parry, Bob hier,’ zei de beller.

‘Bob, kan dit even wachten?’ zei Parry tegen hem. ‘Ik heb het een beetje druk.’

‘Nee, dat kan niet,’ zei Bob.

Parry fronste zijn wenkbrauwen. ‘Oké – ga je gang.’

Er volgde een korte vertraging, maar toen ging Bob verder. ‘Dit is puur een beleefdheidsbelletje. Ik dacht dat je wel zou willen weten dat we op het punt staan een kernraket op jullie af te vuren.’

‘Wat?’ Parry klemde de satelliettelefoon zo stevig vast dat het plastic omhulsel kraakte. Hij gebaarde wild naar Danforth en Eddie dat ze hun koptelefoon moesten aanzetten, zodat ze konden meeluisteren.

‘Inderdaad. Een van onze onderzeeërs in de Atlantische Oceaan heeft de code ontvangen om te vuren en wacht op het laatste bevel van de president. Dat houdt in dat je nog ongeveer een kwartier de tijd hebt om te maken dat je uit de gevarenzone wegkomt.’

‘Mag ik vragen waarom jullie dit doen?’

‘Natuurlijk, maar ik laat het je liever zien dan dat ik probeer de situatie uit te leggen. Ik overtreed nu elke regel en elk voorschrift die je maar kunt bedenken, maar ik zal je een beveiligde link geven om te bekijken. Is er een scherm bij jou in de buurt?’

Danforth schoof naar de dichtstbijzijnde laptop, waar een van Parry’s mannen aan zat te werken, en typte de link in die Bob opnoemde. Er verscheen een luchtopname op het scherm. Deze was duidelijk afkomstig van een drone die op flinke hoogte vloog. ‘Oké, we hebben beeld,’ meldde Parry. ‘Wat wilde je me laten zien?’

‘Een ogenblikje,’ zei Bob.

De drone veranderde van richting en opeens zag Parry waarom er zoveel haast was geboden. In de buurt van de Theems bij Canary Wharf hadden zich enorme aantallen Armagi verzameld, die nu in dicht opeengepakte rijen over het terrein marcheerden. Op de opnamen die Parry zag, weerkaatsten de rijen wezens het licht zo dat ze net rivieren van vloeibaar zilver leken, tot ze de rivieroever bereikten en zich in de Theems lieten zakken.

‘Dit is langs de hele rivier van Canvey Island tot aan de riviermonding aan de gang. Er vindt momenteel een massale uittocht plaats,’ zei Bob. ‘We volgen ze al een tijd vanaf het moment dat ze het water in gaan en naar de zee trekken. Wij vermoeden dat dit een invasiemacht betreft die op weg is naar de rest van de wereld.’

‘De cel barst open en alle nieuwe virussen komen vrij,’ herinnerde Parry zich.

‘Wat zei je?’ vroeg Bob, die hem niet kon volgen.

‘Iets wat mijn zoon ooit zei over de Styx,’ antwoordde Parry. ‘Goed dan, Bob, ik ben het met je eens dat er geen twijfel over bestaat dat de Armagi zich verplaatsen, maar is de dreiging echt zo groot?’ vroeg Parry, die probeerde te bedenken of hij ook maar één reden kon vinden om de raketaanval te voorkomen. ‘Waarom vliegen de Armagi bijvoorbeeld niet? Op die manier zouden ze zich veel sneller kunnen verspreiden.’

‘Vanwege geheimhouding, lijkt mij. In het water zijn te moeilijker te zien,’ antwoordde Bob. ‘Of misschien sparen ze door te zwemmen hun krachten wel, zodat ze grotere afstanden kunnen overbruggen. Helemaal naar de VS, bijvoorbeeld? Dat is tenminste wat een van onze wetenschappelijk adviseurs heeft geopperd. Maar misschien heb jij een betere suggestie?’

‘Wie heeft de raketaanval eigenlijk goedgekeurd?’ zei Parry met onverzettelijke stem. ‘Op wiens autoriteit wordt dit gedaan, want ik hoop echt dat die goede oude VS niet in hun uppie hebben besloten om politieman voor de rest van de wereld te spelen.’

‘Eh, Parry, ik heb geen flauw idee wat je daarmee bedoelt, maar het gaat om aanvallen, meervoud – er staat een hele reeks aanvallen met kernraketten gepland. Het komt erop neer dat elk land op de wereld deze beslissing heeft goedgekeurd,’ antwoordde Bob. ‘De Amerikaanse Senaat en het Pentagon… Rusland, alle Arabische staten… plus een unanieme consensus in het Militair Comité van de Europese Unie en in heel Oost- en Centraal-Azië met uitzondering van… eh… Kazach-stan, waar men kennelijk geen knoop durft door te hakken. We hebben dus de volmondige, onvoorwaardelijke, wereldwijde toestemming voor een openingsaanval op Londen plus een opeenvolgende reeks langs de Theems, jullie zuidkust en de internationale wateren.’

‘Dat klinkt wel erg zakelijk,’ zei Parry. ‘Je hebt het hier wel over mijn land, hoor.’

‘Het spijt me, maar net als wij wil ook de rest van de wereld niet dat de plaag zich verspreidt buiten Engel…’ antwoordde Bob.

‘Je moet me wat meer tijd geven,’ onderbrak Parry hem scherp. ‘Kun je de aanval uitstellen?’

‘Waarom zou ik dat doen?’ vroeg Bob uitdagend.

‘Ik zal je het adres geven van een andere satellietverbinding waarmee je camerabeelden kunt zien van de plek waar ik nu ben. Wij geloven dat enkelen van onze mensen uit de inwendige wereld zijn teruggekomen en dat er iets heel vreemds plaatsvindt. We hopen elk moment nieuwe informatie te ontvangen die ons kan helpen,’ zei Parry.

Bob was niet overtuigd. ‘Je geeft me helemaal niets waar ik hier aan onze kant iets aan heb.’

‘Ik heb ook nog niets,’ gaf Parry toe. ‘Je kunt echter aan de beelden zien dat de Armagi zich hier in grote aantallen verzamelen, maar dat ze niets ondernemen. Kennelijk worden ze door iets hierheen gelokt en misschien – wie zal het zeggen – geeft deze nieuwe ontwikkeling wel een onverwachte draai aan alles.’

‘Luister, ik zal kijken wat ik kan doen,’ zei Bob weifelend. ‘Ik moet wel iets concreets van je krijgen en liever gisteren dan vandaag.’

‘Begrepen. Bob, ik verbind je nu even door met een van mijn mannen, maar blijf alsjeblieft aan de lijn,’ zei Parry. Hij overhandigde de satelliettelefoon aan de soldaat met de laptop. Toen liep hij onmiddellijk naar Eddie en Danforth bij het muurtje. ‘Alsof we niet al genoeg op ons bord hebben.’

Drake lag op de bodem van de tank met een opgerold stuk zeildoek onder zijn hoofd. Zijn ogen waren gesloten en zijn gezicht zag zo vermoeid en bleek dat hij meer dood dan levend oogde.

‘Ik zou graag willen dat ik meer voor hem kon doen,’ fluisterde Jiggs tegen Elliott, terwijl ze samen bezorgd naar Drake zaten te kijken.

‘Doe alsjeblieft niet net alsof ik er niet ben,’ zei Drake met gesloten ogen, maar met een lichte grijns rond zijn mond.

‘Ik dacht dat je ons had verlaten, ouwe reus,’ zei Jiggs lachend. ‘Er zitten twee blinde vinken in een tank,’ mompelde Drake. ‘Zegt de een tegen de ander: “Rij jij of rij ik?”’

‘Zo erg?’ kreunde Jiggs, die een blik van verstandhouding wisselde met Elliott. Ze kenden Drake allebei heel goed – hoe slechter de situatie, hoe slechter de mop.

‘Ben bang van wel,’ prevelde Drake. ‘Kunnen we dit verrekte ding alsjeblieft starten en wegrijden?’ smeekte hij. ‘En als we dan toch bezig zijn, moeten we ook meteen maar een nieuwe uitgang voor onszelf maken aan de andere kant van het gebouw, aangezien er aan de voorkant ongetwijfeld alleen nog maar meer garnalen zijn bij gekomen.’

‘Nee!’ riep Elliott zo heftig dat Drake zijn ogen opendeed. ‘Ik kan niet weg. Nog niet.’

Parry zat weggedoken achter het muurtje op de rand van het dak en probeerde door zijn verrekijker in de kathedraal te kijken, waar de tank achterwaarts naar binnen was gereden.

‘We moeten weten wie er in die Challenger zit en wat ze daar doen. Wat ze daar ook uitspoken, het werkt in elk geval als een magneet op de Armagi.’

Eddie knikte instemmend. ‘Het lijdt geen enkele twijfel dat ze hun oorspronkelijke route naar de Theems hebben gewijzigd en in plaats daarvan hiernaartoe komen.’

Danforth had het signaal van het baken en de richting waaruit het kwam nog een keer gecontroleerd. ‘Het is misschien een beetje voorspelbaar, maar ik durf er al mijn geld wel onder te verwedden dat het VLF-signaal uit die tank daar komt – dat kan niet anders,’ merkte hij op.

Parry concentreerde zich nu op de restanten van het koepeldak van de kathedraal en dacht hardop na. ‘Dat was geen gewone ontploffing. Er is daar iets heel vreemds gebeurd en ik hoop echt van harte dat we iets op het spoor zijn wat we kunnen gebruiken om onszelf uit de hoek te krijgen waarin we ons hebben laten drijven, of op zijn minst een beetje tijd te winnen.’ Hij zweeg één tel en voegde er toen aan toe: ‘Het wordt wel krap. We moeten iemand in het gebouw zien te krijgen om de boel te verkennen.’

Danforth schraapte zijn keel. ‘Ik ga wel. Ik kan een communicatieverbinding tot stand brengen met degene die in de Challenger zit. Het is alleen maar logisch dat ik dat doe.’

‘De kans dat je het redt tegen die meute die daar tegenover je staat, is niet groot,’ zei Parry, terwijl hij omlaag keek naar de steeds groter wordende massa Armagi.

‘Zoals het er nu voor staat, maakt het volgens mij niet veel uit of ik hier blijf of mijn geluk daarbeneden beproef. In de huidige situatie is de kans dat we dit overleven toch al niet erg groot,’ zei Danforth.

Parry wierp met een pijnlijk vertrokken gezicht een blik op de skyline van Londen. ‘Ik vrees dat je gelijk hebt – de helikopters zijn te ver weg. Zelfs als ik ze nu opdraag om terug te komen, is het twijfelachtig of we op tijd buiten het bereik van de radius van de raketaanval kunnen komen.’

‘Laat mij dan naar beneden gaan om de boel te verkennen,’ stelde Danforth voor.

‘Ik ga het je echt niet uit je hoofd praten,’ antwoordde Parry met een blik op zijn horloge. ‘Neem een paar van mijn beste mannen mee – maar zo min mogelijk spullen, zodat je niet te veel aandacht trekt. Je kunt het voetgangerstunneltje nemen om zo dicht mogelijk bij de kathedraal te komen, maar daarna zul je moeten improviseren.’ Ze keken allemaal even naar een plek op een meter of zeven bij de ingang van de kathedraal vandaan, waar een bord de plek van de trap markeerde die onder de stoep doorliep.

Danforth liep haastig weg om wat spullen in een schoudertas te stoppen en een paar minuten later liep hij samen met een paar SAS-soldaten aan de achterkant van het kantoorgebouw naar buiten. Ze speurden alle drie de directe omgeving af naar Armagi, maar er was er niet een te bekennen. De wezens verzamelden zich blijkbaar rond de kathedraal zelf, wat het leven er op dat moment iets gemakkelijker op maakte, maar Danforth aardig in de problemen zou brengen zodra hij dichterbij kwam.

Met één soldaat achter zich en eentje voor zich sloop Dan-forth voorzichtig langs de muur van het gebouw; ze drukten zich zo plat mogelijk tegen de muur aan en liepen zo zacht ze konden.

Zodra ze bij de hoek waren aangekomen, was de ingang van het voetgangerstunneltje binnen handbereik en ervan uitgaand dat er geen Armagi naar binnen waren geslenterd, zou het hen in een mum van tijd naar het plein voor de kathedraal moeten brengen. Danforth probeerde niet te denken aan de laatste zeven meter die hij daarna nog moest overbruggen, dwars door de massa wezens heen. Hij wist heel goed dat deze hele operatie een uit wanhoop ingegeven zelfmoordmissiewas.

Hij was al bijna bij de hoek toen er achter hem een kreet klonk.

‘Danforth!’

Danforth en de twee soldaten draaiden zich razendsnel om. Daar stond Chester met zijn geweer op Danforth gericht. Naast de jongen stond Martha, die haar kruisboog eveneens op Danforth had gericht, en een paar passen achter hen stond een heel angstig kijkende Stephanie.

‘Chester, dit komt niet echt gelegen,’ zei Danforth zacht.

‘Ik wil jou even spreken,’ gromde de jongen, ‘over wat je mijn ouders hebt aangedaan.’ Hij liep naar Danforth toe zonder ook maar een spoortje van angst te vertonen, ook al hadden de twee soldaten hun geweer op hem gericht.

‘Moeten we hen uit de weg ruimen?’ vroeg een van de soldaten aan Danforth.

‘Ons uit de weg ruimen?’ zei Chester met een kwaadaardig trekje om zijn mond.

‘Wacht,’ zei Danforth hoofdschuddend. ‘Chester, we hebben hier nu echt geen tijd voor. De VS bereiden een raketaanval voor op Londen. We moeten…’

‘Ons uit de weg ruimen?’ herhaalde Chester. Hij draaide zijn hoofd om naar Martha en knikte kort.

Als een witte bliksemschicht vielen de Schijners de twee soldaten aan, tilden hen op en smeten hen allebei keihard tegen de muur. Ze gleden met een verwrongen, gebroken lijf terug op de stoep.

Danforth had zijn handen in de lucht gestoken. ‘Dat was onnodig,’ zei hij kalm, ondanks wat er net was gebeurd. ‘Ik zie trouwens dat je Schijners gebruikt. Ik vroeg me al af wat me had gered van die Ruimers tijdens die aanval op het GCHQ.’

‘Jij bent de volgende, Danforth!’ zei Chester. Hij had de ogen van een krankzinnige en zijn gezicht was verwrongen van zijn honger naar wraak.

‘Nee!’ riep Stephanie, die haar ogen niet van de twee dode mannen kon afwenden. ‘Wat doe je toch? Het was niet nodig om…’ Ze wist niet wat ze moest denken van Chesters kruistocht tegen Danforth, maar zomaar twee mannen doden omdat ze toevallig in de weg stonden was iets waarmee ze niet kon leven. Stephanies oudste broer was een paar maanden voordat de ellende begon bij het leger gegaan en ze zag hem daar in gedachten al liggen met zijn bloed op de muur uitgesmeerd. Ze haalde oppervlakkig adem, want ze werd overspoeld door golven van misselijkheid. ‘Zo is het wel genoeg,’ zei ze.

Martha negeerde haar volkomen en hield haar kruisboog nog altijd in de aanslag.

Chester liep naar Danforth toe en porde hem met de loop van zijn geweer. ‘Zei je nou dat je ons uit de weg ging ruimen, griezel? Net zoals je mijn vader en moeder ook uit de weg hebt geruimd zeker?’

Danforth had zijn handen nog steeds opgestoken, maar vertrok geen spier toen Chester dreigend met het wapen voor zijn neus heen en weer zwaaide. ‘Chester, of ik gelijk had of niet met wat ik heb gedaan… binnen een paar minuten doet dat er allemaal niet meer toe,’ zei Danforth. ‘Waarom luister je nou niet naar wat ik zeg – we worden zo aangevallen door een kernraket!’

‘Dat laat me echt helemaal koud,’ zei Chester met een zacht grommende stem.

Het liet Stephanie echter niet koud. Zij had geen enkele reden om Danforth niet te geloven – de dringende klank in zijn stem klonk gemeend en niets wees erop dat hij nog steeds onder één hoedje speelde met de Styx, want anders zou hij hier niet zo rondsluipen en zich verstoppen voor de Armagi. En ook de twee dode soldaten lieten Stephanie allesbehalve koud.

Ze kon maar één ding bedenken.

Ze trok het grote jachtmes uit Martha’s riem, greep de vrouw vast bij haar smerige haar, rukte haar hoofd achterover en zette het mes op haar keel.

Terwijl Martha tierde en vloekte, probeerde Stephanie de aandacht van de jongen te trekken.

‘Chester,’ riep ze. ‘Je bent te ver gegaan. Je mag niemand meer iets aandoen.’

‘Houd je erbuiten!’ snauwde hij zonder haar zelfs maar aan te kijken. ‘Ik wil even genieten van dit moment. Het moment dat ik die gore verrader vermoord.’

‘Nee, Chester, dat doe je niet,’ zei Stephanie, die haar best deed om kalm te praten, ook al bonkte haar hart in haar borst. ‘Laat hem gaan, anders rijg ik Martha aan dit mes.’

Nu pas trok Chester zijn ogen los van Danforth om snel een blik over zijn schouder te werpen. Zijn krankzinnige, starende blik keerde echter vrijwel onmiddellijk terug naar Danforth en hij lachte spottend. Het klonk hard en verontrustend, en zijn hele lijf schokte. ‘Ga gerust je gang, Stepho,’ zei hij tegen haar. ‘Dood haar maar. Doe maar met haar wat je wilt.’

‘Chester?’ vroeg Martha zachtjes. ‘Dat meen je toch nie…’

‘Ach, houd toch je bek, smerig oud wijf,’ onderbrak Chester haar.

‘Chester,’ stamelde Martha. ‘Ik ben het – je moeder.’

Chesters bloeddorst was ontwaakt. Hij reageerde zonder na te denken. ‘Dat meen je toch verdomme niet, hè? Mijn moeder? Jij lijkt net zoveel op mijn moeder als een emmer dode slakken.’

Chester praatte nu op woedende fluistertoon verder tegen Danforth en ramde de loop van zijn geweer tegen de slaap van de man.

Stephanie voelde dat Martha’s lichaam verstijfde.

‘’t Is jammer dat je er zo over denkt, liefie.’

Martha haalde de trekker over.

De pijl uit de kruisboog trof Chester in zijn rug. Hij schreeuwde het niet uit van pijn of verbazing, maar gooide door een onwillekeurige spiertrekking zijn armen opzij.

Danforth pakte het geweer vast en trok het los uit de greep van de jongen voordat hij op de grond zakte. ‘Poeh. Godzijdank,’ fluisterde Danforth, niet omdat hij nu veilig was voor Chester, maar omdat de Armagi op hen zouden zijn neergedoken als het wapen was afgevuurd. ‘Ik moet gaan. Heb jij hier alles onder controle?’ zei hij tegen Stephanie, maar hij praatte zo snel dat zijn woorden amper te verstaan waren. Hij wachtte haar antwoord niet af, maar sprintte naar de hoek en verdween uit het zicht.

Stephanie slikte moeizaam iets weg.

Ze stond nog steeds in dezelfde houding met het mes tegen Martha’s keel gedrukt. ‘Chester,’ fluisterde ze starend naar de roerloze jongen, terwijl ze probeerde te verwerken wat er zojuist was gebeurd. Het bloed trok weg uit haar hoofd, haar blik werd wazig en ze was bang dat ze flauw ging vallen.

Plotseling voelde Stephanie de lucht bewegen en ving ze een glimp op van de Schijners, die vlak boven haar hoofd zweefden. Nadat Martha het schot had gelost, had ze haar kruisboog laten vallen, maar ze had nog altijd een zeer dodelijk wapen tot haar beschikking; haar ‘beschermengeltjes’ zouden werkelijk alles doen om haar te beschermen. Stephanie was meteen weer bij de les. Ze besefte dat ze zich in een zeer netelige situatie bevond. Ik ga hier dus echt niet dood, hield ze zichzelf voor.

‘Lopen!’ snauwde Stephanie tegen Martha en ze sleurde de vrouw haastig mee over de stoep. Toen Stephanie met haar rug tegen de muur stond, trok ze Martha zo dicht mogelijk naar zich toe en zorgde ervoor dat ze goed zat weggestopt achter de dikke vrouw en haar tentachtige kleren.

Stephanie wist dat ze voorlopig weliswaar veilig was voor de Schijners, maar had geen flauw idee wat ze nu moest doen. Ze dacht aan de deur waardoor Danforth en de soldaten naar buiten waren gekomen, maar kon hem vanaf de plek waar ze stond niet zien.

Martha snikte zacht. Stephanie voelde het lichaam van de vrouw tegen dat van zichzelf schokken.

‘Het geeft niet, meisie,’ zei Martha na een tijdje met een triest stemmetje. ‘Ik neem het jou niet kwalijk. Hij was geen aardige jongen. Heel anders dan mijn lieve Nathaniel. Heel, heel anders.’

Stephanie en Martha staarden naar Chester, die met zijn gezicht naar beneden en de pijl in zijn rug voor hen lag.

‘Hij is echt dood, hè?’ vroeg Stephanie.

Martha schokschouderde en zei toen: ‘Je hebt van mij niets te vrezen. Ik neem jou helemaal niets kwalijk. Jij en ik hebben ons allebei door hem laten bedotten.’

Stephanie dacht even na. Als het waar was wat Danforth had gezegd – en dat was wel een beetje een gok gezien zijn daden in het verleden – dan deed het er inderdaad niet echt meer toe of de Schijners haar doodden of niet, want dan zou iedereen er binnenkort toch aan gaan vanwege de Amerikaanse kernraketten.

‘Oké,’ zei Stephanie ten slotte. Ze haalde het mes weg van Martha’s keel en liet haar los. ‘Het spijt me dat ik je dit heb aangedaan, maar…’

Martha liep naar de rand van de stoep.

Ze draaide zich niet om, maar strekte haar hand met de verminkte vingers langzaam uit in de lucht en floot, een droevig, somber geluid.

Nu zul je het hebben, dacht Stephanie bij zichzelf en ze zette zich schrap. Nu ga ik eraan, net als die soldaten.

De Schijners verschenen inderdaad, maar in plaats van Stephanie aan te vallen, verzamelden ze zich rond Martha en omringden haar met hun gonzende vleugels in de lucht.

Het viel niet mee te tellen hoeveel het er waren, maar Stephanie dacht dat ze er allemaal waren, alle zeven.

Voordat ze besefte wat er gebeurde, zweefden Martha’s voeten al een stukje boven de stoep.

Ze steeg steeds verder omhoog de lucht in, gedragen door haar beschermengeltjes.

Hoger, steeds hoger steeg ze op en haar hoofd bungelde slap op haar borst. Toen voerden de Schijners haar weg over de gebouwen als een of andere gothic, nachtmerrieachtige versie van Mary Poppins.

Bij die gedachte moest Stephanie bijna lachen.

Martha Poppins.

Hou die Schijner hoog.

Ze wist dat Chester dat heel grappig zou hebben gevonden. Die arme Chester, die zoveel had meegemaakt, zoveel was kwijtgeraakt en daardoor zo beschadigd was geraakt.

Ze merkte dat ze naar zijn levenloze lichaam stond te staren, maar durfde er niet naartoe te lopen. Ze had zich aangetrokken gevoeld tot hem, tot zijn roekeloosheid, en misschien had ze heel diep vanbinnen zelfs wel geloofd dat ze hem kon helpen. Hem tegen zichzelf kon beschermen. Nu voelde ze helemaal niets meer voor hem.

Opeens drong het tot haar door dat ze misschien wel net zo was als hij.

Beschadigd.