11

Na twee dagen op de boerderij hadden Chester, Martha en Stephanie een vaste, zij het wat vreemde routine ontwikkeld. Martha en Stephanie bemoeiden zich vrijwel niet met elkaar, en Chester was ontzettend rusteloos en slecht op zijn gemak, en stampte rond als een beer met een flinke kater. Als hij niet in zijn kamer zat – de grootste slaapkamer, die Martha hem had opgedrongen, terwijl Stephanie genoegen moest nemen met een van de kleinere kamers die ongetwijfeld van de kinderen waren geweest – maakte hij in zijn eentje lange wandelingen.

Stephanie keek hem altijd na wanneer hij zonder iets tegen iemand te zeggen het boerenhuis verliet en over de weilanden wegmarcheerde. Martha rende vaak achter de jongen aan om hem gezelschap te houden op zijn tocht. Ze bleef echter nooit lang weg, omdat het haar te veel moeite kostte hem op haar korte benen bij te houden.

Wanneer Chester en Stephanie in dezelfde kamer waren, bleven ze altijd op geruime afstand van elkaar. Ook als Martha zo ver weg was dat ze het niet kon horen, voelde Chester er blijkbaar weinig voor om met haar te praten.

Stephanie kon de stilte niet langer verdragen. Het was aan het begin van de derde dag en ze hadden net ontbeten – alweer cornflakes met water omdat ze niet aan melk konden komen. Martha was net naar buiten gegaan om de vieze kommen op het erf te gooien toen Stephanie besloot een gesprek met Chester aan te knopen. ‘Je bent nog steeds heel erg overstuur, hè?’ zei ze zachtjes.

‘Och, een beetje maar,’ antwoordde Chester. Hij plukte met een zuur gezicht een stukje doorweekte cornflakes van zijn shirt en gooide het weg.

‘Wat naar voor je. Ik zal niet doen alsof ik weet hoe jij je voelt.’ Stephanie meende dit oprecht, want het laatste nieuws dat de oude Wilkie had ontvangen, luidde dat haar ouders en broers hadden weten te ontkomen naar het buitenland en veilig waren. Chester was alles kwijtgeraakt. ‘Het zou fijn zijn als ik iets voor je kon doen.’

‘Je kunt niets doen, maar evengoed bedankt,’ zei hij. Hij draaide met een ruk zijn hoofd om toen hij gekletter hoorde van serviesgoed dat op de keitjes van het erf aan scherven brak. ‘Weet je, als Parry het me meteen had verteld toen hij er zelf achter kwam, zou ik er misschien anders over denken. Nu zal ik het hem echt nooit kunnen vergeven.’

‘Misschien was hij wel van plan het je te vertellen na die vergadering waar jullie naartoe zijn geweest?’ opperde Stephanie.

‘Nou, maar dat heeft hij dus niet gedaan, hè?’ snauwde Chester. ‘En als hij het wel had gedaan, was dat alleen maar omdat de president van Amerika zijn mond voorbij had gepraat.’ Chester snoof woest. ‘Nee, ik kan gewoon niet vergeten dat mijn vader en moeder zijn omgekomen omdat die griezel van een Danforth in zijn eentje een of ander achterlijk, krankzinnig plannetje had bedacht. Als het tenminste echt zo is gegaan.’

‘Parry heeft toch gezegd dat hij niet wist dat Danforth dat zou gaan doen? Geloof je hem soms niet?’ vroeg Stephanie.

‘Wie zal het zeggen met die lui? Die militaire types hebben altijd zoveel haast om levens te redden dat ze uiteindelijk iedereen om zeep helpen bij dat proces,’ zei Chester. ‘Onvoorzienbare nevenschade en praktische militaire noodzaak, kereltje,’ ging hij met een hooghartig hoofdgebaar verder in een redelijke imitatie van Parry, compleet met Schots accent. ‘Drake kon af en toe ook wel een beetje zo zijn, maar met Will en Elliott was het anders – wij waren altijd eerlijk tegen elkaar. Wij zouden elkaar nooit zo hebben laten vallen. Echt nooit.’

‘Ik zou jou ook nooit laten vallen, Chester,’ zei Stephanie, maar dat hoorde Chester blijkbaar niet eens, want hij zat zichzelf alweer aardig op te winden.

‘Waarom kon die verdomde Danforth de Styx niet gewoon wijsmaken dat hij ons zo’n vuile streek had geleverd? Hij hoefde het toch niet echt te doen?’ Chester was opgesprongen en ijsbeerde nu woedend door de kamer. ‘Ik vraag me af of hij het misschien zelfs wel leuk vond om mijn ouders te vermoorden! Die walgelijke klootzak!’ gooide hij er fel uit.

Chester was net zo groot als een volwassen man en door zijn agressieve houding erg intimiderend. Stephanie begon langzaam maar zeker te denken dat het misschien niet zo’n goed idee was geweest om een gesprek met hem te beginnen.

Hij hield opeens op met ijsberen en zei: ‘Die verdomde, hufterige moordenaar.’ Hij trapte vloekend tegen een van de stoelen bij de tafel. Toen de poot afbrak en ratelend op de tegelvloer viel, verspreidde zich een angstaanjagende grijns over zijn gezicht. De stoel moest het nu pas goed ontgelden – Chester trapte er als een razende tegenaan tot er alleen nog maar versplinterde stukken hout lagen op de plek waar hij had gestaan. Hij schreeuwde hijgend van de inspanning: ‘Waarom zit ik verdomme nog steeds hier? In dit godvergeten gat?’

Martha was weer binnengekomen en staarde naar de vernielde stoel. Chester keek niet eens naar haar, maar drong zich langs haar heen de gang in. Daar griste hij een paar handschoenen en een muts mee van een plank naast de voordeur en stormde naar buiten.

‘Waar ging dat over?’ vroeg Martha boos. Ze keek Stephanie met tot spleetjes geknepen ogen aan. ‘Ik hoop dat je hem niet aan zijn hoofd hebt zitten zeuren.’

‘Ik weet echt niet waarom hij zo over de rooie is. Ik heb helemaal niets gezegd. Hij begon opeens te razen over zijn ouders en Danforth en…’ Stephanie maakte haar zin niet af, want Martha liep al naar het raam toe.

‘Waarom praat hij daar dan niet met mij over?’ jammerde ze klaaglijk.

Nadat hij urenlang was weggebleven, keerde Chester later op de dag net op tijd voor het avondeten terug. Zijn gezicht was uitdrukkingloos en niemand durfde iets tegen hem te zeggen toen hij aan tafel ging zitten. Aan de geur was gemakkelijk af te leiden wat ze aten – hetzelfde als altijd: stoofpot met lamsvlees. Martha duwde de deur met haar elleboog open om het eten binnen te brengen en dumpte het onhandig op de tafel voor hen.

Terwijl zij op haar vaste plek ging zitten, tuurde Chester naar het eten. ‘Eh, Martha,’ zei hij.

‘Ja, schattebout?’ antwoordde ze.

Hij hield zijn plastic kom met beide handen op alsof hij een reactie van haar verlangde. Op de zijkant van de kom stond in grote, niet te missen letters HOND en hoewel de kom ooit een vrij opvallende rode kleur moest hebben gehad, was het plastic zo dun geworden door het jarenlange schoonboenen dat de kleur was vervaagd en de randjes afschilferden.

In vergelijking daarmee had Stephanie het iets beter getroffen met haar beschadigde kom van hard plastic.

‘We beginnen een beetje door het servies heen te raken. Er staat bijna niets meer in de keukenkastjes,’ zei Martha bij wijze van verklaring. Ze doopte een lepel in haar eigen kom, een gedeukt emaillen schaaltje dat waarschijnlijk eveneens voor de huisdieren van de eigenaren was gebruikt.

Chester zette zijn hondenbak voorzichtig terug op de tafel. ‘Ik kan er niet meer tegen,’ zei hij schor.

‘Waar kun je niet meer tegen – mijn stoofschotel?’ vroeg Martha.

‘Nee, nee, dat ik me zo voel,’ mompelde hij. Hij had zijn hoofd gebogen en Stephanie kon niet met zekerheid zeggen of hij huilde, maar ze meende wel dat ze een traan in zijn kom zag vallen.

‘Ach, arme, lieve knul van me!’ Martha haastte zich naar hem toe en omhelsde hem stevig. ‘Wat is er dan? Hoe kan ik ervoor zorgen dat jij je iets prettiger voelt?’

Stephanie wist natuurlijk van de zware inzinking die hij in de weken in de cottage had gehad, maar schrok nu enorm van dit openlijke vertoon van kwetsbaarheid. Hij was veel kwetsbaarder en zieker dan ze ooit had gedacht.

‘Vertel me dan wat ik moet doen?’ vroeg Martha bijna smekend. Haar ogen stonden ook vol tranen.

Chester haalde zijn neus op. ‘Je zei toch dat de Schijners iedereen voor je kunnen opsporen?’

‘Ja, dat klopt,’ antwoordde Martha. ‘Dat kunnen ze inderdaad. Zoals ze mij ook altijd naar jou konden leiden, waar je ook was. Als je iets hebt wat naar die persoon ruikt, zullen mijn beschermengeltjes blijven zoeken, al moeten ze honderden kilometers ver vliegen, en ze houden pas op wanneer ze die persoon hebben gevonden.’

‘De Zuiveraar,’ mompelde Chester. Het was amper verstaanbaar.

‘Wat zei je daar, lieve schat?’ vroeg Martha.

Chesters schouders schokten van een diepe snik. ‘Ik heb een van zijn Zuiveraars in mijn rugzak zitten. Die ruikt vast nog wel naar hem.’

‘Wat het ook is, ik weet zeker dat het goed genoeg is voor mijn engeltjes,’ zei Martha. ‘Ik zal ze meteen op pad sturen.’ Stephanie zag dat Martha geen idee had wat hij van haar vroeg, maar op dat moment bereid was in te stemmen met alles wat hij maar wilde om zijn verdriet te verzachten.

‘Dank je wel,’ stootte Chester hees uit. Martha klemde hem nog steeds tegen zich aan, en hij legde een hand op haar onderarm en kneep er even zacht in. Toen hij zijn hoofd ophief, zag Stephanie dat zijn ogen glommen van de tranen. Ze zag echter ook de vastberaden uitdrukking op zijn gezicht. Hij keek Martha recht aan. ‘Ik wil hem zo ontzettend graag in handen krijgen. Kun je hem voor me vinden… kun je Dan-forth vinden? Wil je dat echt voor me doen?’

‘Je weet toch dat ik alles voor jou zou doen,’ antwoordde Martha, terwijl de tranen over haar wangen stroomden. ‘Je hoeft het maar te vragen,’ zei ze en ze herhaalde de woorden nog een paar keer.

Een etmaal lang bleef het Nieuw-Germaniaanse gezelschap in de buurt van Elliott rondhangen, alsof ze hoopten dat ze weer een van haar wonderen voor hen zou verrichten.

Dat deed ze niet en ze begonnen duidelijk genoeg te krijgen van het wachten, maar toen kondigde Woody ineens aan dat ze allemaal naar de stad terug moesten om hun voorraden aan te vullen en een aantal spullen op te halen die ze nodig hadden. Het was inderdaad waar dat het eten begon op te raken, maar Jürgens hoogste prioriteit lag kennelijk bij het doen van research: hij was druk bezig met een diepgravende, wetenschappelijke evaluatie van de toren en de piramide, en wilde ook een expeditie opzetten naar de twee andere piramides om de veranderingen daar in kaart te brengen.

Will nam geen deel aan de discussies, maar luisterde wel belangstellend naar Werner en Jürgen, die voorstelden om seismische apparatuur in de toren op te stellen die zelfs de kleinste trillingen zou kunnen opvangen als er een of andere mechaniek in werking trad. Ze bespraken ook het gebruik van een draagbaar röntgenapparaat voor de muren en de opties om het niveau van alle elektrische activiteit in de toren te meten.

Het laatste punt op hun agenda was het maken van filmopnamen van de ruimtebeelden van de aarde, zoals zij ze noemden, zodra Elliott de console weer bediende. Op dat moment besefte Will pas echt hoe teleurgesteld de twee Nieuw-Germanianen moesten zijn, omdat Elliott weigerde nog meer geheimen van de toren te onthullen, als die er al waren. Ze was weer erg humeurig en zwijgzaam, en bracht een groot deel van de tijd slapend door, en de broers waren niet zo brutaal dat ze probeerden haar te dwingen om iets te doen wat zij niet wilde.

Toen Werner voorstelde dat iedereen zich ging klaarmaken om naar de stad terug te gaan, reageerde Elliott echter ontzettend heftig. Aanvankelijk schudde ze alleen maar haar hoofd en zei ze dat ze dat niet wilde, maar toen Werner met haar ging praten in de hoop haar over te halen, schreeuwde ze dat ze de toren nooit zou verlaten. De bosman stond naast haar en zijn lichaamstaal werd steeds strijdlustiger, alsof hij bereid was het op te nemen tegen iedereen die Elliott hardhandig durfde aan te pakken.

Werner bleef heel kalm, maar was niet van plan haar weigering te accepteren en zei dat hij zelfs niet bereid was om Woody hier achter te laten. ‘Stel nu eens dat we hier een wapen hebben ontdekt?’ vroeg hij hun. ‘Het is onze taak – van ons allemaal – om ervoor te zorgen dat er geen misbruik van wordt gemaakt, met name door dit stamlid, dat misschien wel meer weet dan hij ons vertelt.’

Elliott wilde er niets van horen; ze liep naar haar slaapzak, kroop erin en trok de rand over haar hoofd. Daarop vroeg Werner aan Will om haar tot rede te brengen, maar ze weigerde ook met hem te praten. Toen Will uit pure frustratie zijn stem verhief omdat ze zich bleef verstoppen, kwam de bosman bij hen staan om de in de slaapzak gewikkelde Elliott af te schermen.

‘Woody, wat denk je dat je aan het doen bent? Bemoei je er verdorie niet mee!’ blafte Will tegen hem.

Toen de bosman hardnekkig weigerde zijn post te verlaten, werd Will kwaad. ‘Jij hebt hier niets mee te maken!’ schreeuwde hij tegen de bosman. ‘Vooruit – maak dat je wegkomt, hersenloze wandelende tak.’

De bosman brabbelde met een onaangename uitdrukking op zijn gezicht iets terug.

‘Je mag Woody niet beledigen. Hij verstaat meer dan je denkt,’ zei Elliott met gedempte stem vanuit de slaapzak.

‘O,’ zei Will een beetje beschaamd. Omdat Elliott verder niets meer zei en Will besefte dat hij met haar niet verder zou komen, deed hij Werner een tegenvoorstel. Hij bood aan dat hij dan ook zou achterblijven om op haar te letten en meteen ook een oogje op Woody te houden. Er was nog genoeg te eten voor drie mensen voor een paar dagen, en Will beloofde dat hij hen regelmatig op de hoogte zou houden via de portofoon en hen zou bellen zodra er ook maar iets ongebruikelijks voorviel.

Afgezien van Elliott kidnappen en haar onder dwang meenemen, had Werner eigenlijk geen keus en moest hij dit voorstel wel aannemen. Nog geen uur later waren Jürgen, Karl en hij klaar voor vertrek en begonnen ze aan de tocht over de kale vlakte naar het halfrupsvoertuig.

Na hun vertrek voelde Will zich erg eenzaam, want als Elliott niet sliep, vermeed ze elk contact met hem en dwaalde ze eindeloos lang door de toren. Ze zette geen voet meer buiten, alsof ze het idee dat ze de toren moest verlaten niet kon verdragen, ook al trof Will haar soms wel bij de ingang aan. Op die momenten leek ze over de velden van uitgedroogde aarde in de verte te staren, alsof ze verwachtte dat er elk moment iemand aan de horizon kon opdoemen.

Elliotts halsstarrige weigering om iets met Will te maken te hebben, was voor hem aanleiding zich af te vragen waardoor hun vriendschap zo radicaal was veranderd. Hij maakte zichzelf niet langer wijs dat ze hun zorgeloze leventje dat zoveel voor hem had betekend in de weken na de nucleaire ontploffing ooit nog konden voortzetten. Toen de stuwstraal, zoals Jürgen het had genoemd, de oude piramide wegvaagde, was tegelijkertijd ook elk spoortje uitgewist van hun basiskamp in de boom daar vlakbij, dat hun thuis was geweest. Dat had een symbolische betekenis voor Will gekregen, want hij wist nu dat die vredige tijd niet meer zou terugkeren, zeker niet zolang de Nieuw-Germanianen en de altijd waakzame bosman bij hen waren.

Will slaakte een diepe zucht. Het leek wel of een hogere macht zich had voorgenomen zijn leven op zijn kop te zetten zodra hij zich gelukkig en tevreden dreigde te gaan voelen. Waarom moest het toch zo gaan? Waarom duurde alles wat fijn was bij hem nooit lang?

Hij lag in zijn slaapzak in de hal van de toren en tuurde wanhopig naar de muren en de twee pilaren waar de liften in zaten. Ergens wenste hij maar dat ze nooit naar de piramide waren teruggegaan, want dan hadden ze de toren nooit gevonden, maar tegelijkertijd brandde hij van nieuwsgierigheid en wilde hij dolgraag weten wie hem had gebouwd en wat het doel ervan was. De toren had vanbinnen iets heel moderns, ook al kon dat onmogelijk zo zijn, aangezien hij waarschijnlijk al sinds mensenheugenis in deze wereld verborgen moest hebben gelegen.

Deze gedachte werd nog eens versterkt door het gedempte, telkens herhaalde gemompel van de bosman dat als een door de eeuwen heen overgeleverde, religieuze bezwering naar Will toe zweefde. Woody had vlak voor de ingang een vuurtje gestookt en bakte nu een paar larven die hij in de omgewoelde aarde had weten te vinden, en af en toe joeg de wind de rook de toren in.

‘Dit is waardeloos. Ik kan niet slapen,’ merkte Will hardop op. Hij wierp een blik op Elliott, die een stukje verderop opgerold in haar slaapzak lag. De bosman had alleen maar aandacht voor zijn eten, dus wurmde Will zich snel uit zijn slaapzak en ging naast Elliott zitten.

‘Ik weet niet wat er aan de hand is… maar ik wilde maar dat je iets tegen me zei en het mij ook vertelde.’ Wills stem klonk schor van emotie en hij moest een paar keer iets wegslikken voordat hij kon verdergaan. ‘Weet je, ik heb me nog nooit zo alleen gevoeld. Ik heb helemaal niemand meer. Mijn moeder is duizenden kilometers hiervandaan, mijn vader is dood en alle anderen, zoals Chester en…’ Will kon niemand meer bedenken om aan de lijst toe te voegen en ging snel verder. ‘Nou ja, er is dus niemand meer. Alleen jij nog maar. Vertel me toch alsjeblieft wat er is, want…’

Een in de verte geslaakte gil echode door de toren.

‘Hè?’ zei Will, die opeens ontzettend bezorgd werd, omdat het als Elliott had geklonken. Hij boog zich voorover en duwde tegen de slaapzak. Hij hoorde iets rammelen. Wat Elliott er ook in had gestopt, het was in elk geval keihard en leek in niets op een mensenlichaam.

De bosman had de gil ook geoord. Hij liet zijn eten in de steek, kwam naar binnen en liep regelrecht naar de wenteltrap.

‘Wel allemachtig!’ riep Will uit en hij pakte snel zijn jack en stengun. Hij was razend op zichzelf, omdat hij kennelijk toch lang genoeg had geslapen om Elliott de gelegenheid te geven zowel hem als de bosman voor de gek te houden. Hoewel het net zo goed zijn eigen schuld was, reageerde hij zijn ergernis af op de bosman. ‘Woody, stomme sukkel! Waarom heb jij je door haar laten bedonderen?’ zei hij nijdig.

Omdat hij wist dat de lift voor hem niet zou werken, spurtte hij met Woody op zijn hielen over de trap naar boven.

‘Elliott!’ brulde Will zodra hij op de eerste verdieping aankwam. Ze gaf geen antwoord en stond doodstil, zonder met haar ogen te knipperen, naar een bepaalde plek op de buitenmuur te staren.

‘Waarom riep je? En waarom ben je helemaal in je eentje hierboven?’ vroeg hij zodra hij naast haar stond. Nu pas kon hij haar gezicht zien en hij schrok van de verandering die zich in haar had voltrokken: haar blik was gepijnigd en ongerust, en de wallen onder haar ogen zagen donker als blauwe plekken. Hij ging zachtjes verder: ‘Elliott, ik moet echt weten wat er met je aan de hand is. We hadden toch afgesproken dat jij en ik altijd bij elkaar zouden blijven, omdat we niet weten wa…’

‘Er klopt iets niet,’ onderbrak ze hem.

‘Wat – daar?’ Hij liep naar het gedeelte van de muur waarnaar ze stond te kijken en bekeek alles vluchtig. Hij kon echter niets vinden wat anders was dan anders en keerde naar haar terug. ‘Wat bedoel je precies? Wat klopt er niet? En waarom ben je stiekem naar boven geslopen?’ vroeg hij heel vriendelijk terwijl hij probeerde haar hand vast te pakken.

Ze trok zich los en liep naar de dichtstbijzijnde van de vier consoles rond het trappengat in het midden van de ruimte. ‘Heel lang geleden,’ zei ze, ‘is hier iets weggehaald.’

‘Van de volgende verdieping, bedoel je?’ vroeg Will. Hij wees naar de verdieping boven hen, omdat hij zich plotseling herinnerde wat ze daar had gezegd.

Ze knikte langzaam. ‘Het was niet de bedoeling dat het lang zou wegblijven, maar toen gebeurde er iets en raakte het voorwerp kwijt. Ik moet het terugbrengen. Het ligt nu op de verkeerde plek. We zijn allemaal op de verkeerde plek.’

Will wreef over zijn kin en vroeg zich af hoeveel hij haar in haar huidige toestand kon vragen. Ze was duidelijk zichzelf niet, alsof ze in de greep was van een akelige nachtmerrie en nog niet helemaal wakker. Hij moest echter weten waar ze het over had, waar ze zo over piekerde. ‘Oké… als dat voorwerp niet op de goede plek is, hoe kunnen we dat dan terughalen?’

Elliott legde een hand op de rand van de console en praatte verder alsof ze zijn vraag niet had gehoord. ‘Ik moet het gaan zoeken.’ Ze keek Will aan. ‘En het terugbrengen.’

Will haalde zijn schouders op. ‘Best. Dan doen we dat samen. Waar is het nu? Ergens in de buurt?’

Zonder zelfs maar te kijken wat ze deed, strekte ze haar hand uit en raakte de bovenkant van de console aan. Uit de muur achter Will kwam opeens een lichtstraal die daar een glinsterend zilverkleurig vierkant vormde.

Hij had een paar seconden nodig om bij te komen van de schrik. ‘Wat is dat? Dat is geen nieuwe opname vanuit de lucht. Wat heb je gedaan?’

‘Dit zal me dicht in de buurt van het voorwerp brengen.’ Hoewel ze haar hand weer van de console had weggehaald, bleef het grote, zilverkleurige vierkant zichtbaar. ‘Ik ga naar Bovengronds om het te zoeken.’

Nadat hij had verwerkt wat ze zojuist had gezegd, schudde Will zijn hoofd. ‘Wil je soms beweren dat het vierkant een manier is om weer boven op aarde te komen? Hoe werkt het dan precies?’

Elliott staarde hem alleen maar wazig aan, dus liep hij naar het flakkerende vierkant toe. Het was ongeveer een vierkante meter groot en hoewel het voortdurend in beweging leek te zijn, bleven de randen helemaal hetzelfde.

‘Niet te dichtbij komen,’ waarschuwde Elliott hem.

Het leek wel of het oppervlak de omgeving vaag weerspiegelde – hij kon Elliott en zichzelf er nog net in onderscheiden. ‘Spiegeltje, spiegeltje,’ mompelde Will, die gebiologeerd naar het vierkant staarde. Hij moest zichzelf dwingen om zijn aandacht bij Elliott te houden. ‘Oké, kan dit ons op magische wijze ergens anders naartoe brengen?’

‘Ja,’ antwoordde Elliott.

Will dacht even na. ‘Oké, zullen we dat dan maar eens uitproberen?’ stelde hij weifelend voor. Hij zocht in zijn jas tot hij iets had gevonden met een geschikt gewicht. ‘Dit zou hij me echt nooit hebben vergeven,’ zei hij, terwijl hij het oude bronzen kompas van dr. Burrows ophield.

Will ging klaarstaan en wierp het kompas heel rustig naar het zilveren vierkant. Toen het ongeveer een halve meter bij het vierkant vandaan was, veranderde de baan van het kompas abrupt, alsof het door iets was geraakt. Het werd met zoveel vaart het vierkant in gezogen dat het al was verdwenen voordat Will één keer met zijn ogen kon knipperen. Ze hoorden helemaal niets wat erop duidde dat het tegen iets aan was gebotst, zoals de muur erachter bijvoorbeeld, of op de vloer was gevallen. ‘Wauw!’ fluisterde hij. ‘Poppetje gezien, kastje dicht!’

Hij keek naar Elliott. Haar ogen glansden – de gepijnigde blik was bijna verdwenen. ‘Wil dat zeggen dat je met me meegaat? Alsjeblieft?’ smeekte ze hem.

Hij ademde diep in. ‘Je meent het dus echt, hè, dat we alleen maar in dat vierkant hoeven te stappen en dan in Londen staan?’ zei Will. ‘Dat mijn vaders kompas daar net ook naartoe is gegaan? Als een soort tovenarij?’

‘Dat klopt,’ zei ze bevestigend. ‘Alleen is het geen tovenarij.’ ‘Je weet ook heel zeker dat het Londen is? Niet ergens in het heelal of zo?’

‘Londen… heel zeker. Dat is waar ik moet zijn.’

Er raasden allerlei gedachten door Wills hoofd en hij haalde diep adem. ‘Als je gelijk hebt en we niet verdampen of zoiets, kan ik dus met jou mee om je te helpen en dan kan ik ook meteen uitzoeken wat er boven op de aarde allemaal is gebeurd?’ Hij lachte, omdat het hem heel onwaarschijnlijk voorkwam. ‘Dan kunnen we dus allebei uit deze wereld weg?’

Ze knikte.

Opeens bedacht Will iets. ‘We kunnen hier helemaal niet weg. Jij ook niet – vanwege het virus. Dat zouden we met ons meenemen. Dan zouden we iedereen vermoorden!’

‘Ik moet…’ begon Elliott.

Will was onvermurwbaar. ‘Nee, het kan gewoon niet. Denk aan wat Werner heeft gezegd – het virus zit hierbeneden overal, omdat de vogels het verspreiden.’ Zijn blik viel op de bosman. Will stak een vinger op, precies zoals zijn vader ook altijd had gedaan wanneer hij een ingeving kreeg. ‘Wacht even – ik heb een idee.’

‘Echt?’ zei Elliott.

‘Ja, wat ben ik toch een kei!’ verkondigde Will. Hij zette een hoge borst op en paradeerde rond in een soort overwinningsdans, omdat hij zo ontzettend trots was op zichzelf.

De uitdrukking zei Elliott helemaal niets. ‘Een kei? Wat voor kei?’

‘Echt wel. Ik ben een kei!’ zei Will met een triomfantelijke grijns op zijn gezicht. ‘Wat wij gaan doen, is Woody naar de piramide sturen om hem alle ontsmettingsspullen te laten ophalen die we daarnaartoe hebben gebracht – je weet wel, omdat Jürgen bang was dat we Woody’s vriendjes zouden tegenkomen en hen ziek zouden maken.’

‘Ja, die ontsmettingstent, en die zetten we dan voor het vierkant op,’ zei Elliott, die begreep wat hij bedoelde en nu naar het zilverkleurige vierkant wees.

‘Precies, en dan we zorgen ervoor dat we alle voorzorgsmaatregelen nemen die we maar kunnen bedenken voordat we in die spiegel van jou stappen. Jij zorgt ervoor dat Woody snapt dat hij hier moet blijven en niet achter ons aan mag komen.’ Will kon het allemaal nog steeds moeilijk geloven. ‘Als dat vierkant echt is wat jij denkt dat het is, dan ben ik straks thuis voordat ik, zeg maar, met mijn vingers kan knippen. Dan kan ik daar Chester helpen, en Parry en…’

‘Ik geloof dat we hen echt kunnen helpen, als het tenminste niet te laat is,’ zei Elliott. ‘Want datgene wat ik moet doen heeft te maken met het bloed dat ik in me heb, het bloed van mijn vader. Ik weet dat het op een of andere manier iets te maken heeft met de Styx.’ Ze zweeg even en voegde er toen aan toe: ‘En de Fase.’

Will knikte alleen maar.