16

‘Hopla – daar gaan we weer,’ zei Chester. Hij zette de ruitenwissers aan, omdat er voor de zoveelste keer stukken Armagi en spetters van de vloeistof uit hun aderen op de voorruit terechtkwamen.

Hij had als een gek gereden en minderde nergens vaart, ook niet toen de snelweg bezaaid was met voorwerpen. Hij had onderweg verschillende verlaten voertuigen geraakt, had daardoor bijna de macht over het stuur verloren en had gevaarlijk over de weg geslingerd, omdat hij zo hard reed. Elke botsing had hij lachend weggewuifd, ook al had Martha zich met een doodsbang gezicht aan haar stoelriem vastgehouden. Stephanie deed haar ogen nog geen seconde dicht, want als ze een ongeluk kregen, wilde ze daarop voorbereid zijn.

Ze waren onderweg gelukkig wel een keer gestopt om een paar blikken met eten op te warmen. Nog voordat ze hadden gegeten, was Martha al weggeslenterd. Stephanie zag haar op de top van een heuveltje staan, waar ze ogenschijnlijk naar de lucht stond te kijken. Toen Martha eindelijk terugkwam, zei ze tegen Chester dat ze van de Schijners had gehoord dat die ‘akelige man’ zich verplaatste, maar dat ze nog steeds de goede kant op gingen. Ze zei ook dat er voortdurend een Schijner bij hem zou blijven om hem te volgen.

Ondanks wat ze Chester had verteld, had Stephanie geen flauw idee hoe Martha dit te horen kon hebben gekregen van die enorme, motachtige wezens die voortdurend door de lucht leken te zoeven. Het nieuws interesseerde Chester zo te zien maar matig en hij had kennelijk meer belangstelling voor het blik met witte bonen en worstjes dat hij helemaal voor zichzelf had gehouden, terwijl Stephanie het tweede blik met Martha moest delen.

Nadat Chester de tank had bijgevuld met diesel, gingen ze weer op weg. Voor de verandering was het gedeelte van de snelweg dat zich voor hen uitstrekte relatief schoon, dus was het niet zo erg dat Chester het gaspedaal diep intrapte.

Toen er echter nog meer stukken Armagi op hen neerkwamen, strekte Martha haar nek zo ver mogelijk uit om door de voorruit naar de lucht te kijken. ‘Ze beginnen moe te worden,’ zei ze ten slotte.

Chester gaf geen antwoord en wiegde in plaats daarvan zijn hoofd heen en weer alsof hij naar muziek zat te luisteren die alleen hij kon horen. Hij maakte geen aanstalten om gas terug te nemen. ‘Weet je, liefje, dit houden ze nooit de hele dag vol,’ waagde Martha nog een poging. ‘Ze hebben af en toe rust nodig, net als wij.’

Chester morrelde wat aan de knoppen van de airconditioning, zette hem in de hoogste stand en richtte de klep van de blower zo dat de luchtstroom vol in zijn gezicht blies en door zijn haar joeg. ‘Het is hier binnen een beetje warm,’ zei hij.

Wat hij niet zei was dat de combinatie van de muffe warmte in de auto en Martha’s gebrek aan persoonlijke hygiëne bijzonder onaangenaam was. Toen Stephanie het achterraampje had opengedraaid, had zowel Chester als Martha haar toegeschreeuwd dat dat te gevaarlijk was. Waar zij zat, waren de voordelen van de airconditioning maar minimaal. In plaats daarvan had ze haar flesje parfum maar uit haar toilettas onder in haar rugzak gevist en haalde ze de dop er van tijd tot tijd af om even te ruiken en zo tijdelijk te ontsnappen aan de stank. Ze had zelfs een paar druppels op haar sjaal gedaan, maar dit had haar zulke minachtende blikken van Martha opgeleverd dat ze het niet nog een keer durfde te doen.

‘Als we nu niet langzamer gaan rijden en het wat rustiger aan doen, wordt straks nog een van mijn Schijners door die Armagi gedood,’ zei Martha. Er kwam geen reactie van Chester, die zijn hoofd weer op en neer liet deinen en zijn lippen tuitte alsof hij geluidloos floot.

‘We moeten echt wat langzamer gaan rijden, liefje,’ mompelde Martha, die nu aardig wanhopig begon te klinken.

Stephanie had net de dop weer van haar parfum gehaald om eraan te ruiken, toen Chester opeens tegen Martha schreeuwde: ‘Houd nou eens je kop!’

Stephanie schrok zo van zijn gedrag dat ze haar parfum bijna liet vallen. Ze merkte opeens dat ze een bijna onbedwingbare neiging had om Chester een stomp op zijn achterhoofd te verkopen. Hij was ontzettend egoïstisch bezig door hen mee te slepen op zijn krankzinnige zoektocht naar wraak zonder ook maar een beetje rekening te houden met iemand anders. Zelfs niet met mij, hield Stephanie zichzelf voor.

Plotseling kon ze er niet meer tegen. Misschien kwam het wel door de verstikkende, onaangename lucht in de auto of door haar enorme vermoeidheid, maar het kon haar allemaal niets meer schelen.

‘Zet de auto stil. Ik wil eruit!’ brulde ze pal naast Chesters oor. Aangezien ze tijdens de hele rit vrijwel geen woord had gezegd, kwam haar woede-uitbarsting nu als een extra grote verrassing.

‘Wat?’ stamelde Chester, en de auto zwenkte wild heen en weer over de weg.

‘Ik zag een bord voor een tankstation even verderop,’ antwoordde Stephanie. ‘Zet me daar maar af.’

Maar zo lang wachtte Chester niet en hij reed de vluchtstrook op. Martha en hij draaiden zich allebei om naar Stephanie op de achterbank, maar die zei niets, griste haar toilettas mee en stapte uit. Toen ze bij de auto vandaan liep, ging Chester haastig achter haar aan.

‘Wat mankeert jou in godsnaam?’ vroeg hij.

Stephanie bleef onmiddellijk staan. ‘Wat mij mankeert? Kijk liever eens naar jezelf !’ Ze schudde haar hoofd. ‘Oké, ik zal het je even uitleggen. Jij bent een vreselijk rotjong en ik ben het spuugzat.’

Hij gebaarde met zijn hand naar de velden aan weerszijden van de snelweg. ‘We zitten hier mijlenver van de bewoonde wereld vandaan. Dat overleef je nooit.’

‘Alsof dat jou ook maar iets kan schelen,’ snauwde ze terug. ‘Ik waag het er liever hierbuiten op dan bij jou in die stinkende auto.’

‘Mij best,’ beet hij haar toe. Hij draaide zich op zijn hakken om en liep stampvoetend terug naar de auto. ‘Doe wat je niet laten kunt.’

‘Als je zo blijft rijden, gaan we er ook allemaal aan,’ schreeuwde Stephanie hem na. Ze snoof om uiting te geven aan haar minachting. ‘Wat ben je toch een hypocriet! Ik durf te wedden dat jouw zus is overreden door net zo’n hard rijdende idioot als jij.’

Chester bleef roerloos staan, maar draaide zich niet naar haar om. Hij wist niet wat hij moest antwoorden. Stephanies opmerking had hem diep getroffen; op dat moment drong er iets door zijn kwaadheid en allesverterende verlangen naar wraak heen.

Stephanie was nog niet klaar. ‘Het stomste van alles is dat het je kennelijk niet eens is opgevallen dat er alleen maar Armagi zijn wanneer we in de buurt zijn van de bewoonde wereld. Als we nu al een paar Schijners kwijtraken, hoe moet dat dan wanneer we, zeg maar, in Londen aankomen, want blijkbaar gaan we daarnaartoe.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Daar zit het waarschijnlijk vol met Armagi. Zonder Martha’s beschermengeltjes maken we daar geen schijn van kans.’

‘Ik moet zeggen dat ze gelijk heeft, liefje,’ verkondigde een stem opeens. Martha was naar hem toe gekomen om mee te luisteren. ‘We moeten mijn beschermengeltjes even op adem laten komen en wat laten eten. En jij moet inderdaad wat langzamer sturen.’

‘Het is rijden, Martha. Je rijdt auto.’ Chester keek naar Stephanie en schraapte zijn keel. ‘Oké, misschien heb ik het een beetje overdreven en ik denk dat we allemaal wel een pauze kunnen gebruiken. Hoeveel kilometer is het nog naar dat tankstation van jou?’ vroeg hij.

Stephanie zei niets.

‘Toe. Leg je spullen terug in de auto. Het is nu niet ver meer naar Londen en je vindt het er vast geweldig,’ ging hij verder in een poging geruststellend te klinken en hij schonk haar een schaapachtige grijns.

Stephanie knorde chagrijnig. ‘O ja, en wat gaan we eigenlijk doen wanneer we daar aankomen? Ik weet nu al dat het, zeg maar, de verschrikkelijkste plek op aarde is,’ zei ze. ‘Dat wéét ik gewoon.’

‘Het is en blijft toch Londen, met alle winkels die jij zo gaaf vindt. Er is vast wel iets open,’ zei Chester, die nog steeds glimlachte. Hij spande zich overduidelijk enorm in om vriendelijk tegen haar te zijn, maar Stephanie zag dat die krankzinnige glans in zijn ogen niet was verdwenen. ‘Stap alsjeblieft weer in de auto, Stepho.’

‘Stepho? Ik laat me door niemand Stepho noemen,’ pruttelde Stephanie binnensmonds. Toch liep ze tegen beter weten in schoorvoetend terug naar de auto, ook al vroeg ze zich af wat ze in vredesnaam deed.

‘We vonden het de vorige keer dat we hier waren al zo erg,’ fluisterde Drake. Jiggs en hij waren naar de ramen gekropen en staken hun hoofd net ver genoeg omhoog om over Londen uit te kijken.

Ze waren door de lange treintunnel helemaal van Essex naar hartje Londen gelopen, onderweg regelmatig pauzerend zodat Drake kon bijkomen. Toen ze eindelijk het perron onder de BT Tower hadden bereikt, waren ze meteen de trap op geklommen naar dezelfde verdieping waarvandaan ze ook de gevolgen hadden gadegeslagen van de eerste pogingen van de Styx om de hoofdstad flink in beroering te brengen. Dat was een aantal maanden geleden geweest en het was nu veel en veel erger.

‘Nergens stroom. Dan ligt het hele netwerk er dus uit,’ zei Drake. ‘Ik had eigenlijk gehoopt dat we een van de paraboolschotels op de toren konden opstarten om Parry een teken te geven.’

‘Kijk, daarginds in dat kantoorgebouw,’ zei Jiggs, die in het naderende donker van de schemering tuurde. ‘Ze zijn bij dit licht gemakkelijk over het hoofd te zien, maar kun jij die dingen daar op dat dak zien?’

‘Jezus,’ antwoordde Drake toen hij de talloze kristalheldere gedaanten van Armagi op het dak zag rondlopen. ‘Hoeveel zijn het er wel niet?’

‘Eerlijk gezegd wemelt het hele centrum ervan. Ze zitten werkelijk overal,’ ging Jiggs verder, want hij had er op de andere daken nog veel meer ontdekt.

‘Het is uit de klauwen gelopen,’ zei Drake. Hij liet zich op de vloer zakken. ‘Hoe moeten we hier in vredesnaam ooit nog uit komen?’

Jiggs controleerde eerst de ontvanger voordat hij antwoord gaf. ‘Het baken is zonder enige twijfel van plek veranderd sinds wij de ondergrondse treintunnel in gingen.’ Toen Drake stil bleef liggen, begon Jiggs zich meteen zorgen te maken. ‘Ik weet dat die voettocht door de tunnel voor jou als een paar opeenvolgende marathons moet hebben aangevoeld. Houd je het nog een beetje vol, kerel?’

‘Ik ben gesloopt, voel me zo ziek als een hond en alles doet pijn… moet ik nog doorgaan?’ mompelde Drake. ‘Het ergste van alles is nog wel dat dit been aanvoelt alsof het in brand staat,’ voegde hij eraan toe, terwijl hij het vlak boven de knie aanraakte en een pijnlijk gezicht trok.

‘Laat me eens kijken,’ zei Jiggs en hij kroop naar hem toe. Hij rolde vanaf de enkel de pijp van Drakes camouflagebroek op tot hij bij het verband om zijn bovenbeen was en peuterde het voorzichtig los. Hij deinsde een stukje achteruit. ‘Ik ben bang dat die brandwond enorm ontstoken is.’

Drake knikte stoïcijns. ‘Ik vroeg me al af wat dat voor stank was.’

Jiggs klopte op zijn rugzak waar zijn EHBO-kistje in zat. ‘Laten we even bij die ramen weggaan, dan ververs ik het verband.’

‘Oké, maar ik wil eerst even iets controleren,’ zei Drake. Hij trok zijn broekspijp naar beneden en kroop op zijn buik over de oude tapijttegels naar een gedeelte van het raam iets verderop in de toren. ‘Herinner jij je die controlepost van het leger in Charlotte Street nog?’ zei hij tegen Jiggs. Hij hees zich kreunend en steunend van de inspanning op, zodat hij naar beneden kon kijken.

‘Jij hoopt zeker dat ze daar een portofoon hebben achtergelaten,’ gokte Jiggs. ‘Je weet dat het niet zomaar een controlepost was. Ik heb er de vorige keer even rondgekoekeloerd en heb daar helemaal geen communicatieapparatuur gezien, maar er lag wel verdomd zware munitie in die legertruck,’ zei hij, wijzend naar de degelijk ogende legervrachtwagen naast de beige luifel.

Ondanks zijn beroerde toestand grijnsde Drake breeduit. ‘Heb jij daar pal onder hun neus een beetje lopen rondsnuffelen?’ Jiggs knikte. ‘Een eitje. Het zou mooi zijn als ze iets hebben achtergelaten toen ze de heuvels in vluchtten, wij kunnen wel een nieuwe voorraad munitie gebruiken.’

Drake staarde fronsend naar het tafereel onder hen. ‘Eh… ja, dat zou heel mooi zijn… maar… moeten we het niet iets ambitieuzer aanpakken?’

Jiggs werd nieuwsgierig. ‘Hoezo, wat heb je dan in gedachten?’ vroeg hij.

Drake wees naar de legertruck die Jiggs had bedoeld. ‘Als ik me niet vergis, staat daar een gloednieuwe Challenger 2 naast geparkeerd, die erom smeekt te worden meegenomen.’

Jiggs bekeek het allernieuwste model van de Britse legertank en knikte nadenkend. ‘Dat zou nog eens een stijlvolle manier zijn om ons door de stad te verplaatsen,’ grinnikte hij.

‘Ja toch?’ zei Drake.

In sommige gebouwen zaten winkels, maar die waren zo zwaar beschadigd door brand dat met geen mogelijkheid te zeggen viel wat ze hadden verkocht.

In andere gebouwen klapperden de gordijnen achter de bovenste ramen in de wind die door de straten joeg en wanneer hij op zijn hardst blies, begon het afval dat overal op de stoepen en wegen lag te dansen en zwieren.

‘Er is hier niet veel veranderd,’ merkte Will op. Ze kropen langzaam verder en Elliott schermde hem voortdurend af.

‘Pas op!’ fluisterde ze plotseling en ze verstijfde.

Door de deur van een kroeg kwam een jonge Styxhagedis naar buiten schuifelen. Hij keek naar hen.

Ze vingen een slissend geluid op en het geklik van kaken die open- en weer dichtgingen.

Voordat ze goed en wel in de gaten hadden wat er gebeurde, kwamen er nu ook andere hagedissen door de ramen van hetzelfde hoekpand naar buiten en ze kropen pijlsnel over de gestuukte gevel.

Het bloed waarmee Elliott Will had ingesmeerd, bleek nog steeds te werken, want na hun aanvankelijke belangstelling schonk geen van de hagedissen nog aandacht aan hen. Toen alle hagedissen het gebouw weer in trokken, klonk het gerinkel van brekend glas. Will zag heel even voor zich hoe alles in de kroeg zijn gewone gangetje ging en dat een van de stamgasten de toonbank had gemist met zijn bierpul, waardoor het glas viel en brak.

Toen stootte Elliott hem aan en ving hij een glimp op van de cocons die aan de balken langs het plafond van de kroeg hingen – vezelig uitziende peulen waarin Armagi groeiden.

Ze slopen voorzichtig verder door de brede straat die vol stond met winkels en verderop begon de lucht de eerste kille grijze sporen van de naderende ochtend te vertonen. Ergens in de verte klonk afschuwelijk gegil.

‘Brrr. Wat vreselijk,’ zei Will, die ook namens Elliott sprak. De duisternis, kou en pure wanhoop lieten hen niet onberoerd.

Elliott tuurde naar de bioscoop aan de overkant van de weg. ‘We moeten een plek zoeken om ons te verschuilen. ‘Wat vind je daarvan?’ zei ze.

‘Best, hoor,’ zei Will, die er meteen naartoe liep. Bij de ingang van het bioscoopcomplex viel Wills blik op de poster van een film die waarschijnlijk nog maar net in de bioscoop draaide toen de Armagi Londen overvielen. Er stond een dreigende meute zombies op met uitgeteerde groene gezichten en bloedrood besmeurde monden.

‘Da’s niet zo slim, hè?’ zei hij wijzend op de poster. ‘Mensen wilden bloed en ingewanden, en daar hebben ze nu een overdosis van gekregen.’

Elliott gaf geen antwoord en ze klommen via de stilstaande roltrap naar de foyer met balies voor popcorn en ijs; daarvandaan nam ze hem mee naar een van de kleinere zalen met rijen stoelen en een leeg scherm.

‘Hier houden we het wel uit tot het weer donker wordt,’ zei ze, terwijl ze zich vermoeid op een van de stoelen liet vallen. ‘Alles oké?’ vroeg hij bezorgd, omdat ze zo’n futloze indruk maakte. Will wist best dat hij haar leven er moeilijker op had gemaakt en dat hij haar ophield, terwijl ze zo wanhopig graag de plek wilde bereiken waar ze moest zijn. Haar hand was er vreselijk slecht aan toe, want ze had hem nog een paar keer opengesneden om voor hem nieuw bloed uit de wond te knijpen. Hij vroeg zich af of ze zich daarom misschien zo slap voelde.

‘Wat is dat voor lawaai?’ vroeg hij plotseling toen hij boven hen iets hoorde.

‘We zitten pal onder een nest,’ antwoordde ze. ‘Net als in dat huis.’ Zonder haar hoofd, dat tegen de rugleuning lag, op te tillen of te bewegen gleden haar ogen omhoog naar het plafond. ‘De Armagi zijn daar aan het broeden.’

‘O, lekker dan. Waarom heb je in vredesnaam deze plek uitgekozen om ons te verschuilen?’ vroeg hij kwaad.

Elliott geeuwde luidruchtig. ‘Het is beter om vlak onder hun neus te zitten – veel veiliger.’

Will dacht terug aan wat ze had gezegd over de aantrekkingskracht die het nest op haar had uitgeoefend dat ze bij toeval op die zolder had gevonden. ‘Ja, maar voor wie precies – voor jou of voor mij?’ vroeg hij.

Hij kreeg geen antwoord, want Elliott was op haar stoel in slaap gevallen.

‘Jullie kennen haar niet. Ze is geen slecht iemand.’ Kapitein Franz nam genietend een trek van de sigaret die hij in zijn vrije hand vasthad, want de andere was vastgebonden aan de tafel.

Parry en Danforth bekeken hem allebei aandachtig, en Parry’s gezicht stond hardvochtig. ‘Zit je me nou in de maling te nemen, jochie? Die Rebecca van jou is geen slecht iemand, na alles wat zij en die zus van haar hebben uitgehaald? Na alle levens die door de Styx zijn verwoest, na alle dood en verderf die de Armagi hebben gezaaid tijdens het verwoesten van ons land? Geen slecht iemand? Dan meen je toch zeker niet, hè? Want als je het wel meent, ben je nog stommer dan je eruitziet,’ snauwde Parry tegen de Nieuw-Germaniaanse officier.

‘Ze is heel anders dan de anderen,’ hield kapitein Franz vol. Danforth had een van zijn Zuiveraars opgepakt die hij op de tafel had gelegd en knipte het paarse licht telkens aan en uit. ‘Misschien is dit wel een nepding en is het me daarom niet gelukt onze vriend hier te deprogrammeren?’ opperde hij sarcastisch.

Kapitein Franz reageerde verontwaardigd. ‘Ik weet heus wel wat ik zeg. Ik heb jullie alles verteld wat ik me kan herinneren en ja, ik ben inderdaad getuige geweest van verschrikkelijke dingen. Misschien liep ik door die Donkerbelichting inderdaad in een waas rond, maar ik heb ook haar goede kanten gezien. Ze moet meedoen omdat dit nu eenmaal van haar wordt verwacht. Ze doet alleen maar wat haar wordt opgedragen.’

‘Bah!’ ontplofte Parry. ‘Die eeuwige rotsmoes. Ik deed alleen maar wat me was opgedragen. Nee, dat Styxmeisje van jou is net zo verdorven en gedreven als de anderen.’

‘Jullie hebben een heel verkeerde indruk van mijn Rebecca,’ riep kapitein Franz verontwaardigd. ‘Ze is trouwens geen meisje meer. De Styx worden sneller volwas…’

Parry hief een hand op. ‘In godsnaam, kerel, ik heb genoeg gehoord.’ Hij zag dat Eddie met een van zijn mannen bij de ingang van de tent stond te wachten.

‘Blijf hier,’ zei Parry ten overvloede tegen kapitein Franz. Hij stond zelf op van zijn stoel en leunde vanwege zijn vermoeidheid zwaarder dan anders op zijn wandelstok. Danforth liep achter hem aan naar de twee wachtende mannen.

‘Jullie mogen die mooie jongen hebben. Kijk maar of jij iets zinnigs uit hem kunt krijgen,’ zei Parry zachtjes tegen Eddie met een blik over zijn schouder op de blonde Nieuw-Germaniaan, die peinzend naar de brandende punt van zijn sigaret zat te staren.

‘Hij heeft jullie dus helemaal niets nuttigs verteld?’ vroeg Eddie.

‘Nee, tenzij je geïnteresseerd bent in damesmode of de voorliefde van de Styx voor luxe auto’s,’ deelde Danforth hem mee. Parry schudde zijn hoofd. ‘Hij heeft geen idee waar hij is geweest en alle plekken die hij wel heeft genoemd, zijn heel oud. De Styx zijn daar allang weer weg. Hij heeft ook waanideeën over die ene Rebecca. Ik weet niet of dat komt door de neurologische schade van te veel Donkerbelichting of door zijn verliefdheid op haar.’

‘Is die verliefdheid echt?’ vroeg Eddie.

‘Die indruk heb ik wel,’ antwoordde Parry en zijn grijze wenkbrauwen schoten vol ongeloof omhoog.

‘En nu wil je zeker dat ik hem aan wat extremere methoden onderwerp,’ stelde Eddie voor.

Parry knikte. ‘Als je hem maar wel heel laat, want hij kan ons nog van pas komen als we een dwangmiddel nodig hebben voor die Rebecca,’ antwoordde Parry. Daarna verlieten Dan-forth en hij de tent.

Danforth bleef verrast staan bij het zien van de rij zwarte helikopters op het weiland naast hun tijdelijke kamp. ‘Wanneer zijn die hier aangekomen?’ vroeg hij.

‘Toen wij bij kapitein Franz zaten,’ antwoordde Parry. ‘Vijf van de allernieuwste Sikorsky UH-60 bewapende helikopters uit de VS – een gul vredesgebaar van mijn vriend Bob. De Amerikanen zijn bezig een deel van hun vloot over te brengen naar onze kant van de Atlantische Oceaan en deze zijn regelrecht vanaf een van hun vliegdekschepen hierheen gebracht.’

‘Ik heb ze niet horen aankomen,’ zei Danforth.

Parry wreef vergenoegd in zijn handen. ‘Dat is ook juist de bedoeling. Ze bevatten de allernieuwste snufjes stealthtechniek, zoals geruisloze motoren en gefilterde uitlaten, zodat ze vrijwel geen warmtespoor afgeven. Ik vermoed dat Bob alleen maar zo gul is geweest omdat hij wil weten of de Armagi ze kunnen horen.’

Danforths ogen schitterden belangstellend. ‘Misschien mag ik een suggestie doen om ze meteen al in te zetten.’ Ze zagen uit een van de vele tenten een soldaat naar buiten komen met een apparaatje in zijn handen. ‘Zodra de scanner klaar is waarmee we het signaal kunnen traceren van het VFL-baken dat ik eerder heb opgepikt, kunnen we er misschien naartoe om erachter te komen van wie het afkomstig is.’

Parry staarde even nadenkend voor zich uit. ‘Ja, als het iemand van ons team is die is teruggekeerd uit de inwendige wereld, dan heeft hij misschien – heel misschien – wel iets wat ons kan helpen.’ Hij keek naar de onheilspellende wolken die zich boven hen in de lucht ophoopten. ‘Op dit moment ben ik al blij met elk piepklein wondertje.’