12

‘Deze hier?’ vroeg mevrouw Burrows toen ze op de versleten stenen trap bij een deur aankwam.
De eerste officier bleef met gefronste wenkbrauwen naast haar staan en bekeek hem nadenkend. ‘Ik meen me te herinneren dat hij was geblokkeerd. Laten we maar iets verder doorlopen,’ stelde hij voor.
Na de volgende korte klim door het benauwde trapgat bereikten ze een nieuwe overloop met een identieke, in een ijzeren frame gevatte deur van door houtworm aangevreten hout. Toen de eerste officier het handvat naar beneden drukte en probeerde hem open te doen, gebeurde er niets. ‘Kun je even een stukje opzij gaan?’ zei hij gewichtig tegen mevrouw Burrows. Hij maakte zijn armspieren los en nam even de tijd om zich goed voor te bereiden. Toen deed hij een stap naar achteren en wierp zich er met alle kracht die hij in zich had als een agressieve neushoorn tegenaan.
Ze hoorden het hout versplinteren en de deur ging inderdaad open, maar stootte meteen tegen een stevige muur van baksteen erachter. De slordig aangebrachte specie tussen de bakstenen oogde als klodders tandpasta en wekte de indruk dat de muur vanaf de andere kant was gebouwd.
‘Hmfff,’ zei de eerste officier teleurgesteld. ‘Ga alsjeblieft nog iets verder naar achteren,’ droeg hij mevrouw Burrows op.
‘Je hoeft tegen mij echt niet de stoere politieman uit te hangen, hoor,’ mompelde ze een beetje boos.
Hij schonk geen aandacht aan haar, maar ging zo ver mogelijk achteruit op de kleine overloop en lanceerde zijn niet onaanzienlijke lijf richting de muur. Dit deed hij nog een tweede keer. En ook nog een derde.
‘Lukt het niet, lieverd?’ vroeg mevrouw Burrows hem met een glimlach op haar gezicht.
Bij de vierde poging gaf de muur echter mee. Nadat de eerste officier de bakstenen had weggeschoven om de opening wat groter te maken, stuitte hij op een laag gipsplaat die hij doormidden brak alsof het een vel papier was.
‘Verrekte moderne bouwmaterialen,’ mopperde hij, toen mevrouw Burrows en hij eindelijk de kamer erachter konden betreden.
‘Waar zijn we? Wat zie je?’ vroeg mevrouw Burrows.
De eerste officier beschreef wat hij zag – dat de ruimte op dit moment werd gerenoveerd. Alles was met nieuwe gipsplaat bedekt, en aan de kabels te zien die langs de muren liepen en uit het plafond bungelden, werd de bedrading kennelijk ook allemaal vervangen.
‘Iemand brengt dus allemaal verbeteringen aan,’ merkte mevrouw Burrows op. Ze liep naar het raam. Het was nog licht buiten, maar het regende zo hard en de lucht was zo betrokken dat alles saai en grijs zag. Ze ademde door haar neus in. ‘Deze plek komt me bekend voor,’ zei ze.
‘Gladstone Street,’ zei de eerste officier behulpzaam.
Mevrouw Burrows knikte en snoof nog een keer. ‘Een gewone regenachtige dag in Highfield.’ Terwijl ze bij het raam stond, raakte haar hand iets aan wat op het nieuwe raamkozijn zat vastgemaakt. ‘Wat is dit?’ vroeg ze.
De eerste officier trok de oude foto met ezelsoren los die een van de bouwvakkers waarschijnlijk had gevonden en daar had opgehangen. ‘Het is een daguerreotype van een heel oude dame met een bril met dikke glazen en een paar katten.’
‘In deze eeuw noemen we dat een foto,’ zei mevrouw Burrows. Ze voegde er snel aan toe: ‘Die oude dame… heeft ze wit haar… met dunne, raar uitziende krullen?’
De eerste officier hield de foto wat dichter bij zijn gezicht. ‘Ja,’ zei hij.
Mevrouw Burrows knikte. ‘Aha, dan weet ik al waarom dit huis me zo bekend voorkomt. Ik durf te wedden dat die dame mevrouw Tantrumi is. Zij woonde in een van de arbeiderswoninkjes in deze wijk en je hebt grote kans dat dit haar huis was, want de Styx hadden een snelle route om haar te bereiken als ze haar nodig hadden.’
‘Mevrouw Tantrumi?’ vroeg de eerste officier.
‘Ja, dat was een Styxagente. Dat oude kreng is ook de reden dat ik in het park van Highfield gevangen ben genomen en al die behandelingen met het Donkere Licht heb gehad,’ antwoordde mevrouw Burrows verbitterd. Opeens schoot haar iets te binnen. ‘Zal ik je eens wat zeggen – die lichtgevende bol waardoor mijn man, Roger, de Kolonie heeft ontdekt, is onder dit huis gevonden. Hier is het allemaal begonnen!’ Ze keek de eerste officier liefdevol aan. ‘Als dat niet was gebeurd, hadden jij en ik elkaar nooit ontmoet.’
De eerste officier knikte, maar was er duidelijk op gebrand zich niet te laten afleiden van de taak die voor hem lag. ‘Wat nu? Gaan we naar buiten om uit te zoeken w…’
‘Nee,’ zei mevrouw Burrows abrupt. Ze draaide haar hoofd met een ruk om naar het raam. ‘Lieve God, nee! Vlug, terug door die deur!’
‘Hoezo, wat is er dan?’ vroeg de eerste officier, die zich verward afvroeg wat ze had opgepikt met haar superzintuig.
‘Er is in Highfield niemand meer in leven… maar er zijn daarbuiten dingen die ik nog niet eerder heb geroken.’ Mevrouw Burrows duwde de eerste officier terug in de richting van de deur. ‘En als ook maar een van die dingen de Kolonie weet binnen te dringen, zijn we er allemaal geweest.’
‘Denk je dat we het zo goed hebben gedaan?’ riep Elliott vanuit de ontsmettingstent. Will en zij waren boven in de toren urenlang bezig geweest met het in elkaar zetten van aluminium onderdelen voordat ze eindelijk de dubbele buitenlaag van donkergroen rubber eroverheen konden trekken.
‘Ik weet het niet… ik denk het wel – het ziet eruit alsof het nu min of meer af is. Het zou veel gemakkelijker zijn geweest als er een handleiding bij had gezeten,’ zei Will toen ze naast hem kwam staan en ze een stapje naar achteren deden om het lange, tentachtige bouwsel te bekijken. ‘Oké,’ zei hij. Hij liep naar de kratten toe. ‘Nu moeten we al deze spullen erin aanbrengen.’
Ze installeerden de douche en de rij ultraviolette lampen. Ze wisten vrij aardig hoe ze dit moesten aanpakken, omdat ze de ontsmettingsruimte in het Nieuw-Germaniaanse ziekenhuis hadden gezien, en die probeerden ze nu in een draagbare versie na te maken.
‘Ik heb jaren geleden precies zoiets als dit in elkaar gezet in een tunnel,’ zei Will, terwijl hij een loden accu die veel leek op die van een auto aansloot om de ultraviolette lampen van stroom te kunnen voorzien.
Elliotts werk was al even ingewikkeld, want zij probeerde uit te vogelen hoe ze met behulp van meterslange rubberen slangen en een handpomp de douche moest installeren.
Ten slotte dachten ze dat ze klaar waren om alles te testen.
‘Druk de knop maar in,’ riep Will vanuit de tent, die baadde in het licht van het ultraviolette paneel nadat Elliott had gedaan wat hij vroeg. ‘Dat is prima – doe maar weer uit!’ Hij liep een stukje verder de tent in tot hij in het eerste compartiment stond. ‘Oké, probeer nu de pomp maar.’
Elliott ging aan de slag met de pomp die met de hand moest worden bediend en spande zich tot het uiterste in. Ze staarde als gehypnotiseerd naar de blauwe kiemdodende vloeistof die pulserend door het slangenstelsel stroomde totdat ze Will plotseling hoorde schreeuwen.
‘Stop! Stop! Zo is het wel genoeg!’ Wills gezicht dook opeens op bij de ingang van de tent, en zijn gezicht en haren waren kletsnat van de blauwe vloeistof. ‘Ik wist wel dat dit zou gebeuren,’ sputterde hij, ook al keek hij vrolijk. ‘Mooi, alles doet het zo te zien.’ Hij keek Elliott aan. ‘We gaan hier dus echt mee door?’
Ze knikte heftig.
Hij had vanaf het begin geweten dat ze niet zou terugkrabbelen en ondanks al zijn bedenkingen was er ook niets op – of in – de aarde wat hem kon tegenhouden. Hij kon bijna niet wachten om erachter te komen of het zilverkleurige vierkant inderdaad deed wat Elliott beweerde dat het zou doen. ‘Goed dan, pak maar vast een van die veiligheidspakken, dan kun je beginnen met de ontsmetting.’ Hij draaide zich om naar de bosman, ook al praatte hij nog steeds tegen Elliott. ‘Denk je dat je Woody kunt overhalen om ons te helpen? Als hij niet wil, is er namelijk niemand hierbuiten om mij te behandelen wanneer ik erdoorheen ga.’
‘Maak je over hem maar geen zorgen – zoek jij nu maar uit wat voor spullen we moeten meenemen,’ antwoordde ze, terwijl ze naar de plek liep waar ze twee witte plastic pakken hadden klaargelegd die identiek waren aan de pakken die Jürgen en Karl hadden gedragen toen ze hen voor het eerst tegenkwamen in de stad.
Terwijl Will de uitrusting in hun legerrugzakken controleerde, gaf Elliott in het Styx instructies aan Woody, die buiten bij de tent stond. Ze stond zelf al in het douchegedeelte van de tunnel en werd besproeid met het kiemdodende middel dat uit de slang boven haar hoofd spoot. Er kwam wat van de vloeistof in haar oog terecht en dat prikte zo verschrikkelijk dat ze onder de douche vandaan moest stappen om het oog met water uit een veldfles schoon te spoelen voordat ze verder kon. ‘Ik hoop maar dat we het goed doen!’ riep ze grimmig naar Will.
‘Ja, dat hoop ik ook,’ schreeuwde Will terug. Hij schudde zijn hoofd en stootte een vreugdeloos lachje uit. ‘Anders zijn we straks verantwoordelijk voor de dood van een paar miljard mensen boven op aarde.’ Het idee alleen al deed hem duizelen. Door het hardop te zeggen drongen opeens de mogelijke gevolgen tot hem door: één fout – hoe klein ook – zou het virus naar de wereld buiten kunnen brengen en dat zou rampzaliger zijn dan in woorden was uit te drukken.
Ook Elliott besefte dat met een schok en ze bleef knipperend met haar ene oog roerloos staan. ‘Denk je… vind je dat ik nog een keer onder de douche moet gaan?’
Will wierp een blik op de plastic tanks naast Woody. ‘Dat is misschien geen gek idee. We hebben liters van dat blauwe spul.’
Nadat Elliott voor de tweede keer had gedoucht, schoof Will hun rugzakken en uitrusting door de ingang naar binnen, en Elliott overgoot alles met het kiemdodende middel.
Daarna sleepte Elliott alles dieper de tent in en ging ze ermee onder de rij ultraviolette lampen staan die Woody had aangezet. Nadat ze zich in het plastic pak had gewurmd – wat op zich al een hele opgave was, omdat het door het kiemdodende middel dat overal op zat erg glibberig was geworden – zette ze de cilindrische helm op. Ze zorgde ervoor dat hij goed in de afsluitende rand om haar nek zat, drukte de twee klemmen vast en draaide de klep van de kleine luchttank open, die ze aan een band op haar rug hing. Toen riep ze naar Will dat ze klaar was.
‘Mijn beurt,’ zei hij een beetje slecht op zijn gemak tegen Woody, omdat de bosman geen aanstalten maakte om zijn blik af te wenden toen Will al zijn kleren uittrok. ‘Elliott, ik kom nu naar binnen. Niet gluren!’ schreeuwde hij voordat hij met zijn veiligheidspak onder zijn arm de tent in kroop. Ook hij ging twee keer onder de douche en eindigde onder de lampen, terwijl Elliott met over elkaar geslagen armen ongeduldig neuriënd de andere kant op keek.
Nadat hij het pak had aangetrokken, voegde hij zich bij haar aan het andere uiteinde van de tunnel en daar bleven ze even naast elkaar staan, klaar om in de flakkerende spiegel te stappen die pal buiten de tent was.
‘Is hij er nog?’ vroeg Will zenuwachtig.
Elliott maakte de rits van de tent een stukje open om te kijken. ‘Ja,’ zei ze.
‘En je weet dit dus heel zeker?’ Hij tilde zijn rugzak op, hing zijn stengun om zijn schouder en keek een beetje besluiteloos om zich heen. ‘Vertel het me nu nog één keer – flitst dit ding ons echt helemaal naar de wereld boven? Als iets uit Star Trek? Hoe weet je eigenlijk dat we niet gewoon verbranden of zo?’ Ze fronste haar wenkbrauwen bij de woorden ‘Star Trek’, maar antwoordde slechts: ‘Het werkt echt.’
‘Ja, ja, je kunt me niet vertellen hoe je dat weet, je weet het gewoon,’ mopperde Will.
Zonder verder nog iets te zeggen ritste Elliott de tent helemaal open en stonden ze samen in hun pak, dat droop van het ontsmettingsmiddel, met hun uitrusting voor de glinsterende toegangspoort.
‘Laten we het dan maar doen,’ zei Will zacht. Hij pakte haar hand, kneep er even in en toen verlieten ze samen de tunnel en liepen op de toegangspoort af. ‘Wat voelt dat koud aan,’ zei hij.
Ze waren nog niet eens bij het vierkant toen de kracht hen beetgreep en hen zo krachtig meesleurde dat ze zich niet eens meer konden verzetten, als ze dat al hadden gewild.
Amper een seconde lang hoorden ze alleen het ruisen van de lucht. Ondanks hun pak voelden ze deze als een plotselinge windvlaag op hun huid.
Toen wisten ze dat ze niet langer in de inwendige wereld waren.