15

Martha keerde stuiterend van opwinding terug naar de boerderij.

‘Kom bij me, lieve knul, kom gauw bij me,’ brulde ze wuivend naar Chester. Stephanie zag dat haar handen vol bloed en vuil zaten; dat betekende vast dat er weer een schaap het loodje had gelegd en op weg was naar haar stoofpan. ‘Ik heb me nou toch mooi nieuws voor je!’

Ze sloeg haar armen om Chester heen en kneep hem bijna fijn, maar hij staarde haar alleen maar passief aan.

‘Nou, wat dan?’ vroeg hij.

‘Luister maar goed!’ riep ze. ‘Een van mijn beschermengeltjes heeft het geurspoor opgepikt van die akelige man die jij zoekt.’ ‘Danforth? Weet je dat heel zeker?’ zei Chester, die plotseling als een blad aan een boom was omgeslagen. ‘Heb je hem echt voor me gevonden?’

‘Ja, mijn beschermengeltje kan ons naar hem toe brengen,’ antwoordde ze.

‘O, wat ben je toch fantastisch,’ schreeuwde Chester, die Martha’s omhelzing nu wel beantwoordde. Hij drukte zijn wang tegen die van haar. ‘Ik kan je wel opvreten!’ zei hij.

Ik zou maar een beetje op mijn woorden passen als ik jou was, dacht Stephanie wrang. Zij kan jou ook wel opvreten! Stephanie wist van Martha’s voorliefde voor mensenvlees, maar had dat niet echt serieus genomen toen ze dat hoorde, totdat ze de vrouw zelf had ontmoet. Nu wilde ze best geloven dat Martha daartoe in staat was.

‘Waar is hij dan? Waar is Danforth?’ vroeg Chester.

‘Ik weet niet hoe ver hij hier vandaan is, maar mijn beschermengeltje kan het ons laten zien,’ zei Martha.

‘Hoe gaat dat eigenlijk precies in zijn werk?’ zei Chester vrij scherp alsof hij haar woorden opeens in twijfel trok. ‘Praten jouw beschermengeltjes soms tegen jou of zo?’

Martha knikte. ‘In zekere zin wel, ja. Ik heb namelijk geleerd de tekens te begrijpen die ze elkaar geven – ze geven ze ook aan mij. Eén beschermengeltje is net terug komen vliegen, maar het andere houdt die akelige man voor ons in de gaten.’

Chester was kennelijk tevreden met dit antwoord, maar Stephanie staarde hoofdschuddend naar het tweetal, dat elkaar innig omhelsde en mmm-geluiden uitstootte. Ze waren allebei op hun eigen manier de kluts kwijt: Martha omdat ze haar zoon had verloren en daarna jarenlang alleen had geleefd, en Chester door wat de Styx hem hadden aangedaan, met als triest eindresultaat de vroegtijdige dood van zijn ouders. Twee mensen, allebei diep gewond en met elkaar verbonden door hun verdriet. Stephanie besefte echter heel goed dat hun band bijzonder teer was, net twee borden die ronddraaiend op een stokje balanceerden. Elk moment kon een van die borden – of misschien zelfs allebei tegelijk – naar beneden buitelen.

Chester liet de dikke vrouw eindelijk los en hield haar op een armlengte afstand. ‘Laten we meteen gaan.’

Martha aarzelde. ‘Ik kan ook aan mijn beschermengeltjes vragen om de klus voor ons op te knappen en die akelige man te doden. Dan hoeven we hier helemaal niet weg.’

Nee, nee, nee. Stephanie probeerde Chester met haar gedachten te dwingen hier niet mee akkoord te gaan. Ze had al serieus overwogen om weg te lopen om deze ongelooflijk bizarre situatie te ontvluchten, maar Chester had haar gezegd dat ze dat wel kon vergeten. Niet eens alleen vanwege het gevaar van de Armagi – hij had er ook bij gezegd dat hij niet kon voorkomen dat Martha haar Schijners op Stephanie afstuurde zodra ze het huis verliet.

Chester was niet op Martha’s voorstel ingegaan. Hij keek eerder woedend.

‘Als ik ze nu eens opdraag om hem af te maken, liefie?’ vroeg Martha hem opnieuw. ‘Dan hoeven wij niet weg van deze plek, waar we veilig en gelukkig zijn.’

‘Echt niet! Die griezel is van mij. Vertel die Schijners van je dat ze geen haar op dat smerige hoofd van hem mogen krenken. Ik wil juist dat ze hem beschermen… en ervoor zorgen dat hij veilig is tot ik er ben,’ gromde Chester met ogen die vuur leken te spuwen. ‘Hij is van mij!’

‘Natuurlijk, liefie, het komt wel goed, het komt helemaal goed,’ zei Martha sussend. Ze aaide over het haar bij zijn slaap. ‘Natuurlijk doe ik dat voor jou. Alles wat je maar wilt.’ Chester liet Martha plotseling los en deed een paar stappen bij haar vandaan. Hij bleef even met op elkaar geknepen lippen staan alsof hij diep nadacht. ‘We weten niet hoe ver Danforth hier precies vandaan is, dus hebben we een vervoermiddel nodig… iets met een beetje pit. Wacht hier,’ zei hij, terwijl hij de gang in liep en zijn jas van een haakje trok. Toen gooide hij de voordeur open en stormde het huis uit.

Aangezien Stephanie hem onmogelijk kon bijbenen, ging ze gewikkeld in een sprei van ganzendons die ze uit een slaapkamer had gehaald in haar vaste leunstoel zitten om uit het raam te turen. Er was namelijk niets anders wat ze in plaats daarvan kon doen – geen nieuwe tijdschriften en op de meeste dagen ook geen radio om naar te luisteren. Er gingen verschillende uren voorbij en ze was allang weggezakt in haar gebruikelijke verdoving – de enige manier om de dag door te komen – toen er buiten een motor brulde.

Stephanie en Martha, die was gewapend met haar kruisboog, stonden in een oogwenk bij het raam en keken naar buiten om te zien wie het was. Chester stapte uit een auto met vier-wielaandrijving die onder de modder zat. Hij gebaarde dat ze naar buiten moesten komen.

‘Ik zag deze wagen laatst bij een boerderij staan toen ik daar een beetje rondneusde en dacht dat hij me op een dag weleens van pas kon komen. Er stonden ook een paar blikken met diesel, dus die heb ik achterin gezet, en wat blikken met eten, zodat we die schapenprut niet langer hoeven te eten,’ zei hij met een blik op de achterkant van de auto. Hij liep om de auto heen en gaf vastberaden een klap op de motorkap. ‘Kom mee, dames! In de benen. We gaan op reis!’

‘Ik vind het maar niets. Ik ga echt niet mee in zo’n geval,’ zei Martha. Ze had een diepgeworteld wantrouwen tegen alles wat ingewikkelder in elkaar zat dan haar kruisboog. ‘Wie moet er trouwens sturen?’

‘Sturen? Rijden, bedoel je? Ik, want dat heeft die hufter van een Parry me geleerd.’ Chester ging recht voor Martha staan. ‘Kom mee – je zei dat je alles voor me zou doen. Nou, ik vraag je nu om dit te doen.’ Ze keek hem besluiteloos aan, maar Chester was vastbesloten zijn zin door te drijven. ‘Je weet best dat je me wilt helpen – dat weet je heel goed, mam.’ Hij drukte een stevige, luidruchtige zoen op haar schilferende lippen.

‘O! O! O!’ hakkelde Martha ademloos. Ze kreeg meteen een kleur en schudde haar schouders als een jong meisje. ‘O, goed dan, lieve schat van me,’ zei ze.

‘Zolang het geen zwerfdieren zijn waardoor we valse signalen ontvangen, lijkt het erop dat het feest eindelijk gaat beginnen,’ verkondigde Parry.

Twee van zijn mannen hieven gelijktijdig een hand op, omdat de warmtesensoren die ze op hun laptop aan het volgen waren een signaal hadden opgepikt. Op de bovenste verdieping van het flatgebouw bevonden zich in totaal tien mannen, sommige afkomstig van de SAS en andere van Parry’s Oude Garde, en ze zaten allemaal te staren naar hun computer die op verschillende meubelstukken waren neergezet die ze van de verlaten verdiepingen onder hen hadden meegenomen. Om de mannen heen stonden de airco-installatie van het gebouw en de liftmotoren, die al een aantal maanden niet meer in gebruik waren omdat er geen stroom was.

Een van de andere mannen met een laptop stak op dat moment ook zijn hand op. ‘In het noordwesten ook, commandant. Een krachtig signaal,’ meldde hij.

‘Ja, het heeft er alle schijn van dat het spel is begonnen,’ beaamde Eddie. Hij keek Parry aan. ‘Het verloopt ook precies zoals we hadden verwacht: de sensoren pikken Ruimers op die zich opstellen rondom de radarinstallatie om iedereen te onderscheppen die probeert ervandoor te gaan.’ Hij concentreerde zich op een scherm bij hem in de buurt dat rechtstreekse beelden vertoonde van het GCHQ, het communicatiehoofdkwartier van de regering. Dat was zo’n tweehonderd meter van de plek vandaan waar zijzelf zaten en het beeld was afkomstig van een van de camera’s die boven op het flatgebouw stonden opgesteld. ‘Hun frontlinie, de Armagi, zal de aanval openen, met mijn voormalige strijdmakkers, de Ruimers, daarachter als een soort schoonmaakploeg,’ voegde hij eraan toe.

‘Schoonmaakploeg? Ik had nooit gedacht dat ik nog eens zou meemaken dat de elite van de Styx zo werd omschreven.’ Parry glimlachte, maar zijn ogen zeiden iets heel anders. Hij ging iets dichter bij Eddie staan en vervolgde zacht: ‘We hebben de laatste weken allebei veel manschappen moeten opofferen om Danforths dekmantel bij te Styx te handhaven. Je moet weten dat de onzelfzuchtige houding van jouw Ruimers niet snel zal worden vergeten.’

Zoals gebruikelijk was Eddies reactie verstoken van elke emotie. ‘Dank je, maar ze wisten waar ze aan begonnen toen ze zich bij mij aansloten. En over wat er zo meteen gaat gebeuren: daar kunnen nog meer Ruimers bij omkomen en hoewel ze de Styxhiërarchie blindelings volgen, mag ik graag denken dat we ook veel levens kunnen redden – zoveel als maar mogelijk is. Ze volgen slechts de voorschriften op die zijn opgesteld door de heersende klasse.’

‘En de Armagi?’ vroeg Parry.

‘Dat is iets heel anders,’ antwoordde Eddie. ‘Ik heb er totaal geen problemen mee als zij worden uitgeroeid, omdat ik ze niet als mensen beschouw. Zij zijn slechts biologische hardware, machines die moorden, geproduceerd door de Fase, en zij horen niet op deze aarde thuis.’

Parry knikte en keerde zich toen om naar de andere mannen om hen toe te spreken. ‘Luister, mannen. Ik wil dat jullie nu allemaal overschakelen naar de camera’s. Ik wil dat jullie hen zien naderen. Er bestaat een grote kans dat Danforth zich ook vertoont, samen met enkele waardevolle Styxdoelwitten. Kijk naar hem uit, want dan zouden de oude Styx en zelfs Hermione en die ene Rebecca weleens in de buurt kunnen zijn. Danforth levend terughalen heeft trouwens een zeer hoge prioriteit. Hij heeft al genoeg risico genomen om ons helemaal tot hier te brengen en ik wil dat we hem daar gezond en wel uit halen.’

De Ruimer reed de ondergrondse parkeergarage in en minderde vaart. Het voertuig stond amper stil of de oude Styx sprong er al uit, op de voet gevolgd door Danforth.

‘Waar bleven jullie nou zo lang?’ snauwde Hermione tegen hen, terwijl ze zich van de achterbank van de gitzwarte Bentley liet glijden die daar al stond te wachten. Ze beende met grote stappen naar een deur toe en riep over haar schouder: ‘Vooruit, Rebecca, schiet eens op! En kom in godsnaam alleen. Laat die afgerichte schoothond van je alsjeblieft hier.’

Toen Rebecca Twee voor uit de auto stapte, viel het Danforth op dat de oude Styx haar onderzoekend bekeek. Of iets preciezer gezegd: hij bekeek de jonge, blonde Nieuw-Germaniaanse officier achter het stuur van de Bentley onderzoekend.

‘Het houdt dus stand, die verdorven verbintenis?’ zei de oude Styx tegen Hermione zodra hij haar had ingehaald.

‘Het wordt tijd dat we er een eind aan maken,’ antwoordde Hermione zacht en kil. Ze marcheerde door de ingang van de parkeergarage naar een donkere gang met een betonnen vloer die was bezaaid met waterplassen. ‘We hebben geen ruimte voor klaplopers,’ voegde ze er hoofdschuddend aan toe, en de insectenpoten, die achter de kraag van haar dikke bontjas omhoogstaken, wreven klikkend langs elkaar.

Danforth kon het niet met zekerheid zeggen, omdat hij uit eerbied voor hun status een paar passen achter Hermione en de oude Styx liep, maar het leek wel of het hoofd van de Styxvrouw een stukje zijn kant op draaide toen ze dit zei. Hij had van de oude Styx gehoord dat de menselijke partner van deze Rebecca werd afgekeurd, maar hij had heel sterk de indruk dat de opmerking ook op hem van toepassing was. Dat betekende niet veel goeds. De Styxvrouw was onvoorspelbaar en hij voelde zich erg onzeker. Hij liet instinctief zijn tong over de valse kies met de miniatuurradio glijden en wilde maar dat hij in de gelegenheid was om een berichtje te versturen. Ze vervolgden hun weg door een aantal onverlichte gangen en beklommen toen een korte trap die naar een deur voerde. Toen ze in het daglicht naar buiten stapten en op een stoep stonden, wist Danforth meteen waar ze waren.

‘Daar is het,’ fluisterde Hermione. ‘Een van de laatste bolwerken van het bedroevend slechte verdedigingssysteem van dit land, dat ons nu elk moment als een rijpe pruim in de schoot kan vallen.’

‘Het GCHQ,’ zei Danforth knarsetandend. Ze bleven allemaal zoveel mogelijk aan de zijkant van de weg, die langs verschillende kruispunten voerde en helemaal doorliep tot aan het donutvormige gebouw dat was ontworpen en ingericht met zijn beslist niet onaanzienlijke inbreng.

Hij wees naar een hoog hek in de verte dat nog net zichtbaar was. ‘Jullie weten dat de buitengrens zwaar bewaakt wordt?’ Hij liet zijn blik door de straat glijden. ‘Hoewel de rest van de stad waarschijnlijk geen stroom meer heeft, beschikt het GCHQ over een eigen geothermische voorraad.’

Danforth maakte snel een inschatting van het aantal Ruimers dat hij op straat zag – hooguit drie of vier, allemaal verstopt in een portiek. ‘Jullie hebben mij niet geraadpleegd over de ophanden zijnde aanval, dus hoeveel weten jullie precies over de verdedigingscapaciteit van het GCHQ? Er zullen talloze – echt ontelbaar veel – goed getrainde, gewapende legereenheden klaarstaan om elke doorbraak af te slaan. Die capaciteit zal zijn opgevoerd vanwege de…’

Hermione gooide haar hoofd in haar nek en lachte ruw. ‘Wat ben je toch een grappig mannetje!’ zei ze spottend. ‘Denk je nu echt dat dát ons ook maar iets kan schelen?’ Ze keek opnieuw naar de radarinstallatie verderop aan de weg. ‘En wie heeft gezegd dat we via dat hek gaan? Let maar eens goed op.’ Ze liet haar jas van haar schouders glijden, en de oude Styx en Rebecca Twee gingen een eindje bij haar vandaan staan. Haar insectenpoten strekten zich zo ver mogelijk uit, klapten tegen elkaar en begonnen te trillen.

In eerste instantie dacht Danforth nog dat de wind wolken langs de lucht moest hebben gejaagd. Het werd hem echter al snel duidelijk dat wat hij zag helemaal niets te maken had met de weersomstandigheden, maar met iets heel sinisters.

Hoog in de lucht zwermde een wervelwind van Armagi tegen het grijsblauw van de lucht. Ze voegden zich bij elkaar en doken naar beneden, als een massieve waterval van lijven die midden in het GCHQ landde.

‘Ik vraag me af wat die hompen mensenvlees daarbinnen hiervan zullen zeggen,’ lachte Hermione zelfvoldaan, ‘in die paar minuten dat ze nog in leven zijn?’ Ze keerde zich opeens met een ruk om naar de oude Styx. ‘We kunnen deze idioot nu wel afdanken. We hebben hem niet langer nodig en ik vind zijn aanwezigheid bijzonder irritant.’

De oude Styx hief een hand op en vanuit het niets dook een tweetal Ruimers op, aan elke kant van Danforth een. De oude Styx richtte zijn doodse ogen op Danforth. ‘Dat is waar. We hebben jou nooit echt nodig gehad en we kunnen niet toestaan dat je bij ons blijft. We hebben geen ruimte voor mensen.’

‘We hadden een afspraak,’ zei Danforth, die zijn best deed zo neutraal mogelijk te klinken. ‘Wil je nu soms je belofte verbreken?’

‘Als je ons het hoofd van Drake, Elliott en die knul van Burrows op een presenteerblaadje had aangereikt, zouden jouw betrokkenheid en inzet veel overtuigender zijn overgekomen. Dat heb je echter niet gedaan.’

‘Ze zijn evengoed allemaal dood,’ hield Danforth vol.

De oude Styx keek hem sceptisch aan.

‘Jullie hebben hen toch niet meer gezien sinds ik naar jullie ben overgelopen, of wel soms?’ merkte Danforth op.

‘Dat mag dan zo zijn, maar we hebben er evenmin een bevestiging van ontvangen van ons eigen team dat naar de inwendige wereld is gestuurd, wat vrij opmerkelijk is. De teams die achter hen aan zijn gestuurd om hen te zoeken, hebben zich ook nog altijd niet gemeld,’ zei de oude Styx. ‘Daardoor vermoeden wij dat niet alles is wat het lijkt.’

‘Als hen iets is overkomen, is dat niet mijn schuld,’ sputterde Danforth tegen. ‘Je begaat een enorme fout.’ Ofschoon hij vanbuiten rustig bleef, dacht hij als een razende na. Boven aan zijn lijst stond de vraag hoe hij zijn kies kon losmaken om een noodbericht te versturen nu de Ruimers alles wat hij deed argwanend volgden.

‘Neem hem mee en maak hem af,’ droeg de oude Styx de Ruimers op. Hij ging zachtjes verder: ‘En als jullie toch bezig zijn, ruim dan ook meteen die Nieuw-Germaniaan maar uit de weg. Zorg ervoor dat de lijken ergens buiten het zicht worden verstopt.’ Hij was zachter gaan praten, zodat Rebecca Twee zijn bevel niet zou horen, maar het meisje staarde zo ingespannen naar de stortvloed van Armagi dat ze het sowieso niet had gehoord.

Een van de Ruimers duwde Danforth ruw de straat in, weg van het GCHQ, maar hij wist nog net een glimp op te vangen van de onophoudelijke waterval van Armagi die uit de lucht kwamen zetten.

‘Doorlopen,’ gromde de Ruimer. Hij gaf hem met de kolf van zijn geweer een por in zijn nieren.

Ondanks de pijn glimlachte Danforth even. De Styxvrouw meende dat ze een belangrijke overwinning zou boeken, maar ze zou ruw uit die droom worden wakker geschud. Als alles volgens plan verliep, had hij in elk geval geholpen om de Styx een gevoelige klap toe te brengen voordat hij het leven liet. Bovendien had hij de hoop nog niet helemaal opgegeven; als de timing in zijn voordeel uitpakte en de aanval plaatsvond voordat hij werd gedood, kon dat wellicht net voldoende afleiding creëren, zodat hij kon ontsnappen.

Nee. Hij slaakte een diepe zucht. Dat was iets te veel gevraagd met het tweetal dodelijke soldaten naast hem. Daar waren ze te goed voor opgeleid. Afgezien van een gewapende interventie zou niets hen van hun opdracht afhouden. Hij was er geweest. Dat accepteerde hij.

Hij deed alsof hij struikelde.

‘Sneller,’ bromde een van de Ruimers nors. ‘Probeer de boel maar niet op te houden.’

De soldaat had gelijk. Danforth was bezig tijd te winnen. Hij tuurde omhoog naar de daken van de gebouwen om hem heen en vroeg zich af of Parry een camera op hem had gericht. Het leek hem niet erg waarschijnlijk – daarvoor was hij te ver bij de Donut vandaan.

Toen ze langs de ingang van de ondergrondse parkeergarage kwamen, holde een van de Ruimers weg. De andere soldaat duwde Danforth verder door de hoofdstraat tot ze een hoek om sloegen en een zijstraat in liepen.

Daar drukte de Ruimer Danforth ruw tegen de muur van het gebouw en hij gebruikte daarbij zoveel kracht dat hij op de stoep viel.

‘Blijf liggen,’ gromde de Ruimer, die nu een zeis uit de schede aan zijn riem haalde.

Danforth keek van het doffe staal van het lemmet naar de bladloze takken van de bomen die hier en daar langs de weg stonden en toen omhoog naar de lucht.

Was dit nu de plek waar zijn leven zou ophouden? In een heel gewone straat in een heel gewone stad ergens in Engeland? Dat was best ironisch als je bedacht waar hij in zijn leven allemaal was geweest.

Danforth en de Ruimer draaiden zich allebei om naar het begin van de straat, waar de andere Ruimer nu tevoorschijn kwam met kapitein Franz.

‘Sta op,’ gromde de Ruimer met de zeis uitgestoken naar Danforth.

Danforth wist dat de jonge Nieuw-Germaniaan en hijzelf allebei in opdracht van de oude Styx zouden worden geëxecuteerd zodra de jonge man bij hen was.

‘Wat gebeurt er toch allemaal?’ vroeg kapitein Franz, die probeerde zijn chauffeurspet recht te zetten, maar de Ruimer gaf hem een por in zijn rug. ‘Waar is mijn Rebecca?’

Kapitein Franz bleef pal voor Danforth staan.

‘Zij kan je nu niet helpen,’ zei Danforth tegen hem.

De Nieuw-Germaniaan had de enigszins versufte blik in zijn ogen die werd veroorzaakt door te veel behandelingen met het Donkere Licht.

‘Ga Rebecca halen! Nu meteen!’ snauwde kapitein Franz tegen de Ruimers. ‘Dit is allemaal één grote vergissing.’

Danforth haalde diep adem voordat hij sprak. ‘Houd maar op. Je bereikt er toch niets mee,’ zei hij tegen de Nieuw-Germaniaan. ‘Deze twee armzalige types die voor soldaten moeten doorgaan, kunnen helemaal niet voor zichzelf denken.’ Hij glimlachte verbitterd naar de Ruimer die het dichtst bij hem stond en zijn zeis al in zijn hand had. ‘Jullie zijn gewoon robots. Ik heb in mijn leven al heel wat beroepssoldaten ontmoet en jullie komen er zelfs niet bij in de buurt.’

Danforth zweeg en probeerde in te schatten wat voor effect zijn plaagstootjes hadden, maar het was onmogelijk de Ruimer te doorgronden. De diep weggezonken ogen in het met littekens overdekte gezicht staarden hem onbewogen aan. ‘Wat is er? Moet dat insectenmens je eerst komen vertellen wat je moet doen?’

De Ruimer met de zeis sloeg hem in zijn gezicht. Danforth zakte neer op de stoep, en hoewel zijn bril kapot was en hij vlekken voor zijn ogen zag, kon hij bijna niet geloven dat hij er zo goed van af was gekomen. De Ruimer had zijn zeis niet gebruikt.

Nog niet, tenminste.

‘Je hebt mijn kies gebroken,’ zei Danforth met een klaaglijk stemmetje, ook al juichte hij inwendig. Hij voelde in zijn mond, draaide de valse kies los en verborg deze in zijn hand. ‘Sta op,’ bromde de Ruimer met de zeis.

Ofschoon de radio glibberig was van het bloed en speeksel, lukte het Danforth nog net om hem met de nagel van zijn duim in te schakelen voordat de Ruimer nog een keer naar hem uithaalde.

De radio vloog door de lucht.

Verdorie! dacht Danforth.

De Ruimer wees met het lemmet naar hem. ‘Mannetje, jij hebt het verdiend om als eerste te mogen sterven.’

De Styxsoldaat greep Danforths revers vast en hees hem met één hand overeind, terwijl hij de andere met de zeis erin ophief.

Kapitein Franz prevelde iets onverstaanbaars in het Duits. Misschien was het wel een schietgebedje.

De Ruimer liet de hand met het mes op Danforth neerdalen. Het gebeurde zo snel dat het net leek of de Ruimer zomaar ineens was verdwenen.

Danforth wankelde op zijn benen en tuurde met half dichtgeknepen ogen, waarin bloed uit zijn wonden sijpelde, naar kapitein Franz, die zo mogelijk zelfs nog verwarder keek. ‘Waar is hij nou gebleven?’ mompelde hij.

Toen kregen ze allebei de Ruimer in het oog.

Hij lag languit met een verminkt lichaam en zonder hoofd aan de overkant van de weg.

Ondanks Danforths treiterende opmerkingen die het tegendeel hadden beweerd, waren Ruimers uitmuntende beroepsmilitairen en de andere soldaat liet zich dan ook niet uit het veld slaan door de dood van zijn kameraad. Hij wachtte niet op een verklaring, maar kwam onmiddellijk in actie. Hij dook instinctief op Danforth af en greep hem vast.

Misschien was hij wel van plan Danforth als schild te gebruiken voordat hij hem doodde, maar de Schijner sloeg evengoed toe en beet het grootste deel van het gezicht en de keel van de Ruimer af. Zijn hoofd zakte slap opzij en uit de doorgebeten halsader spoot een flinke rode straal omhoog. Toen zakte hij op de grond naast Danforths voeten in elkaar.

Was war das?’ riep kapitein Franz. Hij staarde met open mond naar de lucht, ook al was de Schijner nergens meer te bekennen.

‘Ik zou het je werkelijk niet kunnen zeggen,’ zei Danforth, terwijl hij zijn bril opraapte. Het ene glas was weg, maar het andere zat nog steeds in het montuur, ook al was het gebarsten. ‘Ik ben ook niet van plan hier lang genoeg te blijven om daarachter te komen.’

Op de straathoek klonk een gilletje. ‘Johan! Wat doe jij hier?’ Rebecca Twee was door de hoofdstraat aan komen rennen, maar kwam abrupt tot stilstand toen ze haar geliefde Nieuw-Germaniaan zag staan.

‘O, Rebecca,’ zei de Nieuw-Germaniaan, die in diepe shock een slappe hand naar haar uitstak.

‘Ik dacht dat er iets mis was… ik voelde het,’ zei ze.

Danforth was niet in de stemming voor sentimenteel gedoe. Hij was weliswaar klein, maar wist wel van wanten. Danforth sloeg een arm om de nek van kapitein Franz, hield hem in een ijzeren greep en drukte de zeis van de Ruimer tegen zijn hals. Hij had het wapen tegelijk met zijn bril opgeraapt met het idee dat het hem nog weleens van pas zou kunnen komen. ‘Blijf daar!’ waarschuwde hij Rebecca Twee.

‘Oké – doe hem alsjeblieft geen pijn,’ smeekte ze Danforth. Toen ontdekte ze het bloed van de Ruimer op het gezicht van kapitein Franz en ze deed een stap naar voren. ‘Wat is er met jou gebeurd, Johan? Je bloedt.’

‘Ik waarschuw je! Blijf staan!’ zei Danforth.

‘Wat heeft deze man met je gedaan?’ vroeg ze met een woedende blik op Danforth.

‘Dat is niet mijn bloed,’ antwoordde kapitein Franz voordat Danforth zijn wurggreep verstrakte om te voorkomen dat de Nieuw-Germaniaan nog meer kon zeggen.

‘Jij hebt deze twee Ruimers vermoord,’ zei Rebecca Twee beschuldigend tegen Danforth, ook al klonk ze niet echt zeker van zichzelf toen ze het hoofdloze lichaam van de ene soldaat aan de overkant van de weg zag liggen en de dodelijke verwondingen van de andere in zich opnam.

‘Jouw mannen hadden opdracht gekregen om ons allebei te doden,’ vertelde Danforth haar.

‘Waarom?’ riep ze uit.

‘Ligt dat niet een beetje voor de hand? Wij zijn allebei overbodige mensen,’ antwoordde Danforth. ‘En praat wat zachter, want jij komt met mij mee.’

‘Echt niet,’ beet Rebecca Twee hem toe.

‘Jawel, wel als je wilt dat jouw vriendje blijft leven,’ zei Dan-forth dreigend. Hij duwde de punt van de zeis in de keel van kapitein Franz.

‘Nee, niet doen! Doe hem alsjeblieft geen pijn,’ zei Rebecca Twee smekend tegen Danforth. ‘Ik zal doen wat je zegt.’

‘Voordat we vertrekken, moet je iets voor me zoeken,’ zei Danforth. Hij keek naar het midden van de weg. ‘Het ziet eruit als een kies.’

‘Een kies?’ vroeg Rebecca Twee, maar precies op dat moment trilde de grond onder hun voeten en klonk er een tandenklapperende knal. Rebecca Twee werd door de explosie omvergesmeten en er kwam een reusachtige wolk van stof door de straat op haar af golven.

‘Verdomme!’ vloekte Danforth met een blik op de plek waar Rebecca Twee was neergekomen. ‘Zo te zien zijn we dus met ons tweetjes, blondie,’ fluisterde hij bij het oor van kapitein Franz.

Nein, Rebecca, nein, nein,’ mompelde de Nieuw-Germaniaan. ‘Maak je maar niet druk; ik betwijfel of ze dood is,’ zei Dan-forth. Hij duwde kapitein Franz de weg op, omdat hij zijn miniatuurradio daar had zien liggen. Nadat hij hem had opgeraapt, wierp Danforth een blik op Rebecca Twee. ‘Jammer dat ik haar niet kan meenemen. Het zou erg interessant zijn geweest om haar te ondervragen,’ zei hij spijtig.

Kapitein Franz keek ook vol spijt naar haar. ‘Nein, nein, nein,’ herhaalde hij telkens zacht mompelend, terwijl Danforth hem aan zijn arm voorttrok.

‘Daar gaat ze de lucht in,’ zei Parry toen de beelden van de camera’s knipperden vanwege de explosie. Toen de rust weer was weergekeerd, werd de aanblik van wat er nog over was van het GCHQ aan het oog onttrokken door een sluier van stof en rook. De ontploffing was zo getimed dat ze plaatsvond op het moment dat alle Armagi in de radarinstallatie waren geland en tevergeefs op zoek gingen naar iemand om te doden. ‘Nul dodelijke slachtoffers aan onze kant dus?’ vroeg Eddie.

‘Ik hoop het wel. De installatie is een aantal weken geleden volledig geëvacueerd, afgezien van een klein deel van het personeel dat nodig was om de schijn op te houden dat er gewoon werd gewerkt,’ antwoordde Parry. ‘De laatste personeelsleden die daar aanwezig waren, zouden moeten zijn ontsnapt via de ondergrondse vluchttunnels – daar zijn er verschillende van in…’

‘Commandant,’ onderbrak een van de soldaten met een laptop hem. ‘We hebben zojuist een kort bericht van Danforth ontvangen. Hij wil worden opgehaald. Hij zegt dat hij een gijzelaar bij zich heeft.’

‘Iedereen spullen inpakken! We vertrekken meteen!’ droeg Parry zijn mannen op, terwijl hij naar de soldaat toeging. ‘Oké, waar zei Danforth dat hij was?’ vroeg hij.

Hermione en de oude Styx hadden geluk gehad. Tijdens de ontploffing hadden zij helemaal aan de zijkant van de weg gestaan, maar toch waren ze allebei op de grond geworpen.

Toen het stof begon op te trekken en Hermione zag hoe weinig er nog van het GCHQ over was, begon ze te lachen. De Donut was gereduceerd tot een berg puin en de paar delen die nog wel overeind stonden, waren in vlammen gehuld. ‘Ze hadden dus springladingen aangebracht en zaten te wachten tot wij arriveerden, waarna ze de hele tent hebben opgeblazen… is dat nu echt het beste wat die arme hompjes vlees kunnen verzinnen?’ zei ze.

‘Ze hebben ons de moeite bespaard om het gebouw te verwoesten,’ zei de oude Styx, terwijl hij naar de restanten tuurde. Hermione lachte niet meer en klakte in plaats daarvan met haar tong toen ze zag hoeveel stof er op haar jas zat. ‘Het doet me weliswaar verdriet om sommige van mijn kinderen te verliezen, maar het zijn nu eenmaal Armagi en daar zijn er gewoon ontzettend veel van,’ zei ze, terwijl ze haar jas afklopte, de voorkant met haar menselijke ledematen en de achterkant met haar insectenpoten. ‘Het is anders dan toen ze me mijn Krijgers afnamen. De mensen hebben de situatie alleen maar verergerd door de regels van het spel aan te passen.’

‘Ja, maar het is blijkbaar nog niet tot hen doorgedrongen dat alles wat ze ondernemen zinloos is,’ beaamde de oude Styx knikkend. ‘Voor hen is het te laat.’

Hermione luisterde niet naar hem. Ze was gestopt met het afkloppen van haar jas en er lag een droevige blik in haar ogen. ‘Ik zal Will Burrows en al die anderen nooit vergeven dat ze mijn Krijgersklasse – mijn echte kinderen – in die loods hebben afgeslacht,’ zei ze zacht met een broeierige stem.

De oude Styx had andere, belangrijker dingen aan zijn hoofd. Nu de rook en het stof waren verdwenen, stond hij om zich heen door de straat te kijken en er verscheen een diepe frons op zijn anders zo uitdrukkingloze gezicht. ‘Waar is Rebecca gebleven?’ vroeg hij.