7

Chester en Parry werden door de mariniers in een van hun supersnelle opblaasboten teruggebracht naar de kust. Na alles wat er was gebeurd, en na de opwinding op een onderzeeër te zijn geweest, voelde het vreemd aan om weer op het door de wind geteisterde strand te staan.

‘Denk je dat we hun hulp wel kunnen vergeten? Van de Amerikanen?’ vroeg Chester tijdens hun klim naar de top van de klip.

‘Daar lijkt het wel op,’ zei Parry met een grimmig gezicht. ‘Het verbaast me niets dat de president ons laat vallen als een baksteen – ook al stuurt hij al legertroepen, er is hier niemand meer om het land te leiden.’

Ze waren nog urenlang in de hut op de onderzeeër blijven wachten om te zien of het gesprek zou worden hervat. Ondanks de vele pogingen om het Witte Huis opnieuw te spreken te krijgen, kreeg de man in het blauwe pak geen bevestiging dat de president hen nogmaals te woord wilde staan. Uiteindelijk was de kapitein van de onderzeeër de hut binnen gekomen om hun te vertellen dat hij opdracht had gekregen te vertrekken en dat Chester en Parry naar de wal zouden worden teruggebracht.

‘Al die ellende – al die doden – wat lijkt dat nu allemaal ver weg,’ merkte Chester peinzend op, terwijl de zon boven de horizon ver op de zee naar boven klom en de klippen hulde in de wazige gloed van het roze gekleurde licht van de nieuwe dag. Hoewel hij in gedachten telkens terugkeerde naar de gebeurtenissen in Londen waarvan hij getuige was geweest, bleef iets uit de laatste momenten van het gesprek in Chesters achterhoofd zeuren. ‘Parry, de president zei iets over een mol bij de Styx – is dat waar? Is het je gelukt daar iemand te laten infiltreren?’ vroeg hij voorzichtig toen ze bij het pad langs de klip aankwamen.

Parry mompelde: ‘Nee, dat had niets te betekenen,’ maar het viel Chester op dat de oude man zijn blik afwendde en ook het tempo opvoerde toen ze tussen de doornstruiken door van de kust naar de cottage liepen.

Pas tijdens het laatste deel van hun wandeling zei Parry weer iets. ‘Bedankt dat je met me bent meegegaan, Chester,’ zei hij. ‘Dat was niet niks na wat jouw ouders is overkomen. Het spijt me dat ik je er weer bij heb betrokken.’

‘Het geeft niet,’ zei de jongen. ‘Ik denk dat het juist wel goed voor me was om weer buiten te zijn. Ik zat wel erg lang erg diep in de put.’ Hij glimlachte vriendelijk naar Parry, blij dat zijn aanwezigheid op prijs werd gesteld. ‘Ik ben er alleen niet zeker van dat ik je ook echt heb geholpen.’

‘Jazeker wel, ontzettend veel zelfs,’ antwoordde Parry. ‘De president heeft ongetwijfeld honderden verslagen gelezen over wat er in ons land gebeurt – zoveel dat hij er vast door overweldigd werd. Jij hebt onze benarde positie een menselijk gezicht gegeven, en ik kon aan hem zien dat dit langzaam maar zeker tot hem begon door te dringen, waardoor de balans in ons voordeel kon doorslaan. Misschien was dat wel de reden dat de Styx juist op dat moment in actie kwamen.’

‘Ja, hoe wisten ze eigenlijk dat ze precies op dat moment het dak van de grot moesten opblazen?’ vroeg Chester zich verwonderd af.

‘De Styx moeten een informant hebben gehad – dat was niet zo moeilijk, omdat mijn aanbeveling om regelmatige controles met de Zuiveraar uit te voeren gewoon zijn genegeerd,’ zei Parry. ‘Iemand in het team van de premier moet hun een tip hebben gegeven.’

Chester knikte.

‘We zijn er,’ zei Parry toen ze de grens van de doornstruiken bereikten en de cottage voor hen zagen opdoemen. Chester zag geen licht branden, maar dat was normaal – de oude Wilkie zag er altijd ontzettend streng op toe dat alle ramen werden verduisterd zodra het avond werd.

Toen Parry de deur openduwde, zat de oude Wilkie waakzaam met zijn geweer op schoot op zijn vaste plekje in de gang. Ze liepen naar de woonkamer, waar de kolen in de open haard nog nagloeiden. Stephanie was ook opgebleven en had een deken om zich heen geslagen om warm te blijven.

‘Jullie zijn terug! Jullie zijn een eeuwigheid weggebleven!’ zei ze opgewekt, maar toen fronste ze haar wenkbrauwen. ‘Waar zijn jullie eigenlijk geweest?’

‘Je gelooft vast nooit wat we…’ begon Chester al, maar opeens bedacht hij zich. ‘Mag ik het haar eigenlijk wel vertellen?’ vroeg hij aan Parry.

Parry knikte. ‘Ga je gang – zij moet het ook weten. Ik zal de oude Wilkie in de keuken briefen.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Ik hoop dat iedereen zijn spullen heeft ingepakt, want we vertrekken over niet al te lange tijd.’

De oude Wilkie en hij liepen naar de deur aan de andere kant van de open haard die naar de keuken leidde.

Zodra ze alleen waren, zei Stephanie: ‘Vooruit, ik wil alles horen.’ Ze raakte Chesters arm even aan, maar trok haar hand snel weer terug. ‘Je bent kletsnat! Regent het buiten zo hard?’

‘O, dat is van de terugtocht vanaf de onderzeeër,’ zei Chester. ‘Daar hebben we gesproken met de president van de Verenigde Staten en onze premier… nou ja, de premier maar heel kort, want toen gebeurde er iets verschrikkelijks…’

‘Probeer je me nu soms in de maling te nemen?’ Stephanie staarde hem met een beginnend glimlachje om haar lippen aan. Het viel hem opeens op dat ze haar haren had verzorgd en ook wat make-up had opgedaan, en dat ze eigenlijk best knap was. ‘Zal ik je eens wat zeggen – ik vind het niet eens erg als je me plaagt,’ zei ze. ‘Je gedraagt je tenminste weer als de oude Chester. Ik heb dat gemist. Ik heb jou gemist.’

Voordat Chester kans zag om antwoord te geven, had ze hem bij zijn arm vastgepakt en trok ze hem mee naar de bank. Ze had op de radio een overzees station gevonden en luisterde met de muziek op de achtergrond aandachtig naar hem toen hij haar vertelde over zijn uitstapje met Parry. Ze kon het niet geloven toen hij haar vertelde wat er in Westminster was gebeurd, over het gigantische gat in de grond dat de gebouwen opslokte.

Toen de ontvangst van de radio begon te haperen en de muziek stopte, besefte Chester plotseling hoe schor zijn stem klonk. ‘Ik heb de president zo ongeveer mijn hele levensverhaal verteld en ben, geloof ik, nog nooit zo lang aan het woord geweest!’ lachte hij. ‘Ik moet nu echt iets te drinken hebben.’ Hij liep naar de keukendeur, die op een kier stond. Parry praatte weliswaar heel zacht, maar het was zo stil in de cottage dat het Chester geen enkele moeite kostte te horen wat hij zei. Omdat Parry heel ernstig klonk, stapte Chester niet onaangekondigd naar binnen.

Hij hoorde het zachte gebrom van de stem van de oude Wilkie, waarop Parry onmiddellijk zei: ‘Nee, hoe moeten we hem dat vertellen? Na de rampzalige afloop in de Centrale?’

‘Wat is er, Chester? Wat sta je daar nou?’ fluisterde Stephanie vanaf de bank.

Chester gaf geen antwoord, want er zat hem iets niet lekker. Hij schuifelde nog een stukje dichter naar de deur toe, zodat hij ook kon horen wat de oude Wilkie zei. ‘Ik ben blij dat je het mij niet eerder hebt verteld – dan zou ik me helemaal niet op mijn gemak hebben gevoeld bij die jongen.’ Er viel een korte stilte, maar toen ging de oude Wilkie weer verder. ‘Ik begrijp best dat het van levensbelang is dat we een infiltrant hebben, maar Danforth is een enorme lastpost, zowel voor zichzelf als voor ons,’ zei hij.

‘Danforth?’ herhaalde Chester geluidloos. Hij schudde zijn hoofd en dacht terug aan de woorden van de president: die mol van jullie bij de Styx.

Opeens drong het besef met de kracht van een kogel tot Chester door. Hij zou in nog geen miljoen jaar hebben geraden waar Danforth mee bezig was. Chester wist even niet of hij moest instorten en huilen, of dat hij moest schreeuwen van de enorme woede die in hem opwelde.

De woede won. Hij smeet, verblind door een rood waas voor zijn ogen, de deur zo hard open dat deze bijna uit zijn scharnieren vloog. Achter hem slaakte Stephanie een gil.

Parry en de oude Wilkie staarden met open mond naar de binnenstormende Chester, met een glas in hun hand en een fles whisky tussen hen in op de keukentafel.

‘Mijn ouders zijn dus omgekomen door Danforths stomme plan!’ zei Chester met een stem die trilde van kwaadheid. ‘Is dat zo, Parry?’

Voor de verandering wist Parry eens niet wat hij moest zeggen. Hij stond stotterend op. ‘Chester,’ zei hij, ‘ik weet hoe het moet klink…’

‘Nee! Geen leugens meer!’ schreeuwde Chester tegen hem. ‘Jij wist wat Danforth van plan was – jij wist precies wat hij ging doen,’ brulde hij. ‘Je vond het alleen niet de moeite waard om het mij te vertellen, hè? Het waren mijn ouders maar!’

Parry deed een stap in Chesters richting, maar de jongen griste het geweer van de oude Wilkie van de tafel. Hij klapte het staartstuk op zijn plek en schoof de veiligheidspal eraf. Chester richtte het wapen niet meteen op Parry of de oude Wilkie, maar hield het stevig vast om duidelijk te maken dat hij niet met zich zou laten sollen.

Parry’s stem klonk verzoenend. ‘Ik weet best hoe dit moet klinken, maar blijf alsjeblieft rustig, knul, en luister naar wat…’

‘Naar wat? Nog meer leugens over die verrader?’ onderbrak Chester hem. ‘Als Danforth aan onze kant staat, waarom heeft hij het systeem in de Centrale dan zo compleet gesloopt dat we bijna zonder zuurstof kwamen te zitten? We konden niet eens hulp inroepen, omdat hij met de apparatuur had geklooid.’

Parry schudde zijn hoofd. ‘Hij is nu eenmaal altijd erg grondig – hij vond dat het overtuigend moest overkomen en hij wilde ook niet dat wij in de Centrale zouden blijven, voor het geval de Styx de locatie ontdekten.’ Parry schudde zijn hoofd. ‘Luister, Chester, hij had echt niet verwacht dat Jeff zou proberen om…’

‘Heb het lef niet mijn vaders naam in de mond te nemen! Dat ben jij niet waardig!’ krijste Chester. ‘Jij bent hier ook helemaal niet naartoe gekomen, omdat jij je zorgen maakte om ons, hè, Parry?’ raasde hij door. ‘Welnee, jij bent hier alleen maar omdat het goed uitkwam vanwege je afspraak met de Amerikanen. Je geeft geen zak om mij of om een van de anderen.’

‘Chester?’ zei Stephanie toen Chester achterwaarts de woonkamer weer in schuifelde. Hij voelde zich kwetsbaar met het meisje achter hem en was zich er heel goed van bewust dat ze in staat was hem te ontwapenen als ze dat wilde.

‘Nee, kom niet dichterbij,’ zei hij tegen Stephanie, terwijl hij zijwaarts naar de andere deur liep met zijn rug naar de open haard toegekeerd.

Chester liep, op de voet gevolgd door Parry en de oude Wilkie, de gang in en bleef daar even staan. ‘Ik kan hier niet langer blijven,’ zei hij. ‘Ik moet hier weg.’

‘Doe alsjeblieft niets overhaasts, Chester,’ smeekte Parry hem. ‘Waar ga je dan naartoe?’ vroeg Stephanie met een klein, bang stemmetje.

Chester rukte, nog steeds buiten zichzelf van woede, de voordeur open en holde naar buiten.

‘Dit is niet de goede manier. Praat met ons en beslis dan pas wat je gaat doen,’ zei Parry, die nu weer onverzettelijk klonk en ook naar buiten liep.

‘Waarom wacht je nou niet heel even… luister nou naar wat Parry je te zeggen heeft,’ vroeg Stephanie smekend. Ze had tranen in haar ogen en hield de deken nog steeds om haar schouders geslagen.

Chester liep met grote stappen weg, maar bleef opeens staan en draaide zich razendsnel om. ‘Nee! Ik waarschuw jullie – probeer niet me tegen te houden!’

‘Je weet niet wat je doet, Chester. Je bent jezelf niet,’ zei Parry; hij deed een paar stappen naar de jongen toe en stak zijn hand naar hem uit.

‘Blijf waar je bent!’ schreeuwde Chester, terwijl hij het geweer ophief.

De oude Wilkie sloop langzaam om hem heen naar de andere kant.

Parry deed nog een stap naar hem toe. ‘Ik wist van tevoren niet wat er zou gebeuren, maar laat me alsjeblieft uitleggen wat Danforth probeerde te bereiken en hoe belangrijk dit voor onze plannen was.’

Toen Chester Danforths naam hoorde, gilde hij: ‘Dat kan me allemaal geen zak schelen. Ik wil de naam van die gore verrader nooit meer horen.’

‘Danforth heeft iets gedaan wat onmogelijk werd geacht: hij is met succes geïnfiltreerd bij de Styx. Hij heeft zijn nek uitgestoken – hij zet zijn leven op het spel, omdat hij voor ons werkt. Wat hij doet, is van groot belang voor onze informatievoorziening,’ zei Parry rustig.

‘O, nou, dan bakt hij daar niet veel van, hè? Hij heeft je niet eens gewaarschuwd dat onze premier door een enorm gat zou worden opgeslokt, of wel soms?’ wierp Chester tegen.

‘Het lukt hem niet altijd om berichten door te gev…’ begon Parry, maar hij werd ruw onderbroken door het gekrijs van Chester, die opeens in de gaten had gekregen hoe ver de oude Wilkie al om hem heen was geslopen.

‘O nee, daar komt niets van in! Jullie dachten zeker dat jullie me van alle kanten tegelijk konden insluiten, hè?’ zei hij beschuldigend tegen de oude Wilkie en Parry. Hij hief het geweer omhoog en vuurde een keer in de lucht boven het hoofd van de oude Wilkie. De knal van het schot echode om hen heen.

De oude Wilkie hief zijn handen op om te laten zien dat hij ongewapend was. ‘Ik deed helemaal niets,’ zei hij.

‘Ja, ja, dat moet ik zeker geloven. Verroer je niet! Niemand van jullie!’ zei Chester dreigend.

‘Had je dat nu maar niet gedaan,’ zei Parry binnensmonds.

‘Hoezo – omdat die soldaten van jou er dan aan komen?’ zei Chester.

‘Nee, omdat dit mijlenver in de omtrek te horen is. Straks pikken de Armagi het geluid op,’ antwoordde Parry.

‘Welja, natuurlijk, joh. Er is hier helemaal niets of niemand te bekennen. Je probeert me alleen maar bang te maken,’ beet Chester hem spottend toe. ‘Nou, het kan me echt geen moer schelen. De Armagi mogen van mij…’

Het ene moment stond de oude Wilkie nog met opgeheven handen naast hem, het volgende vloog hij door de lucht. Hij viel tussen Chester en Parry op de grond, met zijn gezicht naar beneden en volkomen roerloos.

‘Opa!’ gilde Stephanie.

De oude Wilkie kreunde. Zijn kleren waren van zijn rug gescheurd en het vlees eronder was opengereten.

‘Allejezus!’ prevelde Chester.

Op de plek waar de oude Wilkie had gestaan, stond nu iets wat vrijwel geheel doorschijnend was en waar het winterse zonnetje pardoes doorheen scheen. Het was zo groot als een man, maar had toch bijna geen geluid gemaakt toen het op het met vorst bedekte gras landde.

De Armagi had de oude Wilkie geraakt met de rand van zijn vleermuisachtige vleugels, die hij nu achter zijn rug opvouwde. In de schittering van het licht leek het wel of ze van glas waren gemaakt.

Een van Parry’s satelliettelefoons begon te trillen. Chester vermoedde dat het SAS-team, dat in de buurt met de helikopter stond te wachten, het schot moest hebben gehoord en nu probeerde Parry te bellen. Parry was niet van plan op te nemen. In plaats daarvan mompelde hij bijna zonder zijn lippen te bewegen tegen Chester: ‘Jij bent de enige hier met een wapen, jochie.’

Chester was echter verstijfd van schik en reageerde niet.

Afgezien van de zwarte facetogen viel het niet mee de gelaatstrekken van de Armagi op zijn spitse hoofd te onderscheiden, omdat inwendige organen in verschillende stadia van doorschijnendheid in de schedel zichtbaar waren. Het leek wel of er een of andere vloeistof door zijn aderen of haarvaten stroomde, en boven op zijn schedeldak pulseerde iets wat een vieze groene kleur had. Toen Parry iets zei, had het wezen zijn hoofd naar hem omgedraaid en bewoog nu zijn kant op.

‘Chester… CHESTER!’ gilde Stephanie.

Eindelijk kwam Chester in actie. Hij richtte het geweer op de Armagi en schoot, maar hij had de trekker al overgehaald voordat hij de loop van het geweer op zijn doelwit had kunnen richten.

Het schot trof de Armagi niet in de borst, zoals Chesters bedoeling was geweest, maar schampte langs wat ongeveer de schouder moest zijn. Talloze glinsterende schilfers vlogen als op de wind weggevoerd ijs door de lucht.

Ondanks de kracht van het schot bleef het wezen staan, de ene klauwachtige voet in de grond gegroefd en de ander in de lucht geheven. Toen bewoog de Armagi zich richting Chester. ‘O, mijn God,’ zei hij. ‘Ik ben er geweest.’ Hij keek snel naar Stephanie. ‘Maak dat je wegkomt, verdomme!’ schreeuwde hij. ‘Ik leid hem wel af.’

Het was overduidelijk dat de Armagi het ditmaal op hem had gemunt.

Hij gooide zijn geweer naar het wezen toe, maar het sloeg het wapen met een behendige beweging van zijn onbeschadigde arm van zich af. Het mocht dan gewond zijn, het vormde nog steeds een flinke bedreiging.

Chester nam niet eens de moeite om weg te rennen.

Hij deed zijn ogen dicht en liet zich afwachtend op zijn knieën zakken.

In dat korte ogenblik dacht hij aan zijn ouders. ‘Binnenkort ben ik bij jullie, mama en papa,’ fluisterde hij, terwijl hij probeerde zijn angst te bedwingen. Dat lukte niet en hij brulde zo hard hij kon: ‘Help me!’

Er klonk een suizend geluid.

Hij deed zijn ogen weer open.

Parry stond er nog steeds en had zijn arm om Stephanies schouders geslagen.

De Armagi lag opgerold op de grond en er stak iets achter uit zijn nek.

Chester keek om.

‘Martha! Dat is toch verdomme niet te geloven!’

Ze kwam uit de doornstruiken tevoorschijn en bleef voor hem staan, haar rode haar verwilderd als altijd en haar wijde kleren even smerig als altijd.

‘Hallo, liefje,’ zei ze. Ze kwam naar hem toe en streelde zijn wang.

Chester kreeg de woorden bijna niet over zijn lippen. ‘Waar… Hoe… Wat…?’

‘Heerlijke knul van me, je hoefde alleen maar om hulp te vragen,’ zei ze, terwijl ze hem aanbiddend aankeek en zijn pony van zijn voorhoofd streek. ‘Je weet toch wel dat ik dan altijd kom?’

Chester staarde van de kruisboog in haar hand naar de roerloze Armagi. ‘Heb jij hem gedood?’

Hij keek nog een keer toen tot hem doordrong wat hij daar eigenlijk zag.

In plaats van het vreemde wezen lag daar, languit met zijn gezicht naar de grond, een blote Styx.

‘Nee, hij is niet dood… alleen maar verdoofd,’ zei Martha. ‘Er zit in hun nek een plekje waar je ze met één enkel schot kunt uitschakelen als je daar met een pijl de ruggengraat weet te raken. Behendigheid en geluk,’ voegde ze er, overduidelijk erg ingenomen met zichzelf, aan toe.

Chester, die zijn ogen nog steeds niet durfde te geloven, kwam voorzichtig een stapje dichterbij en tuurde naar de Styx. ‘Maar… maar… hij is veranderd…’ stamelde hij. ‘Hoe heeft hij dat gedaan?’

Martha kwam ook naast de liggende Styx staan en liet haar blik over hem heen glijden. ‘Dit is voor mij de enige manier om ooit een man zover te krijgen dat hij zich naakt voor mijn voeten werpt,’ zei ze treurig. Toen greep ze Chester vast bij zijn arm en probeerde hem weg te trekken. ‘Voorzichtig – niet te dichtbij komen.’

‘Hij is toch zeker dood?’ vroeg Chester. ‘Zo ziet hij er tenminste wel uit.’

Martha schudde haar hoofd. ‘Niet dood, zo gemakkelijk gaat dat niet met die krengen. De enige manier om daar zeker van te zijn, is ze tot en met het allerlaatste stukje verbranden, afgeknipte teennagels en al.’

‘Ja, ze kunnen regenereren,’ beaamde Parry, die nu ook een stap naar voren deed.

Chester keek op naar Parry alsof hij helemaal was vergeten waar hij was en nam even de tijd om op hem te focussen. ‘O, nee, daar komt niets van in! Blijf uit mijn buurt!’ gromde Chester toen.

‘Jongen, je moet weten…’ begon Parry, maar hij kon zijn zin niet afmaken, omdat Stephanie weer gilde en naar een bosje bomen bij hen in de buurt wees.

Op een meter of acht bij hen vandaan was een tweede Armagi op de grond geland. Hij was zo te zien op zoek naar het eerste wezen.

‘Je kruisboog?’ zei Chester tegen Martha, omdat hij zich herinnerde dat zij er net een pijl mee had afgevuurd.

‘Da’s nou pech hebben,’ antwoordde Martha. ‘Ik kan hem niet zo snel herladen. Ik heb nog maar één gezonde hand sinds die Schijner me te grazen heeft genomen.’

De Armagi kwam op Chester en haar af, maar ze bleef er zo te zien heel rustig onder.

‘Martha… wat moeten we doen?’ vroeg Chester gejaagd. Hij had gedacht dat ze buiten gevaar waren, maar had er niet verder naast kunnen zitten.

‘Ik mag dan een hand zijn kwijtgeraakt aan die Schijner, maar…’ Martha zweeg abrupt en floot schel.

Chester dacht even dat er iets aan zijn ogen mankeerde. Van alle kanten vlogen nu witte gedaanten op de Armagi af. Ze waren net zo snel in hun duikvlucht als dat wezen. En ook al waren ze dan iets kleiner dan de Armagi, het wezen had geen schijn van kans. Alsof hij midden in een wervelstorm was terechtgekomen, zo werd de Armagi in stukken gescheurd en rolden er allerlei lichaamsdelen over de grond waar hij zoeven nog had gestaan.

‘…maar dat wil niet zeggen dat ik het beestje niet heb gevangen en getemd,’ maakte Martha haar zin af.

‘Getemd?’ zei Chester, die niet helemaal volgde wat ze zei. ‘Ja, ik heb de Schijner getemd,’ zei Martha trots.

Toen de wervelwind weer tot rust kwam, ontdekte Chester dat het niet slechts één Schijner was, maar een hele zwerm. Ze zweefden in de lucht boven de overblijfselen van de Armagi en hun felwitte schubben weerkaatsten het licht.

‘Engelen,’ zei Chester lachend, omdat hij moest denken aan wat dr. Burrows over hen had gezegd. ‘Wat zijn het er veel – veel meer dan één!’

‘Ja, zeven.’ Martha floot en wuifde met haar gezonde hand.

In een oogwenk doken de Schijners door de lucht naar beneden om Chester en haar te omsingelen, en ze bleven met zacht gonzende vleugels en een mat glanzende halo in een cirkel zweven. Ze waren enorm afstotelijk, maar bezaten tegelijkertijd ook een zekere schoonheid.

‘Ze zijn geweldig,’ zei Chester lachend.

‘Het zijn mijn beschermers en nu ook de jouwe.’ Martha streelde liefkozend over Chesters wang. ‘Zolang we ze bij ons hebben, zijn we overal veilig.’

‘Ik begrijp het alleen niet. Hoe wist je waar ik was?’ vroeg de jongen.

Martha gebaarde met haar hand naar de Schijners. ‘Zodra je ze eenmaal een geurspoor hebt gegeven, volgen ze dat als jachthonden – zelfs over een afstand van honderden kilometers. Op die manier kan ik je altijd vinden, waar je ook naartoe bent gegaan.’

‘Eh, Chester,’ zei Parry. Hij had nog steeds beschermend een arm om Stephanies schouders geslagen en ze staarden nu allebei met open mond naar Martha en de spectaculair ogende Schijners. ‘Je bent toch zeker niet echt van plan om met die vrouw mee te gaan, hè? Na alles wat ze je heeft aangedaan?’ vroeg hij.

Chester pakte het geweer op, ging weer naast Martha staan en stak nadrukkelijk een arm door die van haar. ‘Jawel, dat ben ik dus wel van plan. Toen we in Norfolk zaten, wilde ze alleen maar voor me zorgen – dat zie ik nu wel in. Ze geeft echt om me en dat is meer dan ik van jou kan zeggen. Kijk maar eens naar wat je mijn vader en moeder hebt aangedaan.’

Martha’s met vuil besmeurde gezicht vol gebarsten haarvaatjes straalde van blijdschap toen ze Chester hoorde. ‘Ja, ik wilde alleen maar voor je zorgen. Ik wist dat je het Donkere Licht had gezien en probeerde de Styx te waarschuwen. Dat wist ik.’

‘Hier scheiden onze wegen zich dus,’ zei Chester tegen Parry. ‘Misschien moeten jullie die vriend van jullie even gaan helpen,’ stelde Martha voor toen de oude Wilkie kreunde en zacht bewoog. Stephanie ging meteen naar hem toe, maar Parry bleef waar hij was en schudde vol ongeloof zijn hoofd. ‘Chester, neem dit dan in elk geval mee, voor het geval je contact met ons wilt opnemen.’ Hij haalde een satelliettelefoon uit zijn zak en wilde hem aan hem geven.

Chester zei niets, maar Parry gooide het apparaat met een boogje naar hem toe en hij ving het op.

‘Hij is helemaal opgeladen,’ zei Parry. ‘Zet hem af en toe even aan om de berichten af te luisteren, oké? Beloof je me dat je dat zult doen?’

Chester stopte de telefoon in zijn zak, maar zei nog altijd niets. Martha en hij draaiden zich gearmd om naar de zee en liepen weg, omringd door de zeven Schijners die als een draaimolen om hen heen wentelden.